• No results found

ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 15 oktober 1998 *

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "ARREST VAN HET HOF (Zesde kamer) 15 oktober 1998 *"

Copied!
5
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ARREST VAN H E T H O F (Zesde kamer) 15 oktober 1998 *

In zaak C-283/97,

Commissie van de Europese Gemeenschappen, vertegenwoordigd door F. Castillo de la Torre, lid van haar juridische dienst, en O . Couvert-Castéra, bij deze dienst gedetacheerd nationaal ambtenaar, als gemachtigden, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg bij C. Gómez de la Cruz, lid van die dienst, Centre Wagner, Kirch- berg,

verzoekster,

tegen

Koninkrijk België, vertegenwoordigd door J. Devadder, adviseur-generaal bij het Ministerie van Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en Ontwikkelingssamen- werking, als gemachtigde, domicilie gekozen hebbende te Luxemburg ter Belgische ambassade, Rue des Girondins 4,

verweerder,

betreffende een verzoek aan het Hof om vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/73/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen (PB L 297, blz. 8), de krachtens het EG-Verdrag en die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen,

wijst

* Procestaal: Frans.

(2)

H E T H O F VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

samengesteld als volgt: P. J. G. Kapteyn, kamerpresident, G. Hirsch, G. E Mancini, H . Ragnemalm en R. Schintgen (rapporteur), rechters,

advocaat-generaal: A. Saggio griffier: R. Grass

gezien het rapport van de rechter-rapporteur,

gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 25 juni 1998,

het navolgende

Arrest

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 1 augustus 1997, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof krachtens artikel 169 EG-Verdrag verzocht vast te stellen dat het Koninkrijk België, door niet de wet- telijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/73/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aan- passing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en tot vaststelling van aanvullende bepalingen voor homeopathische geneesmiddelen (PB L 297, biz. 8; hierna: „richtlijn"), de krachtens het EG-Verdrag en die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

(3)

2 Volgens artikel 10, lid 1, eerste alinea, van de richtlijn moesten de lidstaten de nodige bepalingen in werking doen treden om uiterlijk op 31 december 1993 aan deze richtlijn te voldoen, en de Commissie daarvan onverwijld in kennis stellen.

3 Daar de Commissie geen enkele mededeling over de omzetting van de richtlijn in Belgisch recht had ontvangen en over geen enkel gegeven beschikte waaruit zij kon opmaken dat het Koninkrijk België aan die verplichting had voldaan, maande zij die staat bij brief van 10 februari 1994 aan om binnen een termijn van twee maanden zijn opmerkingen te maken.

4 O p 12 juni 1995 stelde het Koninkrijk België de Commissie ervan in kennis, dat de maatregelen ter uitvoering van de richtlijn in voorbereiding waren.

5 Toen zij echter geen informatie over de vaststelling van dergelijke maatregelen ont- ving, deed de Commissie het Koninkrijk België op 4 maart 1997 een met redenen omkleed advies toekomen met het verzoek, binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving ervan de uit de richtlijn voortvloeiende verplichtingen na te komen.

6 Daar het Koninkrijk België zich ertoe had beperkt, haar een ontwerp van koninklijk besluit tot uitvoering van de richtlijn toe te zenden, heeft de Commissie het onder- havige beroep ingesteld.

7 Het Koninkrijk België betwist niet, dat de richtlijn niet binnen de gestelde termijn is uitgevoerd.

(4)

8 Daar de uitvoering van de richtlijn niet binnen de daarin gestelde termijn heeft plaatsgevonden, moet het beroep van de Commissie gegrond worden geacht.

9 Mitsdien moet worden vastgesteld dat het Koninkrijk België, door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om aan de richtlijn te voldoen, de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet is nagekomen.

Kosten

10 Volgens artikel 69, lid 2, van het Reglement voor de procesvoering wordt de in het ongelijk gestelde partij in de kosten verwezen, voor zover dit is gevorderd. Aan- gezien de Commissie zulks heeft gevorderd en het Koninkrijk België in het ongelijk is gesteld, moet het in de kosten worden verwezen.

H E T H O F VAN JUSTITIE (Zesde kamer),

rechtdoende, verstaat:

1) Door niet binnen de gestelde termijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen die nodig zijn om te voldoen aan richtlijn 92/73/EEG van de Raad van 22 september 1992 tot uitbreiding van het toepassingsgebied

(5)

van de richtlijnen 65/65/EEG en 75/319/EEG betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake geneesmiddelen en t o t vaststelling van aanvullende bepalingen v o o r homeopathische geneesmid- delen, is het Koninkrijk België de krachtens die richtlijn op hem rustende verplichtingen niet nagekomen.

2) H e t Koninkrijk België wordt verwezen in de kosten.

Kapteyn Hirsch Mancini Ragnemalm Schintgen

Uitgesproken ter openbare terechtzitting te Luxemburg op 15 oktober 1998.

De griffier R. Grass

De president van de Zesde kamer

P. J. G. Kapteyn

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

ring te doen gelden in de Lid-Staat waar hij woonde, hoewel in deze staat niet erkend als tijdvak van ziekteverzekering of daarmee gelijkgesteld tijdvak, wèl als zodanig moet

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 19 december 1983, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen krachtens artikel 169 EEG-Ver- drag verzocht vast

Artikel 5, lid 1, sub a, van richtlijn 69/335/EEG van de Raad van 17 juli 1969 betreffende de indirecte belastingen op het bijeenbrengen van kapitaal, zoals gewijzigd bij de

1 Bij verzoekschrift, neergelegd ter griffie van het Hof op 23 oktober 1990, heeft de Commissie van de Europese Gemeenschappen het Hof verzocht vast te stellen dat de

1 6 Voor het Hof van Beroep betoogden verzoekers, dat de wetgever, door de gehuwden waarvan er één als ambtenaar van de Europese Gemeenschappen bij overeenkomst

1) De artikelen 6, lid 2, eerste alinea, sub a, en 13, B, sub b, van de Zesde richtlijn (77/388/EEG) van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie

Wanneer een televisie-omroeporganisatie in meer dan één Lid-Staat is gevestigd, valt zij onder de bevoegdheid van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan zij het centrum van

66 Dit criterium, op basis waarvan de gebieden waarvoor het geraamde verbruik hoger ligt dan de geraamde productie onder A- en B-quota (hierna: „com- munautaire methode")