• No results found

Perspectief vanuit VNO-NCW zelf

In document De ontketening van de macht (pagina 55-88)

Zoals in het vorige hoofdstuk duidelijk werd, was de fusie tussen VNO en NCW in 1997 het resultaat van een aantal processen. NCW was gedwongen tot verandering wegens de toenemende deconfessionalisering. De christelijke overlegpartners verloren mandaat en invloed en daardoor werd ook de positie van het NCW ondermijnd. Bij het VNO was de versterking van de achterban de belangrijkste reden tot fuseren. Bij beide organisaties was er sprake van een drang vanuit de leden naar efficiëntie en verzakelijking. De fusie tussen de twee werkgeversorganisaties leidde tot de vorming van één hoofdfunctie: moreelgefundeerde belangenvertegenwoordiging. In 15 jaar tijd zou deze belangenvertegenwoordiging voor een belangrijk deel van karakter veranderen. Beweging op het middenveld

De focus op belangenvertegenwoordiging had VNO-NCW volledig afhankelijk gemaakt van het tripartite overleg. De samenwerking met de vakbonden verliep hierin goed, maar de relatie met het kabinet begon onder het tweede kabinet Paars te verslechteren. Het kabinet zag zich steeds minder genoodzaakt om de werkgevers- en werknemersorganisatie als echte overlegpartners te zien. Van een rol als gelijkwaardige overlegpartners, dat de opzet was met het Akkoord van Wassenaar, was geen sprake meer. De belangrijkste kritiek van het kabinet op het poldermodel was de ondemocratische aard en het het gebrek aan mandaat. Van een gebrekkig mandaat was, na de fusie bij de werkgevers, hoofdzakelijk bij de werknemersorganisaties sprake.232 De bekoelde relatie tussen kabinet en sociale partners zette de intermediaire functie van VNO-NCW onder druk.

VNO-NCW is sterk afhankelijk van de ruimte die de politiek haar biedt. Rinnooy Kan ziet dit als de bepalende factor voor het functioneren van de werkgeversorganisatie: “Je moet uiteindelijk de ruimte krijgen van de politiek om te reageren of niet. Dat is de grote onbekende.”233

Dit betekent echter niet dat dit de enige factor is waarop de werkgeversorganisatie reageert. Er zijn nog andere belangrijke ontwikkelingen die de positionering van VNO-NCW sterk hebben beïnvloed. Nieuwe ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat het tripartite overleg niet meer de primaire focus van de organisatie is, maar dat dit

232 ‘De Haagse staat. Het oeverloze gepraat van het poldermodel.’ NRC (12-23-2000). 233 9.

56

overleg slechts onderdeel is van een veel breder lobbyproces.

Hiermee doel ik op de veranderende wijze waarop VNO-NCW met andere middenveldorganisaties omgaat. In 1998 sprak toenmalig voorzitter Blankert de volgende woorden: “De natuur- en milieubeweging mag met de overheid en werkgevers meepraten over concrete onderwerpen of projecten die hun aangaan, maar moet niet voortdurend met hen om de tafel zitten. Zo’n groen poldermodel levert alleen maar Poolse landdagen op”.234

Vijftien jaar later heeft de organisatie haar beleid compleet omgegooid: “We proberen steeds meer andere maatschappelijke partners te zoeken om tot afspraken te komen of posities in te nemen. Een voorbeeld is de Green Deal, het groene groei-akkoord met Natuur en Milieu. Vroeger, 10, 20 jaar geleden was dit echt een tegenstander”.235 Deze koerswijziging is een belangrijke indicatie dat middenveldorganisaties in beweging zijn en in het laatste decennium elkaar opzoeken. In dit hoofdstuk tracht ik de veranderende opstelling naar de omgeving te verklaren en te laten zien op welke wijze dit effect heeft op het functioneren van de vereniging.

Veranderende partners

Om de veranderende verhouding van VNO-NCW met haar omgeving te duiden introduceer ik een nieuw begrip: het Barbapapa-effect. Barbapapa’s zijn de hoofdrolspelers in de kinderboeken van Talus Taylor. Ze hebben het bijzondere kenmerk dat zij hun gedaante in iedere gewenste vorm kunnen brengen. Ook de werkgeversorganisatie kenmerkt zich door haar vermogen zich snel te kunnen aanpassen naar vorm en inhoud. De organisatie kan uitermate snel en effectief te reageren op haar omgeving. Dit heeft enerzijds te maken met de zakelijke insteek van de organisatie en anderzijds met het zich losmaken van traditionele ketenen. Hiermee doel ik op de bevrijding van vaste structuren als het christelijk convent en het tripartite overleg. Natuurlijk doet de organisatie nog aan bezinning en is de rol in de SER nog steeds van belang, maar VNO-NCW laat zich niet langer door deze structuren inperken. De laatste 15 jaar kenmerken zich door dat Barbapapa-effect, waarbij de organisatie zich steeds opvallend snel heruitvindt. Dit heeft te maken met de veranderende positionering van de organisatie ten opzichte van de overheid, met de opkomst van de netwerksamenleving, de opkomst van nieuwe belangen, een toenemende complexiteit van de samenleving en een sterkere afhankelijkheid van andere maatschappelijke

234 ‘Blankert tegen groen poldermodel.’, Leidsch Dagblad. (27-05-1998). 235 8.

57

spelers. Hierdoor heeft VNO-NCW, om haar invloedrijke positie te behouden, zich als een Barbapapa moeten positioneren.

Een afnemende rol van de SER

In de 20e eeuw was de werkgeversorganisatie in een continue dans om de macht de partner met de overheid. De rol als overlegpartner in de SER speelde daarbij een sleutelfunctie. Vanaf 1950 trachtte de overheid via de SER grip te krijgen op de werkgeversorganisaties. Deze organisaties streefden op hun beurt naar zoveel mogelijk autonomie. De moeilijke relatie met het kabinet Den Uyl, het Akkoord van Wassenaar, het Gemeenschappelijk Beleidskader, de Nieuwe Koers en de introductie van het poldermodel onder Paars laten zien hoe steeds de machtspositie tussen werkgeversorganisaties en de overheid verschoof. Er is sprake van een continue golfbeweging. Het kenmerk van deze golfbeweging is dat de relatie tussen de werkgeversorganisaties en de overheid dan weer verslechterd en dan weer kalmeert. De laatste vijftien jaar heeft, anders dan je zou verwachten, deze golfbeweging een andere vorm gekregen. De traditionele verhoudingen tussen kabinet en werkgevers blijken de laatste 15 jaar structureel te veranderen.

Ten tijde van de fusie functioneerde het poldermodel, volgens oud-voorzitter Blankert, nog goed: “De SER en de Stichting van de Arbeid hebben het nog nooit zo druk gehad met advisering.”236

Binnen de adviesraden waren VNO-NCW en FNV de invloedrijkste spelers. VNO-NCW had hierin de overheid én de vakbond nodig als gesprekspartner. Er waren een aantal redenen waarom dit overleg onder druk kwam te staan. Een belangrijke reden was dat de FNV steeds minder representatief werd.237 De organisatiegraad van de vakbond behoorde aan het begin van de 20e eeuw tot de laagste van Europa.De legitimering van de vakbond werd hierdoor steeds minder bij de leden gezocht, maar bij de relatie met de overheid.238 Deze ondermijning van het gezag van de vakbeweging door het afbrokkelend mandaat is een belangrijke factor voor de veranderende verhouding tussen kabinet, werkgevers en werknemers. Het is echter niet de enige factor. Minstens even belangrijk, is de wijze waarop het overleg in de SER zelf veranderde.

236 G. Herderschee, ‘Werk aan de Wassenaar-winkel’, De Volkskrant (06-12-1997). 237 J. Schraven, ‘Polderakkoord’, Opinieblad Forum (30-10-2003).

58

Er kan binnen de adviesraad alleen succesvol overleg plaatsvinden als alle spelers openstaan voor consensus. Wanneer één van de partners het laat afweten leidt dit onherroepelijk tot een verzwakking van de raad. In de 21e eeuw ontstond een probleem in de verhouding tussen vakbond en de werkgeversorganisatie. Werknemers van VNO-NCW zien de veranderingen in de vakbond als gevaar voor het functioneren van de SER: “Je ziet de agenda van de SER steeds leger worden. Je ziet dat de vakbeweging met deze veranderende achterban, niet veel onderwerpen meer aan kan”.239

De SER kan alleen gedijen bij de mogelijkheid tot consensus. Hiervoor is onderhandelingsruimte nodig, waarbij de achterban erop moet vertrouwen dat er tijdens de onderhandelingen het maximale wordt uitgehaald. De ruimte voor onderhandeling werd door politisering binnen de vakbond ondermijnd. Voorzitter Bernard Wientjes zag dit in 2009 als een nieuw en groot probleem binnen de vakbeweging: “Voor het eerst wordt het politieke klimaat als argument ingezet”.240

Het sterke punt van de polderonderhandelingen was voor Wientjes juist de onafhankelijkheid van VNO-NCW ten op zichte van de politiek. Dit gevoel is ook duidelijk bij de werknemers van de werkgeversorganisatie aanwezig: “Het is veel meer een politiek spel geworden, terwijl wij altijd zeiden dat het een zakelijk spel moet zijn tussen werkgevers en werknemers, want die hebben een wederzijds zakelijk belang.”241

Het zakelijk belang, boven het politiek belang stellen, is een onderscheid dat vaak door de werknemers wordt aangebracht. Het wordt als een belangrijke voorwaarde voor een succesvol polderoverleg gezien.

Aan deze voorwaarde werd door de FNV steeds minder voldaan. Binnen de vakbond ontstond een scheiding tussen de harde kern van actievoerders aan de ene en de gematigde meer zakelijke lobbyisten aan de andere kant.242 De twee stromingen binnen de FNV bleken moeilijk met elkaar te verenigen. Voor VNO-NCW is de opkomst van de groep activisten binnen de vakbond schadelijk omdat hierdoor de mogelijkheid van consensus wordt bemoeilijkt. De radicalisering in de vakbond is daarom een gevaar voor het functioneren van de polder.243 De nieuwe invloedrijke radicale groep binnen de vakbeweging wordt binnen VNO-NCW

239 8.

240 Interview in Buitenhof met Bernard Wientjes. ‘Polarisatie in de polder’ (18-10-2009). 241 1.

242 P. Veldhuis, M. de Waard, ‘Vakbond balanceert tussen vechten en praten. Arbeidsmarkt polderen maak in rap tempo plaats voor actievoeren na succes van stakingen’, NRC (01-05-2010).

59

toegeschreven aan de toenemende invloed van flankpartijen binnen de vakbond. “Het populisme, de extremen, de PVV en de SP, dat zijn belangrijke stromingen binnen de FNV” verduidelijkt een werknemer.244 Een andere werknemer ziet hierin de kern van het probleem: “De FNV gaat ten onder aan een radicale vleugel die niets meer moet hebben van compromissen, er samen uitkomen, je verantwoordelijkheid nemen.”245 Nog een andere werknemer verduidelijkt dit probleem: “Als er echt conservatieve elementen als de SP achterban tegenover je krijgt dan wordt het hopeloos.”246

Het wordt hopeloos omdat partijen als de SP en PVV het conflict, in plaats van consensus, met de werkgeversorganisatie zoeken. De voorman van de PVV, Geert Wilders, betoogde bijvoorbeeld in 2010 nog dat “dit land kapot aan consensus” gaat.247 VNO-NCW ziet dat de SP en de PVV het land met deze instelling onbestuurbaar maken en de benodigde rust en stabiliteit in de maatschappij ondermijnen.248 Van politisering door radicalisering is binnen de werkgeversvereniging geen sprake. De leden van VNO-NCW waren bij de laatste verkiezingen op 9 juni 2010 voor 61 procent van plan op VVD te stemmen, 15 procent op CDA en 9 procent op D66. Op de PvdA zouden maar 6 procent van de leden stemmen en de rest van de partijen haalden hoogstens maar 2 procent.249

Het idee van een zakelijk boven een ideëel belang is bij de laatste onderhandelingen over het pensioenakkoord bij de vakbond verkeerd gelopen. Binnen VNO-NCW zijn werknemers van mening dat dit niet aan Jongerius en consorten te wijten was, maar aan de radicalisering van de achterban. “Je ziet dat de vakbondsvoormannen, met Jongerius voorop, nog steeds een zakelijke afweging maken. Daarom stemde zij ook in met het pensioenakkoord. (…) Alleen de politieke invloed in de achterban van de vakbond, de SP met name, hitste de vakbond op dat die er niet akkoord mee moest gaan. Je moet dwars gaan liggen.”250 De kloof tussen de top en de leden leidde in 2011 tot het ineenstorten van de FNV. Bij de onderhandelingen over de pensioenen bleek de FNV te weinig steun van haar achterban te hebben. 251 De interne problemen binnen de FNV hebben een directe invloed op het functioneren van de SER. Het centrale overleg

244 10. 245 2. 246

8.

247 H. Staal, ‘De PVV mijdt het middenveld’, NRC (06-02-2010).

248 ‘Interviews met hoofdrolspelers in SER-jubileumboek’, SERmagazine, 11 (2010).

249 'Forum-verkiezingen: VVD grote winnaar’, VNO-NCW. Forum voor ondernemend Nederland. 11 (2010) 15. 250 1.

60

in de SER heeft, door de politisering binnen de FNV, een legere agenda gekregen. “Het instituut verkeert in een impasse” verwoordde de scheidend voorzitter van de SER, Rinnooy Kan.252 VNO-NCW is nu geneigd om direct, los van het overlegorgaan, afspraken met het kabinet te maken.253

Een belangrijke aanwijzing voor de heroriëntatie bij VNO-NCW, is dat er bij de werkgeversorganisatie andere onderwerpen op de agenda zijn gekomen dan de onderwerpen die traditioneel de agenda van de SER bepaalden. Afspraken over sociale zekerheid, arbeidsverhoudingen en pensioenen moeten wel degelijk besproken worden, maar dergelijke onderwerpen hebben hun monopolie als belangrijkste Nederlandse strijdpunten verloren. “De emancipatiebeweging van de arbeider is achter de rug. De echte klassieke tegenstelling is er veel minder” betoogt een werknemer.254

Niet langer domineren de belangen van de arbeidsmarkt. Nieuwe belangen hebben het traditionele landschap verandert. “Toen ik hier 12 jaar geleden kwam had je VNO-NCW en de FNV en dat was dan het beeld. Maar het is inmiddels al veel verder” verduidelijkt een werknemer.255 VNO-NCW is zich door deze ontwikkeling anders gaan identificeren. “We zijn een ondernemersorganisatie en niet een werkgeversorganisatie” vertelt een werknemer.256 Achter deze kleine nuance schuilt een grote betekenis. De nieuwe zelfomschrijving als ondernemersorganisatie laat zien dat de huidige vereniging voor zichzelf een ruimere functie voor ogen heeft dan direct na de fusie.

Nieuwe gesprekspartners

VNO-NCW is een ondernemersorganisatie geworden. Ze legt haar focus daarmee op een veel breder terrein dan voorheen. Dit is te zien aan de verschillende initiatieven die er worden genomen om nieuwe gesprekspartners te vinden. VNO-NCW behandelt op dit moment 78 verschillende dossiers, die uiteenlopen van ‘vrouwen & de top’, de eurocrisis tot aan geluidshinder.257 De werkgeversorganisatie zoekt zelf, buiten de traditionele polder om, hiervoor actief naar relevante gesprekspartners. Werknemers binnen VNO-NCW vinden dat er nu veel

252

M. Stellinga, ‘Fundamentele crisis voor de SER’, NRC (20-03-2012). 253 M. Stellinga, ‘Gezocht: baken in de polder’, NRC (21-03-2012). 254 10.

255 10. 256 11.

61

pro-actiever wordt gehandeld: “We komen veel meer zelf met hoe wij eigenlijk zouden willen dat het zou zijn. In het verleden waren we reactief. (…) Dat was 15 jaar geleden. Toen waren blijkbaar de verhoudingen zo. Dat was toen ook de rol van andere maatschappelijke organisaties. Langzaam maar zeker is het besef gekomen dat, als je iets wilt veranderen, je niet moet blijven hangen in de vraag waarom je er tegen bent, maar moet je met een alternatief komen”.258 Deze vernieuwde aanpak zorgt ervoor dat er contacten worden aangeknoopt met nieuwe gesprekspartners. De werkgeversorganisatie ziet zichzelf, niet meer alleen als speler in de klassieke polder: “Toen ik begon was sociale zaken een enorme afdeling. Dat is nu nog maar een heel kleine afdeling, terwijl de andere afdelingen veel groter zijn geworden. Corporate governance, ondernemingsbestuur, fiscaliteit, ruimtelijke ordening, mobiliteit, energie, milieu en omgeving, dat zijn allemaal dingen die veel meer in gewicht toegenomen zijn ten opzichte van sociale zaken”.259

De verschuiving tussen afdelingen is het resultaat van de opkomst van nieuwe ondernemersbelangen.

Door de toenemende invloed van NGO’s wordt de vereniging ook gedwongen tot een heroriëntatie en het aangaan van nieuwe samenwerkingsverbanden. Vroeger werd er door VNO-NCW weinig aandacht aan deze organisaties besteed. “Je lette wel op NGO’s maar zij waren nooit koersbepalend voor het beleid dat je zelf maakte” vertelt een werknemer over de situatie in de jaren ’90. De laatste 25 jaar zijn NGO’s als Oxfam Novib, Stichting Milieudefensie en de ANWB qua ledental sterk gegroeid. Het zijn nu invloedrijke organisaties geworden, waar VNO-NCW niet meer omheen kan. Een werknemer ziet dit als een belangrijke ontwikkeling: “Vroeger waren het de werkgevers en de vakbonden als belangrijke maatschappelijke spelers. Nu zijn daar NGO’s bijgekomen.”260

Deze organisaties zijn qua belang gegroeid omdat er nieuwe maatschappelijke problemen zijn ontstaan. Ondernemingen konden in de 21e eeuw niet meer om deze problemen heen.

In de jaren ’90 bestonden de maatschappelijke problemen er ook, maar konden ondernemers het zich nog permitteren om NGO’s te mijden. “Wij hebben ons zelfs stevig afgezet tegen de NGO’s. We hebben er überhaupt geen samenwerking mee gezocht. In mijn tijd werden

258 1. 259 10. 260 10.

62

NGO’s als geitenwollen sokken organisaties gezien. En het bedrijfsleven werd door NGO’s als zakkenvullers gezien” herinnert een werknemer zich.261

In het nieuwe millennium kwam een eind aan dit imago van de NGO’s. De organisaties wilden niet langer geassocieerd worden met geitenwollen sokken en de collectebus.262 Een aantal NGO’s organiseerde zich beter, professionaliseerde en stelde zich open om afspraken met het bedrijfsleven te maken. Voorbeelden hiervan zijn de Interchurch Organization for Development Cooperation (ICCO), Novib, milieuorganisaties en Natuurmonumenten. Voor hen is het nu onmogelijk om de eigen duurzame doelstellingen te behalen, zonder financiële of inhoudelijke steun van het bedrijfsleven.263 Door deze afhankelijkheid werd het voor VNO-NCW mogelijk om op een zakelijk niveau afspraken te maken met deze NGO’s.

Het laatste decennium is sprake van een veranderende houding van de NGO’s. Wanneer NGO’s hun hakken in het zand zetten en vanuit strikt idealisme niets willen toegeven, zijn onderhandelingen zinloos. Werknemers binnen VNO-NCW zien daarom een trend naar zakelijkheid en redelijkheid binnen een aantal NGO’s. “Redelijke organisaties zijn organisaties die een bepaalde doelstelling hebben die ze willen bereiken door samen aan een oplossing te werken” verduidelijkt een werknemer.264

Deze redelijkheid geeft de mogelijkheid tot consensus en is daarom een vereiste voor VNO-NCW. Binnen de afzonderlijke organisaties ontstonden meer mogelijkheden tot consensus door de intrede van nieuwe bestuurders. “Het zit voor een groot deel in de personen die bij de NGO’s zitten. Dat is een nieuwe generatie die wat meer resultaatgericht is” legt een werknemer uit. 265

De zakelijk ingestelde generatie bestuurders is de voedingsbodem voor nieuwe samenwerkingsverbanden tussen maatschappelijke spelers.

VNO-NCW heeft in dit nieuwe horizontale maatschappelijke netwerk een belangrijke spilfunctie tussen NGO’s en bedrijfsleven. Deze samenwerking kan leiden tot baanbrekende afspraken. Een recent voorbeeld hiervan is de Green Deal die de werkgeversorganisatie met Natuur en Milieu afsloot.266 Een werknemer duidt de nieuwe verhouding met NGO’s: “Vroeger stonden VNO-NCW en de NGO’s recht tegenover elkaar en was er van beide kanten geen

261 8.

262 J. Hoijtink, Van geitenwollen sokken naar design jeans. (Amsterdam 2004) 354. 263 Ibidem, 357.

264 8. 265 8.

63

beweging in te krijgen. (…) Nu ben je toch in staat te zeggen dat we allebei ondernemerschap als driver voor innovatie zien om daarmee samen klimaatontwikkelingen te bevechten”.267

Voor NGO’s is overleg via VNO-NCW een aantrekkelijke optie omdat er concrete resultaten kunnen worden geboekt. De werkgeversorganisatie kan er niet omheen omdat grote ondernemingen niet meer kunnen functioneren zonder aandacht te besteden aan maatschappelijk verantwoord ondernemen. VNO-NCW heeft dit aspect daarom de laatste 15 jaar steeds duidelijker in haar beleidsvoering meegenomen.268

De druk om dit te doen neemt de laatste jaren toe. Consumenten worden zich door betere informatievoorziening steeds meer bewust van wat er zich op het gebied van natuur- en mensenrechten op de wereld afspeelt. De beter georganiseerde NGO’s hebben door de opkomst van de netwerksamenleving de mogelijkheid om informatie snel te verspreiden. Via internet en korte lijntjes met politiek en pers kunnen zij in een korte tijd veel mensen bereiken. NGO’s

In document De ontketening van de macht (pagina 55-88)