• No results found

De genese van VNO-NCW en het maatschappelijk middenveld middenveld

In document De ontketening van de macht (pagina 28-55)

Voordat de focus op de Vereniging VNO-NCW als speler in het maatschappelijk middenveld, gelegd kan worden, moet eerst de genese van de organisatie en het concept zelf helder zijn. Het doel van dit hoofdstuk is enerzijds inzicht te bieden in de veranderende functie van de werkgeversorganisatie. Anderzijds is dit hoofdstuk bedoeld om aan de hand daarvan de verandering van de omschrijving van de functie van het maatschappelijk middenveld te laten zien.

Voorloper van het maatschappelijk middenveld: georganiseerd particulier initiatief De discussie over het maatschappelijk middenveld kent haar voorloper in de tweede helft van de 19e eeuw met het debat over de rol van het particulier initiatief. Dit debat hing samen met de bredere discussie over de ordening van de maatschappij. Met particulier initiatief werden de organisaties bedoeld die door burgers worden opgezet.93 Het particulier initiatief werd in de 19e eeuw geïnstitutionaliseerd in private verbanden voor de behartiging van publieke of deelbelangen.94 Deze verbanden bestonden voornamelijk uit verenigingen die geïnitieerd werden door stedelijke notabelen. Onder hun leiding ontwikkelden de armenzorg, de gezondheidszorg, het onderwijs en het maatschappelijk werk zich.95 De Nederlandse passie voor verenigingen was aan het eind van de 19e eeuw ten opzichte van omliggende Europese landen opvallend groot. Vanuit deze landen kwam vanuit de liberale elite kritiek op de opkomst van de vele verenigingen. De opkomst werd gezien als vorm van moreel verval. Politieke leiders zouden hierdoor de grip op hun achterban verliezen.96 De Nederlandse situatie bewees echter het tegendeel.

Met de invoering van de grondwet in 1848 werd de politiek vanuit liberaal gedachtegoed vormgegeven. Het klassieke liberalisme garandeerde de negatieve vrijheid via de grondrechten.

93 H. Lelieveldt, Wegen naar de macht. Politieke participatie en toegang tot het maatschappelijk middenveld op

lokaal niveau. (Nijmegen 1999) 15.

94 C.W. Couwenberg, Het particuliere stelsel. De behartiging van publieke belangen door particuliere lichamen. (Alphen aan den Rijn 1953) 3.

95 J. van der Lans, Worstelen met de staat. De organisatie van het sociaal werk.(Amsterdam 2009) 4.

96 S. Hoffman, ‘Response: colonial civil society.’ In: M. Janse (red.), De negentiende eeuw. Documentatieblad

29

Vanuit dat uitgangspunt diende de staat zo klein mogelijk te zijn. In Nederland wordt het begrip staat vaak vervangen door overheid. Dit komt omdat we de staat als strikte vormgever van de maatschappij, zoals we dat in Frankrijk of Duitsland kennen, in Nederland nooit zo hebben gekend.97 De invoering van de liberale grondwet legde de vrijheid van drukpers, vereniging en vergadering en de definitieve scheiding van kerk en staat vast.98 Het achterliggende doel van de grondwet was de instelling van algemene rechten en plichten.99 De grondwet moest een formeel, wettelijk kader scheppen waarbinnen maatschappelijke vrijheid en ontwikkeling mogelijk waren.100

De grondwet gaf verschillende stromingen in Nederland de mogelijkheid om zich te organiseren in verenigingen. De belangrijkste drijfveer om dit in praktijk te brengen lag in de behoefte aan groepserkenning en de verdediging van het deelbelang. Zo hadden protestanten het gevoel dat liberalen geen rekening hielden met de sociaal-culturele diversiteit in het land.101 De Aprilbeweging, de opwinding van de protestanten over de instelling van een bisschoppelijk hiërarchie in 1853, was hier een duidelijk signaal van.102 Om de protestants-christelijke kring te beschermen tegen de aanspraken van de staat werd het idee van de ‘kringenleer’ bedacht.103

Alle maatschappelijke en economische kringen moesten over soevereiniteit in eigen kring beschikken.104 Deze behoefte aan soevereiniteit leefde ook bij katholieken. Katholieken organiseerden zich vanuit het subsidiarisme. Zaken die door een lager orgaan konden worden uitgevoerd, mochten niet door een hoger orgaan worden gedaan.105 Dit uitgangspunt betekende dat organisaties die, op wat sociologen en politicologen nu tot het maatschappelijk middenveld

97 H. Tsjeenk Willink, ‘De herwaardering van het publiek initiatief. Enkele gedachten over de toekomst van de Nederlandse non-profitsector.’ in: Particulier initiatief en publiek belang. SCP (Den Haag 2002) 30.

98 P. Lucardi, Nederland stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen. (Assen 2002) 10. 99

J.R. Thorbecke, ‘Over het hedendaagsch staatsburgerschap.’ in: Historische schetsen. (Den Haag 1872) 84. 100

R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 104.

101 J. van der Lans, ‘Maatschappelijk middenveld’ in: L. Verplanke, R. Engbersen, J.W. Duyvendak, E. Tonkens, K. Van Vliet (red.) Open deuren. (2002 Meppel) 85.

102 R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 105.

103

J. van der Lans, H. Vuijsje, Lage landen, hoge sprongen: Nederland in de twintigste eeuw. (Amsterdam 2003) 29.

104 J.H. Kruyt, Souvereiniteit in eigen kring. Rede ter inwijding van de Vrije Universiteit den 20sten October 1880

gehouden in het koor der nieuwe kerk te Amsterdam. (Amsterdam 1880).

105 J. van der Lans, H. Vuijsje, Lage landen, hoge sprongen: Nederland in de twintigste eeuw. (Amsterdam 2003) 31.

30

rekenen, opereren, onafhankelijk van de overheid moesten kunnen functioneren. De oorsprong van het subsidiarisme lag in de encycliek Rerum Novarum uit 1891 waarin paus Leo XIII stelling nam tegen de wantoestanden van het kapitalisme en de toenemende staatsinvloed.106

Naast de confessionele stromingen ontstonden ook verenigingen met een sociaaleconomisch motief. Wat de verschillende groeperingen deelden was de structurering van deelbelangen via verenigingen. Socialisten organiseerden zich aan het einde van de 19e eeuw in reactie op de groeiende economische ongelijkheid. Lagere klassen en opkomende middenklassen begonnen zich te verzetten tegen een economische aristocratie.107 De armenzorg en liefdadigheid, waarmee liberalen, conservatieven en confessionelen, de sociale problemen probeerden aan te pakken, werden als ondermaats gezien.108 De ontstane ongelijkheid moest volgens de socialisten worden ingedamd door een sturende rol vanuit de centrale overheid.109 Liberalen vonden het idee van een sturende overheid juist een onduldbare aantasting van maatschappelijk vrijheid en een onverdraaglijke uitbreiding van de ambtenarij.110 De hechte confessionele en socialistische organisaties dwongen liberalen ertoe ook hun eigen belangen via verenigingen te verdedigen. De verdediging van deelbelangen, in en buiten het officiële politieke bestel, werd een typisch Nederlands recept.

De ideologische verschillen gingen terug tot de volgende kernvraag: hoe kan het algemeen belang het beste worden gediend? Het was in de nog prille democratie omstreden of het primaat bij het individu, bij maatschappelijke verbanden of de overheid moest liggen. De confessionelen kregen in deze discussie door hun hechte organisatie en grote achterban de overhand. De georganiseerde groepen, ‘de zuilen’, begonnen steeds zelfstandiger te opereren.111

106

S. Verhagen, Zorglogica’s uit balans. Het onbehagen inde thuiszorg nader verklaard. (Utrecht 2005) 143. 107

M. Hoogenboom, Standenstrijd en zekerheid. Een geschiedenis van oude orde en sociale zorg in Nederland (ca. 1880-1940). (Amsterdam 2003) 48.

108 P. Lucardi, Nederland stromenland. Een geschiedenis van de politieke stromingen. (Assen 2002) 23. 109 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 18-19.

110 R. Aerts, H. de Liagre Böhl, P. de Rooy, H. te Velde, Land van kleine gebaren. Een politieke geschiedenis van

Nederland 1780-1990. (Nijmegen 1999) 155.

111 Het gebruik van de term ‘zuilen’ is in deze gecompliceerd. Vele sociologen en historici hebben zich al over de precieze definiëring gebogen. Er tussen historici en sociologen geen consensus of er gesproken mag worden over zuilen. Over de opdeling van de Nederlandse bevolking in de categorieën protestanten, katholieken, socialisten en liberalen, is wel een zekere overeenstemming. Voor een beschouwing verwijs ik u naar het boek van socioloog Otto Schmidt Waar gebeurd? Geschiedschrijving en sociaalwetenschappelijk onderzoek. (Amsterdam 1993) 191-201.

31

De overheid diende burgers de ruimte te geven om zich te organiseren en invloed uit te oefenen. Ze verdeelde steeds meer geld maar de verzuilde organisaties bepaalden zelf wat er mee moest gebeuren.112 De verenigingen zorgden voor hun eigen deelbelang en daarmee voor het algemeen belang.113 Naar Tocquevilliaans ideaal verwierven verenigingen een spilfunctie in de Nederlandse democratie.114

Het begin van de werkgeversorganisaties

Aan het kleurrijke palet van particuliere initiatieven dat in de tweede helft van de negentiende eeuw opkwam werd in 1899 de eerste landelijke werkgeversorganisatie, de Vereeniging van Nederlandsche Werkgevers (VNW), toegevoegd.115 Naast politieke partijen, vakbonden en boerenbonden behoorde deze tot de belangrijkste organisaties die in deze periode ontstonden.116 Werkgevers beseften dat overleg over en verzet tegen de nieuwe wetgeving efficiënter was wanneer de handen ineen werden geslagen. De vereniging opereerde vanuit de liberale filosofie van vrijhandel.117 VNW had de functie om de belangen van werkgevers te vertegenwoordigen. De steeds krachtigere overheid dreigde, zonder inspraak van werkgevers, sociale wetgeving op te leggen. De werkgevers waren niet principieel tegen een verplichtstelling van sociale wetgeving, maar ze werden totaal niet betrokken bij de totstandkoming ervan. “Naar het oordeel van the captains of industry werd niet gevraagd” verwoordde Smissaert, de eerste secretaris van VNW.118 Om hier iets aan te doen had de VNW de functie om namens de werkgevers een tegenwicht tegen de overheid te vormen. VNW-secretaris Hovy betoogde “dat het particulier initiatief moest worden gecontroleerd, maar niet worden gekortwiekt, of erger nog, gedood: zelfs

112

J. van der Lans, Worstelen met de staat. De organisatie van het sociaal werk. (Amsterdam 2009) 4.

113 S. Hoffman, ‘Response: colonial civil society.’ In: M. Janse (red.), De negentiende eeuw. Documentatieblad

werkgroep 19e eeuw. (Hilversum 2008) 146.

114 Ibidem, 147.

115 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 61.

116

J. van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995. (Zeist 1997)

25.

117 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 139.

118 VNW, De vereeniging van Nederlandsche Werkgevers bij haar 25-jarig bestaan. Gedenkboek 1899-1924. (Den Haag 1924) 19.

32

daar, waar het den Staat reeds jaren vooruit is”.119 Het initiatief moest bij de particuliere organisaties blijven liggen en deze moesten onafhankelijk kunnen functioneren.

In het begin van de 20e eeuw ontwikkelde Nederland zich tot een bijzonder politiek landschap. Dit wordt door sommige historici als de pacificatiedemocratie omschreven.120 De pacificatiedemocratie kenmerkte zich door een verzuilde samenleving waarbij de verzuildheid aan de basis wordt geneutraliseerd door een overkoepelende samenwerking op het niveau van de politieke, sociale en economische leiders. Binnen de zuilen werd het politiek gedrag gekenmerkt door passiviteit en tegelijkertijd door volgzaamheid ten aanzien van de leiders.121 Bij de VNW werd de verzuildheid, als hier al sprake van was, op het organisatieniveau geneutraliseerd. Zo vond de werkgeversorganisatie al snel vanuit een zakelijke gedachte de socialistische vakbond als partner. Voorzitter C.F. Stork benadrukte in 1924 het belang van overleg: “Onze Vereeniging zal in de toekomst zonder behoudzucht, maar toch met nuchter overleg moeten trachten onze wetgeving in juiste banen te leiden.”122

De werkgevers- en werknemersorganisatie hadden het gezamenlijke belang om weerstand te bieden aan de greep van de overheid.

Onder druk van toenemende overheidsinvloed, concurrerende werkgeversorganisaties en een sterkere organisatie bij werknemers, voelde VNW zich gedwongen tot verandering. Naast de VNW waren er nog twee werkgeversorganisaties ontstaan: het Verbond van Nederlandsche Fabrikanten Vereenigingen (1917) en het Centraal Industrieel Verbond (1920). Deze organisaties hadden veelal overlappende belangen. Om een krachtig tegenwicht naar de overheid te vormen, fuseerden de verschillende werkgeversverenigingen in 1926 tot het Verbond van Nederlandsche Werkgevers (VNW).123 De zakelijkheid, en daarmee de ontideologisering, zette bij het nieuwe VNW door. De liberale vrijhandelsgedachte verdween na de Eerste Wereldoorlog als leidende filosofie. In 1919 werd het vrijhandelsprincipe uit de statuten van het VNW gehaald en in de

119 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 75.

120 A. Lijphart, Verzuiling, pacificatie en kentering in de Nederlandse politiek. (Amsterdam 2007) 11. 121 L. Huyse, Passiviteit, pacificatie en verzuiling in de Belgische politiek. (Utrecht 1970) 164. 122 C.F. Stork, 'Na vijf-en-twintig jaren', in: VN. Gedenkboek 1899-1924. 17.

123 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

33

jaren ’30 werden zelfs protectionistische maatregelen gesteund. Pragmatisme werd het nieuwe devies.124

In 1915 werd de katholieke Algemeene Roomsch Katholieke Werkgeversvereeniging (ARKW) opgericht en in 1918 ontstond de protestantse Vereeniging van Christelijke Werkgevers en Groothandelaren (VCWG). De trend naar zakelijkheid, waar bij het VNW sprake was, was bij deze confessionele verenigingen niet aanwezig. In plaats van een vakorganisatie, die materiële belangen vertegenwoordigd zoals VNW, waren deze verenigingen standsorganisaties. Hun belangrijkste functie was het stimuleren van het geestelijk leven.125 Het doel van het ARKW was de behartiging van godsdienstig-zedelijke, culturele en maatschappelijke belangen.126 Bij de VCWG stond de verhouding tot God, de overheid en de naaste centraal.127 Vanuit een Christelijke uitgangspunt werd de visie op de bedrijfsorganisatie en de maatschappelijke ordening bepaald. Net als het VNW hadden de Christelijke organisaties ook het doel om de belangen van werkgevers te behartigen. De Christelijke organisaties hechtten, in tegenstelling tot het VNW, veel waarde aan hun ideologische grondslag.

De overheid: van bedreiging naar partner

Ten tijde van de Eerste Wereldoorlog nam de macht van de overheid toe.128 Concreet uitte zich dit in de instelling van overlegorganen en wetgeving. De overheid trachtte via Raden van Arbeid (1919) grip te krijgen op de werkgevers- en werknemersorganisaties. Liberalen en confessionelen zagen zich, door de bijzondere omstandigheden, gedwongen overheidsinvloed toe te laten. In de jaren ’30, toen de economische crisis Nederland teisterde, ontstond dezelfde situatie. Toen werd de Economische Raad (1932) opgericht. Het doel van de overheid was om via deze raad de economische sector beter te organiseren.129 Bij de Raden van Arbeid en de Economische Raad ontstond spanning tussen de werkgevers en de overheid. In 1935 kwam die, met de invoering van een ordeningswet, tot een climax. De wet zou tot overheidsdwang leiden. Ze gaf een minister de mogelijkheid een aantal kernpunten van een overeenkomst dwingend op

124 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 167.

125 Ibidem, 49. 126 Ibidem, 52. 127 Ibidem, 57. 128 Ibidem, 25. 129 Ibidem, 137.

34

te leggen aan niet bij de overeenkomst aangesloten partijen.130 Door de ordeningswet verschoof het officiële primaat van economische ordening naar de overheid. Het initiatief tot uitvoering bleef bij de particuliere organisaties liggen.

De trend naar meer overheidsinvloed werd na de oorlog doorgezet. De overheid richtte twee nieuwe Raden op om de wederopbouw beter te organiseren. In 1945 werd de Stichting van de Arbeid (STAR) en in 1950 werd de Sociaal-Economische Raad (SER) ingesteld. De STAR moest de onderlinge verhoudingen tussen werkgevers en werknemers in goede banen leiden.131 De SER was een samenvoeging van de Economische Raad en zijn tegenhanger de Hoge Raad van Arbeid en had de functie adviezen te geven aan de overheid.132 Particuliere organisaties stonden na de Tweede Wereldoorlog meer open voor een strakkere overheidscontrole. Er heerste een algemeen gevoelde behoefte aan economisch herstel en een grote bereidheid om particuliere bevoegdheden en aanspraken ondergeschikt te maken aan de overheid. De grote werkloosheid, die Nederland in de jaren ’30 zo geteisterd had, moest worden voorkomen.133

De Raden

ontwikkelden zich tot vruchtbare overleginstituties waar de overheid niet als bedreiging, maar als partner werd gezien.

In deze context, waar de overheid en de werkgeversorganisaties nauwer gingen samenwerken, werd het neutrale Centraal Sociaal Werkgevers Verbond (CSWV) opgericht. Dit verbond functioneerde naast het VNW. Waar het CSWV zich richtte op sociale vraagstukken, lag bij het VNW de focus op de economie.134 Beide organisaties hadden de functie om, namens de werkgevers, invloed naar de overheid uit te oefenen. Het sociaal-economisch overleg met de vakbond en de overheid in de SER en de STAR stond hierin centraal. VNW was ervan overtuigd dat de samenwerking voor ondernemers en voor de maatschappij als geheel economische voordelen zou opleveren. Het ideaal van marktmechanisme werd vervangen door onderhandelingen en het loonniveau werd bepaald door centraal geregelde overeenkomsten.135

130 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 166.

131

L. Delsen, Exit poldermodel?: sociaal-economische ontwikkelingen in Nederland (Assen 2001) 14. 132 G.H. Scholten, De sociaal-economische raad en de ministeriële verantwoordelijkheid (Meppel 1968) 50. 133 E. van Riel, ‘Oprichting SER in 1950’, SERmagazine, 1 (2010).

134 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 206.

35

Toch kan van een corporatistisch overlegmodel niet worden gesproken omdat werkgevers en vakbonden alleen invloed uitoefenden. Om afstand te nemen van het dictatoriale staatscorporatisme is voor de situatie in Nederland het neo-corporatisme een betere typering. VNW beoogde ook geen volledige verticale binding.

Werkgeversorganisaties in het geding

Aan de relatief harmonieuze samenwerking tussen werkgevers en werknemers kwam in de jaren ’60 een einde toen de economie aantrok. De invloedrijke vakbonden zetten het overleg onder druk door een steeds sterkere ideologische inslag. Die polarisering zette in de jaren ’70 door.136 De oliecrisis en de oplopende kosten van de verzorgingsstaat zorgden voor een gespannen relatie met de overheid.137 Het kabinet en de vakbond zaten qua uitgangspunten vaak op één lijn waardoor de werkgevers buiten spel werden gezet. “Dat is nog steeds traumatisch omdat ik gezien heb hoe fataal het was voor de Nederlandse economie” vertelt een oud-werknemer van het NCW.138 Ondanks de lastige verhoudingen werd er wel altijd getracht om samen tot een akkoord te komen.139 De ideologische verschillen maakten het echter problematisch om binnen het overlegmodel, via de SER of de STAR, tot een zakelijk akkoord te komen. De uitoefening van de intermediaire functie werd door het slechte contact onder druk gezet. De hechte relatie tussen kabinet en vakbond dwongen de werkgevers zich aan te passen. In deze periode van polarisatie werden het Verbond Nederlandse Ondernemingen (VNO) in 1963 en het Nederlandse Christelijke Werkgeversbond (NCW) in 1970 opgericht. Via professionele organisaties konden de werkgevers zich beter met de vakbeweging meten. De nieuwe organisaties namen deskundigen en specialisten in dienst en ontstegen hierdoor het niveau van discussieclubs.140

VNO ontstond uit een fusie tussen het VNW en het CSWV en werd de grootste centrale ondernemersorganisatie. Het werd een klassieke neutrale vereniging waarbij het marktmechanisme als leidraad gold. Overleg over werkgeversbelangen op macroniveau was haar

136 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

ondernemersorganisaties in Nederland. (Wormer 1999) 254-255.

137

J. van Zanden, Een klein land in de 20e eeuw. Economische geschiedenis van Nederland 1914-1995. (Zeist 1997)

92. 138 4.

139 'Vallen en opstaan typeert samenwerking van overheid, werknemers en werkgevers', De werkgever., 23 (1992) 7. 140 J. Bruggeman, A. Camijn, H. Klooster (red.) Ondernemers verbonden. 100 jaar centrale

36

belangrijkste speelveld.141 Overleg met de overheid om de belangen van de werkgevers te vertegenwoordigen, was de belangrijkste functie van de organisatie. Zeven jaar na de oprichting van VNO besloten het Nederlands Katholiek Werkgevers Verbond (NKWV) en het Verbond van Protestants-Christelijke Werkgevers in Nederland (VPCW) te fuseren tot het NCW. Het NCW stelde zich de humanisering van onderneming en maatschappij ten doel. Samenwerking op regionaal niveau was hiervoor de beste methode.142 De vereniging moest leiden tot bezinning en behartiging van ledenbelangen. Het had daarmee een meer ideologische functie dan het zakelijke VNO. De fusie tot het NCW sloot aan bij een bredere christelijke stroming die streefde naar goed rentmeesterschap, persoonlijke en maatschappelijke verantwoordelijkheid, particulier initiatief en solidariteit.143 In het christelijk-sociaal convent werden de sociaaleconomische kwesties met andere christelijke organisaties afgestemd. Via het convent werden de christelijke politieke partijen beïnvloed. Het NCW en het VNO oefenden elk op hun eigen wijze invloed uit naar de politiek. Het VNO deed dit via het sociaal-economisch overleg met de SER en de STAR en het NCW primair via de christelijke ‘zuil’, waartoe ook politieke partijen op christelijke grondslag behoorden.

Entree van het begrip maatschappelijk middenveld

Niet alleen de werkgeversorganisaties, maar ook andere van oorsprong particuliere verenigingen professionaliseerden. De primaire activiteiten van bijvoorbeeld organisaties in het onderwijs en het welzijn werden steeds vaker door beroepskrachten verricht.144 Het was in deze context van professionalisering dat de socioloog Van Doorn het begrip maatschappelijk middenveld introduceerde voor het veld van geïnstitutionaliseerd particulier initiatief. Hij gebruikte het middenveld als kritiek op de uitbouw van de verzorgingsstaat. Het aannemen van deskundigen

141 W.L. Buitelaar, J.P. van den Toren, Tijd in beweging. De AWVN 1919-1999. (Haarlem 1999) 12.

142 Naar één centrale ondernemings-organisatie op christelijke grondslag. Concept rapport aangeboden door het

bestuur van de Federatie van Katholieke en Protestants-Christelijke Werkgeversverenigingen aan de leden van het

In document De ontketening van de macht (pagina 28-55)