• No results found

Annotation: Hoge Raad 2002-10-04

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Annotation: Hoge Raad 2002-10-04"

Copied!
34
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Annotation: Hoge Raad 2002-10-04

Heerma van Voss, G.J.J.

Citation

Heerma van Voss, G. J. J. (2004). Annotation: Hoge Raad 2002-10-04. Nederlandse

Jurisprudentie, 1-33. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/14803

Version:

Not Applicable (or Unknown)

License:

Leiden University Non-exclusive license

Downloaded from:

https://hdl.handle.net/1887/14803

(2)

Nr.175 HOGE RAAD

4 oktober 2002, nr. C01/304HR

(Mrs. P. Neleman, j.8. Fleers, A.G. Pos, O. de Savornin Lohman, P.c. Kop; A-G Spier; m.nt. GHvV onder HR 12 september 2003, Nj 2004, 177) JOL 2002, 514

Arbeidsongeval. Zorgplicht werkgever.

Art. 7:658 lid 1 BW heeft de strekking een zorgplicht in het leven te roepen. Niet onbe-grijpelijk is het oordeel van de Rechtbank dat de werkgever niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht door haar werknemers die keuken-werkzaamheden moesten verrichten (het sme-ren van broodjes) niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes; dat oordeel behoefde, in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat een mes dat geschikt is om zachte puntbroodjes mee te snijden zo scherp is dat de gebruiker daarvan het gevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering dan door de Rechtbank gegeven.

Werkneemster heeft zich bij het uitvoeren van haar keukenwerkzaamheden, waaronder het snijden en smeren van zachte puntbroodjes, bij het doorsnijden van het eerste broodje met een broodmes in de wijsvinger van haar linkerhand gesneden; zij heeft een zenuw inde radiaire zijde van haar linkerwijs-vinger geraakt, waarvoor zij diezelfde dag in het ziekenhuis geopereerd is. Het broodmes was nieuw (of geslepen); werkneemster wist dit niet. Werk-neemster heeft gevorderd te verklaren voor recht dat werkgeefster aansprakelijkisvoor (de gevolgen van) het arbeidsongeval dat haar is overkomen. De Rechtbank heeft de vordering van werkneemster afgewezen opde grond dat werkgeefster door haar werknemers niet erop te wijzen dat het broodmes nieuw (of geslepen) was, niet istekortgeschoten in

haar zorgplicht als bedoeld inart. 7:658 lid 1BW; de Rechtbank nam daarbij in aanmerking dat de keuken, waar het ongeval plaatsvond, voldoende ruimte bood, dat de werkneemster aileen aanwezig was, dat zij niet werd afgeleid en dat de werkzaam-heden niet onder een grote werkdruk plaatsvonden, alsmede dat zij een ervaren kracht was, bekend met de betreffende werkzaamheden, die niet afwijken van in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaamheden, waarvoor - buiten de normaal in

acht te nemen voorzichtigheid - geen bijzondere aandacht, concentratie en/of kennis vereist is, terwijl voorts de stelling van werkgeefster dat er geen richtlijnen (ARBO-richtlijnen, instructienormen en dergelijke) zijn, die aparte instructies voor deze soort van werkzaamheden voorschrijven, door werkneemster onbesproken is gelaten.

De Rechtbank heeft geoordeeld dat de centrale vraag die inditgeval dient te worden beoordeeld, is of werkgeefster is tekortgeschoten inhaar zorgplicht. regen dit oordeel is in cassatie - terecht - geen klacht gericht. Met art. 7:658 lid 1 BW wordt

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE 2003

Nr.175

immers niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van de werktuigen en gereedschappen, waarmee de werkgever de arbeid doet verrichten. Deze bepaling heeft de strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemerinde uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

Het oordeel van de Rechtbank dat werkgeefster door haar werknemers niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in

art. 7:658 lid 1 BW; is niet onbegrijpelijk en behoefde,inaanmerking genomen dat van algemene bekendheid isdat een mes dat geschikt isomzachte puntbroodjes mee te snijden

zo

scherp is dat de gebruiker daarvan hetgevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering dan door de Rechtbankisgegeven.

(BW art. 7: 658; Rv art. 230)

Imelda Maria jaqueline Laudy, te Sittard, eiseres tot cassatie, adv. mr.E. Grabandt,

tegen

Fair Play Centers 8.V., te Kerkrade, verweerster in cassatie, adv. mr. A.G. Castermans.

Rechtbank:

3. De vaststaande feiten

Laudy is sedert 12 maart 1990 werkzaam bij Fair Play, laatstelijk in de functie van beheerder. Naast het verrichten van kassawerkzaamheden en het houden van toezicht in de speelhal, diende Laudy keukenwerkzaamheden uit te voeren. Op 9 december 1996 was Laudy werkzaam in het filiaal van Fair Play te Maastricht. Op die dag diende zij te beginnen met de keukenwerkzaamheden, waaronder het snijden en smeren van zachte puntbroodjes. Laudy heeft zich hierbij met een broodmes in de wijsvinger van haar Iinkerhand gesneden. Daarbij heeft zij een zenuw in de radiaire zijde van haar linkerwijsvinger geraakt, waarvoor zij diezelfde dag in het ziekenhuis geopereerd is. Het betreffende broodmes was nieuw.

4. Het geschil, de gneven en de vorderingin

hoger beroep

4.1. Laudy heeft in eerste aanleg een vordering tegen Fair Play, die betrof een verklaring voor recht dat Fair Play aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval dat haar op 9 december 1996 is overkomen alsmede betaling van aile schade die zij geleden heeft, lijdt en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 december 1996, althans vanaf 25 maart 1998,

(3)

Nr.175

althans vanaf 1 april 1998, althans vanaf 19 mei 1998.

4.2. Fair Play heeft tegen deze vordering verweer gevoerd.

4.3. De Kantonrechter heeft bij eindvonnis van 5 juli 2000 de gevorderde verklaring voor recht toegewezen en Fair Play veroordeeld om aan Laudy te voldoen aile schade, welke zij ten gevolge van het ongeval d.d. 9 december 1996 geleden heeft, lijdt en nog zal lijden, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet.

4.4. Fair Play kan zich met deze beslissing niet verenigen en is daarvan bij deze rechtbank in appel gekomen. In appel vordert Fair Play vemietiging van voomoemd vonnis van de Kantonrechter en de vorderingen van Laudy in eerste aanleg af te wijzen met veroordeling van Laudy in de proceskosten. Fair Play voert tegen het bestreden vonnis van de Kantonrechter de navolgende grieven aan:

'GriefA:

De Kantonrechter heeft de feiten zodanig beknopt samengevat dat daarbij essentieIe feiten voor de beoordeling van het ongeval achterwege zijn gelaten, althans onjuiste stel-lingen van de zijde van Laudy, ondanks een betwisting daarvan door Fair Play, door de Kantonrechter zonder nadere motivering tus-sen partijen als vaststaand zijn aangenomen.

GriefB:

De Kantonrechter heeft verder ten onrechte als tussen partijen 'ten processe vaststaand aange-nomen' dat nade operatie een posttraumatische dystrofe isontstaan, welke zich heeft uitgebreid naar de elleboog en de linkerschouder met als gevolg dat Laudy sedert 8 december 1997 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt. Ook heeft de Kantonrechter ten onrechte als vaststaand aangenomen dat Laudy voortdurend pijn aan haar linkerwijsvinger heeft en dag en nacht een spalk draagt.

Grief C:

Ten onrechte heeft de Kantonrechter aange-nomen dat het ongeval niet bijde arbeidsin-spectieisgemeld.

Grief1:

Ten onrechte heeft de Kantonrechter geoor-deelddat het verweer van Fair Play, dat tussen de verwondingop9december 1996en de nadien opgetreden dystrofie geen causaal verband aanwezig is, moet worden verworpen.

Uit de overgelegde medische correspondentie blijkt immers datbij Laudy sprake is van een dystrofie nazenuwletsel en door Fair Play wordt niet weersproken dat dit zenuwletsel door het ongevalisontstaan.

Het feit dat nade operatie een complicatie is

opgetreden neemt dat causale verband niet weg en door Fair Play wordt ook geen andere oorzaak genoemd.

Grief 2:

Ten onrechte komt de Kantonrechter in rechtsoverweging 3.2 tot het oordeel dat Fair Play aansprakelijk is voor de door Laudy

2

geleden en nog te lijden schade. Fair Play kan zich niet verenigen met de overwegingen van de Kantonrechter, luidende:

Ingevolge artikel7:658lid2 BWisde werkgever aansprakelijk voor de schade die de werknemer

in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij de werkgever aantoont dat hij de nodige veiligheidsmaatregelen heeft getroffen.

Eiseres heeft dienaangaande onbestreden aange-voerd, dat zijzich gesneden heeft met een door gedaagde ter beschikking gesteld, nieuw vlijm-scherp, gekarteld broodmes en dat gedaagde geen waarschuwing heeft gegeven of veiligheidsmaat-regelen heeft getroffen ter voorkoming van het ongeval

Erligt geen rapport van de arbeidsinspectie voor,

waaruit zou blijken dat de door gedaagde aangevoerde werkomstandigheden (geen ajlei-ding, voldoende ruimte, goed materieel, geen werkdruk) als veiligheidsmaatregelen zouden volstaan.

Waarom gedaagde meent dat het geven van instructies en/of een waarschuwing bij het ter beschikking stellen van een nieuw broodmes onnodig is, ontgaat de kantonrechter. Reeds uit het feit dat naast eiseres nog twee andere werkneemsters zich aan het bewuste mes hebben gesneden, blijkt de noodzaak van een dergelijke instructie/waarschuwing. Nu deze nietisgegeven

isgedaagde aansprakelijk voor de door eiseres door het ongeval geleden en nog te lijden schade. Grief 3:

Ten onrechte heeft de Kantonrechter buiten beschouwing gelaten dat een waarschuwing van de zijde van Fair Play, indien daartoe gehouden, het ongeval niet zou hebben kunnen voorkomen nu Laudy wist dat het een nieuw mes betrof. Op grond van de jurispru-dentie van de Hoge Raad had de Kantonrechter moeten concluderen dat Fair Play niet aan-sprakelijk was.

Grief 4:

Ten onrechte heeft de Kantonrechter Fair Play niet in de gelegenheid gesteld bewijs van haar stellingen te leveren, terwijl Fair Play hiertoe een uitdrukkelijk aanbod heeft gedaan.

Verwezen wordt naar het bewijsaanbod zoals in prima verwoord bij conclusie van antwoord en conclusie van dupliek.'

De grieven zijn afzonderlijk toegelicht.

4.5. Laudy heeft geconcludeerd tot bevestiging van genoemd vonnis van de Kantonrechter, met veroordeling van Fair Play in de proceskosten.

5. Beoordeling

5.1. Het hoger beroep is tijdig ingesteld.

5.2. Ais zijnde het meest verstrekkend, zal de rechtbank vooraleerst grief 2 behandelen. Over de precieze toedracht van het aan Laudy op 9 december 1996 overkomen ongeval bestaat tussen partijen nauwelijks verschil van mening. De vaststelling dat eerst veel later het ongeval bij de arbeidsinspectie werd gemeld en dat een onge-valrapportage ontbreekt, doet naar het oordeel

(4)

van de rechtbank daar niet meer aan af, nu in een dergelijk geval de bewijslast van de werkgever met betrekking tot de toedracht van ongeval wordt verzwaard, voorzover daar onduidelijk-heden mochten bestaan. Dit laatste is hier niet het geval.

De centrale vraag die in casu dient te worden beantwoord is of Fair Play als werkgever tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de in artikel 7:658, lid 1 BW vastgelegde zorgplicht niet absoluut is, maar dat de werkgever die maatregelen dient te nemen die - mede gezien de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waaronder deze worden uitgevoerd - redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer bij het uitvoeren van die werkzaamheden schade lijdt. Daarnaast dient eveneens te worden uitgegaan van de normale door de werknemer in acht te nemen oplettendheid.

De rechtbank is van oordeel dat in casu geen zorgplicht geschonden is. Daartoe gelden de volgende overwegingen:

- Onbetwist is dat de keuken, waar het ongeval plaatsvond, voldoende ruimte bood, dat Laudy aIleen aanwezig was, dat zij niet werd afgeleid en dat de werkzaamheden niet onder een grote werkdruk plaatsvonden;

- Onbetwist is verder ook dat het verzorgen van hapjes ten behoeve van de aanwezige gasten (waaronder het smeren van broodjes) slechts een onderdeel vormde van de door Laudy krachtens arbeidsovereenkomst uit te voeren taken;

- De stelling van Fair Play dat er geen richtlijnen (ARBO-richtlijnen, instructienormen en derge-lijke) zijn, die aparte instructies voor deze soort van werkzaamheden voorschrijven, heeft Laudy verder onbesproken gelaten;

- Laudy was een ervaren kracht, bekend met de betreffende werkzaamheden. Bovendien wijken de betreffende werkzaamheden (het smeren van broodjes, althans het hanteren van een broodmes) niet af van in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaamheden, waarvoor - buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid - geen bijzonder aandacht, concentratie en/of kennis vereist is; - Tenslotte, enerzijds gezien de aard van de

werkzaamheden, waarbij per dienst per toer-beurt een aantal broodjes dienden te worden gesmeerd, en anderzijds gezien de van een werknemer te verwachten normale oplettend-heid bij die werkzaamheden, had Fair Play als werkgever niet behoren te weten, dan wel kunnen voorzien dat deze specifieke werk-zaamheden onder de gegeven omstandigheden dusdanig gevaarlijk zouden kunnen zijn, dat het nemen van maatregelen geboden was. Anders dan de kantonrechter is de rechtbank gezien deze overwegingen van mening dat -gegeven de omstandigheden en de specifieke werkzaamheden - de zorgplicht van Fair Play als werkgever niet zo ver strekt, dat redelijkerwijs

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE 2003

Nr.175 van haar verlangd kan worden dat deze haar werknemers, wijst op het aanwezig zijn in de keuken van een nieuw (of geslepen) broodmes. Dit betekent dat, nu bovendien van geen andere norm op dit punt is gebleken, Fair Play door het achterwege laten van een waarschuwing dan wel andere maatregel ter zake, niet tekort geschoten is in haar zorgplicht als bedoeld in artikel 7:658, lid 1 BW.

Hoe vervelend en verstrekkend de gevolgen van het ongeval op 9 december 1996 voor Laudy ook zijn, het ontstaan daarvan dient naar het oordeel van de rechtbank aan een ongelukkige samenloop van omstandigheden te worden toe-geschreven, die niet aan Fair Play als werkgever kunnen worden toegerekend.

Het bovenstaande brengt met zich mee dat de opgeworpen grief slaagt, dat het vonnis van de kantonrechter niet in stand kan blijven en dat de vordering van Laudy alsnog dient te worden afgewezen. Nu de overige grieven geen zelf-standige betekenis meer toekomt, kunnen deze verder onbesproken blijven. Laudy zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van beide instanties.

(enz.)

cassatiemiddel:

Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de Rechtbank heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden vonnis, zulks ten onrechte om een of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:

Bij beantwoording van de vraag of Fair Play is tekort geschoten in haar zorgplicht als bedoeld in art.7:658 lid 1 BW overweegt en beslist de Rechtbank als weergegeven op blz,4, onderaan, en blz. 5 van haar vonnis. De Rechtbank komt tot het oordeel dat Fair Play niet tekort is geschoten in haar zorgplicht als hiervoor bedoeld, zulks echter ten onrechte, althans is het oordeel onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.

a. Niet, althans niet zonder nadere motivering, valt in te zien dat van een werkgever als Fair Play, in de omstandigheden van dit geval, redelijkerwijs niet verlangd kan worden dat deze haar werk-nemers wijst op het aanwezig zijn in de keuken van een nieuw (of geslepen) broodmes, althans dat de zorgplicht van Fair Play niet zo ver strekt dat redelijkerwijs van haar verlangd kan worden dat deze haar werknemers wijst op het aanwezig zijn in de keuken van een nieuw (of geslepen) broodmes. Aldus verliest de Rechtbank uit het oog dat het (voor de eerste maal) gebruiken van een nieuw (of geslepen) broodmes (waarvan Laudy niet op de hoogte was; zie mva in hoger beroep sub 1, 9 en 26; de Rechtbank heeft niet geoordeeld dat Laudy wel op de hoogte was, zodat de juistheid van de stellingen van Laudy in cassatie moet worden uitgegaan) in een

(5)

Nr. 175

situatie waarin tot op dat moment een gebruikt (oud) broodmes werd gehanteerd, een zodanig verhoogd gevaar oplevert dat de werknemer schade lijdt in de uitoefening van zijn werkzaam-heden, dat de zorgplicht van de werkgever zich er mede toe uitstrekt zodanige maatregelen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat een werknemer bij de te verrichten werkzaamheden als gevolg met onbekendheid van de omstandigheid dat een nieuw (of geslepen) broodmes wordt gehanteerd in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Aldus valt niet, althans niet zonder nadere motivering, in te zien dat in de onderhavige zaak, gezien de feitelijke omstandigheden van het geval, die zorgplicht niet zou bestaan, althans dat er zodanige feiten en omstandigheden zouden zijn dat het treffen van maatregelen respectievelijk het verstrekken van aanwijzingen met betrekking tot de bedoelde omstandigheid in redelijkheid niet van Fair Play gevergd kon worden.

b. De Rechtbank legt aan haar oordeel mede ten grondslag:

'Bovendien wijken de betreffende werkzaam-heden (het smeren van broodjes, althans het hanteren van een broodmes) niet af van de in de thuissituatie regelmatig voorkomende werk-zaamheden, waarvoor - buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid - geen bij-zonder(e) aandacht, concentratie en/of kennis vereist is.'

Voor zover de Rechtbank een en ander mede ten grondslag legt aan het gegeven oordeel dat Fair Play niet tekort is geschoten in haar zorgplicht als bedoeld in art.7:658 lid 1 BW is zulks onbegrijpelijk, althans zonder nadere moti-vering niet naar de eisen der wet met redenen omkleed. In de onderhavige kwestie is het springende punt dat na langdurig gebruik van een 'oud' (in ieder geval minder scherp) mes een nieuw of geslepen broodmes beschikbaar was (zonder - naar in cassatie uitgangspunt moet zijn - dat Laudy daarvan op de hoogte was), tengevolge waarvan, althans waarna, Laudy schade heeft geleden, en een zodanige onbekend-heid met de scherpte van het nieuwe of geslepen broodmes zal in de thuissituatie zich immers niet snel voordoen (omdat bekendheid in de regel aanwezig zal zijn), weshalve niet zonder nadere motivering valt in te zien dat de verwijzing naar de thuissituatie (mede) kan bijdragen aan het oordeel van de Rechtbank.

c. De Rechtbank heeft voorts uit het oog verloren dat de ter voorkoming van ongelukken raadzame voorzichtigheid in een werksituatie afneemt naarmate men langer bepaalde handelingen in die werksituatie verricht, en aldus het gebruik gedurende een zekere periode van een minder scherp (wordend) mes - in welke periode zich overigens geen ongelukken hebben voorgedaan -de voorzichtigheid op een zodanig niveau komt dat bij het voor de eerste maal gebruiken van een nieuw, althans geslepen, mes (zonder dat met betrekking tot dat mes aanwijzingen of

waar-4

schuwingen zijn verstrekt, of maatregelen zijn getroffen) het aldus kan zijn dat het niveau van de voorzichtigheid niet leidt tot voorkoming van de schade, maar zulks niet, althans niet zonder meer, tot de conclusie kan leiden dat Fair Play niet is tekort geschoten in haar zorgplicht nu het op haar weg had gelegenaanwijzingen of waarschuwingen te verstrekken, althans maat-regelen te treffen, als redelijkerwijs nodig was om te voorkomen dat het aldus bestaande niveau van voorzichtigheid tengevolge van het voor de eerste maal gebruiken van een nieuw of geslepen broodmes tot schade zou leiden zoals zich in casu heeft gerealiseerd.

d. In het licht van het in het vorige onderdeel gestelde is ook onbegrijpelijk, althans zonder nadere motivering onvoldoende met redenen omkleed, dat Fair Play als werkgever niet had behoren te weten, dan wel had kunnen voorzien dat deze specifieke werkzaamheden onder de gegeven omstandigheden dusdanig gevaarlijk zouden kunnen zijn dat het nemen van maat-regelen geboden was. Werkzaamheden met een scherp mes dragen immers een element van gevaar in zich, en zonder nadere motivering valt dan ook niet in te zien dat indien een minder scherp mes (zonder dat de werknemer van een en ander op de hoogte is) wordt vervangen door een nieuw of geslepen broodmes de werkgever niet had behoren te weten, dan wel had kunnen voorzien dat die specifieke werkzaamheden onder de gegeven omstandigheden dusdanig gevaarlijk zouden zijn dat het nemen van maatregelen of het verstrekken van aanwijzingen of waarschu-wingen geboden was.

Conclusie A-G mr. Spier: 1. Feiten

In deze zaak heeft de Rechtbank te Maastricht in rov.3 van haar in cassatie bestreden vonnis de relevante feiten vastgesteld. Nadat ik deze aan het papier had toevertrouwd, ontstond een computer-storing en werden ze verminkt. Ik volsta er thans mee te verwijzen naar het vonnis.

2. Procesverloop

2.1. Laudy heeft Fair Play gedagvaard voor de Kantonrechter te Heerlen en gevorderd (1) te verklaren voor recht dat Fair Play aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het bedrijfsongeval dat haar op 9 december 1996 is overkomen en (2) Fair Play te veroordelen tot vergoeding van aile door haar geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.

2.2. Laudy heeft deze vordering gegrond op het bepaalde in art.7:658 BW. Zij heeft gesteld dat Fair Play onvoldoende voorzorgsmaatregelen had getroffen ter voorkoming van een ongeval als het onderhavige.

2.3.1. Ter onderbouwing van deze stelling heeft Laudy erop gewezen dat sprake was van een 'gloednieuw vlijmscherp gekarteld broodmes' (dagvaarding onder 2).

(6)

2.3.2. Laudy heeft voorts aangevoerd dat Fair Play geen deugdelijke instructies had uitgevaar-digd voor het uitvoeren van de keukenwerkzaam-heden, dat Fair Play geen toezicht hield op de uitvoering van die werkzaamheden en dat Fair Play haar werknemers voor die werkzaamheden ook geen deugdelijke voorzieningen in de vorm van beschermende handschoenen, een snijplank en/of een houten puntbroodjeshouder ter beschik-king had gesteld, waardoor de kans op een ongeval aanmerkelijk is vergroot. In dit verband heeft Laudy erop gewezen dat Fair Play heeft nagelaten zorg te dragen voor een ongevals-rapport van de Arbeidsinspectie. Zou een dergelijk rapport weI zijn opgemaakt dan zou het voorgaande nog duidelijker dan nu het geval is kunnen worden aangetoond, aldus Laudy (dag-vaarding onder 7; CvR onder 8, 10-14).

2.3.3. Daarnaast heeft Laudy aangevoerd dat Fair Play haar personeel onvoldoende heeft gewaar-schuwd voor een zojuist aangeschaft vlijmscherp keukenmes. Daarbij heeft zij erop gewezen dat na haar nog twee andere werknemers zich aan hetzelfde mes hebben gesneden. Zij heeft betoogd dat een dergelijke waarschuwing in de rede ligt aangezien een mes na verloop van tijd bot wordt en de gebruikers gewend raken aan het gebruik van een bot meso Bij deze gewenning levert de plotselinge confrontatie met een scherp mes bij het snijden van een - in dit geval - zacht puntbroodje gevaar op omdat de gebruiker 'veel eerder dan verwacht aan het uiteinde van het broodje' komt (dagvaarding onder 7; CvR onder 15 en 16).

2.4. Fair Play heeft gemotiveerd verweer ge-voerd. Samengevat en voorzover in cassatie nog van belang heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij (wat de keukenwerkzaamheden betreft) niet tekort is geschoten in haar zorgverplichting ten aanzien van de veiligheid van haar werk-nemers. Volgens Fair Playheeft zij geen normen uit de ARBO-wetgeving geschonden, terwijl (voorts) niet valt in te zien welke voorzieningen en maatregelen zij (verder) had moeten en kunnen treffen of nemen om een ongeval ais het onderhavige te voorkomen. Het gaat hier om een geval van 'pech', dat bij normale oplettendheid niet zou hebben plaatsgevonden en waarvoor zij niet aansprakelijk kan worden gehouden, aIdus Fair Play.

2.5. Ter onderbouwing van dit standpunt - en reagerend op de verwijten van Laudy - heeft Fair Play daarbij kort gezegd het volgende aange-voerd:

a. Laudy had de betreffende werkzaamheden reeds vele malen uitgevoerd (CvA bIz. 7-11; CvD bIz. 5-6). Ofhet mes nieuw was doet niet ter zake. Messen moeten nu eenmaal scherp zijn. De mate waarin het mes scherp was ('vlijm' of niet) acht zij evenmin relevant (cvd bIz. 2). Uit een bij cvd geciteerde verklaring van Laudy Ieidt Fair Play af dat Laudy wist dat sprake was van een nieuw mes (biz. 3).1

b. De arbeidsomstandigheden waren goed: de

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE 2003

Nr.175 keuken was voldoende ruim en voorzien van goed materiaal. Met name het broodmes was deugde-lijk. Bovendien stond Laudy aIleen in de keuken, zodat zij niet werd afgeleid door anderen, terwiji ook geen sprake was van (hoge) werkdruk (CvA blz.4; CvD bIz. 3).

C. Elke nieuwe werknemer krijgt instructies met

betrekking tot onder meer de keukenwerkzaam-heden. Ais het gaat om het gebruik van een broodmes, kende Laudy de veiligheidsnormen; het was haar bekend 'dat zij niet in haar Yinger moest snijden'. Aangezien het bij het smeren van broodjes gaat om een handeling die men ook thuis meermalen uitvoert, kan van een werkgever in redelijkheid niet worden verwacht daar specifieke instructies aan te verbinden. Zij werpt de vraag op op Laudy 'nu echt (verwacht) dat Fair Play in de vorm van veiligheidsinstructies (...) op gezette tijden moet voorhouden dat zij zich niet in hun vingers moet snijden bij het opensnijden van broodjes' (CvA biz. 5-6; CvD blz.3).

d. De door Laudy gestelde voorzieningen kunnen niet bijdragen aan het voorkomen van een ongeval als het onderhavige en zijn van aIle realiteitszin gespeend; 'Laudy werkt niet in een slachterij'. Navraag bij Gorissen Bedrijfskeukens heeft geleerd dat artikelen die kunnen voorkomen dat men zich in de vingers snijdt, zoals de genoemde houten puntbroodjeshouder, niet be-staan. Het dragen van dikke, beschermende handschoenen bij het snijden van een broodje is geen redelijke eis (CvA blz.6; CvD blz.4-5). e. Dat Fair Play haar personeel had moeten waarschuwen dat het broodmes nieuw was, valt niet in te zien. Het ging hier om een normaal en gangbaar broodmes dat in iedere keuken aanwe-zing is en het is een wezenskenmerk van ieder mes dat het scherp is. Daarvoor te (moeten) waarschuwen is volgens Fair Play 'ridicuul', In dit verband heeft Fair Play bij gebrek aan wetenschap betwist dat naast Laudy nog twee andere werk-nemers zich aan het bewuste mes zouden hebben gesneden (CvA bIz. 6-7). De processtukken van Fair Play staan bol van de telkens weer opnieuw vertolkte stelling dat zij zich belachelijk zou hebben gemaakt door te waarschuwen. Ik citeer, bij wijze van voorbeeld, 'Vanzelfsprekend zal Fair Play haar personeel veiligheidscursus en/of instructies geven waarin ais deelonderwerp is opgenomen: "hoe ga ik veilig om met brood-messen bij het smeren van broodjes. (...) maar Fair Play kan geen werkgever in haar omgeving vinden die voor deze werkzaamheden een cursus of instructie geeft" (cvd bIz. 3).

2.6. In haar vonnis van 5 juli 2000 heeft de Kantonrechter Heerlen de vordering van Laudy toegewezen. Samengevat weergegeven en voor-zover in cassatie nog van belang heeft zij daartoe het volgende overwogen (rov. 3.2):

a. Laudy heeft onbestreden gesteld dat Fair Play een nieuw, vlijmscherp en gekarteld broodmes ter 1 De geciteerde passage kan inderdaad zo worden gelezen; dwingend is deze lezing zeker niet. Zie voorts mva onder 2.

(7)

Nr.175

beschikking heeft gesteld en dat Fair Play terzake geen waarschuwing heeft gegeven of veiligheids-maatregelen heeft getroffen ter voorkoming van het ongeval:

b. er ligt geen rapport van de Arbeidsinspectie waaruit zou kunnen blijken dat de door Fair Play gestelde arbeidsomstandigheden (geen afleiding, voldoende ruimte, goed materiaal, geen werk-druk) als veiligheidsmaatregelen zouden volstaan: c. waarom het geven van instructies en/of een waarschuwing bij het ter beschikking stellen van een nieuw broodmes niet zou zijn geboden, is de Kantonrechter niet duidelijk. De noodzaak hiervan blijkt reeds uit het feit dat naast Laudy nog twee andere werknemers zich aan het mes hebben gesneden. Nu vaststaat dat deze instrucrie/waar-schuwing niet is gegeven, is Fair Play aansprake-lijk voor de door Laudy als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade.

2.7. Fair Play is van het vonnis in hoger beroep gekomen. Zij heeft tegen dit vonnis zeven grieven (A-C en I-IV) aangevoerd, waarvan grief II was gericht tegen het oordeel van de Kantonrechter in roy. 3.2 dat Fair Play tekort is geschoten in haar zorgplicht ten aanzien van de veiligheid (mvg biz. 7-24).

2.8. Hetgeen Fair Play in de uitgebreide toelich-ting op deze grief heeft aangevoerd, vormt in hoofdzaak een herhaling van zetten. Voorzover in cassatie nog van belang heeft zij nogmaals benadrukt dat Laudy wist dat zij een nieuw mes hanteerde (blz.4, 13, 14 en 16) en dat het bij het smeren van zachte puntjes gaat om eenvoudige, reguliere werkzaamheden, die ook prive dagelijks worden verricht. Het is niet reeel van een werkgever te verwachten dat hij hiervoor instructies geeft of anderszins voorzieningen treft (biz. 13, 16-18 en 19-23). Voorts heeft Fair Play nog eens uiteengezet, waarom niet kan worden gezegd dat zij haar werknemers had moeten waarschuwen dat het broodmes nieuw was (biz. 18-19 en 20).

2.9.1.1. Laudy heeft het hoger beroep bestreden. In het kader van haar bestrijding van grief II heeft zij het accent gelegd op de schending door Fair Play van de gestelde verplichting haar werk-nemers te waarschuwen voor de aanwezigheid van een nieuw, vlijmscherp meso Zij herhaalt haar stelling dat ook twee andere werknemers zich aan het mes hebben gesneden (nrs.9 en 14-25). 2.9.1.2. Volgens haar "kan (...) kloppen" dat geen houten puntbroodjeshouders' voorhanden zijn: doch 'er is niet veel fantasie voor nodig om zo'n apparaat te ontwerpen'. Wat het dragen van hanschoenen betreft, beaamt Laudy dat zulks geen bescherming biedt, maar 'bij het aantrekken van die handschoenen ben je net even attent op de komende snijwerkzaamheden' (onder 22).

2.9.2. Voorzover in cassatie van belang heeft zij in dat verband uitdrukkelijk betwist dat zij wist dat zij een nieuw mes in handen had (Fair Play had deze stelling in eerste aanleg eerst in haar CvD betrokken) (onder 1-2,9 en 18).

2.9.3.1. Voorts heeft zij gesteld dat het hier een

6

professioneel mes betrof en niet, zoals door Fair Play gesteld, een 'doodnormaal' en gangbaar broodmes. In dat verband beroept ze zich op een als productie aangehechte kopie van een folder van Victorinox-messen. De mva zegt daarover dat deze messen 'zelfs (door) vakmensen als slagers en koks' worden gebruikt( nr.8). Ik voeg hieraan toe dat de door Laudy in geding gebrachte folder de messen aanprijst als huishoudmessen en het litigieuze mes als keukenmes.

2.9.3.2. Laudy beroept zich voorts op een door haar in geding gebrachte brief van (kennelijk) de importeur van de messen. Hij schrijft - voorzover thans van belang - dat sprake is van 'een zeer courant' 'normaal broodmes' dat onder meer ten verkoop wordt aangeboden aan de 'consumenten-gerichte detailhandel'.

2.9.4. Ten slotte wijst Laudy er op dat de werkgever rekening moet houden met het feit dat werknemers niet steeds oplettend zijn (onder 24).

2.1O. In haar vonnis van 5 juli 2001 heeft de Rechtbank grief II gegrond bevonden, het vonnis van de Kantonrechter vernietigd en de vordering van Laudy afgewezen. Voorzover in cassatie van belang heeft zij daartoe het volgende overwogen (rov.5.2):

'Als zijnde het meest verstrekkend, zal de rechtbank vooraleerst grief 2 behandelen. (...). De centrale vraag die in casu dient te worden beoordeeld is of Fair Play tekort is geschoten in haar zorgplicht. De rechtbank stelt daarbij voorop dat de in art.7:658, lid 1 BW vastgelegde zorgplicht niet absoluut is, maar dat de werkgever die maatregelen dient te nemen die - mede gezien de aard van de werkzaamheden en de omstandigheden waar-onder deze worden uitgevoerd - redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat de werknemer bij het uitvoeren van die werkzaamheden schade lijdt. Daarnaast dient eveneens te worden uitgegaan van de normale door de werknemer in acht te nemen oplettendheid. De rechtbank is van oordeel dat in casu geen zorgplicht geschonden is. Daartoe gelden de volgende overwegingen:

- Onbetwist is dat de keuken (...) voldoende ruimte bood, dat Laudy aIleen aanwezig was, dat zij niet werd afgeleid en dat de werkzaam-heden niet onder een grote werkdruk plaats-vonden:

- Onbetwist is verder dat het verzorgen van hapjes ten behoeve van de aanwezige gasten (waaronder het smeren van broodjes) slechts een onderdeel vormde van de door Laudy (...) uit te voeren taken:

- De stelling van Fair Play dat er geen richtlijnen (ARBO-richtlijnen, instructienormen en dergelijke) zijn, die aparte instructies voor deze soort werkzaamheden voorschrijven, heeft Laudy verder onbesproken gelaten: - Laudy was een ervaren kracht, bekend met de betreffende werkzaamheden. Bovendien wijken de betreffende werkzaamheden (het

(8)

smeren van broodjes, althans het hanteren van een broodmes) niet af van in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaamheden, waarvoor - buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid - geen bijzondere aandacht, concentratie en/of kennis vereist is; - Ten slotte, enerzijds gezien de aard van de werkzaamheden, waarbij per dienst bij toer-beurt een aantal broodjes dienden te worden gesmeerd, en anderzijds gezien de van een werknemer te verwachten normale oplettend-heid bij die werkzaamheden, had Fair Play als werkgever niet behoren te weten, dan wei kunnen voorzien dat deze specifieke werk-zaamheden dusdanig gevaarlijk waren dat het nemen van maatregelen geboden was.

Anders dan de kantonrechter is de rechtbank gezien deze overwegingen van mening dat -gegeven de omstandigheden en de specifieke werkzaamheden - de zorgplicht van Fair Play als werkgever niet zo ver strekt, dat rede-lijkerwijs van haar verlangd kan worden dat deze haar werknemers wijst op het aanwezig zijn in de keuken van een nieuw (of geslepen) broodmes. Dit betekent dat, nu bovendien van geen andere norm op dit punt is gebleken, Fair Play door het achterwege laten van een waarschuwing dan wei andere maatregel ter zake, niet te kort geschoten is in haar zorgplicht als bedoeld in art.7:658, lid 1 BW: 2.11. Laudy heeft tegen het vonnis van. de Rechtbank tijdig beroep in cassatie ingesteld. Fair Play heeft het beroep bestreden.

3. lnleiding

3.1. Binnen en buiten Nederland woedt in de literatuur al decennia een discussie over de preventieve werking van het aansprakelijkheids-recht. Ik heb, eerlijk gezegd, steeds behoord tot de sceptici. Na lezing van de processtukken - waaruit enkele sprekende passages hierboven werden geciteerd - is de vraag gerezen of die werking wellicht toch zou kunnen bestaan.

3.2. Ik neem zonder meer aan dat Fair Play oprecht en te goeder trouw meent dat zij niet tekort is geschoten en dat geen enkele instructie of maatregel geboden was; zij heeft daarbij de Rechtbank trouwens aan haar zijde gevonden. Fair Play vond het - in haar eigen woorden - ridicuul om daar anders over te denken. Feitelijk kan ik me die opvatting van de werkgever wei voor-steIlen.

3.3. Uw Raad en in zijn voetspoor ook de wetgever hebben van lieverlede een streng aansprakelijkheidsregime ontworpen. Daarin wor-den veel en strenge verplichtingen gelegd op de werkgever; ook moet hij er rekening mee houden dat werknemers - huiselijk gezegd - niet altijd verstandig handelen.

3.4. Het ligt dus niet zo simpel als Fair Play meent. Een oordeel van de rechter - en al helemaal van de Hoge Raad - dat zij tekort is geschoten (of dat de stellingen van Laudy niet belachelijk zijn) heeft, naar valt te verwachten,

NEDERLANDSE JURISPRUDENTIE 2003

Nr.175 een nuttig effect voor de toekomst. Zeker nu Fair Play, zo versta ik de stukken, graag bereid is om noodzakelijke en nuttige veiligheidsmaatregelen te treffen.

3.5. Hetging in deze zaak om de vraag of de werkgever iets had moeten doen door te waarschuwen, instrueren, toezicht houden of ter beschikking steIlen van veiliger gereedschap. De moeilijkheid waarvoor we ons bij beantwoording van die vraag geplaatst zien is dat een ieder weet (ook Laudy wist dat; zij heeft het ook niet weersproken) dat messen scherp (kunnen) zijn. Ik veronderstel dat iedereen ook weet dat men vanwege de scherpte van messen niet 'naar zich toe' moet snijden. Toch is een feit van algemene bekendheid dat zeker niet iedereen zich naar deze wetenschap gedraagt. Meer in het algemeen geldt dat in de huiselijke sfeer met regelmaat dingen worden gedaan die onverstandig zijn. Veelal gaat dat goed. Maar zeker niet steeds; bekend is dat in huiselijke sferen zeer vele ongelukken ontstaan. 3.6. Het is, naar ik meen, geen retoriek de onder 3.5 geformuleerde vraag aidus te herformuleren: moet een werkgever een werknemer instructies geven omtrent een werkzaamheid (brood snijden) die a) dagelijks in de huiselijke sfeer wordt ondernomen terwijl b) de werknemer kan worden geacht bekend te zijn met de gevaren van die activiteit en de geeigende wijze van snijden ter voorkoming van ongelukken. Of iets anders gezegd: moet een werkgever er op toezien dat een zekere nonchalance die allicht in de privesfeer nu en dan insluipt bij bepaalde handelingen (als broodsnijden) in de zakelijke sfeer achterwege blijft? Daarbij stip ik aan dat bevestigende beantwoording van die laatste vraag aIleen dan zinvol is wanneer zulks praktisch te effectueren is.

3.7. Deze zaak is, nog steeds uitgaande van de zoeven bedoelde vraag, in zoverre exemplarisch dat we worden gedwongen na te denken over de grenzen (en daarmee de consequenties) van de aansprakelijkheid van art.7:658 BW. Hoewel het verleidelijk is om, al dan niet uitgesproken, een rol te laten spelen dat (volgens Laudy) de consequenties van de snee voor haar ernstig zijn, is het m.i. noodzakelijk daarvan te abstraheren. Aansprakelijkheid aannemen in deze zaak heeft potentieel verstrekkende gevolgen, tenzij het mogelijk zou zijn een zodanig specieuze regel te formuleren dat deze buiten het onderhavige geval betekenis mist.

3.8.1. Ik stip hierbij nog aan dat de verzekeraar van Fair Play heeft nagelaten iets te zeggen over de consequenties van het aannemen van aan-sprakelijkheid in een geval als het onderhavige. Hij schaart zich daarbij in het koor der zwijgzame verzekeraars dat een oorverdovende stilte te-weegbrengt.

3.8.2. Hoewel het aldus onmogelijk is iets zinvols te zeggen over de mogelijke repercussies van het aanvaarden van de door Laudy bepleite aansprakelijkheid is er m.i. niet veel fantasie voor nodig om te begrijpen dat deze aanzienlijk

(9)

Nr.175

kunnen zijn. Temeer nu door een (in elk geval voor situaties als de onderhavige betreurens-waardige) wijziging van de WAO voor langdurige arbeidsongeschikten, bij gebreke van een aan-sprakelijke werkgever, al spoedig een aanzienlijk financieel probleem ontstaat.

3.9. Hiervoor werd beklemtoond wat de inzet van deze procedure in feitelijke aanleg was. Laudy heeft, aanvankelijk met succes en later tevergeefs, getracht een verstrekkende zorgverplichting voor gevallen als de onderhavige ingang te doen vinden. In cassatie heeft het geschil zich versmald tot een waarschuwingsverplichting voor een nieuw scherp meso Ik veronderstel dat de olievlekwerking van een mogelijk oordeel dat voor zo'n mes moet worden gewaarschuwd betrekkelijk beperkt is.

3.10.1. Mede ter vermijding van misverstand en ook om te benadrukken dat de bomen ook bij de aansprakelijkheid van art.7:658 BW niet tot in de hemel groeien, geef ik als mijn mening dat, los van een eventuele waarschuwingsverplichting voor het in gebruik nemen van een nieuw scherp mes, in een geval als het onderhavige onvol-doende is gesteld om anderszins schending van een zorgverplichting van de werkgever te kunnen aannemen. Daarbij acht ik met name van belang dat:

a. naar de Rechtbank in cassatie niet bestreden heeft aangenomen de werkgever geen ARBO-richtlijnen of andere regels heeft overtreden; 2

b. van de door Laudy gewenste maatregelen, naar zij zelf heeft uitgedragen, niets nuttigs vieI te verwachten; zie onder 2.9.1 ;

c. sprake is van een normaal broodmes dat mede is bestemd voor en wordt gebruikt in huiselijke situaties, naar uit de eigen door Laudy geprodu-ceerde stukken valt op te maken; zie onder 2.9.3 ; d. Laudy al geruime tijd voor Fair Play werkzaam was; zierov,5.2 van het bestreden vonnis. 3.10.2. De enkele omstandigheid dat een werk-gever rekening moet houden met het niet steeds betrachten van de wenselijke voorzichtigheid door de werknerner', brengt m.i. niet mee dat gewaarschuwd moet worden voor gevaren die van algemene bekendheid zijn. Niet ondenkbaar is dat, zelfs in zo'n situatie, (enig) toezicht op veilig werken geboden is; hetgeen Laudy in feitelijke aanleg - en al helemaal in cassatie - daarover heeft aangevoerd, noopte de Rechtbank niet daarop in te gaan.

3.11. Door deze zaak terug te brengen tot de onder 3.9 genoemde vraag, is m.i. de principiele angel uit deze zaak getrokken.

4. Bespreking van het middel

4.1. Het uit vier onderdelen opgebouwde -middel strekt ten betoge dat de Rechtbank uit het oog heeft verloren dat hier sprake was van een nieuw (althans geslepen) meso Daarom/daarvoor had Fair Play moeten waarschuwen.

Hypothetische !eitelijke grondslag

4.2. Zie ik het goed dan nemen de verschillende

8

onderdelen tot uitgangspunt dat Laudy er niet van op de hoogte was dat zij werkte met een nieuw meso Oat dit het geval was, is tussen partijen in geschil ; zie voor de betwisting van Fair Play onder 2.5 onder a en 2.8. Waar deRechtbankniet heeft vastgesteld of de door Laudy op dit punt betrokken stelling feitelijk juist is, mag in cassatie bij wege van feitelijk hypothetische grondslag worden uitgegaan van de juistheid van deze stelling.

juridisch kader

4.3. Het juridisch kader in deze zaak wordt gevormd door het op 1 april 1997 in werking getreden art.7:658 BW. Deze bepaling, die in de plaats is gekomen van art.7A: 1638x (oud) BW, heeft ingevolge art.68a Ow onmiddellijke werking en is daarom ook van toepassing op arbeidson-gevallen die zich v66r die datum hebben voorgedaan."

4.4. Van belang is hier het bepaalde in het eerste en tweede lid van art.7:658 BW. Ingevolge lid 1 rust op de werkgever de verplichting om de lokalen, werktuigen en gereedschappen waarin of waarmee hij de arbeid doet verrichten zodaning in te richten en te onderhouden als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Hij is mede gehouden te dien einde passende maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken. Lid 2 bepaalt dat de werkgever aansprakelijk is voor de schade die de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt, tenzij hij aantoont (i) dat hij de in lid 1 bedoelde verplichtingen is nagekomen of(ii)dat de schade in belangrijke mate het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid van de werknemer. 4.5. In deze zaak gaat het om de vraag of Fair Play heeft voldaan aan aile ingevolge art.7:658 lid 1 BW op haar rustende verplichtingen dit specifieke ongeval te voorkomen.

4.6. De verplichting van art.7:658 lid 1 BW, waarmee de wetgever ondanks de afwijkende redactie geen materiele wijziging ten opzichte van art.7A: 1638x (oud) heeft beoogd, betreft een zorgplicht, niet een absolute waarborg voor de werknemer. Zij vindt haar grens in hetgeen 'redelijkerwijs nodig' is. Oat neemt echter niet weg dat de lat voor de werkgever hoog ligt: de werkgever dient een zeer hoge mate van zorg te

2 Zie nader bijv. S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en

beroepsziekten (2000) biz.32/33.

3 Onder meer HR 14 april 1978, N] 1979, 245; HR 22 maart

1991, N] 1991, 420 rov.3.2 en HR 18 september 1998, N] 1999, 45rov,3.3.

4 HR 10 december 1999. N] 2000, 211 PAS rov.3.4; HR 15

december 2000. Nj 2001, 252 PAS rov.3.3. en HR 9

december 2001,RvdW2001, 176 rov.3.3.

(10)

betrachten.' Dit reikt verder dan het enkele naleven van wettelijke veiligheidsvoorschriften," 4.7. Wat de zorgplicht in een concrete situatie meebrengt, is atbankelijk van de omstandigheden van het geval.' Relevante omstandigheden zijn daarbij onder meer de aard van de werkzaam-heden, de kenbaarheid van het gevaar, de te verwachten oplettendheid van de werknemer en de bezwaarlijkheid van het treffen van maat-regelen,"

4.8. De Rechtbank noemt in rov.5.2 een aantal omstandigheden die in haar ogen relevant zijn. Daarop voigt het oordeel dat Fair Play 'onder deze omstandigheden' niet behoefde te waarschuwen voor een nieuw broodmes. Voorzover het middel bedoelt te betogen dat de Rechtbank niet op de stelling dat sprake was van een nieuw mes heeft geantwoord, mist het feitelijke grondslag.

4.9. Het komt mij voor dat de meeste door de Rechtbank genoemde omstandigheden zo al enig, dan toch zeer weinig gewicht in de schaal leggen ter beantwoording van de vraag of waarschuwing voor een nieuw mes geboden was," Het middel behelst daarover evenwel geen klachten. Hetgeen de s.t, van mr Grabandt onder 8 daarover opmerkt, mist daarom belang.

4.10. In feite poneert de Rechtbank weinig anders dan een apodictische stelling. Daartegen behoeft geen bezwaar te bestaan wanneer de juistheid van het oordeel zich opdringt. Oat is evenwel niet zonder meer het geval.

4.11. De vraag of waarschuwing aangewezen was, valt of staat m.i. met die of 1) Laudy op de hoogte was met de aanwezigheid van het nieuwe mes, 2) of dit in relevante mate gevaarlijker was dan het vervangen mes en 3) of er verschillende messen waren met uiteenlopende scherpte. Ais gezegd moet er, veronderstellenderwijs, van worden uitgegaan dat Laudy niet op de hoogte was van het nieuwe mes 1). Over 3) is niets aangevoerd; het moet thans (en na een eventuele verwijzing) blijven rusten.

4.12.1. Laudy heeft steeds gesteld dat het nieuwe mes wezenlijk scherper was dan het eerdere (vgl. 4.11 onder 2). Bij die stand van zaken had de Rechtbank zich moeten verdiepen in de mate van de kans op ongelukken en de eventuele ernst van het letsel bij verwezenlijking van die kans als gevolg van het nieuwe mes.'? Zij heeft een dergelijk onderzoek achterwege gelaten. In het middel (vooral in onderdeel b) ligt een daarop gerichte klacht besloten." Deze slaagt.

4.12.2. De verwijzingsrechter zal in dit verband ook aandacht moeten schenken aan de door onderdeel c genoemde omstandigheid. Daarbij verdient vermelding dat het mij niet nodig lijkt dat de werkgever de werknemer de gevaren van een nieuw scherp mes inscherpt, zoals het onderdeel mogelijk wil zeggen. Die diende Laudy immers zelf te kennen; zie onder 3.10.

4.13. Volledigheidshalve zij nog vermeld dat Laudy er in feitelijke aanleg een en andermaal op heeft gewezen dat niet aileen zij, maar ook twee andere werknemers zich aan het litigieuze mes

NEDERLANDSE IURISPRUDENTIE 2003

Nr.175 hebben gesneden. Deze omstandigheid is van belang." Het middel behelst evenwel geen klacht dat de Rechtbank aan die kwestie geen aandacht heeft geschonken." Na verwijzing kan deze omstandigheid daarom niet meer aan de orde komen.

Conclusie

Deze strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing naar het Hof 's-Hertogenbosch.

Hoge Raad:

1. Het geding infeitelijke instanties

Eiseres tot cassatie verder te noemen: Laudy -heeft bij exploit van 20 april 1999 verweerster in cassatie - verder te noemen: Fair Play -gedagvaard voor de Kantonrechter te Heerlen en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad voorzover de wet zulks vereist:

1. te verklaren voor recht dat Fair Play aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval wat Laudy op 9 december 1996 te Maastricht is overkomen;

2. Fair Play deswege te veroordelen om aan Laudy te voldoen aile schade die zij geleden heeft, lijdt en nog zal lijden, deze schade op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet, alsmede Fair Play te veroordelen om de wettelijke rente te voldoen over aile bedragen die zij uiteindelijk aan Laudy zal blijken verschuldigd te zijn, deze rente te vergoeden vanaf 9 december 1996, althans vanaf 25 maart 1998, althans vanaf 1 april 1998, meer subsidiair vanaf 19 mei 1998 tot aan de dag der algehele voldoening.

Flair Play heeft de vordering bestreden.

De Kantonrechter heeft bij vonnis van 5 juli 2000 de vordering van Laudy omtrent de verkla-ring voor recht en de schadevergoeding toegewe-zen en de vordering tot vergoeding van de wettelijke rente afgewezen.

Tegen dit vonnis heeft Fair Play hoger beroep ingesteld bij de Rechtbank te Maastricht.

Bij vonnis van 5 juli 2001 heeft de Rechtbank het vonnis van de Kantonrechter te Heerlen van 5 juli 2000 vernietigd en opnieuw rechtdoende de vordering van Laudy afgewezen.

5 S.D. Lindenbergh, Arbeidsongevallen en beroepsziekten,

2000, blz.29 , Chr. H. van Dijk, Tijdschrift voor Vergoeding Personenschade 2002 blzA, 8 en A.T. Bolt, preadv. NJV 1996 blz.91 e.v. D. Christe, Arbeidsrecht, aant. 3 op art. 7:658 meent dat uit de jurisprudentie per saldo het beeld naar voren komt dat de veiligheidsverplichting zo ver strekt dat

de werknemer bij de redelijke uitvoering van zijn

werkzaamheden geen schade kan Iijden.

6 A.T. Bolt, preadv. NJV 1996 blz.89 en 95; Van der Grinten,

Arbeidsovereenkomstenrecht, 1999, biz.154-155. 7 Bolt, a.w. biz.93.

8 Lindenbergh, a.w. biz.33-40.

9 Mr Castermans ziet dat anders; s.t. m.b.t. onderdeel a. Doch

zijn stand punt wordt niet toegelicht.

10 VgI. HR 19 oktober 2001, N] 2001,663 rov.3.5.2. 11 De S.t. zoekt de kern van de klachten elders; zie onder 8. 12 VgI. HR 9 november 2001, N] 2002,80 rov.4.2.

13 VgI. S.t. mr Castermans biz.5.

(11)

Nr.175-176 (

...

)

2. Het gedingincassade (

...

)

De conclusie van de Advocaat-Generaal j. Spier strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot verwijzing naar het Hof te 's-Hertogen-bosch.

De advocaat van Laudy heeft bij brief van 10 juni 2002 op die conclusie gereageerd.

De advocaat van Fair Play heeft bij brief van 18 juni 2002 op die conclusie gereageerd.

3. Beoordeling van het middel

3.1. In cassatie moet, deels veronderstellender-wijs, van het volgende worden uitgegaan.

Laudy is sedert 12 maart 1990 werkzaam bij Fair Play, laatstelijk in de functie van beheerder. Naast het verrichten van kassawerkzaamheden en het houden van toezicht in de speelhal, diende Laudy keukenwerkzaamheden uit te voeren. Op 9 december 1996 was Laudy werkzaam in het filiaal van Fair Play te Maastricht. Op die dag diende zij te beginnen met de keukenwerkzaamheden, waaronder het snijden en smeren van zachte puntbroodjes. Laudy heeft zich bij het doorsnijden van het eerste broodje met een broodmes in de wijsvinger van haar linkerhand gesneden. Zij heeft een zenuw in de radiaire zijde van haar linkerwijsvinger geraakt, waarvoor zij diezelfde dag in het ziekenhuis geopereerd is. Het brood-mes was nieuw (of geslepen). Laudy wist dit niet. 3.2. Laudy heeft gevorderd te verklaren voor recht dat Fair Play aansprakelijk is voor (de gevolgen van) het bedrijfsongeval dat haar op 9 december 1996 is overkomen en Fair Play te veroordelen tot vergoeding van alle door haar geleden en nog te lijden schade, nader op te maken bij staat.

De Kantonrechter heeft de vordering van Laudy toegewezen.

De Rechtbank heeft het vonnis van de Kanton-rechter vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van Laudy afgewezen.

3.3. Het middel richt een aantal motiverings-klachten tegen het oordeel van de Rechtbank dat Fair Play door haar werknemers niet erop te wijzen dat het broodmes nieuw (of geslepen) was, niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in art. 7: 658 lid 1 BW.

3.4. De Rechtbank heeft haar door het middel bestreden beslissing doen steunen op, onder meer, de in haar roy.5.2 vervatte oordelen dat de keuken, waar het ongeval plaatsvond, voldoende ruimte bood, dat Laudy aIleen aanwezig was, dat zij niet werd afgeleid en dat de werkzaamheden niet onder een grote werkdruk plaatsvonden, alsmede dat Laudy een ervaren kracht was, bekend met de betreffende werkzaamheden (het smeren van broodjes, althans het hanteren van een broodmes), die niet afwijken van in de thuissituatie regelmatig voorkomende werkzaam-heden, waarvoor - buiten de normaal in acht te nemen voorzichtigheid - geen bijzondere

aan-10

dacht, concentratie en/of kennis vereist is. De Rechtbank heeft in roy.5.2 tevens in aanmerking genomen dat de stelling van Fair Play dat er geen richtlijnen (ARBO-richtlijnen, instructienormen en dergelijke) zijn, die aparte instructies voor deze soort van werkzaamheden voorschrijven, door Laudy onbesproken is gelaten.

3.5. De Rechtbank heeft voorts in roy.5.2 geoordeeld dat de centrale vraag die in dit geval dient te worden beoordeeld, is of Fair Play is tekortgeschoten in haar zorgplicht. Tegen dit oordeel is in cassatie - terecht - geen klacht gericht. Met art. 7: 658 lid 1 BW wordt immers niet beoogd een absolute waarborg te scheppen voor de bescherming van de werknemer tegen het gevaar van ongevallen die hem kunnen overkomen door het gebruik van de werktuigen en gereedschappen, waarmee de werkgever de arbeid doet verrichten. Deze bepaling heeft de strekking een zorgplicht in het leven te roepen en verplicht de werkgever voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

3.6. Het oordeel van de Rechtbank dat Fair Play door haar werknemers niet te waarschuwen voor het nieuwe (of geslepen) broodmes niet is tekortgeschoten in haar zorgplicht als bedoeld in art. 7:658 lid 1 BW, is niet onbegrijpelijk en behoefde, in aanmerking genomen dat van algemene bekendheid is dat een mes dat geschikt is om zachte puntbroodjes mee te snijden zo scherp is dat de gebruiker daarvan het gevaar loopt zich bij dat werk te snijden, geen nadere motivering dan door de Rechtbank is gegeven. Hierop stuiten alle klachten af.

4. Beslissing De Hoge Raad:

verwerpt het beroep;

veroordeelt Laudy in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van Fair Play begroot op €301,85 aan verschotten en €1365 voor salaris.

Nr. 176 HOGE RAAD

16 mei 2003 nr. C01/156HR

(Mrs. P. Neleman, H.A.M. Aaftink, D.H. Beuken-horst, O. de Savornin Lohman, A. Hammerstein; A-G De Vries Lentsch-Kostense; m.nt. GHvV onder HR 12 september 2003, Nj 2004, 177)

RvdW 2003,94 jOL 2003, 277

Arbeidsongeval. Zorgplicht werkgever bij werk-zaamheden op locatie; afgaan op informatie opdrachtgever; aard werkzaamheden; werker-varing en kennis werknemer.

Het hangt af van de omstandigheden van het

(12)

geval of de in art. 7:658 lid 1 BW bedoelde zorgplicht meebrengt dat een werkgever die een werknemer naar een karwei wit sturen om daar werkzaamheden te verrichten vooraf een in-ventarisatie van de aan de werkzaamheden verbonden veiligheidsrisico's dient te verrichten onderscheidenlijk dat de werkgever een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de werknemers duidelijk te maken op welke wijze bij een dergelijk karwei onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheidsrisico's moeten worden bepaald. De Rechtbank heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door op grond van enerzijds de aard van de betrokken werk-zaamheden en anderzijds de werkervaring van de werknemer en diens uit het bezit van een veiligheidsdiploma blijkende kennis te oordelen dat de werkgever niet in zijn zorgplicht is tekortgeschoten. Niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft het oordeel van de Recht-bank dat de werkgever bij zijn inschatting van de aan de werkzaamheden verbonden risico's niet aileen is afgegaan maar ook mocht afgaan op de hem door de opdrachtgever verschafte informatie. De omstandigheid dat de werkgever niet wist, noch behoefde te weten, dat ook de werknemer van een ander bedrijf op het dak werkzaam zou zijn, brengt mee dat er geen grond is om handelingen en nalatigheden van die werknemer aan de werkgever toe te rekenen.

fenwerknemerisdoor zijn werkgever belast metde

zelfstandige uitvoering van een karwei aan het dak van een particuliere opdrachtgever. Bij het betreden van dat dak is dewerknemer gevallen in het met isolatiemateriaal afgedekte gat dat een aldaar werkzame derde had gemaakt voor een lichtkoepel.

De Rechtbank wees devordering tot schadevergoe-ding af, overwegende dat hetgingomeen eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke verwachting beperkte veiligheidsrisico's, zeker als daarbij inaanmerking wordt genomen dat

dewerkgever niet wist datereen lichtkoepel inhet dak zou worden geplaatst; ineen dergelijke situatie behoefde deleidinggevende van dewerkgever zich niet zelfop de hoogte te steilen van mogelijke risico's maar mocht hij de werknemer, die een ervaren dakdekker is en in het bezit van een veiligheidsdiploma, in staat achten zelfde risico's verbonden aan het karwei te beoordelen en te handelen naar bevind van zaken. Dat het gat niet volgens de eisen van deArbowet wasgemarkeerd maar door derand van delichtkoepel, kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien de werkgever niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden aangebracht. De werkgever heeft derhalve aan zijn zorgplicht van art. 7:658lid2BW voldaan, aldus deRechtbank.

Het hangt af van de omstandigheden van het geval, ofde in art. 7:658 lid 1bedoelde zorgplicht meebrengt dat een werkgever die een werknemer (als in dit geval) naar een karwei wil sturen om

NF.nF.RLANnSF. TIlRT<;:PRllnF.NTT~ ')1"'\1"'\"2

Nr. 176

daar werkzaamheden te verrichten vooraf een inventarisatie van de aan die werkzaamheden verbonden veiligheidsrisico's dient te verrichten, onderscheidenlijk dat de werkgever een interne regeling dient te hebben die ertoe strekt de

werknemers duidelijk temaken opwelke wijze bij een dergelijk karwei onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheidsrisico's moeten worden bepaald. De

Rechtbank heeft niet blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting dooropgrond van enerzijds deaard van debetrokken werkzaamheden en anderzijds de

werkervaring van de werknemer en diens uit het bezit van een veiligheidsdiploma blijkende kennis te

oordelen dat de werkgever niet in zijn zorgplicht tekortisgeschoten.

Geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting geeft het oordeel van deRechtbank dat dewerkgever bij zijn inschatting van de aan de werkzaamheden verbonden risico's niet aileen isafgegaan maar ook mocht afgaan op de hem door de opdrachtgever verschafte informatie.

De Rechtbank heeft voorts met juistheid aange-nomen, datdeomstandigheid datdewerkgever niet wist, noch behoefde te weten, datookdewerknemer van een ander bedrijfophet dak werkzaam zou zijn, meebrengt dat ergeen grond isomhandelingen en

nalatigheden van die werknemer aan dewerkgever toe terekenen.·

(BWart. 7:658)

Theo Richard Elvire Dusarduyn, te Biervliet, gemeente Terneuzen, eiser tot cassatie, adv. mr. E. Grabandt,

tegen

Gebroeders Du Puy B.V., te Biervliet, gemeente Terneuzen, verweerster in cassatie, adv. mr. M.H. van der Woude.

Rechtbank:

3.2. Overeenkomstig de wens dan Dusarduyn zal de rechtbank het geschil in volle omvang beoordelen. Dusarduyn houdt Du Puy aansprake-lijk voor de door hem ten gevolge van het ongeval geleden schade. Primair grondt hij die aansprake-lijkheid op artikel 7:658 BW, subsidiair op artikel 7:611 BW. Du Puy betwist gemotiveerd aanspra-kelijk te zijn.

3.3. In zijn eerste grief met toelichting benadrukt Dusarduyn nog eens de relevantie van het ongevalsrapport dat Du Puy op grond van het ten tijde van het ongeval geldende artikel 9 van de Arbeidsomstandighedenwet had moeten laten opmaken. De rechtbank sluit zich op dit punt aan bij de overwegingen van de kantonrechter. Wat er zij van de doeleinden van dergelijke rapportage en het voordeel van het wei voor handen hebben

* Zie ook NJB 2003, p.1190; JAR 2003/147; SMA 2003, p.

350; SR 2003, p. 228; TvP 2003, p. 82 (comm. W.H.

Bouman):Juridisch-up-to-date2003, 19,p.15; VR 2003,p.

(13)

Nr.176

ervan, tot aansprakelijkheid leidt het enkele niet laten opmaken van een ongevalsrapport niet. Met de kantonrechter is de rechtbank van oordeel dat dit slechts tot gevolg heeft dat de stel- en bewijsplicht voortvloeiend uit artikel 7:658 BW op Du Puy is blijven rusten. Het is aan Du Puy te stellen en zonodig te bewijzen dat zij had voldaan aan haar plicht ervoor te zorgen dat haar werknemer Dusarduyn zijn werk in een veilige omgeving en onder veilige omstandigheden kon verrichten.

3.4. Dusarduyn meent dat Du Puy niet aan zijn verplichtingen van artikel 7:658 BW heeft voldaan (grieven 2 en 3 met toelichtingen).

Du Puy heeft de feitelijke toedracht van het ongeval beschreven en verder gesteld dat Dusarduyn jarenlange ervaring als dakdekker had, dat hij bij karweien waarbij meer werk-nemers van Du Puy aan het werk waren als leidinggevende (voorman) optrad, dat het in dit geval om een karwei van beperkte omvang ging bij een particuliere opdrachtgever waar Dusar-duyn aileen het te verrichten werk zou uitvoeren, dat zij Dusarduyn gelet op zijn ervaring en gelet op het feit dat hij het veiligheidsdiploma WA 1 kort daarvoor had gehaald het inschatten van de veiligheidsrisico's mocht toevertrouwen en dat het haar bij het verstrekken van de werkopdracht aan Dusarduyn niet bekend was dat er in het dak een lichtkoepel zou komen.

Dusarduyn heeft deze stellingen inhoudelijk niet bestreden, maar volgens hem kan hieruit niet worden opgemaakt dat het ongeval niet het gevolg is van het feit dat onvoldoende maat-regelen waren genomen ter voorkoming van ongevallen zoals hem is overkomen. Hij meent dat Du Puy niets heeft gedaan om zicht te krijgen op de risico's waaraan Dusarduyn bij de uitvoe-ring van het karwei zou worden blootgesteld en dat Du Puy hem op geen enkele manier voor mogelijke risico's heeft gewaarschuwd.

3.5. De rechtbank voigt Du Puy in haar stelling dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Het ging om een eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke verwachting beperkte veiligheidsrisico's, zeker als daarbij in aanmerking wordt genomen dat Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst. In een dergelijke situatie behoefde de leidingge-vende van Du Puy zich niet zelf op de hoogte te stellen van mogelijke risico's. Zij mocht Dusar-duyn, die een ervaren dakdekker is en in het bezit is van een veiligheidsdiploma in staat achten zelf de risico's verbonden aan het karwei te beoor-delen en te hanbeoor-delen naar bevind van zaken.

Dat het gat voor de lichtkoepel (onder het isolatiemateriaal) niet volgens de eisen van de Arbowet was gemarkeerd, maar door de rand van de lichtkoepel kan niet tot een ander oordeel leiden, aangezien Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden aangebracht.

Nu de slotsom is dat Du Puy heeft voldaan aan haar zorgplicht van artikel 7:658 lid 2 BW, kan zij op deze grond niet aansprakelijk gehouden

1?

worden voor de schade van Dusarduyn. De eisen gesteld aan het goed werkgeverschap van artikel 7:611 BW in dit kader houden niet meer of anders in dan die gesteld aan de zorgplicht van artikel 7:658 BW, zodat ook op die grond niet tot aansprakelijkheid van Du Puy kan worden geconcludeerd.

3.6. Het systeem van artikel 7:658 BW brengt met zich mee dat niet wordt toegekomen aan de vraag of de schade van Dusarduyn het gevolg is van opzet of van bewuste roekeloosheid, nu is vastgesteld dat Du Puy niet aansprakelijk ge-houden kan worden voor deze schade omdat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht. Grief 4 faalt. 3.7. Uit bovenstaande voigt dat het vonnis van de kantonrechter moet worden bekrachtigd. Dusarduyn zal als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.

(enz.)

Cassatiemiddel:

Schending van het recht en/of verzuim van op straffe van nietigheid voorgeschreven vormen, doordat de Rechtbank heeft overwogen en beslist als is vervat in het ten deze bestreden vonnis, zulks ten onrechte om een of meer van de navolgende, zo nodig in onderlinge samenhang te lezen redenen:

In r.o.3.5 oordeelt de Rechtbank dat Du Puy heeft voldaan aan haar zorgplicht als bedoeld in art.7:658 lid 2 BW weshalve zij niet aansprakelijk is voor de door Dusarduyn geleden schade. Dit oordeel is rechtens onjuist, althans onbegrijpelijk en niet naar de eisen der wet met redenen omkleed.

1. Blijkens art.7:658 lid 1 BW is de werkgever onder meer verplicht voor het verrichten van de arbeid zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt. Indien een werkgever een werknemer (als in dit geval) naar een karwei stuurt om daar werkzaamheden te verrichten zonder dat de veiligheidsrisico's door de werkgever zijn gei-nventariseerd, en de realisering van gevaar schade aan de werknemer toebrengt, moet aangenomen worden dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn verplichting zodanige maatregelen te treffen en aanwijzingen te verstrekken als redelijkerwijs nodig is om te voorkomen dat de werknemer in de uitoefening van zijn werkzaamheden schade lijdt.

2. Althans heeft te gelden dat van het treffen van zodanige maatregelen en verstrekken van zodanige aanwijzingen geen sprake is wanneer de werkgever geen interne regeling kent die ertoe strekt de werknemers duidelijk te maken op welke wijze onveilige situaties vermeden kunnen en moeten worden en op welke wijze veiligheids-risico's moeten worden bepaald, althans dat zulks heeft te gelden nu met betrekking tot het

(14)

bewuste project niet van een risico-inventarisatie of instructies daaromtrent aan Dusarduyn is gebleken. De beslissing van de Rechtbank is in ieder geval niet naar de eisen der wet met redenen omkleed omdat uit de redenering van de Rechtbank niet blijkt waarom de omstandigheid dat Du Puy geen risico-inventarisatie-regeling kent niet met zich brengt dat door de werkgever onvoldoende is gesteld en bewezen om tot de conclusie te kunnen komen dat zij heeft voldaan aan haar zorgplicht en zulks niet zonder motive-ring buiten kenbare beschouwing kon worden gelaten (zie hieromtrent ook de mvg in hoger beroep sub 12 waarin Dusarduyn wijst op het feit dat geen risico-inventarisatie( regeling) aanwezig was weshalve niet blijkt dat op enigerlei wijze door Du Puy een inschatting was gemaakt van de risico's die werknemers lopen bij het uitvoeren van werkzaamheden in dienst van Du Puy, en er ook geen regeling is die regelt het analyseren van veiligheidsrisico's en gevaren).

3. Ten onrechte oordeelt de Rechtbank dat de omstandigheid dat het gat voor de lichtkoepel (onder het isolatiemateriaal) niet volgens de eisen van de Arbowet was gemarkeerd, maar door de rand van de lichtkoepel, niet tot een ander oordeel kan leiden. Indien de werknemer door de werkgever naar (als in dit geval) een karwei wordt gezonden om daar werkzaamheden te verrichten terwijl daar overige werkzaamheden worden verricht (ook indien zulks door hulppersonen van de werkgever of door overige -derden geschiedt) waarbij veiligheidsvoorschriften en voorschriften omtrent de arbeidsomstandig-heden niet worden nageleefd, heeft - indien het gevaar zich heeft gerealiseerd - te gelden dat het causaal verband tussen het niet in acht nemen van de voorschriften en de schade is gegeven, en moet de werkgever worden geacht niet aan zijn zorgplicht van art.7:658 BW te hebben voldaan. 4. De beslissing van de Rechtbank dat de omstandigheid dat het gat voor de lichtkoepel niet volgens de eisen van de Arbowet was gemarkeerd maar door de rand van de lichtkoepel niet tot een ander oordeel kan leiden, is ook daarom onjuist, althans onbegrijpelijk en onvol-doende gemotiveerd, omdat de omstandigheid dat 'Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden aangebracht' niet, althans niet zonder meer en zonder nadere motivering die ontbreekt, leidt tot de conclusie dat Du Puy aan haar zorgplicht heeft voldaan, doch in tegendeel de omstandigheid dat Du Puy zulks niet wist leidt tot de conclusie, althans tot de conclusie kan leiden, dat Du Puy niet aan haar zorgplicht heeft voldaan omdat zij onvoldoende informatie heeft ingewnen omtrent de veiligheidsrisico's, althans on-voldoende aanwijzingen heeft gegeven aan Dusarduyn omtrent de veiligheidsrisico's. Althans, en/of daarenboven, heeft de Rechtbank miskend dat Du Puy behoorde te weten dat een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst, in ieder geval in het kader van de in de onderhavige kwestie aan de orde zijnde vraag of Du Puy heeft voldaan aan

NEDERLANDSE IURISPRUDENTIE 200':l

Nr. 176

haar zorgplicht ex art.7:658 BW, althans is zonder nadere motivering niet begrijpelijk waar-om zulks van Du Puy niet kon worden gevergd. 5. In de eerste alinea van r.o.3.5 neemt de Rechtbank mede ten faveure van Du Puy in aanmerking dat Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst. Tegen het ten faveure van Du Puy in aanmerking nemen van deze omstandigheid wordt wederom aangevoerd dat de Rechtbank zulks ten onrechte als een Du Puy ontlastende omstandigheid ziet, nu immers het feit dat Du Puy niet op de hoogte was van bedoeld feit tot de conclusie leidt dat zij onvoldoende informatie heeft ingewonnen, al-thans onvoldoende maatregelen heeft getroffen en aanwijzingen heeft verstrekt om de aan Dusar-duyn opgekomen schade te voorkomen, althans is de beslissing van de Rechtbank terzake onvol-doende gemotiveerd nu bedoelde omstandigheid tot de conclusie leidt, althans kan leiden, dat Du Puy niet aan haar zorgplicht heeft voldaan. 6. In r.o.3.5 stelt de Rechtbank vast dat het hier ging 'om een eenvoudig karwei van beperkte omvang met daarbij naar redelijke verwachting beperkte veiligheidsrisico's; zonder nadere moti-vering is die conclusie onbegrijpelijk nu deze conclusie eerst dan gerechtvaardigd zou zijn indien Du Puy terzake (nader) onderzoek had ingesteld en eerst dan een beeld zou hebben bestaan omtrent veiligheidsrisico's. De omstandig-heid dat Du Puy niet wist dat er een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst doe daaraan niet af, nu het immers op de weg van Du Puy lag een en ander te onderzoeken, althans Dusarduyn aanwijzingen te verstrekken teneinde te vermij-den dat de opgekomen schade zich zou voordoen. Aldus heeft de Rechtbank miskend dat Du Puy behoorde te weten dat een lichtkoepel in het dak zou worden geplaatst, in ieder geval in het kader van de in de onderhavige kwestie aan de orde zijnde vraag of Du Puy heeft voldaan aan haar zorgplicht ex art.7:658 BW.

Conclusie A-G mr. De Vries Lentsch-Kostense: lnleiding

1. Aan thans eiser tot cassatie, Dusarduyn, is op 5 december 1997 een ongeval overkomen bij de uitoefening van de werkzaamheden die hij - als dakdekker - voor' zijn werkgeefster, thans verweerster in cassatie Du Puy, verrichtte aan de woning van een particulier: hij is bij het betreden van het dak van de bijkeuken waarop hij zijn werkzaamheden moest gaan uitoefenen in het met isolatiemateriaal bedekte, en daardoor aan het oog onttrokken, gat gevallen dat door een ter plekke werkzaam aannemingsbedrijf in het dak was aangebracht ten behoeve van de aldaar te plaatsen lichtkoepel; hij is van een hoogte van ongeveer 2,80 meter naar beneden gevallen. Dusarduyn, werkzaam in loondienst bij Du Puy en in zijn eigen onderneming (akkerbouw en veeteelt), heeft Du Puy op de voet van art.7:658 BW aangesproken tot vergoeding van de schade

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voldoende is dat sprake is van de voortzetting van (een deeI van) de ondernemingsactivitei- ten van een lopend bedrijf in het kader van een contractuele betrekking met behoud

Daar- onder kan niet worden begrepen louter (rnenselijk) toezicht zonder dat daarbij wordt gebruik gemaakt van enig technisch of administratief (hulp)middel (Hoge Raad 20 december

5. De Rechtbank achtte, anders dan de Kan- tonrechter, de CAO van toepassing op de ar- beidsovereenkomst tussen partijen voorzover deze algemeen verbindend was geworden. Zij

Wanneer een op staande voet ontslagen werknemer het niet eens is met de door de werkgever opgege- yen dringende reden, heeft de werknemer de keuze tussen het inroepen van de

geen plaats meer voor het oordeel dat het ont- slag niettemin kennelijk onredelijk is op de in art. 7:681 lid 2 aanhef en onder b BW genoem- de grond dat de gevolgen van de

Weliswaar golden de:e bepalingen nog niet in 1990, maar toen was wel reeds in de jurispru- dentie aanvaard dat de werknemer voor door hem aan de werkgever toegebrachte schade

3.10. Het in 3.9 overwogene leidt tot de slotsom dat van een direct onderscheid als bedoeld in art. Voor zover de Rechtbank evenwel heeft geoordeeld dat sprake is van

In deze zaak heeft thans eiser tot cassatie, De Bont, zijn werkgeefster, thans verweerster in cassatie Oudenallen, aansprakelijk gesteld voor de schade door hem geleden doordat hij