• No results found

De eigen woning in de Nederlandse inkomstenbelasting

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De eigen woning in de Nederlandse inkomstenbelasting"

Copied!
57
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De eigen woning

in de Nederlandse

inkomstenbelasting

Scriptie van Nienke Koers ter afsluiting van de

opleiding Fiscale Economie

(2)

Voorwoord

Deze scriptie is tot stand gekomen in het kader van de afsluiting van de opleiding fiscale economie aan de Rijksuniversiteit Groningen.

Mijn ex-collega’s bij Alƒa Accountants en Adviseurs te Barneveld, Nijkerk en Oldebroek wil ik graag bedanken het wijzen op aandachtspunten en het geven van de tips. Daarnaast wil ik dhr. C.A. De Kam van de faculteit der Economische Wetenschappen, afdeling Algemene Economie bedanken voor zijn goede begeleiding en de opbouwende kritiek op mijn conceptstukken.

Tot slot hoop ik dat deze scriptie een goed hulpmiddel is om inzicht te krijgen in de

doorwerking van de verschillende varianten van de toepassing van de hypotheekrenteaftrek op verschillende inkomensgroepen in Nederland.

Nienke Koers

(3)

Inhoudsopgave

Hoofdstukken Blz. 1. Inleiding 1.1 Aanleiding 5 1.2 Probleemstelling 6 1.3 Aanpak scriptie 7 1.4 Indeling scriptie 7

2. Behandeling van de eigen woning in Nederland

2.1 Plaats in de wet 8

2.2 Belastbare inkomsten uit eigen woning 9 3. Opvattingen

3.1 Wetenschappers 11

3.1.1 Stevens en De Mooij 11

3.1.2 Arends 13

3.1.3 Ter Rele en Van Steen 14

3.1.4 Grob 15 3.1.5 Bijvoet 16 3.2 Instanties 18 3.2.1 De Nederlandsche Bank 18 3.2.2 VROM-raad 19 3.3 Belanghebbenden 20 3.3.1 Rabobank 20

3.3.2 Vereniging Eigen Huis 23

3.4 Politieke partijen 24 3.4.1 PvdA 24 3.4.2 GroenLinks 25 3.4.3 SP 26 3.4.4 D66 26 3.4.5 VVD 28 3.4.6 CDA 29 3.4.7 ChristenUnie 29 3.4.8 SGP 30 3.5 Samenvatting meningen 31 4. Rekenmodel 32

4.1 Model Ter Rele en Van Steen 32

4.2 Aangepast model 34

5. Twaalf varianten 38

5.1 Huidig stelsel 39

5.2 Hypotheekschuld verrekenen met box 3 vermogen 40 5.3 Verplaatsen van de eigen woning naar box 3 met

hypotheekrentesubsidie 41 5.4 Aftopping van de hypotheekrenteaftrek 42 5.5 Afschaffen van het eigenwoningforfait en beperking

hypotheekrente 43

5.6 Verplaatsen eigen woning naar box 3 met gedeeltelijke vrijstelling 44 5.7 Aparte forfaitaire behandeling eigen woning 45 5.8 Omzetten van het saldo van eigenwoningforfait en

(4)

5.10 Verlagen van het eigenwoningforfait naarmate er meer is afgelost 48

5.11 Hogere bijtelling van het eigenwoningforfait 49

5.12 Geen eigenwoningforfait, geen renteaftrek 50

5.13 Hypotheekschuld aftrekbaar tot tarief tweede schijf 51

6. Conclusie 52

Literatuurlijst 56

Bijlagen

(5)

1. Inleiding

1.1 Aanleiding

De laatste jaren is, zowel binnen als buiten de politiek, het systeem van inkomensheffing van de eigen woning in Nederland regelmatig onderwerp geweest van discussie.

Dit blijkt een beladen onderwerp te zijn vanwege het feit dat het veel mensen aangaat en de financiële belangen groot zijn.

Van oudsher wordt het eigenwoningbezit door de Nederlandse overheid gestimuleerd. De belasting die wegens woongenot van het eigen huis betaald moet worden is laag ten opzichte van de belastingbesparing door de aftrekbaarheid van de hypotheekrente.

Deze regeling werkt dan ook in de hand dat belastingplichtigen de hoogte van de lening en de mate van aflossen sterk laten beïnvloeden door het te behalen fiscale voordeel.

Voor velen een doorn in het oog is de ongelijke behandeling van de verschillende woningbezitters. Naarmate het inkomen groeit, neemt het marginale belastingtarief toe. Daarmee stijgt het geldelijke voordeel door de hypotheekrenteaftrek. Het huurwaardeforfait compenseert dit onrechtvaardig geachte effect niet, vanwege het relatief laag vastgestelde bedrag ervan.

Uit onderstaande figuur blijkt dat de gederfde inkomsten van de overheid door de

hypotheekrenteaftrek vele malen hoger zijn dan de inkomsten uit het eigen woningforfait. Daarnaast blijkt dat het netto belastingvoordeel de afgelopen 10 jaren is toegenomen. HYPOTHEEKRENTEAFTREK, EIGENWONINGFORFAIT EN HUISWAARDE, 1995-2005

(6)

1.2 Probleemstelling

Doel van de scriptie is verschillende opvattingen over “de eigen woning in de Nederlandse inkomensheffing” op een rij te zetten en deze meningen te betrekken in een beschouwing over de gevolgen van verschillende systemen van belastingheffing van de eigen woning. Dit geeft politici een handvat om een beter onderbouwde keuze voor een bepaalde variant te maken. Onderzoeksvragen die hierbij naar voren komen zijn:

1. Wat zijn de (belangrijkste) eisen waaraan het systeem moet voldoen? 2. Hoe is de belastingheffing nu geregeld?

3. Voldoet het huidige stelsel aan deze eisen?

4. Zo nee, hoe ziet een systeem eruit dat wel voldoet aan deze eisen?

Uit een overzicht van verschillende opvattingen blijkt dat naar breed gedeelde opvatting een na te streven systeem van de belastingheffing over de eigen woning, waarbij het stimuleren van het kopen van een eigen woning voorop staat, dient te voldoen aan de volgende twee eisen:

1. De subsidie dient niet ten goede te komen aan belastingplichtigen die relatief meer verdienen, maar dient juist de minder draagkrachtigen relatief meer te steunen. Het is wel wenselijk dat starters op de woningmarkt een tegemoetkoming ontvangen;

2. Stimuleren van het aflossen van de eventuele lening aangegaan bij de aanschaf van de eigen woning met het doel de risico’s die leningen met zich mee brengen voor de belastingplichtigen te beperken.

Verder moet de wijziging van de belastingheffing doorstroming op de huizenmarkt bevorderen, dient het systeem bekeken te worden op lange termijn en geen grote

schommelingen te veroorzaken op de huizenmarkt door het juiste moment en het juiste tempo van verandering te kiezen en bestaande rechten eventueel te beschermen. Bovendien moeten naast de hypotheekrenteaftrek ook de overige fiscale en niet-fiscale regelingen inzake de volkshuisvesting worden meegewogen bij de beoordeling van de heffing.

Deze laatste punten vallen echter buiten de reikwijdte van deze scriptie.

1.3 Aanpak scriptie

De probleemstelling wil ik behandelen door de meningen van enkele wetenschappers en instanties, practici en de voornaamste politieke partijen naast elkaar te zetten en hieruit een aantal kernpunten te distilleren waaraan een systeem van belastingheffing van de eigen woning in de inkomstenbelasting in Nederland dient te voldoen.

(7)

Ten slotte bespreek ik in hoeverre de verschillende varianten in de door mij geselecteerde situaties voldoen aan de eisen welke naar voren gekomen bij de verschillende

maatschappelijke opvattingen.

1.4 Indeling scriptie

In hoofdstuk 2 beschrijf ik de totstandkoming van de behandeling van de eigen woning in de inkomstenbelasting in Nederland zoals deze nu in de wet is vastgelegd.

De verschillende visies uit respectievelijk de literatuur, het bedrijfsleven en de politiek heb ik naast elkaar gezet door te zoeken op internet en andere bronnen te bestuderen en te

interpreteren. Dit alles is verwerkt in hoofdstuk 3.

In hoofdstuk 4 wordt de formule, opgesteld door Ter Rele en Van Steen (2001) besproken. In het daaropvolgende hoofdstuk 5 worden de voorgestelde twaalf varianten opgesomd. De verwerking van deze varianten in en de uitkomsten van het model zijn eveneens te vinden in hoofdstuk 5.

In hoofdstuk 6 som ik de belangrijkste uitkomsten van het voorgaande op en kom ik tot een conclusie.

(8)

2 Behandeling van de eigen woning in de Wet inkomstenbelasting 2001

2.1 Plaats in de wet

De eigen woning wordt in de Wet op de inkomstenbelasting 2001 en zijn voorlopers gezien als een vermogensbestanddeel dat een te belasten rendement op kan leveren.

Inkomenstheoretisch kan er echter over de plaats van de eigen woning in de wet en het daarbij behorende systeem van belastingheffing worden gediscussieerd.

De inkomstenbelasting als zodanig heeft betrekking op het rendabel maken van arbeid en vermogen door deelname aan het economische verkeer. Iemand die een eigen huis koopt voor eigen gebruik, maakt strikt genomen geen vermogen rendabel. Het huis levert geen periodieke nettobaten op. Anders gezegd, de eigen woning verschaft de bezitter op het eerste oog geen nieuwe koopkracht. Er is daarom geen reden de eigen woning als bron van inkomen te bestempelen. Er is sprake van inkomensbesteding, niet van inkomensverwerving.

Fiscaaltheoretisch gezien valt er dan ook het meeste voor te zeggen het eigen huis met de lening geheel buiten het inkomensbegrip te plaatsen.

Professor Rijkers1 (2003) verwoordt het als volgt:

“Toch zijn er overtuigende gronden om aan de eigen woning een inkomenscomponent te verbinden. Die gronden zijn het gelijkheidsbeginsel en, in nauwe samenhang daarmee, de fiscale neutraliteit ten opzichte van beleggingsbeslissingen. Een voorbeeld zegt het het duidelijkst.

A en B hebben beiden een eigen vermogen van € 250.000 aan liquide middelen. A koopt met dat bedrag een eigen woning. B belegt het bedrag in effecten en huurt een woning. B wordt voor het positieve rendement uit de effecten in de inkomstenbelasting betrokken. Dat is terecht, omdat dat rendement hem nieuwe koopkracht verschaft. In onze huidige systematiek zal de heffing via box 3 verlopen.

De door B betaalde huur is daarentegen een consumptieve uitgave die niet tot het inkomen behoort. A heeft daarentegen belegd in een duurzaam consumptiegoed. Dat duurzame

consumptiegoed levert, zoals gezegd, geen reëel inkomen op, net zomin als een fiets dat doet. Maar, in de (internationale) fiscale literatuur wordt reeds lang betoogd dat A niettemin in de inkomstenbelasting betrokken moet worden.

Het mag volgens die doctrine niet uitmaken of men in effecten dan wel in een eigen woning belegt. De fiscaliteit moet dus zo neutraal mogelijk uitpakken. Daarom wordt wel gesteld dat we de positie van A moeten opsplitsen in twee denkbeeldige handelingen. Hij verhuurt aan en huurt van zichzelf. Deze denkbeeldige splitsing toont een inkomensverwervende en een inkomensbestedende handeling. De eerste hoort onder de inkomstenbelasting te vallen, de andere niet. Gelijke behandeling van A en B leidt er dus toe dat we aan het bezit van een eigen woning belastbaar rendement moeten toerekenen. Kort samengevat: niet het

bronkarakter van een eigen woning, maar het gelijkheidsbeginsel verstrekt legitimatie aan het eigenwoningforfait, wat er zij van de huidige berekening en hoogte ervan.”

(9)

Vervolgens is het de vraag of er politieke redenen zijn het eigenwoningbezit fiscaal te

stimuleren. Die vraag ligt buiten het theoretische inkomensbegrip. Van oudsher is deze vraag in de Nederlandse politiek bevestigend beantwoord.

2.2 Belastbare inkomsten uit de eigen woning

In de Wet op de Inkomstenbelasting 1914 was de eigen woning al opgenomen als

vermogensbestanddeel dat een te belasten rendement op kan leveren. In deze Wet werd de huurwaarde van de woning die in eigen gebruik was, als te belasten inkomen in aanmerking genomen. Deze manier van belasten van de eigen woning is in hoofdlijnen overgenomen in het Besluit IB 1941 en in de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Als te belasten inkomen werd aangemerkt de genormeerde huurwaarde van de woning in eigen gebruik met daarbij een aftrek van diverse kosten waaronder hypotheekrente en onderhoudskosten. Dit systeem is tot 1971 in stand gebleven.

Door problemen als gevolg van de grote afwijkingen tussen de werkelijke economische huurwaarde en de genormeerde huurwaarde en uitvoeringsproblemen rond de kostenaftrek is vanaf 1971 het huurwaardeforfait ingevoerd. In het huurwaardeforfait (met ingang van 2001 is de term veranderd in eigenwoningforfait) zijn de kosten zoals onderhoud, verzekeringen, afschrijvingen en gemeentelijke lasten verdisconteerd. De werkelijk gemaakte kosten, lasten en afschrijvingen zijn daarbij niet van belang.

Het eigenwoningforfait wordt in beginsel gesteld op 0,60% (percentage 2005)2 van de waarde van de woning in het economische verkeer. Bij de vaststelling van dit percentage is rekening gehouden met de huurontwikkeling en met de waardestijging van woningen. Als

uitzonderingen op het algemene percentage van 0,60 gelden lagere percentages voor goedkope woningen en geldt een plafond van € 8.750 (bedrag 2005)3. Doordat het

uitvoeringstechnisch grote bezwaren oproept jaarlijks de waarde in het economisch verkeer vast te stellen, wordt voor de bepaling van de waarde in het economisch verkeer aansluiting gezocht bij de waarde zoals deze is vastgesteld op basis van de Wet waardering onroerende zaken (WOZ) welke is ingevoerd per 1 januari 1995.

Wel afzonderlijk aftrekbaar zijn kosten die samenhangen met de financiering van de eigen woning. Genoemd kunnen worden de (hypotheek)rente, afsluitprovisie en de kosten van de notariële akte voor de geldlening.

Onder politieke druk echter is de laatste jaren de in beginsel onbeperkte aftrekbaarheid van de financieringskosten ingeperkt.

Twee belangrijke inperkingen van de aftrekbaarheid van de financieringskosten vonden plaats bij de invoering van de Wet IB 2001.

Ten eerste is een tweede en/of volgende woning niet langer aan te merken als eigen woning. De financieringskosten van deze woningen zijn dan ook niet langer aftrekbaar in box I

(woning en werk). Daarnaast wordt in de Wet IB 2001 bepaald dat slechts gedurende 30 jaren vanaf het ontstaan van een hypotheekschuld voor dat bedrag aan schuld de renteaftrek in box I wordt gehonoreerd.

(10)

Met ingang van 2004 is de renteaftrek verder ingeperkt door artikel 3.119a Wet IB 2001, de zogenaamde bijleenregeling. De eigenwoningschuld waarvan de rente fiscaal aftrekbaar is, mag niet meer bedragen dan de aankoopprijs (inclusief de aankoopkosten) van de nieuwe woning, verminderd met het verschil tussen de verkoopprijs van de oude woning en de eigenwoningschuld van die woning.

In art. 3.123a Wet IB 2001 is - met ingang van het jaar 2005 - op initiatief van het toenmalige kamerlid voor het CDA Hillen, een maatregel getroffen die neerkomt op het aanmoedigen van het aflossen van de eigenwoningschuld.

Het artikel strekt ertoe dat eigenaar-bewoners met geen of een lage schuld per saldo geen belasting hoeven te betalen over de inkomsten uit eigen woning. Dit wordt bewerkstelligd door een aftrek te verlenen als het saldo van het eigenwoningforfait en de betaalde rente positief is. De aftrek is gelijk aan het verschil tussen het eigenwoningforfait en de betaalde rente met betrekking tot de eigenwoningschuld. Indien de aftrek in mindering wordt gebracht op het inkomen uit werk en woning, kan de netto bijtelling van het eigenwoningforfait (verminderd met de aftrekbare kosten) en de aftrek wegens geen of geringe

(11)

3. Opvattingen

In de literatuur, de politiek en kringen uit het bedrijfsleven zijn diverse opvattingen geuit over de behandeling van de eigen woning. Hieronder volgt een selectie van de meningen van

de meest gezaghebbende auteurs en practici op dit gebied, de dichtst betrokken instanties en de grootste in 2006 in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen.

3.1 Wetenschappers 3.1.1 Stevens en De Mooij

Stevens en De Mooij (2005) formuleren hun mening als volgt:

“Het grootste deel van de huidige belastingsubsidie op eigenwoningbezit komt terecht bij de midden- en hogere inkomens. Dit is het gevolg van de bewust gekozen wetsystematiek. Vanwege het relatief lage eigenwoningforfait en door de aftrek van de feitelijk betaalde hypotheekrente is het belastbare resultaat uit de eigen woning doorgaans negatief. Doordat dit resultaat is opgenomen in de progressief belaste box voor werk en woning (box 1), is de belastingreductie per afgetrokken euro hoger naarmate het inkomen hoger is. Bovendien bewonen hogere inkomensgenieters doorgaans grotere huizen en hebben zij hogere

hypotheken. Zodoende profiteren zij niet alleen in relatieve, maar ook in absolute zin sterker van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente dan de lage inkomens.

Stimulering van het eigenwoningbezit is een traditioneel speerpunt van het door de overheid gevoerde woonbeleid. Er zijn diverse welvaartstheoretische argumenten om het reguliere eigenwoningbezit te bevorderen. Het bestaande fiscale instrumentarium schiet echter zijn doel voorbij. Het eigenwoningregime maakt geen onderscheid tussen ‘regulier’ en ‘luxueus’ wonen. Daardoor vloeit veel belastingsubsidie weg naar luxueus eigenwoningbezit dat als zodanig geen ondersteuning behoeft.

De hypotheekrenteaftrek in box 1 verlokt bovendien tot arbitrageprocessen, waarin de eigen woning als accelerator fungeert voor beleggingen met geleend geld. Dit leidt tot overmatig risicogedrag, dat huishoudens kwetsbaar maakt voor schokken. Ook dat is niet dienstbaar aan een verantwoord woonbeleid.

Recente aanpassingen in de vorm van de bijleenregeling en de vrijstelling van schuldenvrije woningen voor het eigenwoningforfait hebben het eigenwoningregime extra ingewikkeld gemaakt. In de uitvoeringssfeer moet onderscheid worden gemaakt tussen leningen die samenhangen met het eigenwoningbezit en andere leningen. Daarenboven moet nadrukkelijk worden afgebakend wat valt onder het begrip ‘eigen woning’ en wat precies een

‘hoofdverblijf’ is. Voorts moet ingevolge de bijleenregeling voor iedereen die een eigen woning heeft verkocht een eigenwoningreserve worden vastgesteld en gedurende een periode van vijf jaren worden bijgehouden. Deze eigenwoningreserve is het bedrag waarover geen eigenwoninglening met fiscale renteaftrek mogelijk is. Zeker bij echtscheiding is de

toerekening van de reserve aan beide ex-partners lastig. Deze verbijzonderingen veroorzaken hoge transactiekosten die zonder overtuigende, zwaarderwegende beleidsdoelstelling beter vermeden hadden kunnen worden.

Met het oog op bovenstaande problemen doet het kabinet er verstandig aan om de

mogelijkheden voor rentearbitrage te beperken. Het verdient aanbeveling de eigen woning met bijbehorende geldlening over te brengen naar de vermogensrendementsheffing (box 3). Het eigenwoningbezit kan in de box 3-variant worden begunstigd door een vast

(12)

Bovendien hangt deze subsidie niet af van de mate waarin de woning is gefinancierd met vreemd vermogen. De vrijstelling vervult in feite dezelfde rol als het huidige kunstmatig lage eigenwoningforfait, maar is beter herkenbaar als instrument ter bevordering van het

eigenwoningbezit. Dit alternatief is rechtvaardig, effectief en eenvoudig. Door de verplaatsing van het eigenwoningbezit naar box 3 is rentearbitrage niet meer mogelijk, profiteren hoge en lage inkomens in gelijke mate van belastingsubsidies en wordt de doorzichtigheid van het systeem verbeterd, terwijl fiscale stimulering van eigenwoningbezit mogelijk blijft.

Uiteraard kan de overgang van het bestaande systeem naar een nieuw systeem niet van het ene op het andere moment worden gerealiseerd. Eigenwoningbezitters zijn immers op basis van de geldende wettelijke bepalingen langlopende verplichtingen aangegaan. Een duidelijke strategie voor de lange termijn kan groeiende onzekerheid over de houdbaarheid van de fiscale regeling wegnemen, de betrouwbaarheid van de overheid ten goede komen en mensen voorbereiden op de toekomst.

Hoe kan een dergelijke strategie eruit zien? Eerst moet de principiële beslissing vallen dat op een afzienbare termijn (stel drie tot vijf jaar) het nieuwe systeem zal worden ingevoerd. Iedereen is dan gewaarschuwd en kan met het nieuwe systeem rekening houden. Vervolgens moet het nieuwe systeem langs de weg der geleidelijkheid worden ingevoerd. Dit om

inkomens- en vertrouwensschokken te vermijden. Daartoe kan een tijdelijke

gewenningstoeslag op het vrijstellingsbedrag worden gegeven van zeg 150.000 euro, die in een tijdsbestek van bijvoorbeeld 15 jaar jaarlijks met 10.000 euro afneemt. Desgewenst kan de basisvrijstelling worden verhoogd met een startersvrijstelling, die de toegang tot de koophuizenmarkt versoepelt. Uiteraard is de precieze vormgeving van het transitiepad – de hoogte van de (gewennings)vrijstelling voor de eigen woning in box 3 – een politieke keuze. Maar essentieel is de keuze voor de box 3-vrijstelling, gegeven de randvoorwaarde

rentearbitrage en inkomensdenivellering uit te sluiten.

De inkomenseffecten van deze variant dreigen de 5 procent-bandbreedte die bij eerdere stelselaanpassingen als randvoorwaarde is gesteld, te overschrijden. Daarvoor zijn

flankerende maatregelen gewenst. Met name voor de onderkant van de inkomenspiramide zal een substantiële inkomensachteruitgang, politiek gezien, niet worden aanvaard. Deze

inkomensachteruitgang voor de lagere inkomens kan evenwel door een verhoging van de heffingskorting worden bijgesteld. Van die verhoging profiteren niet alleen de

eigenwoningbezitters, maar ook de huurders. In verband met de gegroeide ongelijke behandeling tussen beide categorieën, heeft deze bijstelling een sanerend effect. Naar

schatting kost een verhoging van de heffingskorting van 500 euro per persoon in 2005 circa 6 mld. euro. Maar niet alleen de inkomenseffecten voor de lagere inkomens kunnen worden gecompenseerd. Aan de bovenkant van het inkomensgebouw valt de inkomensachteruitgang te dempen door het toptarief van 52 procent te verlagen tot 48 procent. (…) Een verlaging van het toptarief met 4 procentpunten kost in 2005 naar schatting 0,7 mld. euro. Bij deze variant blijft de inkomensachteruitgang – binnen de hier aangegeven randvoorwaarden – beperkt tot 1 procent voor lage inkomens en 5,5 procent voor hoge inkomens. Beide aanpassingen kunnen, globaal gesteld, worden bekostigd uit de opbrengst van de stelselaanpassing. Deze

omstandigheid maakt het transitiepad begaanbaar.

De box 3-variant voldoet aan alle vereisten die aan een belastingstelsel moeten worden gesteld. Het alternatief is rechtvaardig, effectief en eenvoudig. Bovendien is het voordeel van zo’n integrale stelselaanpassing dat geen rechtsongelijkheid ontstaat tussen ‘oude’ en

(13)

3.1.2 Arends

Arends (2002) geeft de volgende reactie op de al eerder naar voren gebrachte mening van Stevens:

Systematische ongelijkheid

“Ik moet toegeven (maar dat is ook niet omstreden gezien het bronkarakter van de eigen woning) dat opneming van de eigen woning en de hypotheekschuld in box 3 systematisch juister zou zijn geweest. Dat thans met de positionering van de eigen woning in box 1 een systematische ongelijkheid bestaat, is naar mijn mening op zich zelf geen overtuigend argument om tot aanpassing over te gaan. Accepteert men, hetgeen ik doe, dat politieke overwegingen een inbreuk kunnen rechtvaardigen op de wetsystematiek, dan kan dit ook voor de eigen woning gelden. De wetgever heeft om politieke redenen de bestaande situatie in essentie willen continueren. Niet de constatering dat voor de eigen woning een inbreuk is gemaakt op de wetsystematiek, is hier naar mijn mening de kwestie, maar de vraag of in casu politieke overwegingen een inbreuk op het systeem rechtvaardigen. Het antwoord op die vraag dient mijns inziens door de politiek te worden gegeven.

Ik roep in herinnering de gedachte van de wetgever die ten grondslag ligt aan het maximeren van het eigenwoningforfait: aangezien de huur van duurdere woningen vanaf een bepaalde waarde niet of nauwelijks meer toeneemt, nemen voordelen uit een eigenwoning vanaf een bepaalde waarde niet meer recht evenredig toe met de waarde van de woning. Fiscaaljuridisch dwingt de onbeperkte hypotheekrenteaftrek derhalve niet tot het laten vervallen van de

aftopping van het eigenwoningforfait, ervan uitgaande dat de feitelijke grondslag niet is gewijzigd. Door deze ongelijke behandeling (beperkte bijtelling versus onbeperkte

renteaftrek) als een onrechtvaardigheid te bestempelen, worden derhalve mijns inziens appels met peren vergeleken.

Onrechtvaardige subsidie?

Kern van het bezwaar van Stevens is de onbeperkte hypotheekrenteaftrek die leidt tot

rentearbitrage. Door de eigen woning en de hypotheekschuld over te hevelen naar box 3 wordt hieraan een einde gemaakt. De hypotheekrenteaftrek is zijns inziens een tegendraads

werkende subsidie die een groter voordeel geeft naarmate het inkomen en het

hypotheekbedrag hoger zijn. Bovendien is sprake van oneigenlijk gebruik als feitelijk onnodig vreemd vermogen wordt aangetrokken voor de financiering van de eigen woning en het beschikbare eigen vermogen in box 3 wordt belegd. Om deze reden wordt er op hypotheken zo weinig afgelost, aldus Stevens.

De constatering dat sprake is van een vorm van fiscale subsidiëring van de

eigenwoningbezitter lijkt mij juist. Dat was al zo onder de Wet IB 1964 en is het gevolg van een decennia geleden ingezet beleid van onze wetgever om in Nederland het

eigenwoningbezit te stimuleren. En dit is niet alleen bereikbaar gemaakt voor de

(14)

Daarbij is een flankerend huurbeleid met betrekking tot de hoogte van de huur, de jaarlijkse huurstijging en huursubsidies gevoerd om een balans te vinden met de fiscale voordelen die aan de eigenwoningbezitter worden geboden in de vorm van de hypotheekrenteaftrek en het belastingvrij levensverzekeringsparen. De vraag is echter of het toenemende voordeel van de hypotheekrenteaftrek voor de financiering van de eigen woning naarmate het inkomen en de hypotheekschuld stijgen wel zo onrechtvaardig is als dat op het eerste gezicht misschien lijkt. Voorop staat dat er in beginsel een inkomensgerelateerd verband bestaat tussen de hoogte van het inkomen en de maximale daarop te baseren hoogte van de hypotheekschuld. Dat betekent dat er binnen deze veronderstelling een relatie bestaat tussen het fiscale voordeel dat een eigenwoningbezitter via de hypotheekrenteaftrek kan genieten en de hoogte van het belastbare inkomen. Ik heb me afgevraagd of bij dit uitgangspunt het fiscale voordeel impliciet al niet mede is opgesloten in onze progressieve tarieftabel. Anders gezegd: ontvangt de

hypotheekrentebetaler niet (grotendeels) dat van de fiscus terug wat hij in een

inkomstenbelasting die geen hypotheekrenteaftrek kent, minder zou hoeven te betalen gelet op een andere dan geldende tariefstructuur die tot een vergelijkbare belastingdruk op het inkomen leidt? Is derhalve de hypotheekrenteaftrek niet voor een belangrijk deel al

geïntegreerd in onze progressieve tariefstructuur van box 1? Als deze vraag bevestigend kan worden beantwoord, is het tegendraadse effect van de subsidiëring (toenemend naarmate het inkomen stijgt) verklaarbaar en dus ook niet onrechtvaardig. Mijns inziens zit dit fiscale voordeel wel degelijk voor een zeer belangrijk deel opgesloten in onze tariefstructuur. De Nederlandse progressieve tarieftabel is vergeleken met andere landen die geen of minder hypotheekrenteaftrek toestaan, aanzienlijk steiler en kent sinds 1 januari 2001 veelal ook een hoger toptarief.”

3.1.3 Ter Rele en Van Steen

Ter Rele en Van Steen (2001) geven de volgende visie.

“Subsidies op woningbezit verminderen de kosten van wonen vergeleken met de kosten van andere goederen en diensten en stimuleren daardoor de vraag naar woningen. De subsidies zijn vaak gerechtvaardigd door het “merit-good” argument. (zie SER, 1989). Het is gebaseerd op het paternalistische idee dat burgers het belang van goede woonvoorzieningen

onderschatten. In de afgelopen jaren is dit argument bekritiseerd. Bovendien tonen recente studies van de woningmarkt aan dat het belang van (goede) huisvesting niet in belangrijke mate wordt onderschat (zie Tweede Kamer, 1988, deel 5).

Verdere rechtvaardigingen worden gevonden in de positieve externe effecten toegerekend aan goede huisvesting (SER, 1989 and Rosen, 1984). Door goede huisvesting wordt aangenomen dat de kwaliteit van de omgeving waarin mensen leven en de standaard van de buurtschap wordt verbeterd. Dit heeft een positieve invloed op de gezondheid en welvaart en draagt bij aan een geschikt investeringsklimaat. Op deze manier vermindert het subsidiëren van woningen de risico’s van segregatie en het vormen van sloppenwijken.

(15)

De manier waarop in Nederland subsidies worden verstrekt, met een scherp onderscheid tussen eigenwoningbezit en huren, heeft belangrijke gevolgen voor de relatieve prijs tussen deze twee vormen van huisvesting. De subsidies verstoren de keuze tussen de twee vormen van wonen. Zo komen de subsidies op huren vooral de lagere inkomens groepen ten goede en de subsidies op eigenwoningbezit de hogere inkomensgroepen.

Een aanwijsbare inefficiëntie wordt gevormd doordat vermogen middels een hypotheek heel anders wordt behandeld als eigen vermogen.

Voor veel huishoudens is het tarief waartegen de schuld uit hypotheek kan worden afgetrokken hoger dan het tarief wat wordt gerekend over het eigen vermogen. Zulke verschillen geven de belastingplichtigen een prikkel om de woning met een hypotheek te financieren en niet met eigen middelen. Dit leidt tot een toename van het gebruik van vreemd vermogen, zuiver gebaseerd op een belastingvoordeel.

Een tweede nadeel van de onevenwichtigheid van de markt door het belastingaspect is dat het het risicoprofiel van de huishoudens zal verstoren. Dit gebeurt wanneer het risico op eigen vermogen verschilt van dat van de hypotheek, en is speciaal relevant voor huishoudens die ervoor kiezen te beleggen in aandelen. Dit ‘micro-economisch’ risico kan macro-economische gevolgen hebben. Wanneer het eigen vermogen in waarde daalt, zal dit leiden tot een

achteruitgang van de nettowelvaart van het huishouden en zal daarom sterke effecten hebben op de totale gezamenlijke uitgaven. Een toename van de waarde van het eigen vermogen zal echter een opwaarts effect geven aan de uitgaven wat kan leiden tot inflatie.”

3.1.4 Grob

Grob (2005) geeft de volgende visie:

“Er zijn twee belangrijke argumenten waarom de overheid de aftrek niet zomaar kan afschaffen. In de eerste plaats dient de overheid zich een betrouwbare partner te tonen. Gezinnen gaan bij de financiering van hun huis langetermijnverplichtingen aan en houden bij de betaalbaarheid van hun hypotheek rekening met de belastingaftrek. Het wegvallen ervan kan grote financiële problemen bij tal van gezinnen veroorzaken. Ten tweede zijn aan de afschaffing van de hypotheekrenteaftrek in potentie systeemrisico’s verbonden. Aangezien de aftrek (deels) in de huizenprijzen is verwerkt kan een overhaaste afschaffing ervan leiden tot een forse prijsdaling van huizen. Aangezien de huizen bij een hypothecaire lening tevens als zekerheid voor de geldgever dienen, kan de combinatie van een gedaalde waarde van het onderpand met een substantieel aantal gezinnen in betalingsproblemen de stabiliteit van het financiële systeem in gevaar brengen.

Er zijn vier belangrijke argumenten om de renteaftrek verder te beperken.

In de eerste plaats is de aftrek niet (meer) effectief. De hypotheekrenteaftrek stimuleert de vraag naar koopwoningen, maar dit heeft alleen zin als het aanbod voldoende elastisch is. Het goed woningen heeft vanwege zijn karakteristieke lange productietijd een lage

aanbodelasticiteit. Uit onderzoeken van Swank et al. (2002) blijkt dat de aanbodelasticiteit van woningen in Nederland in vergelijking met andere landen bijzonder laag is. Dit is deels toe te schrijven aan de strikte en bureaucratische regelgeving van de overheid. Gezien de geringe aanbodelasticiteit achten de onderzoekers het aannemelijk dat een subsidie zoals de hypotheekrenteaftrek zich grotendeels in hogere prijzen vertaalt in plaats van meer

(16)

Van de aldus opgepompte huizenprijzen profiteren vooral de al lang(er) gevestigde huizenbezitters ten koste van diegenen die recent een huis hebben gekocht of nog willen kopen. De aftrek leidt hierdoor hoofdzakelijk tot herverdeling van vermogens in plaats van een toename van het eigen woningbezit.

In de tweede plaats komt de hypotheekrenteaftrek voornamelijk ten goede aan de hogere inkomensgroepen. Volgens Caminada (1999) kwam in 1998 83% van het fiscale voordeel van de aftrek ten gunste van de 30% rijkste mensen. Dit resultaat wordt vooral veroorzaakt door de scheve verdeling van het eigen woningbezit ten gunste van de hogere inkomensklassen. In mindere mate is dit ook het gevolg van het feit dat hogere inkomensgroepen duurdere huizen bewonen en hogere schulden hebben.

In de derde plaats bevoordeelt het systeem van de hypotheekrenteaftrek schuldfinanciering ten opzichte van financiering uit eigen middelen. De aankoop van een huis is een van de

belangrijkste financiële beslissingen van een gezin. Daarbij moet een afweging worden gemaakt tussen de kosten van de hypotheek in termen van beslag op het huidige inkomen en vermogensopbouw. Een hoge schuldenlast maakt een gezin kwetsbaar, omdat het zich tijdens een tegenslag –zoals werkloosheid- moeilijker kan aanpassen. De belastingaftrek leidt tot een verstoring van de optimale afweging, waardoor gezinnen geprikkeld worden tot het aangaan van (te) grote schulden in (te) risicovolle constructies.

Daarnaast maakt het feit dat slechts de investeringscategorie eigen huis onderhevig is aan een subsidie rentearbitrage aantrekkelijk; het is rendabeler om beschikbare middelen in andere beleggingscategorieën te investeren dan om hypotheekschuld af te lossen.

Ten slotte pleit het grote beslag van de hypotheekrenteaftrek op de overheidsfinanciën voor een verdere begrenzing. In 2003 heeft de belastingaftrek de overheid circa twee procent van het nominale bbp en circa zeventien procent van de totale directe belastingopbrengst gekost. De opkomst van constructies die de belastingaftrek maximaliseren, zal de overheidsbegroting bovendien steeds zwaarder belasten.”

3.1.5 Bijvoet

De Nederlandse Federatie van Belastingadviseurs (FB) vraagt zich af of de politici wel weten waar ze het over hebben als ze stellen dat Nederland het eigen woningbezit riant bevoordeelt. In Europees verband is op basis van de beschikbare gegevens die conclusie niet zomaar te trekken. “Er is Europees een verschrikkelijke variëteit aan regels. Het is mij na een jaar onderzoek nog niet gelukt een gemeenschappelijke noemer te formuleren. Ik kan me niet voorstellen dat politici dat wel kunnen”, stelt FB-bestuurslid Bijvoet.

(17)

De behandeling van de eerste eigen woning in de inkomsten- en vermogensbelasting in Europees perspectief Land Huurwaardeforfait Hypotheekrenteaftrek Verkoopwinst

belast Vermogensbelasting België Ja, op basis van de gemiddelde

netto huurwaarde, bepaald aan de hand van een vergelijking met een geheel van referentiepercelen

Beperkt Nee Nee

Denemarken Ja, 1% van de marktwaarde Beperkt Beperkt Nee

Duitsland Nee Nee Beperkt Nee

Finland Nee Beperkt Beperkt Ja, 0,9%

Frankrijk Nee Nee Beperkt Ja, 0,5-1,8%

Griekenland Ja, 3,5% van de marktwaarde voor

deel > 150 m2 Beperkt Nee Nee

Ierland Nee Zeer beperkt Nee Nee

Italië Ja, op basis van het kadastrale inkomen, dit is een % van

de waarde van de onroerende zaak Beperkt Beperkt Nee Luxemburg Ja, 4-6% van de huurwaarde, Zeer beperkt Beperkt Ja, 0,5% Nederland Ja, 0-1,25% van de WOZ-waarde Volledig Nee Nee

Oostenrijk Nee Zeer beperkt Beperkt Nee

Portugal Nee Beperkt Beperkt Nee

Spanje Nee Beperkt Beperkt Ja,

0,2-2,5%

VK Nee Nee Nee Nee

Zweden Nee Beperkt Beperkt Ja, 1,5%

Bron: Bijvoet (2001).

“Uit de tabel blijkt dat alleen Nederland een volledige hypotheekrenteaftrek kent. Daar staat tegenover dat de meeste landen geen bijtelling van het huurwaardeforfait kennen. Alleen België, Griekenland, Italië, Denemarken, Luxemburg, Nederland en Spanje belasten het genot van de eigen woning bij de eigenaar-bewoner. In de meeste EU-landen wordt de

vermogenswinst, behaald met de verkoop van de eigen woning, doorgaans niet belast. In een aantal landen vindt heffing plaats indien aan bepaalde voorwaarden is voldaan (bijvoorbeeld indien de verkochte eigen woning maar een beperkt aantal jaren in bezit is geweest).

In vrijwel al deze landen ziet men de eigen woning niet als investering maar als

consumptiegoed, met consequenties voor de bijtelling(afgeschaft) en de hypotheekrenteaftrek (afgeschaft of sterk beperkt). De schrijver beveelt aan om ook in Nederland de eigen woning als consumptiegoed te beschouwen, waardoor de eigen woning noch in box 1, noch in box 3 zou vallen. De hypotheekrenteaftrek zou dan gefaseerd binnen dertig jaar dienen te worden afgeschaft.

Daarnaast kent een aantal EU-landen ook niet-fiscale regelingen om het eigenwoningbezit te bevorderen. Zo kent Duitsland een financiële ondersteuning bij de aankoop van een eigen woning die eenmalig per leven gedurende acht jaren wordt uitgekeerd (de zogenoemde «Eigenheimzulage»), en kennen Duitsland en Oostenrijk jaarlijkse premies op

(18)

Oostenrijk kent tevens verschillende individuele subsidieregelingen, zoals een attractieve rentevoet voor individuele leningen ten behoeve van de bouw van een woning, en premies voor bepaalde categorieën koopwoningen en appartementen. Zweden kent bijvoorbeeld een woonsubsidie voor eigenaar-bewoners die mede afhankelijk is van de hoogte van het inkomen en de hypotheek.

Ten slotte wordt opgemerkt dat er in verschillende EU-landen ook fiscale en niet-fiscale subsidieregelingen voor huurders zijn. Zo kennen landen als Denemarken, Finland, Frankrijk, Duitsland, Portugal, Zweden, het VK en Oostenrijk ook een huursubsidie die (mede)

afhankelijk is van het inkomen. Italië kent sinds kort een huursubsidie in de vorm van een fiscale aftrek.”

3.2 Instanties

3.2.1 De Nederlandsche Bank

In een artikel in Elsevier4 wordt gesteld dat De Nederlandsche Bank (DNB) de

hypotheekrenteaftrek weinig effectief vindt. Aerdt Houben, hoofd toezicht beleid en strategie van DNB, verwoordt het in genoemd artikel als volgt: “De aftrek hoort het woningbezit te bevorderen, maar leidt, bij het huidige gebrek aan aanbod, vooral tot hogere prijzen. Een averechts effect en een weinig doelmatig gebruik van overheidsgeld.”

”Die geringe effectiviteit en de oplopende rekening van de hypothecaire kredietverlening in combinatie met de fiscale aftrekmogelijkheden kunnen voor de politiek aanleiding zijn om naar de renteaftrek te kijken. Het beperken van die aftrek zal tot een verschuiving van de koopkracht leiden. Daarmee moet je voorzichtig omgaan, maar je moet aanpassing niet eindeloos willen voorkomen.”

Van Rooij en Stokman (2000) bespreken de resultaten van een in opdracht van de DNB verrichte enquête onder hypotheekbezitters naar de aanwending van hypothecair krediet en hun toekomstverwachting ten aanzien van de huizen- en hypotheekmarkt en

hypotheekrenteaftrek.

“Uit de enquête blijkt dat de hausse op de huizenmarkt, en de hiermee gepaard gaande verzilvering van de overwaarde op de eigen woning, tot omvangrijke extra bestedingen aan woningverbetering en consumptie heeft geleid: deze lopen op van naar schatting NLG 4 miljard in 1996 tot ruwweg NLG 14 miljard in 1999. Daarmee is de afgelopen jaren een forse impuls gegeven aan de economische groei in Nederland. Tevens wijst de enquête uit dat met name jongere hypotheekbezitters, veelal starters op de woningmarkt, financieel kwetsbaarder zijn.”

Wellink, president van De Nederlandsche Bank, zegt in een interview:5 “De meeste

eigenhuizenbezitters komen wel door de magere jaren vanwege de verkramping van de

woningmarkt heen, maar er is een groep die in de problemen komt, vooral de starters. Hier zie je de invloed van de hypotheekrenteaftrek.

Als je een bloeiende markt hebt, met een ruim aanbod van woningen, dan werkt deze fiscale faciliteit beter dan in een stagnerende markt met een krap aanbod.

4 Boer et al. (2004)

(19)

Woningaanbieders in een krappe markt weten dat ze meer kunnen vragen voor hun huis. Als mensen dan dankzij subsidie meer kunnen lenen, is de optelsom eenvoudig. Zo laat de hypotheekrenteaftrek de huizenprijzen kunstmatig stijgen, waardoor de subsidie aan de

mensen in wezen wordt afgepakt door de woningaanbieders. In dit soort omstandigheden leidt de hypotheekrente-aftrek niet tot wat wordt beoogd: tot een verhoging van het

eigenwoningbezit en tot een vermindering van de lasten bij de lagere inkomensgroepen. Wat ik betreur is dat de hypotheekrenteaftrekkwestie vijf jaar geleden niet serieus is bekeken, toen de woningmarkt nog heel sterk en de rente heel laag was. Dat zijn de beste

omstandigheden om afschaffing te implementeren. Ik vind het vraagstuk nu wat moeilijker geworden omdat de markt stagneert. De rente is nu nog wel laag, maar de economische omstandigheden zijn zodanig dat we niet verbaasd moeten opkijken als de rente binnenkort weer zou gaan stijgen. Dan kan afschaffing ontwrichtend werken.

Maar ik ben geneigd te zeggen: ‘regering, vergeet er toch niet over na te denken’. En áls je besluit tot afschaffing of beperking, zorg dan dat er geen verstoring in de markt optreedt. Wat betekent: lange overgangstermijnen uitzetten, stap voor stap werken en zorgen dat je de beperking inbedt in een breder fiscaal beleid. Niemand is gediend met een ontregelde woningmarkt.

Als de beperking uitsluitend bedoeld is om geld op te leveren, krijg je per definitie negatieve effecten. Ik vind: áls je besluit tot afschaffing, breng dan fiscale compensatie aan. Dat betekent dat de opbrengst voor de overheid niet als bezuiniging mag worden geboekt, maar moet worden aangewend om burgers met zwaardere hypotheeklasten te ontlasten,

bijvoorbeeld door een verlaging van de algemene belastingtarieven.”

3.2.2 VROM-raad

“De huidige fiscale regelingen met betrekking tot het eigenwoningbezit (eigenwoningforfait, hypotheekrenteaftrek, overdrachtsbelasting) zijn niet doeltreffend en leiden tot tegendraadse effecten.” Dit schrijft de VROM-raad in advies 44 (2004)6.

Nieuw fiscaal stelsel

In het advies noemt de VROM-raad een aantal uitgangspunten voor aanpassing van het fiscale stelsel:

● Minder generieke (algemeen geldende) fiscale steun voor het aantrekken van leningen en meer stimulansen om af te lossen. Dat zal bij de eigenwoningbezitter leiden tot stapsgewijze

vermogensvorming.

● Investeringen in (de kwaliteit van) woningen moeten worden ondersteund, ook van woningen in de bestaande voorraad.

● Wie voor het eerst een woning koopt, heeft recht op specifieke ondersteuning. Dat geldt speciaal voor mensen met een bescheiden inkomen.

● De marktwerking moet worden bevorderd door belemmeringen voor de doorstroming weg te nemen (afschaffen overdrachtsbelasting bijvoorbeeld).

(20)

Aanbevelingen

a. Van stimuleren van de vraag naar eigen woningen naar faciliteren van het aanbod van eigen woningen. Voor het generiek stimuleren van de vraag is geen rol voor de overheid weggelegd. Waar vraag is, moet gezocht worden naar wegen om het aanbod op de markt te brengen.

b. Van lenen naar sparen

Veel koopwoningen worden met vreemd vermogen gefinancierd. Voor zover er vermogens-vorming plaatsvindt, verloopt dit via de prijsontwikkeling na de aankoop en de vermogens-vorming van overwaarde. Een eigenwoningsector gebaseerd op lenen is gevoeliger voor (conjuncturele) schokken dan wanneer er meer eigen vermogen is. In het huidige beleid zijn er veel stimuli om tot lenen over te gaan. De raad adviseert in sterkere mate het sparen in en voor de eigen woning te bevorderen, ten einde de risico’s op micro- en macroniveau te verkleinen.

c. Van conjunctuur naar structuur

De beleidsinzet zou gericht moeten zijn op een goede structuur van de woningmarkt met een evenwichtige verhouding tussen vraag en aanbod, tussen koop en huur. Dit is een inzet op meer transparantie, op het wegwerken van marktimperfecties, op marktstabiliteit en risicobeheersing.

d. Van versnippering naar samenhang

Een coherent rijksbeleid inzake de woningmarkt is nodig. Hierbij zou de plaats van de eigen woning in de fiscaliteit (Ministerie van Financiën) alsmede de marktordening (Ministerie van Economische Zaken) in lijn gebracht moeten worden met de kaders van het woonbeleid. De raad adviseert te investeren in een nieuwe samenhangende visie op en in de ontwikkeling van een daarbij passend beleid.

3.3 Practici

3.3.1 Rabobank Groep

Rabobank Groep7: “Wijzigingen, die een forse invloed hebben op de financieringslasten van een woning en dus op de vraag naar woningen, leiden, zeker in het huidige kwetsbare

woningmarktklimaat, tot grote risico’s voor de bezitters van een eigen huis. Beperking of afschaffing van de hypotheekrenteaftrek (hra) is bovendien in deze markt weinig effectief om koopwoningen voor starters en gezinnen met een bescheiden inkomen weer beter bereikbaar maken. Omdat hypotheken voor een langere periode - vaak dertig jaar – worden afgesloten én onderdeel uitmaken van de financiële planning van huishoudens, is een stabiel beleid op dit punt onontbeerlijk. De Rabobank Groep acht een voorspelbaar en consistent beleid met betrekking tot de financiering van het eigen huis van belang voor het vertrouwen van de burger in de economie en ook in de politiek.”

(21)

Enkele veel gehoorde argumenten m.b.t. hra worden door de Rabobank Groep tegen het licht gehouden.

‘De hypotheekrenteaftrek wordt oneigenlijk gebruikt’

“Een onbedoeld neveneffect van het huidige fiscale regime is dat dit er toe heeft geleid dat eigenaar-bewoners een prikkel hebben om woningen volledig met geleend geld te financieren, ook indien ze over eigen middelen beschikken. De financiering van de eigen woning met vreemd vermogen wordt fiscaal anders behandeld dan financiering met eigen vermogen. Dit stimuleert het aangaan van schulden door huishoudens en beperkt de neiging tot aflossen. Het gevolg is een grotere kwetsbaarheid van huishoudens voor negatieve economische

ontwikkelingen en een onnodig groot volume van financiële intermediatie.

Tevens verstoort deze balansverlenging het risicoprofiel van gezinnen, met name als de eigen middelen worden belegd in aandelen. Bij dalende huizenprijzen komt deze financiële

kwetsbaarheid bij menige koper aan het licht: de schulden blijven gelijk, terwijl het vermogen wordt uitgehold.

De introductie van de bijleenregeling is een belangrijke stap om de maximalisatie van de hypothecaire schuld door gezinnen, ongeacht de omvang van hun eigen vermogen, tegen te gaan. Hiermee is de laatste vorm van ‘oneigenlijk gebruik’ wel uit de hra gehaald.

Conclusie: De hra is in het verleden voor meer zaken gebruikt dan de bevordering van het eigenwoningbezit. Door de beperkingen van het afgelopen decennium, zoals o.a. de bijleenregeling, is dit niet meer mogelijk.”

‘De hypotheekrenteaftrek heeft de huizenprijzen enorm opgedreven’

“De huizenprijzen in Nederland zijn de afgelopen jaren sterk gestegen. Volgens sommigen is dit het gevolg van de vrijwel onbeperkte hra. In werkelijkheid is er sprake van een samenspel van factoren. De jaren negentig kenmerkten zich door een sterke economische groei, dalende werkloosheid en toename van de koopkracht. De huren stegen daarnaast fors in de aanloop naar de brutering van woningcorporaties in 1995 en de rente was laag. Dat alles maakte koopwoningen aantrekkelijker. Bovendien werden de financieringsmogelijkheden ruimer dankzij de introductie van de tweeverdienersregeling en nieuwe hypotheekproducten met een beleggings- en/of aflossingsvrij karakter. De vraag naar koopwoningen nam toe, terwijl het woningaanbod fors achterbleef door schaarste aan nieuwbouwlocaties, door capaciteits-problemen in de bouwsector en door trage vergunningverlening. Niet de hra, maar dit samenspel van factoren heeft geleid tot de sterke stijging van de prijzen op de woningmarkt. De hra is immers in de jaren negentig enkel versoberd; daar is op zichzelf dus geen

stimulerend effect vanuit gegaan. Afschaffing of ingrijpende beperking van de hra verandert niets aan het aantal beschikbare woningen, en dus ook niets aan de krapte op de woningmarkt. Doordat starters bij afschaffing eveneens hun fiscale voordeel verliezen neemt ook hun

leencapaciteit af. Starters worden na een bepaalde aanpassingsperiode wederom

geconfronteerd met de structurele krapte in de voor hen relevante segmenten en zullen net zo lang hogere prijzen blijven bieden als hun woonlasten dat toelaten. Koopwoningen zullen ook na afschaffing van de renteaftrek buiten hun bereik blijven.

(22)

‘Het huidig regime is niet ‘eerlijk’

“Mensen met hogere inkomens betalen in Nederland een hoger percentage belasting over hun inkomen dan mensen met lagere inkomens. In geval van hra zal het fiscale voordeel

samenhangen met het percentage, waarvoor men anders zou zijn aangeslagen.

Bij lagere inkomens is het nominale effect van dezelfde aftrekpost dan ook geringer dan bij hogere inkomens. Sommigen stellen de vraag of dit doelmatig en in overeenstemming is met een principe als heffing naar draagkracht. Normaal gesproken neemt de omvang van subsidies immers af als het inkomen toeneemt. Het stimuleringsinstrument voor eigenwoningbezit werkt op deze manier tegengesteld aan het huurbeleid: daar nemen de subsidie-instrumenten namelijk af bij een toename van het inkomen en huurlasten die uitstijgen boven een niveau dat als gebruikelijk wordt bestempeld. In dit verband wordt er wel voor gepleit de renteaftrek te beperken tot een vast of lager marginaal tarief. Hoewel dit op het eerste gezicht een

sympathieke ingreep lijkt, zullen het vooral de lagere inkomensgroepen zijn die bij een

dergelijke ingreep hun slagingskans op de woningmarkt zien afnemen. Door beperking van de hra voor hogere inkomens zal de doorstroming juist aan de bovenkant van de huizenmarkt stagneren. Hierdoor neemt de schaarste elders in de markt toe en zullen huizenprijzen juist daar dus stijgen.

Het eenzijdig terugbrengen van het belastingvoordeel voor hogere inkomens zal zich voor de lagere inkomens vertalen in hogere prijzen aan de onderkant van de markt en een toename van de behoefte aan subsidies van de zijde van de overheid. Om zulke onbedoelde effecten te beperken, zal afroming van de hra dus grotendeels of zelfs volledig gecompenseerd moeten worden om voldoende doorstroom te garanderen. Regelmatig wordt in dit verband het evenredig verlagen van het toptarief in de inkomstenbelasting genoemd. Eenzijdige,

ingrijpende veranderingen in de financiering van het eigen woningbezit brengen anders meer risico’s met zich mee dan dat deze problemen oplossen.

Conclusie: Hogere inkomens hebben inderdaad meer voordeel bij de huidige regelgeving. Het eenzijdig aanpakken van deze inkomensgroep treft echter ook andere groepen, en met name starters.”

‘Hypotheekrenteaftrek is een dood instrument’

“Vaak wordt gesteld dat de hra niet langer effectief is om het beoogde resultaat, te weten stimulering van het eigenwoningbezit, te bewerkstelligen. Dit is een ietwat opmerkelijk punt gezien de toename van het eigenwoningbezit over de afgelopen decennia van 28% kort na de oorlog tot 54% nu. Zelfs in de afgelopen twintig jaar is het aandeel koopwoningen in de totale woningvoorraad nog toegenomen met 12%-punt. Hoewel het eigenwoningbezit in een redelijk tempo oploopt, is het geen gegeven dat dit het gevolg is van ons fiscale regime. Als gevolg van het restrictieve ruimtelijke ordeningsbeleid en de veelheid aan procedures en regelgeving is het woningaanbod in Nederland zeer prijsinelastisch. Dit houdt in dat het aanbod (zowel in kwantitatieve als in kwalitatieve zin) slechts marginaal en met forse vertraging reageert op de vraag naar koopwoningen. Dit kenmerk van de woningmarkt heeft tot gevolg dat elke vorm van subsidiëring (denk aan de hra, maar ook de koopsubsidie voor starters) vooral leidt tot hogere prijzen. In een markt waar vraag en aanbod goed op elkaar reageren is een

(23)

Hoewel de hra het eigenwoningbezit waarschijnlijk niet meer direct stimuleert, bevordert deze wel een meer stabiele ontwikkeling hiervan. Eigenwoningbezitters zijn door de

aftrekmogelijkheid immers minder kwetsbaar voor rentestijgingen. Een deel van de bruto rentefluctuatie kan immers worden verrekend met de overheid.

Dat is in principe gunstig omdat de overheid beter in staat mag worden geacht renterisico’s te kunnen dragen dan individuele huishoudens.

Conclusie: Het is verdedigbaar te zeggen dat de hra op dit moment niet meer substantieel bijdraagt aan het bevorderen van het eigenwoningbezit. De voordelen daarvan zitten immers volledig in de prijs verdisconteerd. Bij een goed functionerend nieuwbouwaanbod neemt de effectiviteit van de hypotheekrenteaftrek weer toe.”

3.3.2 Vereniging Eigen Huis

Volgens de Vereniging Eigen Huis (VEH)8 komt het evenwicht op de Nederlandse

woningmarkt in gevaar als de hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft en dreigen veel mensen in financiële nood te komen. Helemaal onbespreekbaar is de beperking van renteaftrek overigens niet voor de VEH. “Maar alleen als dit op een betaalbare manier gebeurt en de huizenprijzen niet instorten.”

Vereniging Eigen Huis dringt er al enkele jaren bij de overheid op aan om prioriteit te geven aan de ontwikkeling van een integraal beleid dat is gericht op een duurzame en stabiele woningmarkt. Daarin moeten alle burgers, zowel starters, bewoners als doorstromers op een evenwichtige manier aan hun trekken kunnen komen. In een stabiele markt blijven

eigenwoningbezitters gemotiveerd om te investeren in de kwaliteit van hun woning en de woonomgeving. Waardebehoud van woningen en waardecreatie in woningen en de

woonomgeving zijn niet alleen belangrijk voor kwalitatief goede huisvesting van toekomstige generaties, maar ook voor onze economische groei, de nationale welvaart en ons welzijn. Vertrouwen is een absolute voorwaarde voor een stabiele woningmarkt, waarbij huiseigenaren bereid zijn te investeren.

Vereniging Eigen Huis is daarom fel gekant tegen eenzijdige en vaak wilde plannen om de aftrek van hypotheekrente te beperken.

“Wat politici, fiscalisten en tegenstanders van hypotheekrenteaftrek vaak vergeten • Eigenwoningbezitters betalen vele miljarden aan de overheid terug via

overdrachtsbelasting, het eigenwoningforfait, BTW op nieuwbouwwoningen, onroerendezaakbelasting en een veelheid van andere heffingen;

• Kopers van middeldure en duurdere nieuwbouwwoningen worden via opslagen op grondprijzen gedwongen jaarlijks vele honderden miljoenen bij te dragen aan de financiering van infrastructuur (wegen, groen, voorzieningen, etc) en het betaalbaar houden van de bouw van sociale huurwoningen voor soms al steenrijke

woningcorporaties;

• De woningkoop- en verkooptransacties van eigenwoningbezitters en alle uitgaven die in verband met verhuizingen worden gedaan (verbouwingen, woninginrichting, financiële producten) leveren een belangrijke bijdrage aan de groei van de economie en de werkgelegenheid;

(24)

• Eigenwoningbezitters investeren jaarlijks miljarden in onderhoud en verbetering, waardoor de kwaliteit van de woningvoorraad verbetert en voor toekomstige generaties wordt veiliggesteld;

• Investeringsbereidheid van eigenwoningbezitters heeft een positieve invloed op de kwaliteit van de woonomgeving en de maatschappelijke betrokkenheid van

bewoners.”

“Sleutelen aan renteaftrek kan grote gevolgen hebben voor de woonlasten, de

huizenprijzen, de investeringsbereidheid voor (achterstallig) onderhoud, de economische groei, de werkgelegenheid en de woningmarkt. Vereniging Eigen huis waarschuwt dan ook voor een al te technische en dogmatische benadering van de renteaftrek. Men mag er niet aan voorbij gaan dat een overgrote meerderheid (65-75%) van de Nederlandse bevolking de voorkeur geeft aan een koopwoning boven een huurwoning. “

3.4 Politieke partijen

De standpunten in het voorjaar van 2006 van de grootste in 2006 in de Tweede Kamer vertegenwoordigde partijen worden hierna (in willekeurige volgorde) gepresenteerd.

3.4.1 PvdA

De Partij van de Arbeid9 stelt dat hypotheekrenteaftrek de hogere inkomens veel meer

oplevert dan mensen met lage inkomens. De combinatie van dit voordeel, de lage inkomensbijtelling in verband met het bezit van een woning, de lage rente en soepele hypotheekverstrekking en het tekort aan huizen heeft geleid tot een prijsexplosie van koophuizen. De doorstroom naar duurdere huizen stagneert.

“Daardoor zijn er voor starters nauwelijks huizen beschikbaar tegen een betaalbare prijs. Bovendien kost de hypotheekrenteaftrek de maatschappij erg veel belastingopbrengst. Deze kosten zijn al bij een geringe stijging van de rente niet meer op te brengen. Bovendien is hier sprake van een omgekeerde solidariteit. Wij betalen dit namelijk met zijn allen, terwijl de mensen met de hoogste inkomens er het meeste profijt van hebben.”

De PvdA stelt voor een staatscommissie te benoemen die moet kijken naar een beperking en niet naar de afschaffing van de hypotheekrente. Aan deze beperking zijn wel een aantal voorwaarden verbonden.

“Zo moet het gaan om nieuwe gevallen en worden bestaande rechten beschermd.

De koopkracht van de middeninkomens die een huis bezitten mag niet dalen en de prijzen van woningen dienen niet verder te dalen. Ook moeten de starters op de woningmarkt extra

aandacht krijgen, aangezien het voor hen nu erg moeilijk is een geschikte woning tegen een betaalbare prijs te vinden.”

“De PvdA verlaagt de overdrachtsbelasting voor starters op de woningmarkt. Dit wordt gefinancierd uit de aftopping van de hypotheekrenteaftrek die gefaseerd wordt ingevoerd in de periode tot 2033.”10

(25)

3.4.2 Groen Links

Groen Links11/12 wil de hypotheekrenteaftrek vervangen door een hypotheekrentesubsidie waar niet langer de hoogste inkomens het meest van profiteren.

“In zijn huidige vorm is de aftrek niet alleen financieel onhoudbaar, maar ook onrechtvaardig. Nu profiteren vooral mensen met hoge inkomens en dure huizen.

De huidige subsidieregeling voor het bezitten van een eigen huis kost de staat jaarlijks vele miljarden en dit bedrag neemt de laatste jaren explosief toe. Belangrijker nog is dat het huidige systeem onrechtvaardig uitwerkt. Mensen met een hoog inkomen profiteren verreweg het meest van de aftrekbaarheid van de hypotheekrente. Zij kunnen een hogere hypotheek nemen en krijgen in verhouding een veel groter geldbedrag terug dan mensen met een goedkope hypotheek. Bovendien betalen zij dankzij een laag eigenwoningforfait relatief weinig belasting voor hun huis.

Daarnaast resulteert de huidige regeling in een ongelijke behandeling van

eigenwoningbezitters ten opzichte van huurders. Het is onrechtvaardig dat vooral de rijkere huizenbezitters al sinds jaar en dag veel meer profiteren van subsidie in de vorm van hypotheekrenteaftrek dan huurders van hun steeds geringere huursubsidie.

De subsidie van woningbezit is overigens ook één van de redenen van de bovenmatige stijging van de huizenprijzen. “

GroenLinks 13/14 wijzigt de fiscale behandeling van de eigen woning ingrijpend. “De hypotheekrenteaftrek wordt vervangen door een uniforme hypotheekrentesubsidie van 1,2% over de noodzakelijke schuld, het eigenwoningforfait wordt afgeschaft en over de waarde van de eigen woning boven de gemiddelde koopprijs wordt een forfaitaire rendementsheffing geheven. De subsidie geldt voor mensen die zonder hypotheek geen eigen huis kunnen kopen. Alleen mensen die een hoog inkomen, veel eigen vermogen en een dure eigen woning met een hoge hypotheek hebben, gaan er hierdoor op achteruit. Voor anderen blijft er gewoon een redelijke subsidie bestaan. Zo ontstaat een rechtvaardiger verhouding tussen lagere en hogere inkomens, evenals tussen eigenwoningbezitters en huurders. Tegelijkertijd worden de alsmaar stijgende overheidskosten die zijn gemoeid met de huidige hypotheekrenteaftrek beperkt. Met de opbrengsten van deze maatregel, kan de belasting op arbeid omlaag. De vrijstelling voor de kapitaalverzekering eigen woning komt te vervallen. Voor nieuwe gevallen gaat het regime in per 2008. Voor oude gevallen geldt vanaf dit tijdstip een geleidelijke overgangsregeling van 10 jaar. Het eigenwoningforfait wordt ook voor bestaande gevallen wel al meteen anders vormgegeven. De aftrek wegens geen of geringe eigenwoningschuld komt per direct te vervallen.”

11 Groenlinks (2004)

12 Groenlinks Tweede Kamerfractie (1999) 13 Ewijk et al. (2006)

(26)

3.4.3 SP

De SP15 wil de hypotheekaftrek garanderen en maximeren tot € 350.000, tegen een maximale belastingaftrek van 42 procent. Dat betekent dat er voor een huishouden met een inkomen van € 50.000 en een hypotheek van € 300.000 niets verandert. Een huishouden met een inkomen van € 100.000 en een hypotheek van € 500.000 zal maximaal € 350.000 tegen 42 procent mogen aftrekken.

De SP16/17 is van mening dat in de huidige situatie de woningmarkt wordt gekenmerkt door een deels inelastisch aanbod. “De exacte omvang van de aanbodelasticiteit is onbekend, maar afgemeten aan de hoge huizenprijsontwikkelingen in de afgelopen decennia is deze gering. Dit betekent dat alle toekomstige jaarlijkse belastingnadelen op korte termijn geheel in de huizenprijs zullen worden verdisconteerd. In het topsegment zal de regeling naar verwachting maximaal een prijsdaling van 5% veroorzaken.

In het lagere segment is het effect beperkt tot een daling van enkele procenten, omdat de aftrekbaarheid minder voordeel oplevert vanwege het lagere marginale belastingtarief. In het licht van de in de afgelopen decennia gerealiseerde jaarlijkse prijsstijgingen is het effect niet groot. Bij doorzetting van deze trend zal de regeling betekenen dat na invoering de huizenprijs gedurende een korte periode zal stabiliseren om vervolgens weer met enkele procenten per jaar toe te nemen.”

3.4.4 D66

”Na voldoende en veilig eten, is een dak boven het hoofd de belangrijkste zorg van de meeste mensen. Voor zover de overheid daarmee te maken heeft, is het daarom van groot belang dat dat op een geruststellende en vertrouwenwekkende manier gebeurt. Grofweg zijn er twee manieren om te wonen: huren of kopen. Wat D6618 betreft dienen dat gelijkwaardige vormen van wonen te zijn. De keuze tussen beide opties dient primair af te hangen van de eigen wensen en mogelijkheden van de mensen, bijv. met het oog op veelvuldige

verhuisgeneigdheid, behoefte aan eigen zeggenschap en verantwoordelijkheid, wel of geen zin in 'sores', etc.

Sinds lange tijd geldt in Nederland de opvatting dat eigenwoningbezit bevorderd moet worden. Het is goed als mensen zelf verantwoordelijkheid kunnen dragen voor hun woning, dat geeft een gevoel van autonomie. Het is ook goed voor de gebouwde omgeving als er genoeg mensen zijn die alert zijn op de kwaliteit van hun woning en de omgeving ervan, al was het maar omdat de waarde er mede door wordt bepaald. Ervan uitgaande dat een woning doorgaans in de loop der jaren in waarde stijgt, draagt eigenwoningbezit ook bij aan de vermogensvorming, wat weer goed is voor de zelfvoorzienendheid, bijv. op latere leeftijd.

15 SP(2007)

(27)

Met het oog op die bevordering van het eigenwoningbezit is sprake van een aantal fiscale regelingen, die per saldo betekenen dat de samenleving er financieel aan bijdraagt. Tot en met de laatste wijziging van de Inkomstenbelasting is er, met instemming van D66, voor gekozen de eigen woning te behandelen als bron van inkomen: de rente om die bron te verwerven (hypotheekrente) is aftrekbaar en de fictieve huurinkomsten uit het zelf daar wonen, na aftrek van de aangenomen onderhoudskosten, worden bijgeteld (het eigenwoningforfait), en dat alles in een progressieve tariefstructuur. Sinds de grote herziening speelt dit zich af in Box I en geldt het alleen voor de eerste eigen woning en qua aftrek niet langer dan 30 jaar.

Daarnaast komt de fiscus ook nog langs voor de overdrachtsbelasting als een woning wordt verkocht en de gemeenten weten de eigenwoningbezitters te vinden als het om de

onroerendzaakbelasting (OZB) gaat.

Op basis van de fiscale regelingen in Box I, zijn vrijwel alle eigenwoningbezitters zeer

langjarige verplichtingen aangegaan, met alle risico's en boetebedingen van dien. D66 is altijd bereid en zelfs erop gespitst om te bezien of bestaande regelgeving verbeterd en liefst ook vereenvoudigd kan worden. Ook vindt D66 het belangrijk steeds te kunnen verantwoorden waarom regelingen zijn zoals ze zijn, niet alleen tegenover gebruikers, maar ook tegenover niet-gebruikers, huurders dus in dit geval. Maar bij dat alles staat één ding voorop: de

financiële implicaties van het kopen van een woning moeten voor betrokkenen niet wezenlijk veranderen.

D66 plaatst de discussie over de toekomst van de aftrek van de hypotheekrente in de context van de gehele woningmarkt. Duidelijk is dat er iets moet gebeuren op de woningmarkt, nu starters het moeilijk hebben om toegang te verkrijgen tot de woningmarkt en de

hypotheekrenteaftrek onbetaalbaar dreigt te worden. Aan bestaande rechten zal echter niet getornd mogen worden, omdat de overheid de verantwoordelijkheid heeft zich voorspelbaar en betrouwbaar op te stellen richting de burger.

D66 wil de hypotheekrenteaftrek daarom slechts in nieuwe gevallen beperken tot 500.000 euro. Deze hervorming is vergelijkbaar met de hervorming die in Engeland is gedaan, omdat ook daar een hoge grens is ingesteld. Door de komende decennia deze grens aan de

aftrekbaarheid te hanteren zal de inflatie en de stijging van de waarde van huizen vanzelf ervoor zorgen dat de aftrek geleidelijk wordt afgebouwd. De tijd zal dan de aftrek geleidelijk beperken.

Op de lange termijn kan dan het vrijgekomen geld worden aangewend om de overdrachtsbelasting en het eigen woning forfait af te bouwen.

Een toename van het aanbod van woningen sorteert echter het meeste effect op de

doorstroming. D66 vindt dan ook dat de uitgifte van grond voor redelijke prijzen moet worden gestimuleerd, en dat bij de verkoop van bouwgrond als voorwaarde moet worden gesteld dat binnen een bepaalde termijn in vastgestelde prijssegmenten wordt gebouwd.

Het vergroten van het woningaanbod is de belangrijkste prioriteit, waarbij de meeste aandacht gericht moet zijn op het uitbreiden van het aantal (betaalbare) woningen voor jongeren en starters.

(28)

3.4.5 VVD

In het VVD-verkiezingsprogramma19 staat het helder: ”De aftrekbaarheid van de hypotheekrenteaftrek voor de eerste woning blijft onverkort gehandhaafd. Dat biedt de noodzakelijke zekerheid aan eigenaars die langdurige verplichtingen zijn aangegaan, zeker in de laagste inkomensklassen. De VVD is voor bevordering van het eigen woningbezit en de hypotheekrenteaftrek is daar een goed instrument voor. Het is een verstandige

vermogensopbouw.

Bovendien is er al meer dan genoeg aan de aftrekbaarheid van de hypotheekrente gesleuteld. Enkele jaren geleden heeft de VVD tegen heug en meug ingestemd met de bijleenregeling, op voorwaarde dat de aftrekregeling voor langere tijd in stand zou blijven.

Een veel gehoord argument is dat huizenprijzen zijn gestegen door de hypotheekrenteaftrek. De opvatting van de VVD is dat te weinig gebouwd wordt in Nederland. Afschaffing van de hypotheekrenteaftrek (of ingrijpende beperking) verandert structureel niets aan de vraag-aanbod verhouding in de koop- en huursector. Doordat starters bij afschaffing hun fiscale voordeel verliezen neemt ook hun financiële armslag af. Woningen zullen ook bij afschaffing van de hypotheekrente buiten hun bereik blijven.”

Woordvoerder Ineke Dezentjé Hamming20 is duidelijk over de hypotheekrenteaftrek: wie pleit voor sloop van deze draagmuur van onze economie trekt de ellende over ons land en gaat voorbij aan belangrijke gedrags- en vermogenseffecten op de woningmarkt. De VVD wil dat de huidige hypotheekrenteaftrek in tact blijft. Het eigen huis is bij de VVD in goede handen. Van de VVD zijn er geen initiatieven te verwachten die de hypotheekrenteaftrek beperken. Dat staat als een huis!

In het VVD-verkiezingsprogramma staat helder: ”De aftrekbaarheid voor de eerste woning blijft onverkort gehandhaafd. Dat biedt de noodzakelijke zekerheid aan eigenaren die

langdurige verplichtingen zijn aangegaan, zeker in de laagste inkomensklassen”. De VVD is voor bevordering van het eigen woningbezit en de hypotheekrenteaftrek is daar een goed instrument voor. Het is een verstandige vermogensopbouw.”

De VVD is voor het behoud van de huidige hypotheekrenteregeling en zet in op het versneld bouwen van meer woningen.

Een veel gehoord argument is dat het systeem van onze hypotheekrente slecht is voor starters. Dat is onzin. Het is juist funest voor starters als de aftrek wordt beperkt of afgeschaft.

Iedereen blijft zitten waar die zit en wacht tot de prijzen stijgen. Intussen zit de woningmarkt op slot en starters vinden geen woning in het lagere segment. De woonlasten zullen bij gebrek aan fiscaal voordeel stijgen en ook zorgen voor stagnering van de doorstroom naar duurdere huizen. Voor starters wordt het kopen van een huis zonder fiscaal voordeel veel duurder of zelfs onbereikbaar.

De hoge woningprijzen worden primair veroorzaakt door een mismatch tussen vraag en aanbod. De vraag is het laatste decennium enorm toegenomen door de economische groei, de bevolkingsgroei en de dalende werkeloosheid. Deze elementen, die niets te maken hebben met de hypotheekrenteaftrek, hebben de markt overspannen gemaakt waardoor de prijzen zijn gestegen.”

19 VVD (2005)

(29)

3.4.6 CDA

Het CDA21 is een voorstander van de hypotheekrenteaftrek en wil daar niet aan tornen. De hypotheekrenteaftrek is bedoeld om het eigenwoningbezit te stimuleren. Dat is belangrijk omdat mensen daarmee eigen vermogen opbouwen en dus onafhankelijker worden van de overheid. Wel vindt het CDA dat de hypotheekrente ook echt voor het eigenwoningbezit moet worden gebruikt en niet om bijvoorbeeld andere goederen mee te financieren. Daarom is de hypotheekrenteaftrek in de afgelopen jaren al beperkt.

Ook moeten mensen zo veel mogelijk worden gestimuleerd om de hypotheekschuld te verminderen. Een eerste stap in deze richting is het CDA-voorstel om mensen geen

eigenwoningforfait meer te laten betalen als zij hun hypotheek hebben afgelost. Dit voorstel is inmiddels integraal opgenomen in het belastingsysteem.

Zoals gezegd heeft het CDA geen behoefte aan een verdere discussie over de

hypotheekrenteaftrek. Hypotheekverplichtingen zijn aangegaan voor een lange termijn,

waarbij het fiscale regime een belangrijk element is in de besluitvorming. De betrouwbaarheid van de overheid is in het geding als een regeling als de hypotheekrenteaftrek wordt afgeschaft of drastisch wordt ingeperkt.

3.4.7 Christen Unie

“Het wonen in een eigen huis en het betalen van belasting hebben in Nederland alles met elkaar te maken. De ChristenUnie22 bepleit een integrale aanpak van het woningmarktbeleid.

Voor de fiscale behandeling van de eigen woning betekent dit dat de hypotheekrenteaftrek, het eigenwoningforfait en de overdrachtsbelasting in hun samenhang moeten worden bezien en aangepakt.

De ChristenUnie wil dat de hypotheekrenteaftrek blijft bestaan, maar vindt de huidige regeling niet rechtvaardig – hoge inkomens worden sterk bevoordeeld – en niet houdbaar. Ook beantwoordt de hypotheekrenteaftrek onvoldoende meer aan haar oorspronkelijke doelstelling: bevordering van het eigen woningbezit.

Uitgangspunten bij een aanpassing van de hypotheekrenteaftrek:

• Wijzigingen worden behoedzaam en geleidelijk doorgevoerd, zodat de woningmarkt rustig blijft. Bestaande rechten worden niet aangetast.

• Mensen voor wie het moeilijk is om hun huisvesting te bekostigen – waaronder starters – krijgen een extra steuntje in de rug.

• De ‘baten’ van de regeling worden evenwichtiger verdeeld over hogere en lagere inkomensgroepen. De hypotheekrenteaftrek als zodanig blijft dus voor iedereen bestaan.

• Bij de aanpassing van de hypotheekaftrekregeling moeten de andere fiscale regelingen rond de eigen woning ook worden aangepast, zodat een evenwichtig pakket ontstaat.

21 CDA (2007)

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In ons onderzoek Inzicht in belastinguitgaven, specifieke uitkeringen en subsidies hebben wij op basis van het Subsidieoverzicht Rijk 2010 vastgesteld dat meer dan de helft van

Het college van burgemeester en wethouders van Valkenswaard; Gelet op artikel 84 van de Gemeentewet en artikel 2 lid 2, artikel 3 lid 3, artikel 9 lid 2 sub a van de Algemene

Zoals ook tijdens de bijeenkomst op bedrijventerrein Dommelen bleek, zijn niet alle Valkenswaaardse ondernemers bekend met de mogelijk- heden om meldingen of klachten aan de

De gemeentelijke premie is éénmalig en bestaat uit een vast gedeelte van € 2250 en een variabel gedeelte die 50% bedraagt van de bewezen kosten levering/plaatsing van de

TNO heeft berekend dat we in deze kabinetsperiode als overheden en organisaties belast met het uitvoeren van een publieke taak samen één Megaton CO2 kunnen besparen als we

Subsidieloket Postbus 10007 8000 GA Zwolle Telefoon (038) 498 4102 postbus@zwolle.nl www.zwolle.nl/subsidieloket Gegevens aanvrager. Achternaam en

Bijlage 3 Het bewijs van uitvoering van zichtbare en niet-zichtbare maatregelen (overzichtsfoto’s woning, foto’s vóór, tijdens en na de werken)... Wij respecteren jouw

Een correcte aanvraag voor buitenlandse aanvragers 2) Vul deel 1 alsook deel 2 in van dit aanvraagformulier 3) Voeg alle verplichte documenten toe als bijlage.. 4) Verstuur per