• No results found

De ontketening van de macht

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De ontketening van de macht"

Copied!
93
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De ontketening van de macht

Een bespiegeling vanuit de Vereniging VNO-NCW

Masterscriptie Geschiedenis Maarten Oderkerk

Witte de Withstraat 21a 9728 EB Groningen 06-46354166

(2)

2

Inhoudsopgave

Inhoudsopgave ... 2 Inleiding ... 4 Betwist begrip ... 7 Politiek debat ... 11 Wetenschappelijke duiding ... 14

Functies die door Lelieveldt en Dekker aan het middenveld worden toegeschreven ... 17

Onderzoeksopzet ... 22

Methode ... 24

Hoofdstukindeling ... 26

Hoofdstuk 1 - De genese van VNO-NCW en het maatschappelijk middenveld ... 28

Voorloper van het maatschappelijk middenveld: georganiseerd particulier initiatief ... 28

Het begin van de werkgeversorganisaties ... 31

De overheid: van bedreiging naar partner ... 33

Werkgeversorganisaties in het geding... 35

Entree van het begrip maatschappelijk middenveld ... 36

Het akkoord van Wassenaar ... 39

Het middenveld als politiek wapen ... 42

Fusie ... 45

Het poldermodel ... 48

De werkgeversorganisatie als speler in het maatschappelijk middenveld ... 49

(3)

3

Hoofdstuk 2 - Perspectief vanuit VNO-NCW zelf ... 55

Beweging op het middenveld ... 55

Veranderende partners... 56

Een afnemende rol van de SER ... 57

Nieuwe gesprekspartners... 60

Relatie met de politiek... 63

Complexe interne structuur ... 66

De zwerm ... 67

De positie van VNO-NCW ... 72

Conclusie... 74

Reactie op Van Doorn ... 75

Reactie op Zijderveld ... 76

Reactie op Lelieveldt ... 78

Reactie op Dekker ... 80

Reactie op de ontwikkelingen van Kapteyn, Boutelier en Van Noort ... 82

Een nieuw begrip van het maatschappelijk middenveld ... 82

Politieke reactie ... 84

Relevant begrip ... 87

Geraadpleegde literatuur en archieven ... 88

Bronnen met onbekende auteurs ... 91

Websites ... 92

(4)

4

Inleiding

Op 20 januari 2012 schoof CDA-prominent Jack de Vries bij De Wereld Draait Door als gast aan om het rapport Kiezen en Verbinden te bespreken. Het CDA had dit rapport, waar de lange termijn koers van de partij werd geschetst, de dag ervoor officieel uitgebracht. In de uitzending beweerde De Vries dat de christendemocratische partij haar bestaansrecht moest verdedigen. Hij vond dat zowel de sociaaldemocratie als het liberalisme een duidelijke boodschap verkondigde. Volgens De Vries was hier bij de christendemocraten echter geen duidelijke boodschap meer van. Hij stelde hierbij een fundamentele vraag: “Het CDA is altijd de partij van het middenveld en de vraag is: wat is dan nog het middenveld?”1 Ondanks het belang van de vraag, bleef een duidelijk antwoord achterwege. In het rapport werd het begrip alleen in de internationale context geplaatst.2 Als zelfs ‘de partij van het middenveld’ het maatschappelijk middenveld niet meer voor zijn nationale politieke visie inzet, dan moet er toch iets mee aan de hand zijn. Ook bij andere partijen wordt het maatschappelijk middenveld niet meer ingezet. In de laatste verkiezingsprogramma’s uit 2010 van de SP, PVV, VVD en D’66 is het middenveld niet terug te vinden. Alleen bij de PvdA kwam het begrip terloops aan bod: “Het maatschappelijk middenveld blijft van belang, maar wij zijn kritisch zodra het zich onttrekt aan zowel de tucht van de markt als aan democratische controle.”3

Het gebruik van het begrip bleef beperkt tot deze ene zin. Wat de betekenis van het maatschappelijk middenveld precies moest inhouden bleef ook bij de socialisten onduidelijk.

Uit bovenstaande valt op te maken dat er in de politiek een tweetal problemen met het maatschappelijk middenveld bestaan. Het eerste probleem is dat de meeste politieke partijen geen aandacht aan het begrip schenken. Het tweede probleem is dat de partijen die het wel gebruiken, de PvdA en het CDA, geen helderheid over de betekenis ervan verschaffen. De politieke ontkenning en de onduidelijkheid over het maatschappelijk middenveld zouden doen vermoeden dat begrip haar relevantie heeft verloren. Er zijn drie belangrijke redenen aan te wijzen waarom dit niet het geval. Ten eerste zien maatschappelijke organisaties zichzelf nog steeds als onderdeel van het maatschappelijk middenveld. De reikwijdte van de organisaties die zichzelf als ‘middenvelders’ zien is enorm. Zo zien belangenvertegenwoordigers van het

1 De Wereld Draait Door (20-01-2012).

(5)

5

bedrijfsleven, zoals de vereniging VNO-NCW (Verbond van Nederlandse Ondernemingen-Nederlands Christelijk Werkgeversverbond), zich als een belangrijk deel van het middenveld.4 Ook religieuze organisaties zoals kerken zien zichzelf als onderdeel van het maatschappelijk middenveld.5 De grootste sportbond van Nederland, de KNVB, spreekt ook in dezelfde termen. De KNVB ziet de voetbalcombinatiefunctionaris als ‘de spelverdeler op het maatschappelijk middenveld’.6

Andere belangenorganisaties als Oxfam Novib betitelen het middenveld zelfs als de ‘onmisbare schakel’.7

Blijkbaar is er bij deze maatschappelijke organisaties geen sprake van een ontkenning van het middenveld. De organisaties die zichzelf als onderdeel van het maatschappelijk middenveld zien, vertegenwoordigen een zwaarwegend deel van de belangen van de Nederlandse bevolking. Het is daarom belangwekkend dat politieke partijen ervoor kiezen om het middenveld niet (meer) centraal te stellen in hun visie over de Nederlandse samenleving.

Ten tweede is de absentie van het maatschappelijk middenveld in de politieke programma’s opmerkelijk omdat het middenveld in de internationale context als cruciaal wordt gezien. Zo was het verlenen van steun voor het Arabische middenveld de kern van het advies van de Adviesraad Internationale Vraagstukken dat op verzoek van Tweede Kamerleden Frans Timmermans en Alexander Pechtold vorig jaar werd uitbracht.8 Een ander voorbeeld is het grote belang dat het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie hecht aan de samenwerking tussen Nederlandse NGO’s en het Braziliaanse maatschappelijk middenveld.9

Bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken is er zelfs sprake van een medefinancieringsstelsel dat

4 11.

5 Website vereniging voor kerkrentmeesterlijk beheer:

http://www.kerkrentmeester.nl/site/index.php/artikelen/organisatie/alle/alle/samenwerken_en_vrijwilligerswerk (23-02-2012).

6 Website KNVB: http://www.knvb.nl/watdoenwe/organiseren/verenigingsondersteuning/combinatiefuncties (23-02-2012).

7 ‘Maatschappelijk middenveld: een onmisbare schakel’, Jaarverslag Oxfam Novib 2008.

http://2008.jaarverslagoxfamnovib.nl/jaarverslag_2008/aDU1158_Maatschappelijk_middenveld_een_onmisbare_sc hakel.aspx (16-03-2012).

8

‘AIV: steun maatschappelijk 'middenveld' in Arabische regio’, Europa Nu. Onafhankelijk & actueel. http://www.europa-nu.nl/9353000/1/j9vvikqpopjt8zm/viq7l9tp12xe?ctx=vimjmpynlou9&start_tab0=20 9 ‘MVO Brazilië: samenwerking ontwikkelingsorganisaties’. Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en

Innovatie.

(6)

6

speciaal voor Nederlandse maatschappelijke organisaties is bedoeld die zich structureel inzetten voor versterking van het maatschappelijk middenveld in ontwikkelingslanden.10 Deze voorbeelden tonen aan dat er, in tegenstelling tot het maatschappelijk middenveld in de nationale context, wel sprake van erkenning voor de belangrijke functie die het maatschappelijk middenveld in het buitenland kan vervullen.

Het derde argument waarom het middenveld haar relevantie niet heeft verloren is dat er in de Europese Unie, waar Nederland deel van uit maakt, wel sprake is van beleid dat zich specifiek richt op het maatschappelijk middenveld. De Europese Commissie (EC) ziet het maatschappelijk middenveld als een essentiële factor voor het behalen van de doelen die zijn opgesteld voor Europa 2020. “Civil society organizations have a key role to play in the practical implementation of the reforms to be carried out in the framework of the Europe 2020 Strategy” is één van de hoofdstandpunten van het rapport van de EC.11 Om de band met het maatschappelijk middenveld te versterken zijn een aantal organen opgericht. Een voorbeeld hiervan is het Europees Economisch en Sociaal Comité dat een schakel tracht te vormen tussen het Europees beleid en het maatschappelijk middenveld.12 In 2007 is het Fundamental Rights Agency ingesteld. Eén van de vijf hoofdtaken van dit bureau was “de dialoog met het maatschappelijk middenveld stimuleren om het publiek bewuster te maken van de grondrechtenproblematiek”.13 Deze voorbeelden laten zien dat er, in tegenstelling tot de Nederlandse politiek, op Europees niveau wel sprake is van erkenning van het belang van het maatschappelijk middenveld.

Het bovenstaande in acht nemende, zijn er voor mij een aantal redenen om het maatschappelijk middenveld onder de loep te nemen. Het belangrijkste argument is het ontbreken van een heldere politieke visie over de betekenis van het Nederlandse maatschappelijk middenveld. Dit is opvallend omdat een groot aantal maatschappelijke organisaties zichzelf wel als onderdeel van het maatschappelijk middenveld ziet. Blijkbaar leeft het maatschappelijk

10 ‘Medefinancieringsstelsel 2011-2015 (MFS II), Ministerie van Buitenlandse Zaken.

http://www.minbuza.nl/producten-en-diensten/subsidies/medefinancieringsstelsel-2011-2015-mfs-ii (16-03-2012). 11

European economic and social committee, Europe 2020 Strategy. Civil society involvement in the national reform

programmes. 2011. 3.

12 ‘Europees economisch en sociaal comité’, Website Europese Unie. http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.nl.home (19-03-2012).

13 ‘Agentschappen en gedecentraliseerde organen’, Website Europese Unie.

(7)

7

middenveld dus wel in de Nederlandse samenleving. Het ontbreken van een politieke visie over het nationale maatschappelijk middenveld is tevens bijzonder omdat er wel de erkenning bestaat dat het middenveld in de internationale context een belangrijke functie dient te vervullen. Er wordt zelfs specifiek overheidsbeleid gemaakt dat zich richt op het maatschappelijk middenveld in andere landen. Over de vraag welke functie het middenveld in Nederland zou moeten hebben, bestaat echter in de politiek geen helderheid. Deze onduidelijkheid is als laatste frappant omdat er vanuit de Europese Unie wel de erkenning bestaat dat het maatschappelijk middenveld een belangrijke functie vervult. Mede deze erkenning heeft recent nog geleid tot de oprichting van de Fundamental Rights Agency. Wanneer we de verschillende argumentaties met elkaar verbinden rijst de vraag waarom in de Nederlandse politiek het maatschappelijk middenveld uit het debat lijkt te verdwijnen. Blijkbaar weten politieke partijen geen grip te krijgen op de betekenis van het maatschappelijk middenveld. Anders zou in ieder geval het CDA, nota bene ‘de partij van het middenveld’, dit begrip wel als spil voor haar politiek gedachtegoed gebruiken. Het blijkt echter ook voor deze partij lastig om de functie van het maatschappelijk middenveld te duiden. De ontrafeling van dit probleem is het doel van deze scriptie. Hierbij staat de volgende vraag centraal: wat is de functie van het Nederlandse maatschappelijk middenveld?

Betwist begrip

Het gebrek aan politieke helderheid over de functie van het maatschappelijk middenveld is niet verwonderlijk. Het begrip is van meet af aan al betwist. Het maatschappelijk middenveld werd in de jaren ’70 door socioloog Van Doorn geïntroduceerd. Zijn gebruik van het begrip sloeg overigens niet direct aan in de politiek. De socioloog zette het begrip middenveld in bij zijn kritiek op de verzorgingsstaat. Hij definieerde het middenveld als volgt: “het gebied tussen staat en burger, waar onderwijs, gezondheidszorg, rechtshulp en maatschappelijk of cultureel welzijnswerk zich bewegen, binnen het kader van het staatsbestel maar evenzeer volgens een eigen beleidslogica en in eigen institutionele verbanden.”14

Van Doorn zag het maatschappelijk middenveld door toenemende professionalisering als een probleem. Hierdoor verloor de overheid haar grip en werd de burger van het middenveld afhankelijk.15 De onafhankelijke positie was een

14 J. Van Doorn, ‘De verzorgingsstaat in de praktijk’, in: J. Van Doorn, C.J.M Schuyt (red.), De stagnerende

verzorgingsstaat (Meppel 1978) 21.

(8)

8

probleem omdat het door de overheid werd gefinancierd. Dit had er, volgens Van Doorn, voor gezorgd dat de kosten van de verzorgingsstaat uit de hand konden lopen.

In 1983 zou socioloog en CDA-ideoloog Zijderveld het begrip maatschappelijk middenveld als politiek stokpaardje gaan gebruiken. Zijderveld definieerde het middenveld als de ‘intermediaire structuur’, die bestaat uit “een bonte verzameling van organisaties en verenigingen, instituties en verbanden waar overheidsmacht als het ware doorheen moet gaan voordat het de individuele burgers bereikt.”16

Waar Van Doorn de kosten van de verzorgingsstaat aanviel, richtte Zijderveld zijn pijlen op de ontideologisering. In tegenstelling tot Van Doorn zag Zijderveld voor het middenveld juist een positieve rol weggelegd. Volgens Zijderveld was er sprake van een transformatie van sociaal-culturele aard, waarbij het oorspronkelijke doel, de balans tussen vrijheid, gelijkheid en solidariteit als waarborg voor een menswaardig bestaan, uit het oog werden verloren.17 Omdat Zijderveld een ander doel voor ogen had, betrok hij meer verbanden bij het middenveld dan alleen uitvoeringsinstanties. Hij maakte het tot een breed begrip waartoe hij alle verbanden die het individu overstegen rekende. Zo noemde hij het huwelijk, het gezin, de familie, de kerk, politieke partijen en vakbonden als voorbeelden.18 Hij zag de functie van het middenveld als de verbinding tussen staat en individu.19 Net als Van Doorn vond hij dat het middenveld een zo klein mogelijke afstand met de burger moest bewaren.

In de jaren ’80 werd de discussie over het maatschappelijk middenveld heviger. Het maatschappelijk middenveld werd onderdeel van het partijprogramma van het CDA en ook D’66 ging zich er aandacht aan besteden. D’66-voorman Van Mierlo maakte het middenveld tot mikpunt van kritiek. Hij richtte zijn pijlen niet zozeer op de relatie burger en middenveld, maar tussen burger en politiek. Hij omschreef het middenveld als volgt: “het is noch van de formele overheid, noch van de burgers, het is van zichzelf geworden, een eigen gebied, dat steeds meer is uitgedijd en eigen belangen heeft gekregen (…) en vormt als zodanig het onzichtbare niet gecontroleerde deel van de macht van de politiek.”20 Van Mierlo zag het middenveld als obstakel

16 A. Zijderveld, ‘Transformatie van de verzorgingsstaat.’ In: P. Idenburg (red.), De nadagen van de

verzorgingsstaat. Kansen en perspectieven voor morgen. (Amsterdam 1983) 205.

17 Ibidem, 196. 18 Ibidem, 216.

19 Hij vroeg zich bij de traditionele verbanden, zoals het huwelijk of de familie, af of deze niet een meer inkapselende dan een intermediaire functie vervullen. Hierop gaat hij echter niet specifiek in.

(9)

9

voor het functioneren van de democratie. Het middenveld functioneerde volgens Van Mierlo, steeds minder als intermediair tussen burgers en de formele overheid.21 Zijn oplossing hiervoor lag in het aanbrengen van “meer directe verbanden tussen burgers en overheid, in de breedste zin des woord”.22

Van Mierlo stelde het individu en de relatie met de overheid centraal. Het middenveld hoefde hier in principe geen rol in te spelen.

In de jaren ’90 had het maatschappelijk middenveld een centrale plek in het politiek debat verworven. Het gebruik van het middenveld werd versterkt door de internationale aandacht voor het begrip civil society. Het toenemende gebruik van het begrip had twee belangrijke oorzaken. Ten eerste waren vele wetenschappers de mening toegedaan dat het middenveld de democratisering van het Oostblok tot een succes had gemaakt.23 Het toonde aan dat een sterk middenveld een positief effect had op het ontstaan van een democratie. Deze mobiliserende functie van het middenveld gaf het fundament voor de zogenoemde neo-Tocquevilliaanse stroming. In die stroming worden vrijwillige associaties beschouwd als het fundament van een democratisch bestel die als leerscholen van de democratie dienen.24 Ten tweede was de opkomst van het communitarisme een belangrijke oorzaak. Het vormde een alternatief op het florerende, maar amorele, kapitalisme. Het middenveld zou volgens communitaristen een oplossing kunnen bieden voor de ontideologisering van de maatschappij. Nationale en internationale leiders als Kok, Balkenende, Blair en Kohl lieten zich door deze ‘Derde Weg’ inspireren.

Omdat het maatschappelijk middenveld steeds meer functies kreeg toegeschreven transformeerde ook de inhoud van het begrip. Door het verschillende gebruik van het begrip maatschappelijk middenveld werd de focus op uitvoeringsorganisaties, die Van Doorn aanbracht, veel te beperkt. Zo rekenende de christendemocraten ook de familie en het gezin tot het begrip. Deze verbanden zouden namelijk een moraliserende functie vervullen. De sterk verschillende en tijdsgebonden interpretaties van het maatschappelijk middenveld maken het definiëren van het begrip betwist.

21

H. Van Mierlo, De burger en de politiek. Coornhertrede 1992. Volledige tekst. 7. 22 Ibidem, 6.

23 T. Ash, ‘De opstand in onze achtertuin en waarom wij ons daarmee moeten bemoeien. De meeste Arabieren willen naar Europa.’ NRC (05-02-2011).

24 E. van den Berg, J. de Hart, Maatschappelijke organisaties in beeld. Grote ledenorganisaties over actuele

(10)

10

Het begrip maatschappelijk middenveld kan bij uitstek als een zogenoemd ‘noodzakelijk betwist begrip’ worden betiteld. De theorie van een noodzakelijk betwist begrip komt van de Britse theoreticus Walter Bryce Gallie. Zijn theorie geeft houvast bij de analyse van het maatschappelijk middenveld. Bij zijn theorie over de omstredenheid van een begrip formuleerde hij een aantal voorwaarden. Hieronder staan de belangrijkste twee:

1. Elke verklaring van de toegekende waarde moet gerelateerd zijn aan de afzonderlijke factoren waar het concept uit bestaat.

2. De toegekende waarde moet sterk door de omgevingsfactoren kunnen worden beïnvloed. Deze factoren kunnen niet voorgeschreven of voorspeld worden. Het concept moet een ‘open’ begrip zijn. 25

Omdat deze voorwaarden op het eerste gezicht wat vaag lijken, gebruik ik met Gallie het begrip democratie als voorbeeld om dit te verduidelijken. Het concept democratie was volgens Gallie betwist omdat het op verschillende manieren wordt omschreven. Iemand kan bijvoorbeeld als belangrijkste aspect van de democratie de stem van de meerderheid zien. Een ander vindt juist gelijke burgerrechten het belangrijkst. Een derde kan juist de mogelijkheid tot burgerparticipatie als meest fundamentele aspect zien. Door de verschillende opvattingen over de factoren waar het concept uit bestaat, ontstaat een aanhoudend debat. Dit debat over het concept democratie heeft een open karakter. De omstandigheden bepalen wat de democratische doeleinden zijn. Wanneer de omstandigheden veranderen, verandert de invulling van het concept. In een dictatuur worden bijvoorbeeld andere democratische veranderingen verwacht dan in een gevestigde democratie.26 Door het open karakter van het begrip, de afhankelijkheid van de omgevingsfactoren en de verschillende manieren waarop het kan worden beoordeeld, is democratie een betwist begrip.

Als we de theorie van Gallie gebruiken voor het “maatschappelijk middenveld” wordt duidelijk dat ook het middenveld als betwist begrip mag worden beoordeeld. Net als de democratie wordt het begrip op verschillende manieren afgebakend. Zijderveld legt bijvoorbeeld de grens bij het gezin, terwijl Van Doorn het bij uitvoeringsorganisaties legt. Het verschil in afbakening heeft te maken met de wijze waarop het begrip wordt ingezet. Omdat Van Doorn zich

(11)

11

richtte op de oplopende kosten door de verstatelijking en professionalisering van het middenveld betrok hij uitvoeringsorganisaties. Zijderveld richtte zich juist op de moraliserende functie en bij deze functie passen de uitvoeringsorganisaties minder. Het open karakter en de afhankelijkheid van veranderingen in de samenleving maken het maatschappelijk middenveld tot een noodzakelijk betwist begrip.

Politiek debat

De betwistbaarheid van het begrip komt tot uiting in de verschillende functies die er door politici aan het maatschappelijk middenveld worden toegeschreven. Om hier inzicht in te geven zal ik aan de hand van een aantal voormannen van de belangrijkste politieke partijen de verschillende visies over het maatschappelijk middenveld behandelen. De personen die ik behandel zijn Jan-Peter Balkenende (CDA), Thijs Wöltgens (PvdA), Hans van Mierlo (D’66), Frits Bolkestein (VVD) en Pim Fortuyn (LPF). Allen hebben een spilfunctie gehad in hun partij en zich, in positieve of negatieve termen, uitgesproken over het maatschappelijk middenveld.

De bekendste vaandeldrager van het maatschappelijk middenveld is Balkenende. Zoals al eerder vermeld werd hij sterk beïnvloed door het communitarisme. Hij zette in op de bindende functie van het middenveld. Hij omschreef het veld als: “het hechte sociale weefsel van gezin, buurtverenigingen, vakbonden en werkgeversorganisaties”.27 Hij gebruikte het middenveld om het primaat van de politiek te bekritiseren. Balkenende bepleitte een hernieuwd primaat van de samenleving.28 Volgens hem was, op basis van de christendemocratische subsidiariteit en soevereiniteit in eigen kring, een herstel van verantwoordelijkheid noodzakelijk. Om dit duidelijk te maken haalde Balkenende Etzioni, één van de grondleggers van het communitarisme aan: “because they can fulfill them with lower public costs and with greater humanity than either the state or market”.29

Het middenveld zou goedkoper en efficiënter werken en voor meer humaniteit kunnen zorgen. Om dit middenveld nieuw leven in te blazen was het volgens Balkenende noodzakelijk om als overheid qua regelgeving en financiering een stap terug te

27 G. Voerman, ‘Hoe is het premier Balkenende vergaan als politieke toevalstreffer?’, Civic mundi, 45 (2006) 156. 28 J.P. Balkenende, Anders en beter. Pleidooi voor een andere aanpak in de politiek vanuit een

Christen-democratische visie op de samenleving, overheid en politiek. (Soesterberg 2002) 99.

(12)

12 doen.30

Waar Balkenende zich richtte op de relatie tussen burger en maatschappelijk middenveld, legde Wöltgens de nadruk op de relatie middenveld en markt. Het maatschappelijk middenveld had volgens hem de functie de burger te beschermen tegen de markt. Volgens Wöltgens bracht marktwerking geen oplossing omdat het geen vertrouwen kweekte. Hij was van mening dat vertrouwen het cement van het sociale kapitaal van een samenleving was.31 Door het kweken van

sociaal kapitaal moest de burger op het middenveld weer zijn verantwoordelijkheid nemen voor het gemeenschappelijk belang.32 Dit uitgangspunt staat in lijn met dat van Balkenende. De

revitalisering van het middenveld die Wöltgens bepleitte, richtte zich echter niet op het primaat van de overheid, maar moest voorkomen worden dat geprivatiseerde organisaties commercialiseerde. Deze countervailing powers moesten in de organisaties zelf ontstaan. “Als de klanten de leiding kiezen (…) dan kan de leiding die marktmacht niet uitbuiten zonder haar herverkiezing in gevaar te brengen” betoogde PvdA-ideoloog Thijs Wöltgens.33 Hij vond dat de

“monopolistische marktmacht van de gesocialiseerde instellingen door interne countervailing powers in evenwicht moest worden gehouden”.34 Deze countervailing powers moesten

voorkomen dat organisaties uit de greep van de markt bleven.

Net als Balkenende en Wöltgens vond ook VVD-coryfee Bolkestein dat er meer bestond dan alleen markt of overheid. Liberalen “zijn voorstanders van het middenveld” bepleitte hij.35 Hij zag het maatschappelijk middenveld als “alle spontaan ontstane groepen en groeperingen die de ruimte tussen het individu en de staat invullen”.36

Concreet zag Bolkestein twee functies voor het maatschappelijk middenveld weggelegd. Het middenveld kon voor sociale binding zorgen en een intermediaire functie, tussen burger en staat, vervullen: “Ten eerste omdat het cohesie aan de maatschappij verleent en tradities en waarden van generatie op generatie overdraagt. Ten tweede omdat die intermediaire groeperingen (…) de individuele mens in bescherming tegen de nimmer

30 J.P. Balkenende, Anders en beter. Pleidooi voor een andere aanpak in de politiek vanuit een

Christen-democratische visie op de samenleving, overheid en politiek. (Soesterberg 2002) 105.

31

T. Wöltgens, ‘Verder na Vreeman. Wie wijst de PvdA de weg?’, Socialisme en democratie 7-8 (2007) 38. 32 Ibidem, 41.

33 Ibidem. 34 Ibidem.

(13)

13 aflatende druk van de staat nemen”.37

Bolkestein verzette zich echter, in tegenstelling tot Wöltgens, tegen het idee van overheidsbescherming voor middenveldorganisaties tegen concurrentie en commercie. Hij zag dit als verzwakking van het maatschappelijk middenveld. Dit zou volgens hem ook leiden “tot een oneigenlijke verstrengeling van het openbare domein en de particuliere sfeer”.38

In tegenstelling tot Balkenende vond Bolkestein dat het primaat bij de politiek moest blijven liggen.39

Waar Balkenende, Wöltgens en Bolkestein op hun eigen wijze voorstanders van het middenveld waren, was Van Mierlo juist een criticus. Van Mierlo had een meer pragmatische invalshoek. Hij zag het middenveld door ontideologisering en individualisering niet goed functioneren. De ontideologisering had er volgens hem toe geleid dat oude instituties hun legitimiteit hadden verloren: “Waarom de binding tussen burger en de publieke zaak kleiner en kleiner wordt, (…) ligt juist in het feit dat te lang en te krampachtig wordt vastgehouden aan de illusies van de oude maatschappij en dat er te weinig ruimte wordt gemaakt aan de behoefte van het individu.”40

Het verval van de zuilenmaatschappij had, volgens hem, tot structuren geleid die de politiek in stand hielden, maar waar de burgers allang uit verdwenen waren. Zijn oplossing lag niet in het vormen van nieuwe structuren maar in het aanbrengen van “meer directe verbanden tussen burgers en overheid, in de breedste zin des woord”.41

Van Mierlo stelde het individu en de relatie met de overheid centraal. Van de moralisering via verbanden, die Balkenende betoogde, moest Van Mierlo niets hebben. Voor Van Mierlo was juist het individu het hoogste goed: “Te vaak vergeten we dat eigen belang en moraal, oorspronkelijk in elkaars verlengde liggen.”42

Het middenveld hoefde hier volgens hem geen speciale rol in te spelen. De laatste politieke denker die hier niet mag ontbreken is Pim Fortuyn. Enerzijds bekritiseerde hij het primaat van de politiek en anderzijds was hij kritisch op het functioneren van het maatschappelijk middenveld. Fortuyns uitgangspunt was een eigen interpretatie van het subsidiarisme: “subsidiariteit houdt in dat men die instantie zaken laat regelen die het beste

37

F. Bolkestein, ‘ Het middenveld? Best. Maar geen openbare taken.’, Trouw (22-06-1996). 38 F. Bolkestein, ‘Vrijheid schept verantwoordelijkheid’, De Volkskrant (09-02-1996). 39 ‘Ik heb niets tegen het maatschappelijk middenveld’, De werkgever. 26 (1994) 6. 40 H. Van Mierlo, De burger en de politiek. Coornhertrede 1992. Volledige tekst. 11. 41 Ibidem, 6.

(14)

14

overzicht heeft en die het beste kan bepalen waar behoefte aan is”.43 Dit was, volgens Fortuyn, in Nederland niet het geval. Zijn kritiek was gekant tegen de elitaire politiek, de gesloten aard van verzuilde instituties, de kloof tussen burger en politiek, de rol van belangengroeperingen, het slecht functioneren van de openbare dienstverlening en het gedoogbeleid.44 Zijn belangrijkste kritiek richtte zich, net als Balkenende, op het gezag van de politiek. De politiek bepaalde in hoeverre er ruimte in het publieke domein was voor de ontplooiing van tal van vormen van particulier initiatief en in hoeverre er ruimte werd getolereerd voor overleg met het maatschappelijk middenveld.45 Toch bekritiseerde hij, net als Van Mierlo, de machthebbers in het middenveld omdat ze niet werden gekozen, maar via coöptatie werden benoemd. Hij vond dat de machthebbers daarmee nog leefden in een vervallen verzuilde wereld, los van de realiteit.46 Daarnaast betoogde hij dat er een nieuw maatschappelijk middenveld was ontstaan, los van de organisaties die uit de verzuiling waren voortgekomen. Deze NGO’s werkten weliswaar met leden, maar deze leden kregen geen kans om invloed uit te oefenen op het beleid.47 De kritiekpunten van Fortuyn leidden tot de conclusie dat het maatschappelijk middenveld zijn intermediaire functie niet meer goed zou kunnen vervullen.

Wetenschappelijke duiding

De politieke voormannen hadden allen hun eigen visie op de functie van het maatschappelijk middenveld en waarom het juist wel of niet een oplossing kan bieden voor maatschappelijke problemen. Eenzelfde soort discussie vond in de wetenschap plaats. Het begrip maatschappelijk middenveld was al bij het gebruik door Zijderveld omstreden. De omschrijving en de moraliserende functie die hij aan het maatschappelijk middenveld toeschreef verschilde sterk met de interpretatie van Van Doorn. De duiding van het middenveld werd vanaf de jaren ’90 een populair onderwerp onder voornamelijk politicologen en sociologen. Hierbij vroegen wetenschappers zich twee zaken af. Ten eerste werd gezocht naar de kaders waarbinnen het maatschappelijk middenveld zich bevond. Ten tweede moest bepaald worden welke functie dit middenveld vervulde.

43

P. Fortuyn, De puinhopen van acht jaar paars. (Rotterdam 2002) 146.

44 K. van Kersbergen., ‘De christendemocratische feniks en de moderne, niet-seculiere politiek.’ In: G. Voerman, (red.) CDA. Conjunctuur van de macht. Het Christen democratisch appèl. 1980-2010.(Amsterdam 2011) 207. 45 P. Fortuyn, De puinhopen van acht jaar paars. (Rotterdam 2002) 8.

(15)

15

Over de eerste kwestie ontstond een zekere consensus. Er ontstond eensgezindheid over bepaalde minimumkenmerken van het maatschappelijk middenveld. Bij sociologen en politicologen werd een ruime interpretatie van het begrip gehanteerd. Politicoloog Herman Lelieveldt definieerde het maatschappelijk middenveld als volgt: “het maatschappelijk middenveld bestaat uit organisaties die geen onderdeel van de overheid uitmaken, zonder winstoogmerk opereren en daarnaast niet op familiale of primaire banden berusten.”48

De meeste wetenschappers definiëren, net als Lelieveldt, het begrip door te bepalen aan de hand van het niet is. De socioloog Paul Kapteyn heeft echter getracht aan te geven wat het wel inhoudt: “het maatschappelijk middenveld staat voor uiteenlopende verbanden, die enerzijds nauw zijn gelieerd aan staat en markt, zoals politieke organisaties en beroeps- en bedrijfsverenigingen, en anderzijds aan het wonen, zoals de informele organisatie van burenhulp, met alles wat zich daar tussenin beweegt aan sport- en cultuurverenigingen, belangenbehartiging van consumenten, charitatieve of ideële organisaties.”49

Ondanks dat Kapteyn preciezer aangeeft wat het begrip inhoudt, blijft het een zeer ruime opvatting.

Ook politicoloog Paul Dekker gebruikte een vrij algemene omschrijving. Dekker ging met zijn eigen definitie van het middenveld uit van de Nederlandse socioloog Hiddo Jolles, die vier sectoren definieerde: de publieke sector, de marktsector, de semipublieke sector en de sociale sector. Dekker gebruikte de laatste twee om tot een definitie van het middenveld te komen: “Samen met de semi-publieke sector vormt de sociale sector het terrein van maatschappelijke verbanden en activiteiten van burgers oftewel `het maatschappelijk middenveld'”, zo beargumenteerde hij.50

Met de semipublieke sector doelde hij op het geïnstitutionaliseerde particulier initiatief. Tjeenk Willink noemde deze particuliere instituties PI. Hij gebruikte hiervoor hoofdletters om het onderscheid duidelijk te maken met het (nog) niet

48

H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 21.

49 P. Kapteyn, ‘De miskende staat: een kritiek op de civil society-gedacht’, In: P. Dekker (red.), Civil society.

Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk. SCP (2001) 143.

(16)

16

gevestigde particulier initiatief (pi).51 De sociale sector was volgens Dekker de plek waar vrijwilligers en informele hulp samen komen.

De omschrijvingen van de verschillende wetenschappers vinden elkaar in het uitgangspunt dat het middenveld zich tussen de individuele burger, overheid en markt begeeft. Cultuurpsycholoog Jos van der Lans heeft dit in een overzichtelijk figuur geplaatst.

Figuur 1: relatie tussen maatschappelijk middenveld, overheid, markt en burgers.52

De verschillende organisaties die in deze omschrijving tot het middenveld gerekend worden staan ieder in een andere relatie met de burger, overheid en markt. Hierdoor ontstaan afbakeningsproblemen. Dekker zag afbakeningsproblemen bij overheidsorganen met een grote autonomie en particuliere organisaties die sterk afhankelijk zijn van overheidsgeld en regulering.53 Voorbeelden hiervan zijn rijksuniversiteiten en gezondheidszorginstellingen. Er ontstaat, volgens Dekker, ook een afbakeningsprobleem tussen markt en middenveld bij kleinschalige bedrijven, die niet direct op een anonieme markt opereren, en een nadruk hebben op sociale functies op lokaal niveau. Ook valt er te discussiëren over organisaties die direct betrokken zijn bij economische belangen zoals werkgevers-, werknemers- en

51

H. Tjeenk Willink, ‘De herwaardering van het particulier initiatief. Enkele gedachten over de toekomst van de Nederlandse non-profitsector.’ In: P. Dekker, Particulier initiatief en publiek belang SCP (2002) 29.

52 J. van der Lans, ‘Maatschappelijk middenveld.’, in: Open deuren. Sleutelwoorden van lokaal sociaal beleid. (Meppel 2002) 89.

53 P. Dekker, ‘Inleiding’, In: P. Dekker (red.), Civil Society. Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk.

(17)

17

brancheorganisaties.54 Hier wil ik aan toevoegen dat er ook een afbakeningsprobleem bestaat tussen burger en middenveld. Een mooi voorbeeld hiervan is enerzijds Balkenende die het middenveld zag als ‘het hechte sociale weefsel van gezin, buurtverenigingen, vakbonden en werkgeversorganisaties’ en anderzijds Lelieveldt die het gezin met zijn definitie juist uitsluit. 55

De afbakeningsproblemen maken het maatschappelijk middenveld tot een problematisch begrip. Er kan alleen geconstateerd worden dat wetenschappers het erover eens zijn dat het middenveld uit de verbanden bestaat die zich tussen de individuele burger, overheid en markt bevinden. De vraag is echter wat we met deze constatering opschieten. De ruime opvatting van het maatschappelijk middenveld zorgt voor verlies van betekenis het begrip. Het op één hoop gooien van verbanden die variëren van gezin, rijksuniversiteiten tot werkgeversorganisaties ondermijnt de hanteerbaarheid van het begrip. Zoals de visies van de politieke voormannen laten zien hanteren zij dan ook niet een dergelijke ruime omschrijving. De functie die aan het begrip wordt gegeven, bepaalt de preciezere definiëring van het begrip. De verschillen in de exacte afbakening van het middenveld is afhankelijk van de functie die eraan wordt toegeschreven. De bepaling van de functie van het maatschappelijk middenveld zou daarom meer duidelijkheid kunnen verschaffen.

Functies die door Lelieveldt en Dekker aan het middenveld worden toegeschreven Er zijn een aantal sociologen en politicologen die zich over de vraag van de functie van het middenveld hebben gebogen. Naast de eerdergenoemde sociologen Van Doorn en Zijderveld, hebben de politicologen Lelieveldt en Dekker hun stempel op dit onderwerp gedrukt. Lelieveldt heeft dit in een proefschrift, genaamd Wegen naar de macht (1999) gedaan. Dekker drukte zijn stempel als redacteur van de rapporten van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) genaamd Civil Society (2001) en Particulier initiatief en publiek belang (2002). Op deze sociologen en politicologen zal ik mij in dit onderzoek richten. De eerste twee omdat het de grondleggers van het begrip zijn en de laatste twee omdat ze het laatste decennium bewezen hebben zwaargewichten te zijn betreffende de theorievorming van het maatschappelijk middenveld.

54 P. Dekker, ‘Inleiding’, In: P. Dekker (red.), Civil Society. Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk.

SCP (2001) 14-15.

(18)

18

Lelieveldt onderscheidde twee functies van het middenveld: de intermediaire en de mobiliserende functie. Volgens hem is van een intermediaire functie sprake “wanneer middenveldorganisaties betrokken zijn bij de beïnvloeding en/of de uitvoering van overheidsbeleid”.56

Hij ziet de organisaties op het middenveld als onderdeel van het beïnvloedingsproces tussen burgers en overheid. Burgers beïnvloeden via participatie de organisaties in het middenveld en deze nemen diensten af van de burgers.57 Het middenveld heeft als intermediair een rol als schakel tussen de burger en de overheid. Deze schakelfunctie is niet een eenduidig proces. Er bestaan verschillende fasen die tot politieke besluitvorming leiden. Lelieveldt heeft hiervoor een model opgesteld:

Figuur 2. Fasenmodel van politieke besluitvorming.58

Lelieveldt richtte zich op de politieke functie van het middenveld. Hij waarschuwde dat tussen de verschillende fasen barrières bestaan waardoor de besluitvorming niet altijd via dit schema verloopt: “in hoeverre onderwerpen alle fasen van de besluitvorming doorlopen, is afhankelijk van de uitkomsten van interacties tussen maatschappelijke en politieke actoren.”59

De kracht van het intermediair functioneren van het middenveld hangt af van de wijze waarop het zijn schakelfunctie naar de overheid vervult.

Niet alleen de intermediaire, maar ook de mobiliserende functie zit in de ketting van Lelieveldt opgesloten. Het begin van de ketting geeft de mobiliserende functie weer. De aandacht richt zich op “de activiteiten van burgers in middenveldorganisaties en de effecten die deze activiteiten hebben op hun politieke houdingen en gedragingen.”60

Organisaties fungeren in

56

H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 23.

(19)

19

deze rol als “scholen voor democratie”.61 Deze functie kan tot de neo-Tocquevilliaanse stroming worden gerekend. De bekendste voorvechter van deze rol is de politicoloog Robert Putnam. Hij stelde dat op het middenveld mensen elkaar op vrijwillige en gelijkwaardige basis ontmoeten en leren samenwerken. Dit bevorderde volgens hem het sociaal kapitaal. Het sociaal kapitaal definieerde Putnam als “features of social life (networks, norms and trust) that enable participants to act together more effectively, to pursue shared objects”.62 Via de vorming van sociaal kapitaal kunnen gemeenschappelijke doelen effectiever worden nagestreefd. De creatie van sociaal kapitaal, de vorming van maatschappelijk betrokken burgers, bevordert, volgens Lelieveldt, het vertrouwen en functioneren van het politiek systeem.63 Het succes van de mobiliserende functie hangt af van de mate waarop burgers betrokken worden.

Dekker zag, net als Lelieveldt, een intermediaire rol tussen burger en staat voor het middenveld weggelegd: “Hier worden belangen van instellingen, hun clientèle of een bredere achterban geformuleerd en bij de overheid behartigd, en omgekeerd wordt overheidsbeleid ingevuld en uitgevoerd.”64

Dekker vond dat het maatschappelijk middenveld als antwoord gebruikt kon worden op het problematisch functioneren van de democratie óf op een gebrek aan sociale cohesie.65 Met het problematisch functioneren van de democratie doelde hij op “de toenemende twijfels aan de daadkracht van de overheid, het isolement van de ‘politieke klasse’ en desinteresse in de bevolking.”66 Met deze focus op de politieke functie zat Dekker op één lijn met Lelieveldt.

Met de sociale cohesie ging Dekker verder dan Lelieveldt. Hij wees niet zozeer op de vorming van politiek betrokken burgers maar hij zag, net als Balkenende, het middenveld als antwoord op maatschappelijke problemen. Hij doelde op de “toenemende afstand tussen sociaaleconomische en etnische categorieën, een afnemende draagkracht van sociale verbanden

61 H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 24.

62 R.D. Putnam, ‘Tuning in, tuning out: the strange disappearance of social capital in America’, Political science and

politics, 28, 4 (1995) 664.

63

H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 25.

64 P. Dekker, ‘Inleiding’, In: P. Dekker (red.), Civil Society. Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk.

SCP (2001) 11.

(20)

20

en een toenemende maatschappelijke onverschilligheid door individualisering”.67 De functie die Lelieveldt aan het middenveld toeschrijft is nauw verbonden met het communitarisme. Hier staat de potentie van maatschappelijke verbanden, die niet door de staat worden beïnvloed, centraal.68 Volgens communitaristen moet het maatschappij-ontwrichtende social contract worden vervangen door een bindend social compact.69 Het sociale contract zou gemeenschappen uit elkaar drijven terwijl het sociale compact gemeenschappen versterkt.70 Het succes van deze functie hangt af van de mate waarin maatschappelijke betrokkenheid wordt gevormd.

Lelieveldt en Dekker omschreven drie functies van het maatschappelijk middenveld. Lelieveldt definieerde de intermediaire functie en de mobiliserende functie. Dekker sloot zich bij deze politieke functie aan, maar hij wees ook op de vorming van sociale cohesie. De sociale cohesie-functie richt zich niet op de relatie tussen overheid en burger, maar op de relatie tussen middenveld en burger. Een laatste functie, die bij sociologen en politicologen nog weinig weerklank heeft gevonden is het middenveld als countervailing power. Dit idee van Wöltgens is ontstaan als reactie op privatiseringen en was bedoeld om maatschappelijke ondernemingen te beschermen tegen de greep van de markt. Het idee werd door CDA-prominenten De Hoop Scheffer en Dankers in 1999 uitgewerkt en moest ruimte bieden aan organisaties zonder direct op de commerciële toer te gaan.71 Binnen organisaties moest door een democratische interne structuur de invloed van de amorele markt worden buitengehouden. Het welslagen van deze functie wordt bepaald in de mate waarop het middenveld erin slaagt onafhankelijk van de markt te opereren.

Lelieveldt, Dekker en Wöltgens schrijven verschillende functies aan het maatschappelijk middenveld toe. Dit komt mede doordat het begrip maatschappelijk middenveld door maatschappelijke ontwikkelingen aan verandering onderhevig is. De sociologen Paul Kapteyn, Boutellier en Van Noort hebben zich hierin verdiept. Kapteyn duidde elf jaar geleden op vier

67 P. Dekker, ‘Inleiding’, In: P. Dekker (red.), Civil Society. Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk.

SCP (2001) 13.

68

K. Smouter, ‘Afloop ongewis. Het CDA verliest zijn bestaansrecht.’, De Groene Amsterdammer (20-10-2010). 69 O. Newman, R. de Zoya, ‘Communitarianism. The new panacea?’, Sociological perspectives 40, 4 (1997) 625. 70 M. Marinetto, ‘Who wants to be an active citizen?, The politics and practice of community involvement’,

Sociology, 37 (2003) 114.

71 J. de Hoop Scheffer, N. Danker, 'Maatschappelijk middenveld met nieuwe spelers', Christen Democratische

(21)

21

ontwikkelingen. Hij noemde de ontideologisering, interdependentie, individualisering en de verminderde rol van traditionele samenwerkingsverbanden.72 Deze factoren hebben volgens hem allen hun impact op het middenveld. De ontideologisering uitte zich in het verdwijnen van organisaties die uitgingen van een moreel appèl. Hierdoor ontstond een nieuwe generatie organisaties die een zakelijk of een emotioneel eigenbelang in plaats van algemeen belang diende.73 Daarnaast zijn volgens Kapteyn deze organisaties in toenemende mate van elkaar afhankelijk. Ook is volgens hem de groei van de staat en de markt toegenomen. Hierdoor zijn het individu en de familie meer geïsoleerd komen te staan. De laatste ontwikkeling die Kapteyn noemde is de toenemende druk op traditionele hiërarchische verbanden. Hij duidde op een toename van het aantal samenwerkingsverbanden, dat noch direct met de individualiteit van het wonen, noch direct met de collectiviteit van het werk is verbonden.74

Socioloog Hans Boutellier voegde aan de ontwikkelingen die Kapteyn schetste de opkomst van de netwerksamenleving als belangrijke verandering toe. Deze wordt volgens hem gekenmerkt door horizontalisering, informele netwerken en de burger als de civiele drager van de nieuwe netwerken.75 Socioloog Van Noort beoordeelde deze trend op organisatorisch niveau en zag een toenemende betekenis van interorganisationele netwerken.76 De versterking van intermediaire organisaties hoefde volgens Van Noort echter niet te leiden tot een grotere betrokkenheid van de burger. Hij stelde dat het risico erin zit dat vergroting van de macht van het ‘maatschappelijk middenveld’ in de praktijk tot gevolg heeft dat de politieke besluitvorming voor individuele burgers en verenigingen minder controleerbaar wordt.77 Dit probleem van controleerbaarheid werd volgens Van Noort versterkt door de toegenomen complexiteit van de samenleving. Om hier grip op te krijgen ontstond de trend van professionalisering. Van Noort

72 P. Kapteyn, ‘De miskende staat: een kritiek op de civil society-gedacht’, In: P. Dekker (red.), Civil society.

Verkenningen van een perspectief op vrijwilligerswerk. SCP (2001) 148-149.

73 Ibidem, 149. 74

Ibidem, 148.

75 J.C.J. Boutelier, ‘Nodale orde. Veiligheid en burgerschap in een netwerksamenleving.’, Rede aan de Vrije Universiteit van Amsterdam (19-09-2007).

76 W. van Noort, ‘Organisaties, verenigingen en de civil society’, In: P. Dekker (red.), Civil society. Verkenningen

van een perspectief op vrijwilligerswerk, SCP (2001) 275.

(22)

22

was van mening dat deze trend werd versterkt door de afnemende bereidheid om vrijwilligerswerk te verrichten.78

In deze scriptie bekijk ik in hoeverre de ontwikkelingen die Kapteyn, Boutellier en Van Noort schetsen invloed hebben op de functie van het middenveld. Specifiek richt ik mij op de door de sociologen gestelde ontideologisering, toegenomen interdependentie, individualisering, een verminderde rol van traditionele samenwerkingsverbanden, de netwerksamenleving, professionalisering en een toegenomen complexiteit van de samenleving. Ik bekijk in hoeverre deze ontwikkelingen in de praktijk waarneembaar zijn en bekijk tevens of er niet andere ontwikkelingen spelen die evenzeer van groot belang zijn geweest voor het veranderend functioneren van het maatschappelijk middenveld.

Onderzoeksopzet

De verschillende betekenissen die er door politici en wetenschappers aan het begrip maatschappelijk middenveld worden toegeschreven en de afhankelijkheid van maatschappelijke veranderingen, laten zien dat het lastig is de vraag te beantwoorden wat de functie van het middenveld nu precies inhoudt. In dit onderzoek tracht ik in deze kwestie helderheid te verschaffen. Het onderzoeksobject dat ik hiervoor gebruik is het Verbond van Nederlandse Ondernemingen-Nederlands Christelijk Werkgeversverbond (de Vereniging VNO-NCW). Om de omvang van het onderzoek te beperken heb ik bewust gekozen voor één organisatie. Dit heeft als nadeel dat maar een beperkt deel van het middenveld wordt belicht. Het voordeel is echter dat de functie van deze organisatie, als speler in het maatschappelijk middenveld, veel grondiger wordt onderzocht dan met een grootschalige opzet mogelijk is.

Om een aantal redenen is het legitiem om de Vereniging VNO-NCW te gebruiken om inzicht te verkrijgen in de transformatie van het maatschappelijk middenveld. Een belangrijke voorwaarde, dat in dit onderzoek wordt bevestigd, is dat de werknemers van VNO-NCW zichzelf als spelers in het maatschappelijk middenveld zien.79 Dat is ook de perceptie van de overheid. Een voorbeeld hiervan is de visie van het ministerie van Buitenlandse Zaken: “Ook het maatschappelijk middenveld is een belangrijke partner. Daaronder vallen de

78 W. van Noort, ‘Organisaties, verenigingen en de civil society’, In: P. Dekker (red.), Civil society. Verkenningen

van een perspectief op vrijwilligerswerk, SCP (2001) 273.

(23)

23

gouvernementele organisaties (NGO's) zoals Novib, maar ook organisaties als VNO-NCW of MKB-Nederland”.80 Ook politici rekenen de werkgeversorganisatie tot het middenveld. VVD-er Edith Schippers benoemt het bijvoorbeeld als onderdeel van “het sociaal economische middenveld”.81

Daarnaast beschouwen verschillende media VNO-NCW als middenveld. Zo gebruikte De Volkskrant in 2009 de visie van VNO-NCW om de mening van het middenveld op de regeringsonderhandelingen te verwoorden.82 Ook bij het NRC wordt VNO-NCW als onderdeel van het maatschappelijk middenveld gezien: “In onze definitie [van het middenveld] worden daartoe gerekend vertegenwoordigers van werknemers- en werkgeversorganisaties, andersoortige vakbonden, SER-leden, belangen- en brancheorganisaties, woningbouwcorporaties, ouder- en patiëntenverenigingen, vrijwilligers, contactorganen, enzovoorts.”83

Als laatste voorbeeld wordt ook vanuit Europa VNO-NCW als speler in het maatschappelijk middenveld gezien. Het Europees Economisch en Sociaal Comité ziet werkgevers en werknemers zelfs als dé vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld.84 De erkenning van binnen en van buiten maakt VNO-NCW tot een legitieme casus om de functie van het maatschappelijk middenveld te duiden.

Bij mijn onderzoek ben ik me er van bewust dat het één organisatie is dat ik in het grote middenveld onderzoek. Er valt echter veel voor te zeggen om VNO-NCW als voorbeeld te nemen. De werkgeversvereniging is niet zomaar een speler in het maatschappelijk middenveld, maar behoort tot een selecte groep grote spelers. De Vereniging VNO-NCW is de machtigste speler op het maatschappelijk middenveld in de relatie overheid en bedrijfsleven. VNO-NCW vertegenwoordigt ongeveer 115.000 ondernemingen via meer dan 150 brancheorganisaties. Het organiseert 80 procent van de werkgelegenheid in Nederland.85 De organisatie heeft hiermee een spilfunctie in de maatschappij. De voorman van VNO-NCW, Bernard Wientjes, werd door De Volkskrant tot de meest invloedrijke Nederlander van 2011 benoemd.86 Op 12 februari werd bij het tv-programma Profiel zelfs beweerd dat “in sommige Haagse kringen het huidige kabinet

80

Website Buitenlandse Zaken: ‘directoraten-generaal’

http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/bz/organisatie/organogram/directoraten-generaal (23-02-2012). 81 Website ‘150 volksvertegenwoordigers’: http://www.perdefinitie.nl/?do=profile&mid=119 (23-02-2012). 82 ‘Reacties op stranden informatie VVD,PVV,CDA’, De Volkskrant (03-09-2010).

83 ‘Weinig middenveld’, NRC (09-12-2010).

84 Website Europees Economisch en sociaal Comité: http://www.eesc.europa.eu/?i=portal.nl.home (23-02-2012). 85

(24)

24 gekscherend het kabinet Wientjes wordt genoemd”.87

De grote macht die de organisatie als vertegenwoordiger van werkgevers heeft, maakt VNO-NCW tot een waardevol onderzoeksobject. De vertegenwoordiging naar de overheid kreeg vorm in het, in het buitenland, zo gerenommeerde poldermodel. Dit model kan gezien worden als een belangrijke accentuering van het maatschappelijk middenveld. Het poldermodel is de uitwerking van een overlegcultuur die typerend voor het maatschappelijk middenveld is. Het model, ook wel als de grondlegger van ‘The Dutch miracle’ gezien, is een beroemd Nederlands exportproduct geworden.88

In januari 2012 werd het poldermodel bij het bezoek van de koningin aan Oman nog aan de man gebracht.89

Methode

De Vereniging VNO-NCW wordt in dit onderzoek beschouwd als een autopoësis. Dit idee is afgeleid van de autopoëtische systemen die de Chileense bioloog Humberto Matunara omschreef.90 De organisatie wordt in deze benadering gezien als een cel die zichzelf in stand houdt door zichzelf constant te herproduceren. Omdat de omgeving verandert wordt de organisatie, net als een cel, gedwongen zich hieraan aan te passen. Als een organisatie dit niet doet, ontstaat er een identiteitscrisis. Om goed zicht te krijgen op het autopoëtische proces is de rol van iemand die buiten de organisatie staat noodzakelijk. Mijn positie als zogeheten ‘tweede-orde waarnemer’ geeft me de mogelijkheid organisatie overstijgende processen beter te bezien. Werknemers spreken namelijk dezelfde taal en kunnen niet los van hun eigen denkpatronen kijken. Dit concept heeft de Duitse socioloog Niklas Luhmann uitgedacht. Zo zag hij personen binnen een rechtssysteem in de taal ‘recht-onrecht’ spreken.91

Een belangenorganisatie als VNO-NCW spreekt in de taal ‘belangen-geen belangen’. Luhmann ging ervan uit dat een organisatie functioneert als een communicatiesysteem. Door te kijken naar de veranderende wijze waarop binnen VNO-NCW gesproken wordt, kunnen veranderingen worden ontsluierd. Het onderzoek

87 Uitzending Profiel op Nederland 2: http://www.nederland2.nl/programmas/1173-profiel-alexander-rinnooy-kan/uitzending/26609?missed=true (12-02-2012).

88

J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale ondernemersorganisaties

in Nederland. (Wormer 1999) 291.

89 ‘CNV blijft fan poldermodel’, Website Nederlands Dagblad: http://www.nd.nl/artikelen/2012/januari/19/cnv-blijft-fan-van-poldermodel (19-01-2012).

(25)

25

richt zich hierbij op de onderscheiden die de organisatie zélf creëert om zichzelf in stand te houden.

De methode die ik gebruik om de vereniging VNO-NCW, als autopoëtisch systeem, te onderzoeken is de leergeschiedenis. Een leergeschiedenis richt zich op de veranderingen in de organisatie vanuit het perspectief van de werknemers. Vanuit dit perspectief worden de implicaties voor de relatie met de overheid, burger, markt en met andere maatschappelijke organisaties geanalyseerd. Er zijn hiervoor twaalf interviews afgenomen in alle lagen van de organisatie. Tevens is oud-voorzitter Alexander Rinnooy Kan voor dit onderzoek geïnterviewd. De interviews zijn geanonimiseerd omdat op deze wijze de geïnterviewden in hun beantwoording minder terughoudend zijn. In dit kwalitatief empirisch onderzoek vormen interviews een belangrijk onderdeel en worden de zienswijzen van de werknemers met behulp van archiefonderzoek en literatuur in een historisch kader geplaatst.

(26)

26

Om in de discussie over het maatschappelijk middenveld een waardevolle toevoeging te vormen, is een vernieuwende aanpak noodzakelijk. Alleen literatuuronderzoek zal door de overvloed aan visies van politici, politicologen en sociologen, niet snel leiden tot nieuwe inzichten. Zoals Einstein het verwoordde: “Probleme kann man niemals mit derselben Denkweise lösen, durch die sie entstanden sind.”92

Een onderzoek naar het middenveld, waarbij interviews centraal staan is nog niet in deze vorm uitgevoerd. Een empirisch onderzoek, via de methode van de leergeschiedenis, is daarom een logische keus.

Hoofdstukindeling

Het maatschappelijk middenveld is meestal voer voor politicologen en sociologen. Een historische context is bij hun analyses secundair. Als geschiedkundige zal ik het verhaal, dat vanuit VNO-NCW zelf wordt verteld, vanuit een historisch perspectief belichten. Hoofdzakelijk staat de ontwikkeling sinds 1997 centraal. Vijftien jaar geleden fuseerden VNO en NCW en dit geeft voor mij aanleiding om hier mijn onderzoek qua tijd af te bakenen. Door mijn historische benadering zal ik echter, om bepaalde ontwikkelingen te kunnen begrijpen, ook vroegere periodes behandelen. Om het metaforisch te stellen: men kan niet begrijpen hoe een plant groeit, zonder zijn wortels te onderzoeken. Voor de ontleding van de wortels is het eerste hoofdstuk ingeruimd. Hier wordt de genese van het maatschappelijk middenveld en de veranderende rol die de voorlopers van de Vereniging VNO-NCW hierin hebben gespeeld uitgediept. De belangrijkste bronnen die ik hiervoor gebruik zijn Ondernemers verbonden van historici Jan Bruggeman en Aart Camijn, het VNO-blad Onderneming en het NCW-blad De Werkgever. De verenigingsbladen van 1987 tot 1997 heb ik structureel geanalyseerd. Zij geven een goede inkijk in de aanloop naar de fusie.

Na de historische context te hebben geschetst komt in het tweede hoofdstuk de organisatie zelf aan het woord. De methode die in dit hoofdstuk gebruikt wordt is de eerdergenoemde leergeschiedenis. Er wordt bekeken hoe de werknemers binnen VNO-NCW hun (veranderende) functie ervaren. Hierbij richt ik me specifiek op de communicatie naar de overheid, burger en andere maatschappelijke organisaties. Het doel van het hoofdstuk is de veranderende functie van de organisatie vanuit werknemers zelf te laten zien. Omdat de kracht

(27)

27

van VNO-NCW gebaseerd is op het werk achter de schermen geeft dit hoofdstuk een unieke inkijk. In de laatste 10 jaar zijn hier namelijk geen specifieke werken over verschenen. Een groot deel van de bronnen in dit hoofdstuk zal daarom bestaan uit interviewmateriaal.

De implicaties voor het functioneren van het maatschappelijk middenveld, op basis van de bevindingen vanuit VNO-NCW, komen in de conclusie aan bod. In de conclusie richt ik me op de geschetste ontwikkelingen van Kapteyn, Boutellier en Van Noort en bekijk in hoeverre deze overeenkomen met het perspectief vanuit VNO-NCW. Vanuit dit uitgangspunt onderzoek ik in welke mate de beweringen over de functie van het maatschappelijk middenveld, van Van Doorn, Zijderveld, Lelieveldt en Dekker, nog toepasbaar zijn op de bevindingen vanuit de organisatie VNO-NCW. Na deze analyse formuleer ik een eigen zienswijze op de functie van het maatschappelijk middenveld. Als laatste ga ik in op de implicaties van het nieuwe begrip maatschappelijk middenveld.

(28)

28

Hoofdstuk 1 - De genese van VNO-NCW en het maatschappelijk

middenveld

Voordat de focus op de Vereniging VNO-NCW als speler in het maatschappelijk middenveld, gelegd kan worden, moet eerst de genese van de organisatie en het concept zelf helder zijn. Het doel van dit hoofdstuk is enerzijds inzicht te bieden in de veranderende functie van de werkgeversorganisatie. Anderzijds is dit hoofdstuk bedoeld om aan de hand daarvan de verandering van de omschrijving van de functie van het maatschappelijk middenveld te laten zien.

Voorloper van het maatschappelijk middenveld: georganiseerd particulier initiatief De discussie over het maatschappelijk middenveld kent haar voorloper in de tweede helft van de 19e eeuw met het debat over de rol van het particulier initiatief. Dit debat hing samen met de bredere discussie over de ordening van de maatschappij. Met particulier initiatief werden de organisaties bedoeld die door burgers worden opgezet.93 Het particulier initiatief werd in de 19e eeuw geïnstitutionaliseerd in private verbanden voor de behartiging van publieke of deelbelangen.94 Deze verbanden bestonden voornamelijk uit verenigingen die geïnitieerd werden door stedelijke notabelen. Onder hun leiding ontwikkelden de armenzorg, de gezondheidszorg, het onderwijs en het maatschappelijk werk zich.95 De Nederlandse passie voor verenigingen was aan het eind van de 19e eeuw ten opzichte van omliggende Europese landen opvallend groot. Vanuit deze landen kwam vanuit de liberale elite kritiek op de opkomst van de vele verenigingen. De opkomst werd gezien als vorm van moreel verval. Politieke leiders zouden hierdoor de grip op hun achterban verliezen.96 De Nederlandse situatie bewees echter het tegendeel.

Met de invoering van de grondwet in 1848 werd de politiek vanuit liberaal gedachtegoed vormgegeven. Het klassieke liberalisme garandeerde de negatieve vrijheid via de grondrechten.

93 H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 15.

94 C.W. Couwenberg, Het particuliere stelsel. De behartiging van publieke belangen door particuliere lichamen. (Alphen aan den Rijn 1953) 3.

95 J. van der Lans, Worstelen met de staat. De organisatie van het sociaal werk.(Amsterdam 2009) 4.

96 S. Hoffman, ‘Response: colonial civil society.’ In: M. Janse (red.), De negentiende eeuw. Documentatieblad

(29)

29

Vanuit dat uitgangspunt diende de staat zo klein mogelijk te zijn. In Nederland wordt het begrip staat vaak vervangen door overheid. Dit komt omdat we de staat als strikte vormgever van de maatschappij, zoals we dat in Frankrijk of Duitsland kennen, in Nederland nooit zo hebben gekend.97 De invoering van de liberale grondwet legde de vrijheid van drukpers, vereniging en vergadering en de definitieve scheiding van kerk en staat vast.98 Het achterliggende doel van de grondwet was de instelling van algemene rechten en plichten.99 De grondwet moest een formeel, wettelijk kader scheppen waarbinnen maatschappelijke vrijheid en ontwikkeling mogelijk waren.100

De grondwet gaf verschillende stromingen in Nederland de mogelijkheid om zich te organiseren in verenigingen. De belangrijkste drijfveer om dit in praktijk te brengen lag in de behoefte aan groepserkenning en de verdediging van het deelbelang. Zo hadden protestanten het gevoel dat liberalen geen rekening hielden met de sociaal-culturele diversiteit in het land.101 De Aprilbeweging, de opwinding van de protestanten over de instelling van een bisschoppelijk hiërarchie in 1853, was hier een duidelijk signaal van.102 Om de protestants-christelijke kring te beschermen tegen de aanspraken van de staat werd het idee van de ‘kringenleer’ bedacht.103

Alle maatschappelijke en economische kringen moesten over soevereiniteit in eigen kring beschikken.104 Deze behoefte aan soevereiniteit leefde ook bij katholieken. Katholieken organiseerden zich vanuit het subsidiarisme. Zaken die door een lager orgaan konden worden uitgevoerd, mochten niet door een hoger orgaan worden gedaan.105 Dit uitgangspunt betekende dat organisaties die, op wat sociologen en politicologen nu tot het maatschappelijk middenveld

97 H. Tsjeenk Willink, ‘De herwaardering van het publiek initiatief. Enkele gedachten over de toekomst van de Nederlandse non-profitsector.’ in: Particulier initiatief en publiek belang. SCP (Den Haag 2002) 30.

98 P. Lucardi, Nederland stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen. (Assen 2002) 10. 99

J.R. Thorbecke, ‘Over het hedendaagsch staatsburgerschap.’ in: Historische schetsen. (Den Haag 1872) 84. 100

R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 104.

101 J. van der Lans, ‘Maatschappelijk middenveld’ in: L. Verplanke, R. Engbersen, J.W. Duyvendak, E. Tonkens, K. Van Vliet (red.) Open deuren. (2002 Meppel) 85.

102 R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 105.

103

J. van der Lans, H. Vuijsje, Lage landen, hoge sprongen: Nederland in de twintigste eeuw. (Amsterdam 2003) 29.

104 J.H. Kruyt, Souvereiniteit in eigen kring. Rede ter inwijding van de Vrije Universiteit den 20sten October 1880

gehouden in het koor der nieuwe kerk te Amsterdam. (Amsterdam 1880).

(30)

30

rekenen, opereren, onafhankelijk van de overheid moesten kunnen functioneren. De oorsprong van het subsidiarisme lag in de encycliek Rerum Novarum uit 1891 waarin paus Leo XIII stelling nam tegen de wantoestanden van het kapitalisme en de toenemende staatsinvloed.106

Naast de confessionele stromingen ontstonden ook verenigingen met een sociaaleconomisch motief. Wat de verschillende groeperingen deelden was de structurering van deelbelangen via verenigingen. Socialisten organiseerden zich aan het einde van de 19e eeuw in reactie op de groeiende economische ongelijkheid. Lagere klassen en opkomende middenklassen begonnen zich te verzetten tegen een economische aristocratie.107 De armenzorg en liefdadigheid, waarmee liberalen, conservatieven en confessionelen, de sociale problemen probeerden aan te pakken, werden als ondermaats gezien.108 De ontstane ongelijkheid moest volgens de socialisten worden ingedamd door een sturende rol vanuit de centrale overheid.109 Liberalen vonden het idee van een sturende overheid juist een onduldbare aantasting van maatschappelijk vrijheid en een onverdraaglijke uitbreiding van de ambtenarij.110 De hechte confessionele en socialistische organisaties dwongen liberalen ertoe ook hun eigen belangen via verenigingen te verdedigen. De verdediging van deelbelangen, in en buiten het officiële politieke bestel, werd een typisch Nederlands recept.

De ideologische verschillen gingen terug tot de volgende kernvraag: hoe kan het algemeen belang het beste worden gediend? Het was in de nog prille democratie omstreden of het primaat bij het individu, bij maatschappelijke verbanden of de overheid moest liggen. De confessionelen kregen in deze discussie door hun hechte organisatie en grote achterban de overhand. De georganiseerde groepen, ‘de zuilen’, begonnen steeds zelfstandiger te opereren.111

106

S. Verhagen, Zorglogica’s uit balans. Het onbehagen inde thuiszorg nader verklaard. (Utrecht 2005) 143. 107

M. Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid. Een geschiedenis van oude orde en sociale zorg in Nederland (ca. 1880-1940). (Amsterdam 2003) 48.

108 P. Lucardi, Nederland stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen. (Assen 2002) 23. 109 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 18-19.

110 R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 155.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

daag. In het aU edaagse politiek b edrijf overheel'scn sociaal-eco- nomische kwesties en daat" in n emen d e confessionelen een middenpo itie in staan socialen op

De respondent zal gevraagd worden drie kaartjes te kiezen van de groepen producten waarvan zij het liefst een nieuw product naar haar wensen speciaal voor kinderen op de markt

Nietzsche is in de sociologie vooral bekend door twee onder- werpen: nihilisme en ressentiment. Dit zijn inderdaad de kern- begrippen. Maar zij komen niet uit de lucht vallen;

Ongeveer 100 jaar na de regering van Nero, heeft een andere Romeinse keizer, Marcus Aurelius, zich in zijn filosofische geschriften uitgelaten over het verlangen naar macht dat

linge communicatie en vergelijkbaarheid al evenmin bevorderd. Het beschrijven van de ontwikkeling van de staat van binnenuit heeft vergelijkend onderzoek en een meer omvattende

Op een aantal uitzonderingen na waren zulke benaderingen immers tot voor kort taboe in de menswetenschappen, en tot op zekere hoogte zijn ze dat nog steeds.. De meeste

Het realiseren van waterdoelen in projecten van stedelijke vernieuwing kan worden ingeschat als zeer complex, vooral als de waterinbreng moet komen van het waterschap en er bij

Docenten Nederlands moeten goed voorbereid zijn voor de discussie over deze constructie Moet de docent ‘echter is het’. wel