• No results found

De Eigen woning en echtscheiding

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "De Eigen woning en echtscheiding"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De Eigen woning en echtscheiding

Wat zijn de fiscale gevolgen van een echtscheiding voor de eigenwoningregeling, onder het huidige recht en het overgangsrecht, en zijn deze gevolgen wenselijk?

Naam: Max Frenken

Studierichting: Fiscale Economie

ANR: 188828

Datum afsluiten: 9-mei-2016 Examencommissie: L.S. Rijff

Mr. Dr. B. Starink

(2)

Inhoudsopgave:

Inhoudsopgave: ... 1

Afkortingen: ... 2

Hoofdstuk 1: Inleiding ... 3

1.1 Aanleiding van het onderzoek ... 3

1.2 Probleemstelling ... 3

1.3 Verantwoording van de opzet ... 4

Hoofdstuk 2: De eigenwoningregeling ... 5

2.1 Inleiding ... 5

2.2.1 De eigenwoningregeling ... 5

2.2.2 Voordelen uit de eigen woning ... 5

2.2.3 Eigenwoningschuld en de aftrekbare kosten. ... 6

2.2.4 Eigen woning fictie ... 7

2.3 Fiscaal partnerschap ... 9

2.3.1 Beperkte huwelijksgemeenschap ... 10

2.4 Wijziging van de kapitaalverzekering eigen woning per 1 januari 2013 ... 11

2.5 Overgangsrecht ... 12

2.6 Samenvatting... 13

Hoofdstuk 3: Scheiding en de eigen woning ... 14

3.1 Inleiding ... 14

3.2.1 Duurzaam gescheiden leven ... 14

3.2.2 Gevolgen duurzaam gescheiden leven ... 15

3.3 De gevolgen van echtscheiding ... 15

3.4 De gevolgen van echtscheiding onder het huidige recht ... 16

3.5 De gevolgen van echtscheiding onder het overgangsrecht ... 17

3.6 De problematiek van echtscheiding indien er een kapitaalverzekering op de eigen woning rust... 20

3.7 Samenvatting... 21

Hoofdstuk 4: Mogelijke alternatieven ... 22

4.1 Inleiding ... 22

4.2 De mogelijke alternatieven ... 22

4.3 De haalbaarheid van deze alternatieven ... 23

4.4 Samenvatting... 24

Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbeveling ... 25

Bronnen: ... 26

Bijlagen: ... 28

(3)

Afkortingen:

Wet IB 2001 Wet op de Inkomstenbelasting 2001

WOZ Wet waardering onroerende zaken

KEW Kapitaalverzekering eigen woning

Art. Artikel

E.v. En verder

NOB Nederlandse Orde van Belastingadviseurs

Blz. Bladzijde

BEWS Bestaande eigen woning schuld

O.a. Onder andere

GVG Gemeenschap van goederen

BNB Beslissingen in belastingzaken

GBA Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens

(4)

Hoofdstuk 1: Inleiding

1.1 Aanleiding van het onderzoek

Tegenwoordig is de echtscheiding een steeds meer voorkomend fenomeen.1 De gevolgen van een echtscheiding zijn veelomvattend, dit geldt voor zowel de personen in kwestie als de

vermogensbestanddelen die aan hen toebehoren. Zo kan er met veel belangstelling worden gekeken naar de eigen woning van de scheidende personen, vaak een belangrijk punt in de echtscheiding.

Punten die ook veel vragen oproepen: Wie draagt er zorg voor de maandlasten? En voor wie zijn eventueel kosten aftrekbaar? Wie is er aansprakelijk voor de (eventuele) restschuld die rust op de woning? De Wet op inkomstenbelasting 2001 (Hierna: Wet IB 2001) biedt een uitgebreid scala aan regeling voor de behandeling van het inkomen uit eigen woning en fiscale partners. Zo zijn er allerlei faciliteiten in het leven geroepen die het mogelijk maken om het partnerschap fiscaal aantrekkelijk te maken2. Wanneer er sprake is van echtscheiding vervallen (veel van) deze faciliteiten echter, wat voor veel (financiële) stress kan zorgen.3 Deze financiële problemen, die ontstaan rondom de eigen woning bij een echtscheiding, zullen in deze thesis centraal staan.

1.2 Probleemstelling

In deze bachelorthesis zal de volgende hoofdvraag de rode draad zijn:

Wat zijn de fiscale gevolgen van een echtscheiding voor de eigenwoningregeling, onder het huidige recht en het overgangsrecht, en zijn deze gevolgen wenselijk?

Een antwoord op deze centrale vraag zal stapsgewijs gezocht worden aan de hand van de volgende deelvragen:

 Wanneer is er sprake van een eigen woning?

 Wanneer is er sprake van fiscaal partnerschap?

 Wat houdt het overgangsrecht in?

 Wat gebeurt er in huidige situatie, in geval van echtscheiding met de eigen woning(schuld)?

 Wat gebeurt er in de oude situatie, in geval van echtscheiding met de eigen woning(schuld)?

 Welke alternatieven zijn er aan te dragen om deze problematiek in de wetgeving op te lossen? En zijn deze werk- en/of haalbaar?

1 Huwelijksontbindingen, door echtscheiding en door overlijden, CBS, 12 december 2014

2 Denk aan het vrij schuiven met gezamenlijke vermogensbestanddelen, art. 2.17 lid 7 wet IB

3 Getuige de brief van de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis aan Minister S.A. Blok, over de toepassing van overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging partnerschap.

(5)

1.3 Verantwoording van de opzet

Om tot een antwoord te komen op de hoofdvraag, zal in hoofdstuk twee duidelijk gemaakt wat de eigenwoningregeling inhoudt en wanneer er sprake is van een fiscaal partnerschap. Daarnaast zal in dat zelfde hoofdstuk het overgangsrecht dat geldt vanaf 1 januari 2013 (voor oude situaties) toe te lichten. In het derde hoofdstuk zullen de gevolgen van een echtscheiding worden uiteengezet, zowel voor de huidige situatie, als voor de situaties onder het overgangsrecht. Daaropvolgend worden in het vierde hoofdstuk de fiscale onderliggende problemen van echtscheiding die in het derde hoofdstuk naar voren kwamen geanalyseerd, om oplossingen aan te dragen voor deze problematiek. Ten slotte zal in het vijfde hoofdstuk een uitvoerig antwoord op de hoofdvraag worden gegeven, met daarin een conclusie en aanbevelingen.

(6)

Hoofdstuk 2: De eigenwoningregeling

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de eigen woning en het daarmee samenhangende inkomen uit de eigen woning. Eerst zal worden bekeken wat het begrip ‘eigen woning’ inhoudt, wanneer er sprake is van een eigen woning en hoe deze gewaardeerd wordt. Daarna zal de eigenwoningschuld uiteengezet worden en wordt duidelijk wat het belang van deze schuld is voor de aftrekbaarheid van de

belastingschuld. Verder zal het fiscaal partnerschap in zijn algemeen én toegespitst op de eigen woning worden behandeld. Daaropvolgend zal de kapitaalverzekering eigen woning worden

verduidelijkt. Ten slotte wordt nog het overgangsrecht dat geldt voor oude situaties van voor 1 januari 2013 toegelicht.

2.2.1 De eigenwoningregeling

Onder het begrip eigen woning valt, zoals bepaald in art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001: “een gebouw, een duurzaam aan een plaats gebonden schip, of een woonwagen (of een gedeelte daarvan), dat anders dan tijdelijk als hoofdverblijf ter beschikking staat op grond van (economisch) eigendom of een recht van vruchtgebruik”. Wanneer er sprake is van een hoofdverblijf moet naar de feitelijke omstandigheden worden beoordeeld, er is dus geen keuzevrijheid.4 Er kan slechts sprake zijn van één hoofdverblijf blijkt ingevolge art. 3.111 lid 1 Wet IB 2001.5 De eigen woning is een veel voorkomend begrip in de Wet IB 2001. Het inkomen uit eigen woning welke wordt belast bestaat uit twee componenten:

 De voordelen uit eigen woning, bepaald aan de hand van het eigenwoningforfait, art. 3.112 Wet IB 2001.

 De op de voordelen uit eigen woning drukkende aftrekbare kosten, de eigenwoningschuld van art.

3.119a Wet IB 2001.

Tevens is het van belang om het inkomen uit de eigen woning te kunnen bepalen. Dit gebeurt aan de hand van de eigenwoningwaarde. In dit hoofdstuk zal eerst de eigenwoningwaarde en de

totstandkoming daarvan worden uitgelegd. Daarna worden de twee componenten die het inkomen uit eigen woning vormen uiteengezet, namelijk de voordelen uit de eigen woning en de op die voordelen drukkende aftrekbare kosten.

2.2.2 Voordelen uit de eigen woning

De voordelen uit de eigen woning worden forfaitair opgesteld, met een van te voren bepaald percentage ongeacht de daadwerkelijke voordelen uit de eigen woning. Dit percentage is terug te

4 Hoogeveen, M. J. (2012). Echtscheiding en de eigen woning. In I. J. F. A. Vijfeijken (Ed.), Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding. (pp. 143-193). (Fiscale geschriften; No. 13). Den Haag: SDU-uitgevers.

5 De relevante eigenwoningficties die meerdere eigen woningen tegenlijk mogelijk maken worden in paragraaf 2.2.4. behandeld.

(7)

vinden in de tabel die gegeven is in art. 3.112 lid 1 Wet IB 2001.6 Uit deze tabel zou men kunnen concluderen dat dit percentage veelal 0,55% van de eigenwoningwaarde is, omdat de meeste eigen woningen, een waarde zullen hebben die tussen de € 75.000 en € 1.010.000 ligt.7 Deze

eigenwoningwaarde wordt bepaald aan de hand van criteria die gelden in de Wet WOZ.

De Wet WOZ biedt dus de maatstaven voor de waardebepaling van de eigen woning, in art. 16 Wet WOZ wordt bijvoorbeeld bepaald wat als een onroerende zaak kan worden aangemerkt. Deze waardevaststelling geldt voor een jaar en zal dus jaarlijks plaats vinden.

2.2.3 Eigenwoningschuld en de aftrekbare kosten.

De eigenwoningschuld is belangrijk voor belastingplichtigen, omdat uit de schulden die samenhangen met de eigen woning een eventueel fiscaal aantrekkelijke aftrek kan volgen. Om voor die aftrek van kosten, die voortkomen uit de schulden uit de eigen woning, in aanmerking te komen moet echter wel aan een aantal vereisten worden voldaan. Ten eerste moet de schuld kwalificeren als een

eigenwoningschuld, hiervan is sprake als aan ten minste één van de volgende criteria is voldaan:

 Schulden ter verwerving van de woning, art. 3.119a lid 2a Wet IB 2001.

 Schulden voor verbetering of onderhoud van de woning, art. 3.119a lid 2b Wet IB 2001.

 En schulden die worden aangegaan om de voorgaande twee schulden te verkrijgen art. 3.119a lid 2c Wet IB 2001.

Indien aan een van deze criteria is voldaan is er sprake van een eigenwoningschuld. De schulden die daadwerkelijk kwalificeren als een eigenwoningschuld moeten zijn aangegaan in verband met een eigen woning art. 3.119a lid 1a Wet IB 2001. Vanaf 1 januari 2013 is er een aflossingseis ingesteld om in aanmerking te kunnen komen als eigenwoningschuld. Deze aflossingseis houdt in dat de schuld aangegaan ter verwerving van de eigen woning ten minste annuïtair, art. 3.119a lid 1b Wet IB 2001, en volledig, art. 3.119a lid 1c Wet IB 2001, wordt afgelost. Met deze wijziging van het begrip eigenwoningschuld heeft de wetgever willen bereiken dat eigenwoningbezitters hun

eigenwoningschuld ook daadwerkelijk en binnen dertig jaar aflossen.8 Tevens dient er te worden voldaan aan de verplichting tot informatieverstrekking die is weergegeven in art. 3.119a lid 1d Wet IB 2001. Om voor aftrek in aanmerking te komen voor kosten van de eigen woning dient tevens te worden voldaan een van de volgende voorwaarden van art. 3.120 Wet IB 2001:

 Het is een rente van de schuld die behoort tot de eigenwoningschuld, art. 3.120 lid 1a Wet IB 2001.

 Het is een kostenpost van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld, art. 3.120 lid 1b Wet IB 2001.

6 Zie tabel I, bij bijlagen.

7 Wettekst 2016, art 3.112 lid 1 Wet IB 2001.

8 Kamerstukken II 2012/13, 33 405, nr 2.

(8)

 Het is een periodieke betaling op grond van de rechten van erfpacht, opstal en beklemming, met betrekking tot de eigen woning.

Tevens moeten de kosten en lasten van de woning op belastingplichtige (of zijn partner) drukken (artikel 3.111, eerste lid, onderdeel a, van de Wet IB 2001). De belastingplichtige (of zijn partner) moet de kosten en lasten van zijn eigendom betalen die toerekenbaar zijn aan zijn eigen woning.

Met de ‘kosten moeten drukken’, wordt bedoeld dat de kosten ook daadwerkelijk, onvoorwaardelijk, voldaan moeten worden door de belastingplichtige met de eigen woning. Als de kosten

voorwaardelijk zijn verschuldigd, dus in bepaalde gevallen wel en andere gevallen niet, is er geen sprake van onvoorwaardelijke verschuldigdheid en dus geen sprake van de eigenwoningregeling.

Wanneer er wel sprake is van de eigenwoningregeling komt het voordeel van de aftrekbaarheid van de kosten van de eigenwoningschuld in beeld. Dit voordeel is dat deze kosten als negatief inkomen in box 1 (belastbaar inkomen uit werk en woning) worden aangemerkt, waardoor het belastbare inkomen in box 1 dus daalt.

2.2.4 Eigen woning fictie

Indien een belastingplichtige voorheen een eigen woning had, maar deze niet meer als hoofdverblijf ter beschikking staat, kan de woning nog steeds als eigen woning kwalificeren aan de hand van een eigen woning fictie. In deze paragraaf worden twee eigen woning ficties behandeld9, te weten de

‘scheidingsregeling’ en de ‘verhuisregeling bij verkoop’. Wanneer twee partners gaan scheiden, gaat er vaak een van de twee echtelieden uit de woning om elders te gaan wonen. De regeling in geval van gescheiden wonen van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001 heeft als gevolg voor de vertrekkende gescheiden partner dat de (voormalige) eigen woning nog steeds als eigen woning kwalificeert voor twee jaar na het vertrek uit die woning, zolang de voormalige/gewezen partner nog wel in die woning blijft wonen.

Er is dus sprake van een eigen woning fictie. De belastingplichtige die de eigen woning verlaat heeft immers geen beschikking meer over deze woning en zou uit hoofde van art 3.111 lid 1 Wet IB 2001 geen eigen woning meer bezitten voor de fiscus, met als gevolg dat hij zijn hypotheekschuld ook niet meer zou kunnen aftrekken in box 1. Dankzij dit wetsartikel kan de vertrekker zijn deel van de eigenwoningschuld gedurende twee jaar vanaf het vertrek uit de woning in aftrek brengen in box 1.

Na deze twee jaren termijn valt het gedeelte van de vertrekker in box 3, waar geen aftrekfaciliteiten zijn voor de eigen woning. Deze wetsbepaling staat ook wel bekend als de ‘scheidingsregeling’.

Volgens M. J. Hoogeveen is het voor partners mogelijk om in totaal twee jaar voor deze eigen woning fictie in aanmerking te komen en niet langer dan die twee jaar door onderling om te ruilen in die zin dat de vertrekker de blijver wordt en de blijver de vertrekker wordt om nogmaals twee jaar van de

9 De drie andere eigen woning ficties, ‘verhuisregeling, leegstand bij aankoop/verbouwing’,‘verblijf in zorginstelling’ en de ‘uitzendregeling’ worden hier buiten beschouwing gelaten.

(9)

fictie gebruik te maken.10 Zodra er een einde komt aan eigen woning fictie van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001, dan zal de eigen woning worden belast in box 3. De eigen woning zal in box 3 forfaitair worden belast tegen dertig procent over het behaald geachte rendement van 4 procent, dit komt effectief neer op 1,2 procent. Het doel van wetgever met deze regeling is om de scheidende belastingplichtigen in deze periode van twee jaar de tijd te geven om de huwelijksboedel formeel te verdelen en de scheiding rond te krijgen, zonder dat er een fiscale lastenverzwaring optreedt.11

Indien een belastingplichtige de eigen woning wil verkopen kan deze tijdens de leegstand bij verkoop op grond van art 3.111 lid 2 Wet IB 2001 de woning toch al eigen woning aanmerken voor maximaal drie jaren. Dit geldt enkel indien de belastingplichtige aannemelijk kan maken dat de woning bestemd is voor verkoop. Deze regeling ziet er op toe dat een belastingplichtige een ter verkoop aangeboden eigen woning, zonder het als hoofdverblijf ter beschikking te staan, toch als eigen woning in aanmerking genomen kan worden in box 1. De ter verkoop aangeboden woning mag, vanaf het moment van leegstand, voor drie jaar als een eigen woning worden gekwalificeerd alvorens het in box 3 terechtkomt. De twee of drie jaren termijn, afhankelijk van of er sprake is van scheiding of

leegstand voor verkoop van de eigen woning, is met name gezien de huidige situatie op de

woningmarkt een te korte termijn volgens N.C.G. Gubbels.12 Zij bepleit dat deze termijn dusdanig kort is dat een overgang van de woning van het box 1 regime in het box 3 regime te snel voor komt, met als gevolg het kwijt raken van de aftrekbaarheid van de lasten van die drukken op het inkomen uit de eigen woning. In de situatie dat er recht is op aftrek van de lasten die drukken op de eigen woning, meestal als er nog een eigenwoningschuld is, een inkomendrukkend effect is voor de belasting op werk en woning in box 1. Als de woning valt in box 3, na afloop van de hierboven besproken twee of drie jaren termijn van de echtscheidingsregeling en de verhuisregeling, is er juist een

inkomenverhogend effect in box 3. Dit terwijl er reëel gezien niets is veranderd aan de

eigenwoningschuld of de eigen woning zelf. Er is echter wel sprake van een fiscale wijziging in de etikettering van het vermogensbestanddeel die voor de belastingplichtige ongunstig is.13

Wat in deze paragraaf opvalt is dat er een verschil in de termijn is tussen de scheidingsregeling (2 jaar) en de verhuisregeling (3 jaar). De wetgever heeft de verhuisregeling opgerekt naar een driejaarstermijn, vanwege de zwakke huizenmarkt als gevolg van de economische crisis. Deze

maatregel wordt permanent14. Waarom dat de wetgever de termijn voor de scheidingsregeling niet ook oprekt is onduidelijk, omdat de tweejaarstermijn in veel gevallen namelijk niet voldoende is voor de belastingplichtigen, om de verdeling van de huwelijksboedel te af te wikkelen. Uit elkaar gaan zorgt

10 Hoogeveen, M.J. (2012). Echtscheiding en de eigen woning. In I. J. F. A. Vijfeijken (editor),

Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding. (blz. 143-193). (Fiscale geschriften; !!No. 13). Den Haag: Sdu Uitgevers, bladzijde 6.

11 Kamerstukken II 1999/00, 26 727, nr. 79, pagina 7.

12 Gubbels, N.C.G. (2013). Eigen woning en echtscheiding. Fiscaal praktijkblad, 2013(5), 8-12, bladzijde 7.

13 Een belastingplichtige zal rationeel gezien liever een laag inkomen hebben voor de belastingheffing, zodat er minder belasting hoeft te worden afgedragen aan de fiscus.

14 Belastingplan 2015.

(10)

voor veel financiële onzekerheid. Door een kortere termijn van twee jaar te hanteren, kunnen scheidende belastingplichtigen in deze extra financiële onzekerheid terecht komen. Dit is zeker in echtscheidingssituaties niet wenselijk. Daarom zou een verlenging van deze scheidingsregeling naar bijvoorbeeld een driejaarstermijn zoals de bij de verhuisregeling geen gekke gedachte zijn, om de scheidende belastingplichtige meer financiële ademruimte te verschaffen.

2.3 Fiscaal partnerschap

Voor de beschouwing van de eigen woning in combinatie met de echtscheiding is het ook van belang om het begrip fiscaal partnerschap uiteen te zetten. Ook voor het inkomen uit eigen woning is het van belang om te begrijpen wanneer men gekwalificeerd kan worden als fiscale partners. Want fiscale partners kunnen de eigenwoningschuld onderling verdelen op basis van art. 2.17 lid 2 Wet IB 2001, de vrije verdeling van gemeenschappelijke inkomensbestanddelen. Fiscaal partnerschap kan ontstaan door het aangaan van een huwelijk. De wijze van verdeling van het huwelijksvermogen verschilt afhankelijk van welk huwelijksvermogensrechtelijk regime wordt gekozen, hierop wordt later in deze paragraaf nog ingegaan. Het partnerbegrip kan gevonden worden in art. 5a AWR, waar omschreven staat wie als partner van een belastingplichtige valt aan te merken. Het doel van dit wetsartikel is om een duidelijk uniform partnerbegrip voor alle belastingwetten te creëren voor belastingplichtigen. Dit zou dan moeten leiden tot een afname in de administratieve lasten en de uitvoeringsproblemen bij de belastingdienst. Het uitgangspunt van dit partnerbegrip is met objectieve criteria een partnerschap vast te kunnen stellen. In art 1.2 Wet IB 2001 worden aanvullingen en beperking op het partnerschap voor de Wet IB 2001 gegeven. Hieruit blijkt dat naast de in art. 5a Algemene wet inzake rijksbelasting gegeven kwalificaties voor partnerschap, namelijk: de echtgenoot (lid 1a) en het notariële

samenlevingscontract (lid 1b) er nog meerdere manieren zijn waarop een fiscaal partnerschap kan worden gevormd, namelijk, als twee personen op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen en daarnaast:

 uit de relatie tussen deze twee personen een kind is voortgekomen, art. 1.2 lid 1a Wet IB 2001, of;

 die een kind van de andere belastingplichtige heeft erkend of vice versa, art. 1.2 lid 1b Wet IB 2001, of;

 die voor de toepassing van een pensioenregeling als partner van de belastingplichtige is aangemerkt, art. 1.2 lid 1c Wet IB 2001, of;

 die samen met belastingplichtige een woning heeft, met economisch eigendom, art. 1.2 lid 1d Wet IB 2001, of;

 die net als de belastingplichtige meerderjarig is, waarvan ten minste een kind van een van beide op dat woonadres staat ingeschreven en door middel van een schriftelijke huurovereenkomst doet blijken dat een van beiden op zakelijke gronden een gedeelte van de woning huur van de ander, art. 1.2 lid 1e Wet IB 2001, of;

(11)

 indien men het voorgaande jaar al partner was van de belastingplichtige, art. 1.2 lid 1f Wet IB 2001.

Wanneer men kwalificeert als partner in een bepaalde periode van een jaar, is men ook partner voor de rest van het jaar waarin zij beide op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de basisregistratie personen, blijkt uit art. 1.2 lid 2 Wet IB 2001. Daarnaast is er voor fiscale partners de mogelijkheid indien men slechts voor een deel van het jaar fiscaal partner is voor dat gehele jaar als fiscaal partner aangemerkt te worden, een zogenaamd fictief partnerschap15. Indien er sprake is van een fiscaal partnerschap dan kunnen de fiscale partners de het inkomen uit eigen woning vrij verdelen (zolang het totaal 100% is). Hiermee kunnen partners dus schuiven met het inkomen uit de eigen woning om een optimaal belastingvoordeel te bewerkstelligen, als er geen verdeling wordt aangegeven bij de aangifte zullen beide partners voor 50% van het inkomen uit eigen woning belast worden16. Algemeen

genomen zal de partner met het hoogste box 1 inkomen uit de eigen woning voor 100% op zich nemen om maximale aftrek te krijgen voor het negatieve inkomen uit eigen woning. Indien er sprake is van een positief inkomen uit eigen woning, is het verstandig om dit inkomen aan de minst

verdiende belastingplichtige toe te rekenen en daarmee een mogelijk tariefsvoordeel te bewerkstelligen. Het eigenwoningforfait en de eigenwoningschuld zijn wel altijd aan elkaar gekoppeld, men kan dus niet de hele eigenwoningschuld bij de eerste partner plaatsen en het eigenwoningforfait bij tweede partner17.

2.3.1 Beperkte huwelijksgemeenschap

Wanneer er sprake is van een beperkte huwelijksgemeenschap, dan zijn er veel verschillende mogelijkheden. Zo kan men er voor kiezen om bepaalde vermogensbestanddelen buiten de

huwelijksgemeenschap te houden, denk hierbij aan een woning of eigen bedrijf. Op die manier wordt exact omschreven wat privévermogen blijft en wat in de gemeenschap valt. Een ander voorbeeld van huwelijkse voorwaarden is om al het vermogen van voor het huwelijk privévermogen te houden en het inkomen en de vermogensaanwas die tijdens het partnerschap plaatsvindt toe te rekenen aan de huwelijksgemeenschap. Ten slotte is er ook nog een huwelijkse voorwaarden met een verrekenbeding, ook wel bekend als ‘warme uitsluiting’. Een verrekenbeding is een extra afspraak bij de huwelijkse voorwaarden. Deze afspraak gaat over inkomsten, bezittingen en schulden die de partners hebben gekregen. Aan het eind van een van te voren afgesproken periode verrekenen de partners deze inkomsten en bezittingen alsof het gemeenschappelijk vermogen is. Deze verrekening kan

bijvoorbeeld plaatsvinden aan het eind van ieder jaar, of aan het einde van het huwelijk/partnerschap.

Indien er sprake is van een huwelijk onder ‘koude uitsluiting’, dan houden beide partners zoals eerder geschreven ieder hun eigen vermogen. Deze vorm van huwen is de ‘meest extreme’ vorm van een

15 art. 2.17 lid 7 Wet IB 2001

16 art. 2.17 lid 3 Wet IB 2001

17 Wegwijs Serie Inkomstenbelasting §6.2.5.1, Prof. mr. drs. H.P.A.M. van Arendonk

(12)

beperkte huwelijksgemeenschap. Alle vormen van vermogen en/of inkomen zijn uitgesloten van de gemeenschap, het blijft allemaal strikt gescheiden. De partners gaan enkel een verplichting aan ten opzichte van de partner om elkaar ‘het nodige te verschaffen’, oftewel te voorzien in

levensonderhoud. Derhalve is er bij een eventuele scheiding fiscaal gezien ‘niet veel aan de hand’. De scheidende partners hebben immers geen gemeenschappelijk vermogen dat verdeelt dient te worden.

2.4 Wijziging van de kapitaalverzekering eigen woning per 1 januari 2013

Vanaf 1 januari 2013 is deze vorm van financiering van de eigen woning niet meer fiscaal

aantrekkelijk, omdat het niet voldoet aan de ‘aflossingseis’18 die geldt voor de aftrekbaarheid van de kosten eigen woning, waardoor er geen renteaftrek meer mogelijk. Echter is een uiteenzetting van deze financieringsvorm wel relevant voor situaties die onder het overgangsrecht vallen, dus de voor 31 december 2012 afgesloten kapitaalverzekering eigen woning. Vanaf 1 april 2013 is het wettelijk niet meer toegestaan om een levensverzekering om te zetten in een kapitaalverzekering eigen woning.

Voor de oude situaties, van voor 1 januari 2013, is overgangsrecht gecreëerd. Op dit overgangsrecht wordt nader ingegaan in paragraaf 2.5.

Een KEW is een levensverzekering die recht geeft op de uitkering van een van te voren bepaald bedrag en is afhankelijk van het leven van de verzekerde. De kapitaalverzekering is alleen een KEW indien:

 De woning waar de kapitaalverzekering op ziet als hoofdverblijf aangemerkt wordt.

 Men moet minimaal vijftien jaar premies betalen

 De kapitaalverzekering is afgesloten bij een levensverzekeringmaatschappij.

 De uitkering moet gebruikt worden om de eigenwoningschuld af te lossen.

 De verzekering geeft recht op een eenmalige uitkering bij leven of overlijden van de verzekerde of van zijn/haar partner.

Indien aan deze vereisten is voldaan is/was er sprake van een KEW. Voor de KEW geldt, tot bepaalde hoogte, een vrijstelling in box 1. Deze vrijstelling is afhankelijk van het aantal jaren dat premie is betaald of het overlijden van de partner. Hieronder wordt de vrijstelling schematisch weergegeven:

15 tot en met 19 jaar premie betaald € 36.800 20 jaar of langer premie betaald € 162.000

Overlijden partner € 162.000

Deze bedragen gelden voor het jaar 2016, en worden jaarlijks aangepast. Indien er sprake is van fiscale partners en beide hebben recht op een uitkering, dan wordt de vrijstelling van beide partners bij elkaar opgeteld. Indien de uitkering hoger is dan de vrijstelling zal het overtreffende bedrag in box 1

18 Art. 3.119a lid 1b Wet IB 2001.

(13)

belasting betaald moeten worden. Wordt niet aan de vereisten voldaan dan wordt de

kapitaalverzekering ieder jaar forfaitair belast in box 3 (over de waarde in plaats van de uitkering)19.

2.5 Overgangsrecht

Door de wetswijziging die op 1 januari 2013 is ingegaan, de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, hebben er een aantal verandering plaatsgevonden ten opzichte van de oude wetgeving die betrekking heeft op de eigen woning. Zo is er zoals beschreven in paragraaf 2.3 een aflossingseis ingesteld die voor oude gevallen nog niet gold. Om de oude en de nieuwe situatie in elkaar over te laten vloeien heeft de wetgever overgangsrecht voor de oude situaties gecreëerd.20 Het doel van het overgangsrecht is om de oude situaties niet te wijzigen en de nieuwe situaties volgens de nieuwe regels te behandelen.21 Dit overgangsrecht kan gevonden worden in art 10bis.1 Wet IB 2001 e.v..

Het creëren van twee regelingen naast elkaar druist in tegen harmonisatie en vereenvoudiging van de belastingwetgeving,22 omdat het juist meer complex wordt en een tweedeling tussen

belastingplichtigen teweegbrengt. De goede bedoeling van de wetgever om de bestaande

eigenwoningregeling fiscaal aantrekkelijk te houden om de belastingplichtigen niet op te zadelen met een onverwachte lastenverhoging, mondt uit in meer complexe wetgeving. Er is door de wetgever voor het rechtszekerheidsbeginsel gekozen voor de oude situaties, boven het gelijkheidsbeginsel, door de oude situaties te laten zoals ze zijn en de nieuwe situaties anders te behandelen.23 Deze

wetswijziging heeft plaatsgevonden om budgettaire redenen, het stimuleren van eigenwoningbezit, het terugdringen van particuliere schulden en het beperken van de risico’s voor financiële

instellingen.24 Vanwege het nieuwe overgangsrecht kunnen mensen met een bestaande eigenwoningschuld25 zowel in de nieuwe (na de wetswijziging), als in de oude situatie (het overgangsrecht) terecht komen. Wanneer een belastingplichtige een eigen woning heeft, voor 31 december 2012, en hij niet verhuist zal deze enkel onder het overgangsrecht vallen met de

hypotheek/lening. Indien een belastingplichtige verhuist of zijn lening oversluit, zal het gedeelte van de BEWS van de belastingplichtige onder het overgangsrecht blijven vallen voor zover de hoogte van de lening gelijk is, en mits er binnen een jaar weer sprake is van een eigen woning. Er is voor dit gedeelte dus nog geen sprake van de annuïtaire aflossingseis. Verhuist de belastingplichtige naar een

19 Hier zal verder in deze thesis niet op worden ingegaan. Wanneer er over een KEW wordt gesproken wordt deze geacht volgens de vereisten te zijn opgesteld en voldaan.

20 Kamerstukken II 33 405 2012/13, Nr 3, Memorie van toelichting, punt 5.

21 Kamerstukken II 33 405 2012/13, Nr 4., Advies Raad van State en nader rapport, punt 1a: Onderscheid tussen nieuwe en bestaan de hypotheken.

22 Belastingplan 2015

23 Zoals ook P.G.H Albert aangeeft in ‘Wet fiscale behandeling eigen woning: gammele, kwetsbare wetgeving’, WFR 2013/459. Hij betoogt dat er zelfs in te sterke mate gekozen is voor het rechtszekerheidsbeginsel boven het gelijkheidsbeginsel, mede vanwege de lange termijn van het overgangsrecht.

24 Kamerstukken II 33 405 2012/13, Nr 4., Advies Raad van State en nader rapport, punt 1.

25 Belastingplichtigen die een eigenwoningschuld hadden vóór 1 januari 2013

(14)

duurdere woning en worden de kosten daarvoor geleend, dan geldt voor de nieuwe schuldenlast26 de nieuwe fiscale regels. Dus als een belastingplichtige naar een duurdere woning verhuist, zullen de extra kosten, als daarvoor moet worden geleend, enkel aftrekbaar zijn indien wordt voldaan aan regelingen die zijn besproken in paragraaf 2.2. De nieuwe schulden zullen dus ten minste annuïtair af moeten worden gelost om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek, zoals volgt uit afdeling 3.6 Wet IB 2001. Belastingplichtigen die na 1 januari 2013 voor het eerst een eigen woning kopen hebben niets met het overgangsrecht van doen.27 Deze personen zullen de wetsartikelen van 3.110 Wet IB 2001 e.v. moeten volgen28. Derhalve zullen deze belastingplichtige, een fiscaal minder gunstig, (ten minste) annuïtair aflossingsschema moeten volgen om recht te hebben op

hypotheekrenteaftrek.

2.6 Samenvatting

In de voorgaande paragrafen van dit hoofdstuk is duidelijk geworden wat de eigenwoningwaarde is en wat voor rol het vervult in de forfaitaire bepaling van het voordeel uit eigen woning. Daarna is

omschreven hoe de eigenwoningschuld zich laat vertalen in aftrekbare kosten die drukken op de voordelen uit eigen woning. Uiteindelijk vormt dus het voordeel uit eigen woning minus de aftrekbare kosten uit eigen woning samen het belastbare inkomen uit eigen woning. Daarna zijn nog de

voorwaarden voor een aftrekbare eigenwoningschuld besproken en wat de aflossingseis, sinds 1 januari 2013, daar voor invloed op heeft. Om vervolgens nog te kijken naar de mogelijkheden van fiscale partners met betrekking tot het inkomen uit eigen woning. Daaropvolgend is de

kapitaalverzekering eigen woning behandeld en ten slotte het overgangsrecht uiteengezet.

Aan de hand van dit hoofdstuk is een duidelijk beeld ontstaan hoe het inkomen uit eigen woning tot stand komt en wat de verschillende onderdelen van dit inkomen zijn. Daarnaast zijn tevens het fiscale partnerschap en de totstandkoming daarvan evenals de kapitaalverzekering eigen woning uiteengezet.

Op de in de vorige paragrafen behandelde onderwerpen zal in het volgende hoofdstuk worden voort geborduurd om de gevolgen van echtscheiding voor fiscale partners met een eigen woning duidelijk te krijgen.

26 Bijvoorbeeld voor verbetering van de eigen woning of het verhuizen naar een duurdere woning.

27 De uitzondering met een, voor 1 januari 2013, (onherroepelijke) schriftelijke overeenkomst tot verwerving of onderhoud ter verbetering van de eigen woning achterwege gelaten. De belastingplichtige kan zich dan met terugwerkende kracht op het overgangsrecht beroepen, ingevolge art 10bis.1 lid 2b en c Wet IB 2001.

28 Zoals in paragraaf 2.2 is behandeld.

(15)

Hoofdstuk 3: Scheiding en de eigen woning

3.1 Inleiding

Zoals in hoofdstuk 1 al is aangegeven is de beëindiging van een huwelijk of fiscaal partnerschap een veel voorkomend fenomeen. Zoals behandeld in paragraaf 2.4, kan een fiscaal partnerschap ontstaan door huwelijk, samenwonen plus een van de andere vereisten of het aangaan van een notarieel samenlevingscontract. De verschillende samenlevingsvormen hebben ook verschillende gevolgen wanneer zij tot een einde komen. Allereerst zal er in dit hoofdstuk worden ingegaan op het ‘duurzaam gescheiden’ leven om daarna de beëindiging van het fiscaal partnerschap en de gevolgen daarvan voor de eigenwoningschuld te behandelen.

3.2.1 Duurzaam gescheiden leven

Wanneer fiscaal partners willen scheiden is de eerste stap dat een van hen de eigen woning verlaat.

Dit wordt ‘duurzaam gescheiden leven’ genoemd van duurzaam gescheiden leven is sprake als de echtgenoten zich gedragen alsof ze niet meer gehuwd zijn en een van beiden deze situatie als permanent bedoelt29. Als een van de echtgenoten de echtelijke woning verlaat, en tijdelijk zijn intrek elders vindt, om ‘tijd voor zichzelf’ te vinden, is van duurzaam gescheiden leven nog geen sprake. De relatie is nog niet verbroken. Voor het vaststellen van het al dan niet duurzaam gescheiden leven, zijn de feiten en omstandigheden van het concrete geval beslissend. Het duurzaam gescheiden gaan leven leidt voor gehuwden niet tot beëindiging van het fiscale partnerschap. Ook als zij op verschillende adressen wonen, blijven gehuwden fiscale partners. Dat betekent dat de vrije toerekening van de aftrekpost eigen woning nog steeds mogelijk is. Hun fiscale partnerschap eindigt pas als een verzoek tot echtscheiding (of tot scheiding van tafel en bed) is ingediend. Voor samenwoners ligt dat anders.

Als zij duurzaam gescheiden gaan leven, komt er wel een einde aan het fiscale partnerschap, en vervalt de vrije toerekening van art 2.17 Wet IB. Wanneer partners scheiden is het voor gehuwd en ongehuwd samenwonenden belangrijk dat men zich uit laat schrijven op het gezamenlijke woonadres.

Wanneer dit niet gebeurt blijft het fiscale partnerschap namelijk bestaan voor de inkomstenbelasting, zelfs als niet meer wordt voldaan aan de overige partnerschapcriteria. Bij ongehuwd samenwonenden wordt het fiscale partnerschap verbroken zodra de uitschrijving uit de GBA voltooid is, zij zijn dan geen fiscaal partners meer en hebben dus ook geen recht meer op de onderling vrije toerekening30. Gehuwden moeten daar boven op nog een echtscheidingsverzoek indienen om het fiscaal

partnerschap te beëindigen. Indien twee echtelieden wel duurzaam gescheiden leven maar er geen echtscheidingsverzoek wordt gedaan, blijven zij fiscaal partner van elkaar. In dit geval worden zij fiscaal anders behandeld dan wanneer zij geen fiscaal partner meer van elkaar zijn.

29 Hoge Raad 10 februari 1960, nr. 14, BNB 1960/77. Dit arrest is ook voor de Wet IB 2001 relevant door de uitspraak van de Hoge Raad op 17 februari 1965, nr. 15 261, BNB 1965/112.

30 Art 2.17 Wet IB 2001

(16)

3.2.2 Gevolgen duurzaam gescheiden leven

Als twee gehuwden hebben gekozen om uit elkaar te gaan kan de vertrekkende persoon aanvankelijk geen aanspraak meer maken op het hebben van een eigen woning. De woningverlater heeft de woning immers niet meer als hoofdverblijf ter beschikking. Hiervoor heeft de wetgever de eerder in paragraaf 2.2.4. genoemde eigen woning fictie gecreëerd, namelijk de ‘echtscheidingsregeling’. Dankzij deze regeling kan de woningverlater gedurende twee jaar (ofwel 24 maanden) deze voormalige eigen woning toch nog als eigen woning in aanmerking blijven nemen. Hierdoor houdt de woningverlater recht op aftrek van de kosten van de eigen woning (o.a. de hypotheekrenteaftrek)31.

3.3 De gevolgen van echtscheiding

Een fiscaal partnerschap kan op verschillende wijze ontstaan, zoals eerder is uitgelegd in paragraaf 2.3. Er kan echter ook een einde komen aan een fiscaal partnerschap, dit kan op verschillende manieren, afhankelijk van de wijze waarop het fiscale partnerschap tot stand is gekomen. Als er sprake is van een fiscaal partnerschap door een huwelijk zal door de aanvraag van echtscheiding het fiscale partnerschap ook worden ophouden te bestaan, en de partners niet meer samen op hetzelfde adres in de GBA staan ingeschreven. Hoe het vermogen van de scheidende fiscale partners verdeeld moet worden is afhankelijk van de wijze waarop het huwelijk is aangegaan. De wijze waarop in het huwelijk getreden is van belang voor de vermogensverdeling. Bij beëindiging van het huwelijk zullen de scheidende partners beide voor vijftig procent eigenaar van het vermogen doordat bij een huwelijk automatisch een gemeenschap van goederen wordt aangegaan, tenzij dat de partners bij notariële akte anders hebben laten opnemen.32 De scheidende partners kunnen het vermogen vrij verdelen, zo kan iemand meer of minder krijgen dan waar men recht op heeft, bijvoorbeeld 60%/40% in plaats van 50%/50%. Dit kan als beide partners hier mee instemmen. Door deze verdeling komt schenkingsrecht in beeld indien de schenkingsvrijstelling wordt overschreden. Indien een huwelijk tot stand is

gekomen in koude uitsluiting, dan blijven alle vermogensbestanddelen van de belastingplichtige die het in eigendom heeft. Er is in dat geval dus geen sprake van een huwelijksgemeenschap. Wanneer het huwelijk tot stand is gekomen onder huwelijkse voorwaarden, is er voor een tussenweg van de twee voorgaande wijzen van huwen gekozen. Niet alle vermogensbestanddelen vallen in de huwelijksgemeenschap. Enkel de van tevoren bij notariële akte opgestelde vermogensbestanddelen worden aan de huwelijksgemeenschap toegerekend, de andere vermogensbestanddelen van de echtelieden vallen buiten de huwelijksgemeenschap en blijven aan ieder respectievelijk naar

eigendom toebehoren. Het gedeelte dat in de huwelijksgemeenschap is gebracht dient bij scheiding te worden verdeeld op een overeenkomstige wijze als bij een huwelijk in gemeenschap van goederen. In

31 De woningverlater geniet in dit geval ook een voordeel voor zijn/haar gedeelte van het eigenwoningforfait.

32 Deze situatie kan mogelijk op termijn gaan veranderen. D66, PvdA en VVD hebben een wetsvoorstel ingediend (Kamerstukken II, 2014/16, 33987), om de wettelijke gemeenschap van goederen te beperken bij nieuwe huwelijken. Dit wetsvoorstel is echter op het moment van schrijven nog in behandeling.

(17)

het geval van samenwoners is er geen sprake van een huwelijksgemeenschap, er heeft namelijk geen huwelijk plaatsgevonden. Zij kwalificeren immers op grond van art 1.2 Wet IB 2001 als fiscaal partners, niet uit hoofde van het huwelijk. Wanneer er niet meer aan de voorwaarden van een fiscaal partnerschap wordt voldaan eindigt het fiscaal partnerschap. In het geval van gehuwden is hier sprake van zodra er een aanvraag tot echtscheiding is gedaan en men niet meer samen op hetzelfde adres in de GBA staat ingeschreven.

3.4 De gevolgen van echtscheiding onder het huidige recht

-GVG

Indien twee scheidende partners een eigen woning hebben gekocht na 1 januari 2013 dan vallen zij niet onder het overgangsrecht, maar onder het ‘reguliere’ recht van art. 3.110 Wet IB e.v., betreffende de eigen woning. Aangezien deze belastingplichtigen in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, hebben zij beiden recht op de helft van de huwelijksgemeenschap wanneer zij gaan scheiden.

Als men een eigen woning heeft en een van de scheidende partners blijft in de woning wonen, dan kan de blijver de hypotheekschuld van de andere scheidende echtgenoot overnemen, er dient dan wel bij in geval van overwaarde de helft aan de andere partner betalen. Is er sprake onderwaarde op de hypotheek dan krijgt de blijvende scheidend partner een vordering op de vertrekkende partner.

Wanneer beide scheidend partners de woning verlaten dan zal eerst de hypotheek afbetaald moeten worden met de opbrengsten van de verkoop van de woning. Mocht er daarna eventueel nog geld over blijven dan krijgen beide partners 50% van deze som omdat zij in gemeenschap van goederen getrouwd waren. Hier treedt de bijleenregeling in werking over de overwaarde van de eigen woning.

-Koude uitsluiting/ Huwelijkse voorwaarden

Wanneer een huwelijk, dat op grond van koude uitsluiting is aangegaan, wordt beëindigd, dan blijft de woning eenvoudigweg van diegene op wiens naam het staat/stond voor het huwelijk. Is er onder huwelijkse voorwaarden samen een woning gekocht en staat het op beide namen geregistreerd, dan moet het huis wel verdeeld worden, dit kan voorkomen als de partners de woning samen hebben gekocht gedurende het huwelijk onder huwelijkse voorwaarden. In dat geval moet de woning overeenkomstig met de gemeenschap van goederen worden verdeeld.

-Alimentatie

Indien een van de twee scheidend partners de woning in eigendom heeft na de scheiding en verdeling van de huwelijksgemeenschap, dan is daarmee het fiscale verhaal van de eigen woning voor de vertrekkende persoon klaar. Blijven de scheidend partners echter beide voor een bepaald gedeelte eigenaar van de woning, dan kan de vertrekkende belastingplichtige op grond van art. 6.3, lid 2, Wet IB 2001 voor dat gedeelte het eigenwoningforfait in aftrek brengen op zijn inkomen als zijnde alimentatie. Hiervoor is wel vereist dat een rechter het alimentatieverzoek heeft behandeld, en

(18)

hierover een uitspraak heeft gedaan. De blijvend inwoner van de woning moet dit gedeelte van het eigenwoningforfait als een periodieke verstrekking in aanmerking nemen op grond van art. 3.101, lid 2, Wet IB 2001. De blijvend inwoner geniet dus een voordeel (inkomen) en de vertrekkende eigenaar heeft een aftrekpost. De vraag wie de rente betaalt kan gevolgen hebben voor het vaststellen of er sprake is van alimentatie. Als de ene echtgenoot meer betaalt dan vereist is voor zijn

vermogensrechtelijke aandeel in de eigen woning en eigenwoningschuld kan dat meerdere als partneralimentatie kwalificeren.

-De bijleenregeling

Wanneer er meer geld verkregen wordt uit de verkoop van de woning dan de eigenwoningschuld van de woning, dan treedt de bijleenregeling in werking. Deze bepaalt dat de overwaarde33 uit de verkoop van de vorige eigen woning in de nieuwe eigen woning moet worden geïnvesteerd. Voor dit de bedrag, de overwaarde kan geen nieuwe eigenwoningschuld worden gevormd. Dit gedeelte waarover geen eigenwoningschuld kan worden gevormd valt in box 3 als schuld en wordt de

eigenwoningreserve genoemd. Wanneer men deze eigenwoningreserve niet in een nieuwe eigen woning investeert, dan vervalt het recht op hypotheekrenteaftrek over het bedrag ter grootte van de overwaarde na drie jaar. Of de belastingplichtige die de overwaarde realiseert ook daadwerkelijk deze overwaarde in de nieuwe eigen woning investeert is niet relevant voor de bijleenregeling. De

bijleenregeling heeft dus een invloed op het recht op hypotheekrenteaftrek, omdat deze hierop in mindering wordt gebracht. Deze bijleenregeling geldt wanneer de woning geen eigen woning meer is, dit geldt dus bij verkoop, maar ook wanneer de echtscheidingsfictie van art. 3.111 lid 4 Wet IB 2001 afloopt34. Bij de echtscheidingsfictie wordt uitgegaan van de waarde in het economisch verkeer van de eigen woning om de eigenwoningreserve vast te stellen.

3.5 De gevolgen van echtscheiding onder het overgangsrecht

-GVG:

In principe wijzigt er voor de belastingplichtigen in de oude situatie niets aan de eigen woning, zolang er geen toename in de eigenwoningschuld plaatsvindt, blijven belastingplichtigen onder het oude regime,35 zoals ook het doel was van het begrotingsakkoord van 2013.36 Ook bij het oversluiten van een bestaande eigenwoningschuld (van voor 31 december 2012) blijft de belastingplichtige onder het oude regime.37 Voor hen geldt dan het overgangsrecht, welke in art. 10 bis.1 Wet IB een verwijzing

33 Eigenwoningreserve = verkoopwaarde – eigenwoningschuld, afhankelijk van een positieve (over)waarde dan wel een negatieve (onder)waarde.

34 Hoogeveen, M. J. (2012). Echtscheiding en de eigen woning. In I. J. F. A. Vijfeijken (Ed.),

Inkomstenbelasting en de gevolgen van (echt)scheiding. (pp. 143-193). (Fiscale geschriften; No. 13). Den Haag:

SDU-uitgevers. Paragraaf 6.6.

35 Kamerstukken II 2011/12, 33 280, nr. 1, blz. 23

36 Begrotingsakkoord 2013, blz. 13

37 Art. 10bis1 lid 3 Wet IB 2001

(19)

geeft naar de eigenwoningschuld als bedoeld in art. 3.119a zoals dat luidde op 31 december 2012, dus zonder de annuïtaire aflossingeis. Het enige probleem is dat de bestaande eigenwoningschuld, ofwel de BEWS, niet overdraagbaar is onder het overgangsrecht, omdat de wetgever deze voorziening niet heeft opgenomen.38 Ondanks dat er door de Nederlandse Orde van Belastingadviseurs (hierna: NOB) gepleit is voor een overdraagbaarheid van deze hypotheekschuld onder het overgangsrecht,

overeenkomstig indien er sprake is van overlijden of erven.39 De problemen onder het overgangsrecht ontstaan wanneer er een verhoging van de hypotheekschuld optreedt, deze dient annuïtair afgelost te worden volgens de nieuwe regels om in aanmerking te komen voor hypotheekrenteaftrek.40 Op zichzelf is dat niet zo problematisch, want een verhoging van de ‘oude’ hypotheekschuld wordt meestal vrijwillig aangegaan door de hypotheekgever. Dit is echter niet het geval wanneer twee partners uit elkaar gaan en een van beide in de huidige eigen woning blijft wonen en het gedeelte van de andere partner over zal nemen. In dat geval zal er niet vrijwillig een toename in de

hypotheekschuld plaatsvinden van de belastingplichtige partner die in de woning wil blijven wonen.

Het gedeelte van de vertrekkende partner kan niet worden overgedragen aan de blijvende belastingplichtige. Hierdoor is er een nieuwe hypotheekvorm41 nodig om het gedeelte van de

vertrekkende partner te kunnen betalen, met recht op aftrek van de kosten van de eigen woning. Deze nieuwe hypotheekvorm moet volgens het nieuwe regime afgelost worden, ten minste annuïtair en in 30 jaren. Zo kan men dus onder beide situaties vallen, het overgangsrecht (oude hypotheekschuld, het eigen gedeelte) en de nieuwe regels (nieuwe hypotheekschuld, van de partner overgenomen). Dit zorgt voor een verhoging in de maandlasten voor de partner die blijft wonen in de eigen woning. Een verhoging in lasten die moeilijk op te vangen is voor de belastingplichtige. Waar het voor 1 januari 2013 mogelijk was om fiscaal de eigen woning evenals de eigenwoningschuld samen aan één partner toe te delen is dat na 1 januari 2013 nog wel mogelijk, maar is dit fiscaal onaantrekkelijk omdat het een fiscale lastenverzwaring teweegbrengt. Dit probleem is ontstaan door de aflossingseis, omdat de schuld die voortkomt uit het oude regime (meestal) niet zal voldoen aan de eisen van de nieuwe regels zullen de lasten die voortkomen uit de eigenwoningschuld (meestal) niet meer voor aftrek in

aanmerking komen. Door de aflossingseis zal de bestaande eigenwoningschuld hogere maandlasten met zich meebrengen dan voorheen bij een aflossingsvrije hypotheek. Hierdoor blijft een

belastingplichtige die na scheiding wil blijven wonen in de eigen woning met de hypotheekschuld van de vertrekkende belastingplichtige achter die wel annuïtair afgelost moet worden. De vertrekkende partner kan indien hij binnen het daaropvolgende kalenderjaar42 een nieuwe eigen woning koopt, en dat met hypothecaire lening doet, zijn gedeelte van de hypotheekschuld uit de eigen woning die onder het overgangsrecht viel, de BEWS, doorschuiven naar de nieuwe woning.

38 NOB advies

39 Overlijden sterven overdracht overgangsrecht.

40 Drs. M.J.J.R van Mourik, WPNR 2014, Overgangsrecht voor de bestaand eigenwoningschuld,

41 Met ten minste een annuïtaire aflossing

42 Binnen het daaropvolgende kalenderjaar een nieuwe eigen woning, ingevolge art. 10 bis 1, lid 3, Wet IB 2001

(20)

Een en ander wordt duidelijker gemaakt met een getallenvoorbeeld:

Oude woning (blijver) Nieuwe Woning (vertrekker)

WOZ-Waarde: 300.000 300.000

Overgangsrecht blijver: 120.000 0

Overgangsrecht vertrekker: 0 120.000

Nieuwe hypotheek (annuïtair): 120.000 180.000

Afgelost op hypotheek 60.000 0

Nog af te lossen 240.000 300.000

Aanname: 100% eigenwoningwaarde als hypotheek genomen in beide gevallen en geen over- of onderwaarde.

De belastingplichtigen hadden voor het scheiden een gezamenlijke hypotheekschuld van 240.000 (na 60.000 afgelost te hebben). Onder gemeenschap van goederen hebben zij beiden een even groot aandeel in het huwelijksvermogen. Beide hebben dus onder het overgangsrecht 120.000 aan hypotheekschuld. Wil de blijver de woning af kunnen betalen dan dient de hypotheek omgezet te worden in een nieuwe hypotheekvorm, immers de vertrekker kan zijn hypotheekschuld onder het overgangsrecht niet overdragen, zoals voorheen reeds uiteengezet. Met deze nieuwe hypotheek kan de blijver de hypotheekschuld van de vertrekker overnemen tegen de fiscaal minder gunstige

voorwaarden. Deze nieuwe hypotheek zal dan annuïtair afgelost moeten worden omdat deze onder het huidige recht valt. Hierdoor zal de blijver met hogere maandlasten te maken krijgen, waarvan het maar de vraag is men deze kan dragen. Als de vertrekker zelf een nieuwe woning wil kopen kan hij zijn gedeelte van de oude eigenwoningschuld die onder het overgangsrecht valt aanwenden om een aflossingsvrije hypotheek af te sluiten voor dat gedeelte (in casu 120.000)43, voor het andere gedeelte zal men dan een nieuwe hypotheek af moeten sluiten die moet voldoen aan de aflossingseis. Bij dit voorbeeld is daarnaast nog volledig voorbij gegaan aan de kant van de schuldeiser, de

hypotheekverstrekker. Deze zal er niet happig op zijn dat in plaats van twee aansprakelijke personen voor de hypotheek er nog maar een overblijft. De hypotheekverstrekker zal in ieder geval genoeg zekerheid willen dat deze persoon de hypotheek ook alleen kan aflossen.

-Koude uitsluiting/huwelijkse voorwaarden:

Aangezien het hier om een beëindigd huwelijk gaat dat in koude uitsluiting tot stand is gekomen gebeurt er niet veel met de vermogenspositie van beide scheidende echtelieden. De eigen woning blijft in bezit bij de belastingplichtige die de eigen woning reeds had voor het huwelijk. Is de woning

43 Deze nieuwe (aflossingsvrije) hypotheek onder het overgangsrecht dient wel binnen het daaropvolgende kalenderjaar tot stand te zijn gekomen. Art. 10 bis 1, lid 3, Wet IB 2001.

(21)

tijdens het huwelijk gezamenlijk gekocht dan hebben zij beide recht op de helft44 van de woning.

Blijft een van de partners in de woning wonen, dan kan deze de vertrekkende partner uitkopen, of indien de vertrekkende partner dat prima vindt, woongenot genieten over het gedeelte van de

vertrekkende partner (de 50% die vermogensrechtelijk van de vertrekkende partner is)45. Wanneer de blijver de vertrekkende partner wil uitkopen zal dit met een nieuwe hypothecaire lening gedaan moeten worden, deze lening zal dan volgens het huidige reguliere recht, niet het overgangsrecht, opgesteld moeten worden om voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking te komen. Als beide partners uit de woning vertrekken, en de eigen woning verkopen, hebben zij beide een BEWS ter waarde van de helft van de eigen woning. Zij kunnen dan eventueel binnen één jaar een nieuwe hypotheek afsluiten ter waarde van deze BEWS, en de rest van het bedrag dat zij nodig hebben om de eigen woning te financieren dient tegen het huidige recht te gebeuren om voor aftrek in aanmerking te komen.

-Alimentatie, zowel koude uitsluiting als GVG

Blijven de scheidend partners beide voor een bepaald gedeelte eigenaar van de woning, dan kan de vertrekkende belastingplichtige op grond van art. 6.3, lid 2, Wet IB 2001 voor dat gedeelte het eigenwoningforfait in aftrek brengen op zijn inkomen als alimentatie. De blijvend inwoner van de woning moet dit gedeelte van het eigenwoningforfait als een periodieke verstrekking in aanmerking nemen op grond van art. 3.101, lid 2, Wet IB 2001. De blijvend inwoner geniet dus een voordeel (inkomen) en de vertrekkende eigenaar heeft een aftrekpost.

3.6 De problematiek van echtscheiding indien er een kapitaalverzekering op de eigen woning rust

In paragraaf 3.4 is reeds duidelijk geworden dat het overgangsrecht voor de nodige problemen wanneer een echtscheiding om de hoek komt kijken. Daar komt nog een probleem bij indien de woning gefinancierd is met een KEW. Deze financieringsvorm was voor 1 januari 2013 fiscaal bijzonder aantrekkelijk, omdat er niet hoefde te worden afgelost op de eigenwoningschuld, waardoor er veel hypotheekrente aftrekbaar bleef in het box 1 inkomen. Echter komt deze financieringsvorm niet meer voor hypotheekrente aftrek in aanmerking omdat er geen sprake is van aflossing, en er derhalve niet wordt voldaan aan het (ten minste) annuïtaire aflossingsschema dat de wetgever heeft opgesteld. Wanneer twee echtelieden besluiten te gaan scheiden en er een KEW op de eigen woning rust, ontstaan er een probleem, omdat het overgangsrecht gekoppeld is aan de BEWS, en deze schuld is niet overdraagbaar van de ene partner op de andere. Hierdoor zal de blijvende partner de

hypothecaire lening moeten wijzigen naar een hypotheekvorm die wel voldoet aan de aflossingseis om voor hypotheekrenteaftrek in aanmerking te kunnen komen. Dit heeft als gevolg dat er relatief

44 Uitgegaan van een 50/50 financiering.

45 In het geval van woongenot laten aan de blijvend partner komt er alimentatie in beeld.

(22)

weinig hypotheekrente aftrekbaar is,46 ten opzichte van de aflossingsvrije KEW. Dit wordt

veroorzaakt doordat er afgelost moet worden op de hypotheek, wat ervoor zorgt dat de rentelast daalt en daarmee het recht op hypotheekrenteaftrek. Terwijl de aflossingsvrije hypotheek steeds een hoge rentelast heeft die aftrekbaar is. Deze lastenverhoging veroorzaakt door een fiscaal minder gunstige hypotheek is voor een belastingplichtige vaak niet te dragen.

3.7 Samenvatting

In dit hoofdstuk is duidelijk geworden dat de manier waarop het fiscale partnerschap is aangegaan gevolgen heeft voor de wijze waarop het gezamenlijke vermogen bij beëindiging van dit fiscale partnerschap wordt verdeeld. Ook werd duidelijk dat de wetgever fiscale faciliteiten biedt aan belastingplichtigen om een scheiding en verhuizing fiscaal niet te onaantrekkelijk te maken, met behulp van de echtscheidingsregeling en de verhuisregeling. Vervolgens kwam ook een probleem naar voren in de vorm van de niet overdraagbaarheid van de woninglasten (hypotheek) aan de blijver, zonder dat het overgangsrecht ‘verdwijnt’ voor de betreffende woning. Tevens kwam naar voren dat de vertrekkende belastingplichtige kan wanneer hij een nieuwe eigen woning koopt binnen een jaar toch nog aanspraak maken op het overgangsrecht voor zijn/haar gedeelte. En deels annuïtair een lening moet afsluiten voor het resterende gedeelte. Daaruit bleek ook de lastenverzwaring die optreedt door de vermindering van de fiscaal aantrekkelijke hypotheekrenteaftrek. En dat deze

lastenverzwaring vaak niet opgevangen kan worden door de gemiddelde particulier. In het volgende hoofdstuk zal gekeken worden naar deze problemen, en of daar oplossingen voor kunnen worden bedacht.

46 Zie Tabel III, hypotheekrenteaftrek voor verschillende hypotheekvormen, in de bijlage.

(23)

Hoofdstuk 4: Mogelijke alternatieven

4.1 Inleiding

De keuze van de wetgever om het overgangsrecht naast het huidige recht te laten bestaan zorgt in geval van echtscheiding voor de nodige fiscale en daarmee financiële problemen omtrent de eigen woning. In dit hoofdstuk zullen ideeën worden aangedragen over hoe dat deze problematiek verholpen, verminderd of voorkomen kan worden.

4.2 De mogelijke alternatieven

De individuele benadering van de bestaande eigenwoningschuld van wet IB 2001 is een obstakel. Er is daardoor geen overname van de bestaande schuld van de vertrekkende scheidend echtgenoot mogelijk. Waardoor niet onder het overgangsrecht aanspraak kan worden gemaakt voor een bestaande eigenwoningschuld voor het overgangsrecht, waardoor men onder het huidig recht valt met een annuïtaire aflossingseis vanwege de verhoging van de individuele eigenwoningschuld. Hierdoor nemen de maandlasten toe terwijl het inkomen (veelal) terugloopt vanwege de scheiding.

Zoals het NOB heeft geadviseerd47 bij de behandeling van de Wet herziening fiscale behandeling eigen woning, zou het mogelijk gemaakt moeten worden om het overgangsrecht aan de blijvende partner over te kunnen dragen. Dit zou bereikt kunnen worden aan de hand van een keuzeregeling waarin de vertrekkende partner overgangsrecht kan overdragen aan de partner die in de huidige eigen woning blijft. De Consumentenbond en de Vereniging Eigen Huis volgden later deze redenatie van het NOB toen hen duidelijk werd dat deze huidige wetgeving tot problemen leidt48.

Daarnaast zegt Dr. Mr. P.G.H. Albert, naar mijn mening terecht, dat de geïntroduceerde wetgeving zo complex is dat van een correcte uitvoering ervan, in het speciaal na een verhuizing, weinig terecht zal komen. Tevens is de wetgeving omtrent het overgangsrecht gebaseerd op het

rechtszekerheidsbeginsel (in plaats van het gelijkheidsbeginsel). Er zal nu gedurende 30 jaar een splitsing op de woningmarkt zijn, namelijk tussen de fiscaal voordelige ‘oude hypotheken’ en de minder gunstige ‘nieuwe hypotheken’ van na 1 januari 2013. Dit werkt ongelijkheid in de hand. De wet had veel eenvoudiger, beter uitvoerbaar en rechtvaardiger kunnen zijn als bestaande en nieuwe gevallen hetzelfde zouden zijn behandeld, en wel door een (in de tijd toenemend) deel van de eigenwoningrente van aftrek uit te sluiten (volgens een annuïtair of lineair schema). Echter lijkt dit een gepasseerd station aangezien de wetgever heeft gekozen voor de huidige wetgeving, alle adviezen ten spijt.

47 Kamerstukken II, 33 405, 2012/13, Nr 7, Nota naar aanleiding van het verslag, 12. Commentaar derden.

48 Vereniging eigen huis en de consumentenbond, Toepassing overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging partnerschap, 17 december 2013, bladzijde 2

(24)

Indien men vanaf 1 januari 2013 verhuist en een extra gedeelte hypothecair bij moet lenen komt men in twee regimes terecht, dit levert extra complexiteit op die voor de gemiddelde huizenbezitter niet te doorgronden is. Daar het het doel is van de huidige regering om de complexiteit van de Wet terug te dringen en de werkbaarheid voor de fiscus (en ander overheidsorganen) te verhogen, is dit paradoxaal.

4.3 De haalbaarheid van deze alternatieven

In deze paragraaf zullen de in de vorige paragraaf aan de orde gekomen mogelijke alternatieven bekeken worden op haalbaarheid alsmede op wenselijkheid. De Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond hebben de minister van Wonen en Rijksdienst een voorstel gedaan om de problematiek die ontstaat bij echtscheiding in combinatie met een eigen woning en het

overgangsrecht. Het voorstel van de Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond houdt in dat de vertrekkende partner de keuze heeft om zijn/haar bestaande eigenwoningschuld over te dragen aan de achterblijvende partner, waarop dan het overgangsrecht nog wel betrekking heeft. Hiermee zou de vertrekkende partner afstand nemen van zijn bestaande eigenwoningschuld en het overgangsrecht en daarmee enkel nog tegen het huidige recht een nieuwe hypotheek kunnen financieren, dus tenminste annuïtair aflossen om recht op hypotheekrenteaftrek te verkrijgen. In mijn optiek is het toevoegen van een extra overdraagbaarheid van het aflossingsschema tussen partners in geval van scheiden een kleine toevoeging in een al complex geheel aan wetten die de wetgever zelf gemaakt heeft. Het is naar mijn mening dan ook geen goed argument om deze tegemoetkoming aan de belastingplichtigen die in deze situatie terecht gekomen zijn door het geschuif met de wetgeving door de wetgever zelf.4950 Zo oordeelde ook het NOB dat, hoewel partners na (echt)scheiding niet zelf geheel vrij zijn om het overgangsrecht aan elkaar toe te delen, het effect hiervan is dat de regeling nog weer ingewikkelder wordt, want er ontstaan twee eigen woning regimes naast elkaar heen in geval van verhuizing. De uitvoeringspraktijk zou erbij gebaat zijn om met betrekking tot dit punt niet vast te houden aan het voorgestelde regime en partners bij echtscheiding zelf te laten kiezen wie van de voormalige partners het de hypotheek onder het overgangsrecht voortzet. Tevens geeft de wetgever aan dat deze

problematiek niet het verschil maakt tussen het al dan niet kunnen aflossen van de

eigenwoningschuld51. De praktijk laat echter zien dat hierdoor wel degelijk een verschil in de

maandlasten kan optreden, waardoor de blijvende echtgenoot daadwerkelijk in de woning zou kunnen blijven wonen. Dit in tegenstelling tot onder het huidige recht.

49 Zij noemen de wetgeving zelf immers al complex.

50 De wetgever voegt wel in BLKB2016/33M, 04 februari 2016, art 10bis11a Wet IB 2001 toe om KEW aan de partner toe te kunnen rekenen, maar wil deze problematiek van echtscheiding niet oplossen.

51 Brief over toepassing overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging relatie, Drs. S.A. Blok, 10 juni 2014, blz. 2

(25)

4.4 Samenvatting

Aan de hand van de in dit hoofdstuk gegeven alternatieven is duidelijk geworden dat de wetgever een probleem laat voortbestaan52 aan de hand van zwakke argumenten over te lastige wetgeving en te hoge arbeidsintensiteit voor de fiscus. Men heeft de plank in ieder geval goed mis geslagen door twee regimes naast elkaar te creëren53, wat rechtsongelijkheid in de hand werkt en complexiteitverhogend is voor de belastingplichtigen. Daarnaast kan de wetgever relatief eenvoudig het mogelijk maken om het overgangsrecht onderling tussen partners overdraagbaar te maken, om het fiscale probleem op te lossen, de gemiddelde belastingplichtige begrijpt deze regelgeving toch al niet dus een extra

toevoeging met praktische meerwaarde is dan ook geen probleem. Daarnaast is de uitvoerbaarheid voor de overheid/fiscus minder van belang dan dat het rechtvaardig is ten aanzien van de betrokken partijen, in dit geval de belastingplichtigen die scheiden terwijl ze een eigen woning hebben dat onder het overgangsrecht valt.

52 Het probleem van het overgangsrecht wanneer er sprake is van een echtscheiding, en de niet overdraagbaarheid van het overgangsrecht.

53 Zo betoogt ook Mr. Dr. P.G.H. Albert in, 'Wet fiscale behandeling eigen woning: gammele, kwetsbare wetgeving', WFR 2013/459

(26)

Hoofdstuk 5: Conclusie en aanbeveling

Deze bachelorthesis begon met de vragen hoe de eigen woning in elkaar stak en wat de gevolgen van een huwelijk. Daarna werd duidelijk dat er zich ook problemen kunne voordoen indien er tot verkoop van de eigen woning moet worden overgegaan of wanneer een huwelijk eindigt. Mede met een blik op deze problemen ben ik tot de volgende vraag gekomen die leidend was in mijn thesis:

Wat zijn de gevolgen van de wijziging van het regime van de eigen woning, in het bijzonder voor fiscale partners en het overgangsrecht?

In beginsel heeft de wijziging van het regime van de eigen woning geen verstrekkende gevolgen omdat het de bestaande situaties intact houdt en enkel toeziet op nieuwe situaties vanaf 1 januari 2013. De wijziging van het regime van de eigen woning heeft er voor gezorgd dat er een aflossingseis is ontstaan, annuïtair in ten minste 30 jaar, om in aanmerking te kunnen komen voor aftrek van kosten voor de eigen woning. Het voorgaande geldt ook voor fiscale partners, echter ontstaan er problemen als die partners hun partnerschap verbreken. Omdat de blijver een nieuwe hypotheek af moet sluiten om het gedeelte van de vertrekkende partner te kunnen financieren, waardoor er aan de nieuwe voorwaarden van aflossing moet worden voldaan. Deze nieuwe hypotheek zorgt (over het algemeen) voor hogere maandlasten als men van een spaarhypotheek of aflossingsvrije hypotheek afkomt uit de oude situatie, lasten die ingeval van een huishouden met één kostwinner vaak niet te dragen zijn.

Hierdoor wordt men genoodzaakt de eigen woning te verkopen en in een goedkopere woning of een huurwoning huisvesting te zoeken. Dit wordt door zowel het kabinet, de consumentenbond, de Vereniging Eigen Huis (VEH) en het NOB als onwenselijk bestempeld.5455 Zoals door o.a. de Consumentenbond, de Vereniging eigen huis en de NOB is bepleit zou minister Drs. S.A. Blok er goed aan doen om het voorstel van de Consumentenbond en de Vereniging eigen huis nog eens te bekijken. De huidige situatie veroorzaakt namelijk dusdanig grote problemen voor scheidende partners met een eigen woning, die redelijk eenvoudig te voorkomen zijn door een voorziening te treffen voor scheidende partners die er op ziet dat de bestaande eigenwoningschuld vrij is over te dragen aan de in de eigen woning achterblijvende partner, zonder dat deze eigenwoningschuld in het nieuwe regime terecht komt. Echter heeft de regering besloten aan deze wens van het NOB, de

Vereniging Eigen Huis, de Consumentenbond en tevens de mijne, niet te voldoen. Dit enkel vanuit het oogpunt van uitvoerbaarheid, welke de regering daarmee boven het rechtvaardigheidsbeginsel plaatst.

Hiermee weigert de regering de problemen die ontstaan bij een echtscheiding op te lossen.

54 Vereniging eigen huis en de consumentenbond, Toepassing overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging partnerschap, 17 december 2013, bladzijde 2

55 Drs. S.A. Blok,Toepassing overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging partnerschap, 10 juni 2014, bladzijde 2

(27)

Bronnen:

Wet Inkomstenbelasting 2001, Belastingwetten 2016

M.J. Hoogeveen, Inkomstenbelasting en de gevolgen van echtscheiding. Hoofdstuk 6 Scheiding en de eigen woning, Tilburg: NDFR 2012.

Mr A.J.M Arends, Cursus Belastingrecht, Studenteneditie, Inkomstenbelasting. Afdeling 3.6 (Belastbare inkomsten uit eigen woning), 2015.

Kamerstukken II, 2011/12, 33 280 Kamerstukken II, 2012/13, 33 405 Kamerstukken II, 2014/16, 33987

Drs. M.J.J.R. van Mourik, ‘De eigen woning in de Wet IB, Fiscale Geschriften’, Sdu Amsersfoort 2006.

Drs. M.J.J.R van Mourik, ‘Overgangsrecht voor de bestaande eigenwoningschuld’, WPNR 2014

Regeerakkoord, ‘Bruggen slaan’, VVD-PvdA, 29 oktober 2012. Onderdeel X. Woningmarkt.

Belastingplan 2015

Drs. S.A. Blok, Brief over toepassing overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging relatie, 10 juni 2014

M.J. Hoogeveen,’echtscheiding, renteaftrek eigen woning’, WPNR 2015.

P.G.H. Albert, 'Wet fiscale behandeling eigen woning: gammele, kwetsbare wetgeving', WFR 2013/459

Centraal Bureau voor de Statistiek, Huwelijksontbindingen, door echtscheiding en door overlijden, 12 december 2014.

Mr. B. Vereggen, Eigen woning, KEW/SEW en echtscheiding: het is én blijft lastige materie!, Vp- bulletin 2014/51,

(28)

Brief van de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis aan Minister S.A. Blok, over de toepassing van overgangsregeling eigenwoningschuld bij beëindiging partnerschap.

Wegwijs Serie Inkomstenbelasting §6.2.5.1, Prof. mr. drs. H.P.A.M. van Arendonk

Gubbels, N.C.G. (2013). Eigen woning en echtscheiding. Fiscaal praktijkblad, 2013(5), 8-12, bladzijde 7.

BLKB2016/33M, 04 februari 2016, Kapitaalverzekering eigen woning, spaarrekening eigen woning, beleggingsrecht eigen woning en vóór 2001 bestaande kapitaalverzekeringen in box 3; Wijziging van het besluit van 6 december 2014, nr. BLKB 2014/1763M

M.J.J.R. van Mourik, ‘De nieuwe eigenwoningschuld’, WPNR 2013/6986

(29)

Bijlagen:

Tabel I:

Tabel II:

Tabel III:

(30)

Tabel IV:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Zo ligt het bijvoorbeeld in de nieuwe fiscale systematiek niet erg voor de hand om de eigen woning in box I (werk en woning) te plaatsen.. Het H-woord onder

Het kabinet kondigt vervolgens aan dat het in de Memorie van Toelichting aandacht zal besteden aan zijn langetermijnvisie op de fiscale status van de eigen woning, namelijk "

Vanaf 1 januari 2021 is er een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die een eigen woning kopen en deze zelf gaan bewonen. De

opbrengst van de overdrachtsbelasting op maatschappelijk minder bezwaarlijke wijze kunnen worden gerealiseerd door een verhoging van het eigenwoningforfait en/of van de OZB..

Daartoe heeft u de tijdelijke vrijstelling schenkbelasting eigen woning die in de periode 2013/2014 van kracht was geanalyseerd, Voor zowel de tijdelijke regeling in 2013/2014 als

Wij hebben onderzocht of het aannemelijk is dat de vrijstelling schenkbelasting eigen woning leidt tot het doel dat de regeling vanaf 2017 heeft: het terugbrengen van de totale

201 Daarom wordt de duurzaam gescheiden levende echtgenoot voor lid 8 niet (meer) als partner aangemerkt en is het in praktijk mogelijk dat de duurzaam gescheiden

Je creëert hiermee namelijk een eigen - unieke - website voor iedere woning die je verkoopt, met een eigen domeinnaam en zelfs eigen visitekaartjes als je dat wilt.. Op deze