• No results found

de aanhef en de considerans worden dan ook aangepast om het levensbeschouwelijk humanistisch onderwijs onder de werking van de wet te kunnen brengen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "de aanhef en de considerans worden dan ook aangepast om het levensbeschouwelijk humanistisch onderwijs onder de werking van de wet te kunnen brengen"

Copied!
48
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Column

Prof. dr. AG. Weiler

Meten met twee maten

In de memorie van antwoord met betrek- kmg tot wijziging van de artikelen XIII en XIV van de Wet op het Wetenschappelijk Onderwijs (rljksbijdrage wetenschappelijk theologisch onderwijs) (stuk 19011, ont- vangen 1 JUii 1987) releveert de minister van Onderwijs en Wetenschappen W.J.

Deetman de ontwikkelingen aangaande het voornemen van het Humanistisch Ver- bond in samenspraak met de Rijksuniver- sitelt te Utrecht een experimentele studie- richting humanistiek in te stellen. Nadal het College van Bestuur van genoemde universiteit had besloten geen medewer- ktng aan de totstandkom1ng van die stu- dierichting te geven, vroeg het Humanis- tisch Verbond voor zijn ambtsopleiding een aanWIJZing aan krachtens artikel 218 WWO, en werd de Stichting Humanistisch lnstituut voor Wetenschappelijk Onderwijs en Onderzoek (H.I.W.O.O) opgericht, 29 mei 1986. Adviezen over deze aanvraag 1ngewonnen biJ de Onderwijsraad, de unl- versiteiten en de bestaande theologische hogescholen (thans deels ook universitei- ten geheten), waren zonder uitzondering terughoudend, zo deelt de minister mee.

En toch meent hij dat, indien aan de in de adviezen genoemde bezwaren tegemoet wordt gekomen, het Humanistisch Ver- bond ten behoeve van zijn ambtsoplei- dtng in aanmerking komt voor een rijksbij-

Chr~sten Democratlsche Verkenn1ngen 10/87

drage, en wei op voet van gelijkheid met de integrale ambtsopleidingen van de kerkgenootschappen in Nederland (Rooms Katholieke Kerk, Gereformeerde Kerken, Christelijke Gereformeerde Ker- ken en andere). In de aangeboden Nota van Wijziging wordt dan ook gesteld, dat de f1nanciele verhouding tussen de staat en het Humanistisch Verbond, met het oog op een mogelijke aanwijzing van de Stichting HIWOO als universiteit, regeling behoeft: de Stichting kan op voet van ge- lijkheid met de andere bijzondere aange- wezen instellingen van wetenschappelijk theologisch onderwijs rekenen op een rijksbijdrage, indien zulk een aanwijzing geschiedt.

In deze Nota van Wijziging wordt der- halve wetenschappelijk theologisch en wetenschappelijk levensbeschouwelijk onderwijs gelijkgesteld; de aanhef en de considerans worden dan ook aangepast om het levensbeschouwelijk humanistisch onderwijs onder de werking van de wet te kunnen brengen.

Opmerkelijk is dan, dat tegelijkertijd in diezelfde memorie van antwoord een sub- sidiering van islamitische, boeddhistische of hindoelstische opleidingen wordt afge- wezen. Er wordt ook voor hen geen 'in- dien ... -plaats' gereserveerd in de wet als voor de Stichting HIWOO. De minister

401

(2)

vindt dat voor deze genootschappen een afzonderlijke samenspraak tussen rege- ring en parlement, en derhalve een apart wetsvoorstel is vereist, omdat het huidige wetsvoorstel slechts de formele grondslag beoogt te leggen voor het huidige stelsel van subsidies voor het kerkelijk ambt.

Oat hier met twee maten wordt gemeten is duidelijk. Als we even afzien van het feit of er ja dan neen een aanvraag tot aanwij- zing krachtens artikel 218 is ingediend, kunnen we het volgende stellen. Het Hu- manistisch Verbond is geen kerkgenoot- schap; de bedoelde opleiding is er niet een voor een kerkelijk ambt. De in het vooruitzicht gestelde gelijkberechtiging met theologische opleidingen voor een opleiding die uitdrukkelijk niet-theologisch is, en uitgaat van een genootschap dat athe"istisch is en dus geen 'woord over God' heeft, is wei heel wrang voor die kerkelijke ambtsopleidingen. Het seculier karakter van de staat noopt kennelijk tot dit soort tegenstrijdige gelijkheden in behan- deling. Maar dat dan gelovige gemeen- schappen die wei een eigen theologie hebben worden buitengesloten van de wet, komt merkwaardig discriminerend over. Waarom krijgt dit wetsvoorstel niet een algemene strekking, en wordt in een regeling van de status quo een 'indien ..

plaats' gecreeerd voor een specifiek rela- tief klein genootschap?

De overheid dient godsdienst en le- vensbeschouwing, kerkgenootschappen en genootschappen op geestelijke grand- slag gelijk te behandelen op die terreinen waar overheid en (kerk-)genootschappen elkaar treffen, zoals bij de ambtsopleidin- gen, de geestelijke verzorging en dergelij- ke. De overheid zal zich van een inhoude- lijk oordeel over de (kerk-)genootschap- pen moeten onthouden, en algemene cri- teria moeten ontwikkelen terzake van steunverlening. Ten behoeve van de rege- ring werkt een commissie van advies hier-

402

Column

aan. Waarom loopt de Nota van Wijziging op de bevindingen van deze commissie vooruit, en wordt voor het Humanistisch Verbond alvast een 'indien ... -plaats' ge- reserveerd?

Meent de minister soms, dat de nieuwe stichting gemakkelijk aan de te stellen eisen voor wat betreft de inrichting van het onderwijs zal kunnen voldoen? Zo een- voudig ligt dat niet. Krachtens de wet moe- ten protestantse en katholieke aangewe- zen instellingen voor wetenschappelijk theologisch onderwijs zich richten naar de regelingen van de Vrije respectievelijk de Katholieke U niversiteit voor hun theologi- sche faculteiten (artikel 225 WWO). Maar het is niet aan te nemen, dat het HIWOO zich aan deze normstelling zal willen on- derwerpen! Waar moet een studierichting humanistiek van een bijzondere instelling ex artikel 223 WWO zich dan op richten?

Het Academisch Statuut kent die studie- richting niet; er is geen natuurlijke pendant aan een gewone universiteit te vinden.

Hoort de studierichting dan thuis bij de wijsbegeerte? Of bij de sociale weten- schappen? Maar wat moet levensbe- schouwelijk genormeerd onderwijs in de kring van wetenschappen, die uitdrukke- lijk zonder expliciete levensbeschouwelij- ke vooronderstelling willen werken?

De christelijke theologie heeft als weten- schap een traditie van zo' n negenhonderd jaar, en kent een eigen ontwikkelingsdy- namiek ondanks haar voortdurende nor- mering op het Woord Gods in de Bijbel.

Waar vindt de humanistiek als weten- schap haar norm, en welke wetenschaps- traditie wordt aangesproken.

Vragen die beantwoord zouden moeten zijn, alvorens de minister zijn 'indien.

plaats' uitreikt.

Chr~sten Democrat•sche Verkenn1ngen 10/87

(3)

Dr. D. Post

Het 'teveel' in de gezondheidszorg

De vraag naar gezondheidszorg is onein- d!Q. Oak de aanbieders komen nauwelljks tot beheersing. Die zal moeten komen van de overheid en de financiers van de zorg.

Onder andere door opheffing van de con- tracteerplicht voor ziekenfondsen.

De heer A. was drieenveertig jaar. Hij was als verkoopmanager werkzaam bij een groot bednJf. Regelmatig bezocht hij de huisarts omdat ziJn bloeddruk altijd een beetje aan de hoge kant was. Op een gegeven moment kwam hij met het ver- haal dat hiJ wat druk op ziJn borst voelde.

Er werd een cardiogram gemaakt nadat de hu1sarts hem u1tgebreid had onder- zocht: geen afwijk~ngen. De patient voelde z1ch niet gerustgesteld en kwam telkens weer terug om een nieuw card1ogram te Iaten maken. Aan zijn wens werd telkens gehoor gegeven. Er werden geen alarme- rende zaken aangetroffen. Op een be- paald moment drong de patient aan op een verwiJzing naar de specialist Deze deed aile onderzoekingen opnieuw. Uit- gebreid werden laboratorium, rbntgenaf- dellng en functieafdeling 1ngeschakeld.

Zelfs een hartcathetensatie werd verricht.

Ondertussen werd de patient steeds ner- veuzer er zou loch echt wei iets aan de hand zijn, anders zou er niet met groot mater1eel worden uitgerukt.

Cl1r•sten Dernocral•scre Verkonr1 ngen 10/87

lnmiddels had hij zijn werk gestaakt: hij voelde zich ziek en was zo met zijn ziekte bezig dat hij zich niet op zijn werk kon concentreren.

Aile onderzoekingen wezen echter niets uit. De cardioloog vertelde hem dat zijn hart goed was, hoewel het misschien iets minder krachtig klopte dan vroeger. Er zou misschien een hele Iichte vernauwing van de kransslagader aanwezig zijn maar dat had geen enkele consequentie. Door deze uitslag was de heer A. niet gerust- gesteld, integendeel, hij hield aileen de woorden van de cardioloog vast die gin- gen over de mindere lunette van het hart en de vernauwing van de kransslagader.

Als huisarts kreeg ik de gegevens waar- uit bleek dat medisch gezien de man vol- komen gezond was. De cardioloog had met zijn opmerkingen loch een verklaring willen geven voor de klachten. lk was er van overtuigd dat deze klachten van ner- veuze aard waren maar kon dit niet meer met de patient bespreken omdat hij zich totaal had gefixeerd op de uitspraken van de cardioloog.

De heer A. is n1et weer aan het werk

Dr 0 Post (1939) IS ekhu•sarts en !hans advtserend genees- kundtge van het Regtonaal Ztekenfonds Zwolle Tevens heeft htJ rneegewerkt aan het Wl-rapport 'Zorgvernreuwtng door structuurverandenng'

403

(4)

gekomen, invalide door de gedachte aan een vermeende hartkwaal.

ledere huisarts en elke specialist heeft tientallen van deze patienten die z1ek ge- worden zijn doordat niet op de juiste wiJze op de klacht is ingegaan, omdat met te- veel zorg wordt gereageerd op een vraag van een patient. T eveel aan medische zorg, soms voortkomend uit een teveel aan eisen en vragen van een patient, is een probleem dat in de Westerse Ianden zo langzamerhand wordt herkend. Het leidt niet aileen tot een explosie van kosten in de gezondheidszorg, maar het heeft ook consequenties ten aanzien van het arbe1dsverzuim. Tevens bedreigt het het geluk van mensen.

Niet aileen in ons land onderkennen we dit teveel aan gezondheidszorg, maar ook in de Ianden om ons heen zien we in de literatuur tekenen die wijzen op een over- daad aan zorg.

In dit artikel wil ik het teveel aan gezond- heldszorg beschrijven vanuit verschillen- de aspecten. Aan het eind van het verhaal geef ik de politieke consequenties van de vaststelling dat we met een teveel aan gezondheidszorg te maken hebben.

Definities

In het kader van een vaststellmg van een 'teveel' aan gezondheidszorg wil 1k een drietal begrippen onderscheiden.

1 Overconsumptie. Hieronder versta ik

404

De bevolking gaat te snel naar de dokter.

Gezondherdszoro

een teveel aan vraag naar gezond- heidszorg. De bevolking gaat te snel naar de dokter en eist steeds meer ge- specialiseerde onderzoekingen.

2 Over-care. De dokter gaat te snel in op de vraag van de patient en neemt te veel de zorg over. Er is een teveel aan zorgverlening

3 Over-servicing. De medische stand rea- geert op vragen van de patient in een te grote mate met het doen van onder- zoekingen of behandelingen.

Deze drie begrippen differentieren het te- veel aan zorgverlening in twee catego- rieen namelijk de act1viteiten van patienten en de activiteiten van de medische stand, de artsen en de ziekenhuizen. Teveel aan zorgverlening heeft een oorzaak, maar ook een gevolg. In het kort w1l ik op deze zaken ingaan, waarbij ook ter sprake zal komen op welke wijze we een teveel aan zorg kunnen vaststellen. Als laatste onder- werp zal ook een suggestie worden gege- ven op welke wijze we het 'teveel' zouden kunnen terugdringen.

Overconsumptie

In het onderzoeksrapport van het Sociaal en Cultureel Planbureau (1986) werd aan- getoond dat een goede gezondheid voor de geenqueteerden het hoogst scoorde.

Zei 1n 1966 nog 35% dat gezondheid het belangrijkste was in het Ieven, in 1986 vond 52% van de bevolking dit het aller- voornaamste Een goede gezondhe1d IS

steeds belangr1jker geworden. Met de vaststelling hiervan IS ook de gezond- heldszorg steeds belangrijker geworden.

Er is een toename te constateren aan patienten die de dokter bezoeken en voor- al een toename aan mensen die in zieken- huizen worden opgenomen. Dit heeft niet aileen te maken met een verminderde tole- rantie ten opzichte van klachten en een verminderde zelfzorg, maar ook met de toegenomen mogelijkheden van de ge-

neeskunde. Men meent dat alles repareer- baar is. Vele malen hoorde ik als hu1sarts dat het tegenwoordig toch niet meer nod1g

Chrrsten Democratrsche Verkennrngen 10187

(5)

Gezondhe1ds?org

is om pijn te hebben: de geneeskunde was toch in staat om de patient pijnvrij te krijgen'

We zien dit ook in het verhaal van de hierboven beschreven patient hij had vage pijn en accepteerde niet dat dit wei eens kon komen door een te grote stress.

Hierbij kwam dan bovendien de angst voor een hartafwijking, die tot een grotere consumptie aanleiding gaf. Het geloof in het heilbrengend effect van de genees- kunde is bijna onbegrensd! Er zijn nog maar enkele tekenen die wijzen op een dalend geloof. Deze tekenen zijn de opko- mende alternatieve geneesku nde en de hier en daar grotere zelfzorg zich uitend biJVOorbeeld in een gezondere leefwijze. 1

Echter het consumentisme in de ge- neeskunde viert hoogtij: men heeft recht op gezondheidszorg en laat dat recht gel- den in het eisen van een zo veel mogelijk aan zorgverlening. Zo nu en dan lijkt de gezondheidszorg op een winkel u vraagt en wij leveren.

Een ding is zeker de vraag naar ge- zondheidszorg is onbegrensd en zal kun- nen leiden tot een onbeheersbare groei, wanneer er geen beheersmechanismen worden gebruikt.

Overcare en overservicing

Vanuit de aanbodzijde is gereageerd met ruime mogelijkheden. Of is het misschien toch andersom? Heeft het steeds maar groeiend aanbod de vraag gestimuleerd?

lk denk dat het dit laatste is de genees- kunde kan steeds meer en laat dit ook weten aan de bevolking. Sinds de Tweede Wereldoorlog is de groei enorm geweest.

Er zijn veel meer artsen gekomen die steeds meer onderzoekingen verrichtten en steeds meer behandelingen uitvoer- den. Met elkaar hebben wij als artsen de bevolking te verstaan gegeven, dat wij de nieuwe heilbrengers zijn.

De Rotterdamse hoogleraar Vander Maas schreef in 1984 in de Volkskrant 'Het aantal mensen met een intacte blinde- darm, galblaas, baarmoeder of met een

CtiCISten Democrat1sche Verkenn1ngen 10/87

onbehandelde ziel is omgekeerd evenre- dig aan het aantal specialisten op dat ge- bied' 2

Wanneer we kijken naar het aantal ver- richtingen dan toont een onderzoek van Starmans aan dat er sinds 1975 in het aantal laboratoriumbepalingen een groei 1s geweest met een factor drie3

Het aantal verrichtingen bij chirurgen is thans bijna twee maal zo hoog dan tien jaar geleden, terwijl het aantal verwezen patienten is gedaald. Dit beeld zien we ook biJ de orthopeed. Bij de cardioloog zien we thans zes maal zoveel verrichtingen dan tien jaar gel den terwijl het aantal verwezen patienten slechts anderhalf maal zo groat is. Een flinke stijging heeft zich ook voorge- daan bij de rbntgenoloog. Werden er in 1975 bijna 75 miljoen foto's gemaakt, thar.s is dat bijna 128 miljoen, terwijl het aantal verzekerden niet is toegenomen.

Wei steeg het aantal rbntgenologen van 358 tot 553.

We zien hier dus een zeer sterk stijgend gebruik van de medische zorgverlening, hetgeen nog niet direct wil zeggen dater een over-gebruik is. Het is natuurlijk wei een bepaald signaal.

Vanuit eigen onderzoek bij het Regio- naal Ziekenfonds Zwolle4 en vanuit onder- zoek verricht door Mokkink5 komen signa- len die wijzen in de richting van overcon- sumptie. Mokkink stelde vast dat huisart- sen die veel patienten verwijzen naar zie- kenhuizen juist mensen verwijzen met vage klachten of Iichte afwijk1ngen. Deze mensen komen onterecht in het medisch circuit. Huisartsen, die veel medicijnen voorschrijven, geven medicijnen uit groe- pen geneesmiddelen die als ongerichte, aspecifieke middelen moeten worden ge- typeerd. Wanneer aile huisartsen in Ne- derland gerichter zouden werken, zou dit f 2 miljard in kosten besparen. Eigen on- derzoek bevestigt deze bevindingen. Er zijn grate verschillen tussen artsen. Zo verwijst de hoogste verwijzer in ons werk- gebied drie maal zoveel patienten naar het ziekenhuis dan de laagste en schrijft de

405

(6)

arts die het meeste voorschrijft vijf maal zoveel geneesmiddelen voor als degene die het minste voorschrijft. Bij de penicilli- ne was tussen de hoogste en de laagste voorschrijver zelfs een verschil van een factor drieentwintig aantoonbaar! Er wor- den teveel mensen verwezen en er wor- den teveel medic1jnen voorgeschreven.

Ook specialisten Iaten grote verschillen zien. Zo worden er bij een bepaald zieken- huls bij een bepaalde specialist twee maal zoveel mensen opgenomen als bij een andere zonder dat daarvoor, gezien de ernst van de afwijkingen, reden toe is. Ook worden bijvoorbeeld in het ene z1ekenhu1s meer operaties gedaan dan in het andere.

Zo stelde Constandse in Amerika vast dat 22% van de baarmoederoperaties en 14% van de galblaasoperat1es onnod1g gebeurde6

Een van de gevolgen van de steeds maar stijgende hoeveelheid onderzoekin- gen is het feit dat er ook steeds meer schadelijke bijwerkingen kunnen optreden de zogeheten iatrogene ziekten (iatros = arts, gene = veroorzaakt door). Over deze ziekten of schade als gevolg van het medisch handel en is nog nauwelijks syste- matisch onderzoek verricht. In mijn boek over dit onderwerp geef ik een overzicht van de omvang en de aard van deze problematiekl Vast staat dat door de toe- genomen mogelijkheden er veel meer mensen in het ziekenhuis belanden door een verkeerde handelwijze van artsen, door geneesmiddelenbijwerkingen en door onjuiste opmerkingen Freeling wijst in zijn artikel over 'overcare - the damage caused by doctors' juist op dit laatste: de arts meent toch een verklaring te moeten geven en zegt dan dat er toch wei iets gerings is gevonden.s De hierboven be- schreven patient is een duidelijk voor- beeld hiervan hij is invalide geworden doordat men niet duidelijk heeft gezegd dat hij lichamelijk gezond was.

In een magistraal artikel beschrijven Me Intyre en Popper nog eens hoe nuttig het voor de arts is om naar het eigen werk te

406

Gezondhe1dszorg

kijken9 'Mistakes occur in medicine as in other walks of life', maar pak dit aan om van die fouten te leren, zo stellen ze. Juist diegene is autoriteit, die erkent dat hij niet alles weet en feilbaar is. Ons nieuwe princi- pe moet zijn dat we dienen te leren van onze fouten, zodat we ze in de toekomst kunnen vermijden.

Oorzaken van overcare en overservi- cing

Mijers schrijft dat artsen bevrediging vin- den in handelingen die ze goed in de vmgers hebben, hetgeen tot overgebruik van onderzoeken en behandelingen leidt.1 o En artsen hebben een soort vrijblij- vendheid waardoor ze alles kunnen doen wat ze zelf denken dat ze moeten doen.

Hampton wijst er dan miJns inziens terecht op dat het het probleem is dat artsen teveel verwachten van hun handelingen.

Er moet een eind komen aan wat hij noemt de 'clinical freedom' .11 Behalve deze oor- zaken die als negatief zouden kunnen worden getypeerd bestaat ook bij artsen het gevoel dat men alles moet proberen om zover mogelijk te komen: de patient moet worden geholpen met aile middelen dieter beschikking staan.

Bovendien speelt een heel belangrijke rol dat men de meeste zekerheid dient te verkrijgen: alles moet worden uitgesloten om maar niets over het hoofd te zien. Men noemt dit defensieve geneeskunde. Heel recent wordt in een onderzoek beschre- ven dat deze defensieve geneeskunde erg veel kost met name omdat de aanspra- kelijkheidsverzekeringen steeds meer pre- mie vragen.12· 13

Defensieve geneeskunde wordt steeds meer oak door de patient geeist, men wil steeds meer technologie. Greep en Van Gelder wijzen er terecht op dat rneer dia- gnostiek niet automatisch een betere dia- gnostiek inhoudt: soms is de patient meer gebaat bij abstineren, niets doen is nogal eens beter dan ingrijpen.14 Echter niets doen is totaal tegenstrijdig aan de aard van het medisch handelen. Onze gewoon-

Chr1sten Democrat1sche Verkenn1ngen 10/87

c

(7)

Gezondhe1dszorg

teals artsen is iets te doen. VanEs schreef dat de gewoonte om patienten in het zie- kenhuts op te nemen zonder kritisch hier- over nate denken, schadelijk kan zijn.15

Behalve de defensieve geneeskunde waardoor een toename aan onderzoekin- gen te verklaren is, werkt ook de honore- nngsstructuur van hu1sartsen en specialts- ten het 'meer doen' in de hand. Huisartsen hebben een abonnementssysteem en hebben er baat bij om patienten te verwiJ- zen, dat Ievert vrije tijd op. Specialisten worden per verrichting betaald en willen dus zoveel mogelijk doen om hun inko- men te vergroten. In hoeverre deze hono- renng bijdraagt aan de toename van het aantal verrichtingen is niet duidelijk. Wei is zeker dat deze honoreringsstructuur niet u1tnodlgt om de hoeveelhe1d vemchtlngen te beperken.

De gezondheidszorg beheersen?

Het zal dutdelijk zijn dat wij zullen moeten komen tot beheersingsmechanismen. De vraag naar gezondheidszorg is one1nd1g.

Hieruit zal nooit enige vorm van beheer- sing mogel1jk zijn. Ook aanbieders zullen niet tot beheersing komen omdat ze er nauwelijks belang bij hebben. De beheer- stng zal moeten komen van de overheid en de financiers van de zorg. De overheid dient voor de beheersing kaders aan te geven waarbinnen de financiers maatre- gelen kunnen nemen. De politiek zal in- strumenten moeten aangeven om de overservicing, de overcare en ook de overconsumptie te beperken.

Op dit moment hebben ziekenfondsen de plicht om met iedere medewerker een contract te sluiten en alles wat hij doet te betalen: men kan noch sturen met de in- stroom van aanbieders van de zorg, noch met produktieafspraken.

Op welke wijze zouden overcare en overservicing kunnen worden bestreden?

In de eerste plaats dient uitgebreide infor- matte over het handelen van de medewer- kers te worden verzameld en op verant- woorde manier te worden geinterpre-

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 10/87

teerd. BiJ vele ziekenfondsen is dit moge- lijk Men kan een teveel aan produktie duidelijk opsporen. Op dit punt zouden ziekenfondsen de mogelijkheden moeten hebben om met de artsen afspraken te maken. Wanneer geconstateerd wordt dat iemand veel meer doet dan gebruikelijk is in de kring der beroepsgenoten dan moet het mogelijk zijn om in elk geval dit 'teveel' niet te honoreren.

Een tweede punt moet zijn dat zieken- fondsen ontheven worden van de contrac- teerpltcht. Als er teveel aan artsen zijn in een bepaalde regio moet het ziekenfonds, om overproduktie te voorkornen kunnen weigeren om nog meer artsen in dat ge- bied te contracteren. Aanbod verhoogt de vraag en via aanbodregulatie kan men komen tot beheersing van de hoeveelheid gezondheidszorg.

Een derde punt zal moeten zijn dat de honoreringsstructuur dient te worden ge- wijzigd. Huisartsen zullen moeten worden gestimuleerd om meer thuis te doen, niet te snel te verwijzen, terwijl bij spectalisten een abonnementachtig karakter in de ho- norering dient te worden gebracht. Prak- tisch kan dit door een bedrag per patient per jaar te geven, waann aile onderzoekin- gen zijn begrepen. De verrichtingen wor- den dus niet meer afzonderlijk gehono- reerd.

Een heel belangrijk punt dient te zijn dat het onderzoek naar overservicing wordt gestimuleerd. In Australie heeft men com- missies in het Ieven geroepen om deze overservicing te bestuderen en terug te dnngen. Artsen waarbij overservicing wordt geconstateerd worden bezocht door die commissies en met hen wordt een strategie besproken om het teveel terug te dringen.

Naar de kant van de vrager van de zorg, naar de zijde van de consumptie dient tevens serieus te worden gekeken. Over- weging verdient om via een eigen bijdra- gesysteem de patient meer bewust te rna- ken van de kosten van de gezondheids- zorg. Aan de andere kant dient ook te

407

(8)

worden overwogen dat n1emand de dupe mag worden van een eigen bijdragesy- steem: de gezondheidszorg dient voor iedereen toegankelijk te blijven. Een bete- re voorl1chting over zelfzorg, over de be- perkingen van de geneeskunde, over de iatrogene ziekten en over een eigen in- breng van de patient bij de arts (een bete- re communicatie) zou tot een verminde- ring van de vraag kunnen bijdragen.

Is het mogeliJk om het teveel aan ge- zondheidszorg terug te dringen? Het zal wei moeten om de nieuwe ontwikkelingen te kunnen betalen, om de meerkosten van de vergrijzing te kunnen opvangen en om de meest ernstige patienten die zorg te geven waarop ze recht hebben. Een geza- menlijke inspanning is nodig. Echter de politiek zal beheersing mogelijk moeten maken door de regelgeving in d1e zin te WIJZigen.

Het CDA en de beheersing van kosten In het begin van dit Jaar is het CDA-rapport

·zorgvernieuwing door structuurverande- ring' verschenen. 16 Het meest essentiele van dit rapport is dat we in de gezond- heidszorg niet aileen moeten k1jken naar een reductie van kosten, maar dat we vanuit onze uitgangspunten een andere weg moeten inslaan met die gezondheJds- zorg. In het kader van het door mij be- schreven onderwerp is belangrijker dat kostenbeheersing zou moeten worden verkregen vanuit het besef dat er een goed rentmeesterschap is vereist. De mens, zowel de patient als de arts, dient verantwoord om te gaan met de middelen.

Een 'teveel' is dus tegen dit principe. Er IS dan sprake van verspilling en verspilling leidt tot een nog grotere schaarste.

De opvattingen die in ons rapport zo sterk worden verdedigd, namelijk de ver- schuiving van de zorg naar de zo laag mogelijke echelons, passen in mijn visie dat we het 'teveel' met krachtige middelen moeten terugdringen. Hulp aan mede- mensen op niet-professionele basis zal voorkomen dat er teveel wordt gedaan.

408

Gezondhe1dszorg

Mantelzorg en zelfzorg bevorderen het verantwoord gebruikmaken van de ge- zondheidszorg.

In het rapport wordt gesteld dat capac1teitsbeheersing met optimale be- nutting van belang is. Aile teveel aan bed- den en z1ekenhuizen zal worden afge- bouwd. Tevens stelt het rapport ook dat oneigenlijk gebruik van volksgezond- heidsmiddelen dient te worden tegenge- gaan.

Het bl1jft van belang om als CDA nauw- keurig te letten op een rechtvaardige ver- deling van de volksgezondheidsmidde- len. Een aspect h1ervan is dat we dan verspilling moeten opsporen, bestrijden en misschien ook moeten bestraffen. Be- heersingsinstrumenten zullen hiervoor moeten worden aangereikt aan financiers en aan inspecties van volksgezondheid.

Het verschaffen van het recht om beheers-

~nstrumenten te gebruiken is een taak voor de politiek.

L1teratuur

1 D Post · Gezondhe.dszorg ons n1euwe geloof? Overdre- ven waarder~ng voor gezondhe1d'. Centraal Weekblad (2 Jan 1987) 3

2 P v d. Maas. Volkskrant 24 11 '84

3 PM W Starmans. med•sch adv•seur VNZ De Zleken- fondsspeCJalist doorgel1cht. 1987

4 D Post. 'VerWIJZen en prescnpt1e. een paar apart Ultga- ve van het Reg1onaal Z1ekenfonds Zwolle. Zwolle 1985 5 H Mokk1nk, Z1ekenfondsc1jlers a/s parameter van het

med1sch handelen, Proefschr1ft N1Jmegen 1986 6 A. Constandse. · Med1sche zorg faalt 1n de VriJ8 wereld' De

N!euwe Lm1e. 27 ape~ I 1977

7 D. Post.latrogenez1ekten een onderzoek naaroorsprong en omvang. Stafleu s Wetensch. U1tgeversm11. Alphen ad R11n 1985

8 P Freel1ng. Overcare ~.the damage caused by doctors Update (1 april 1979) 877

9 N Me Intyre en K. Popper. The cnt1cal atl!tude 1n mecJ1c1 ne the need for a new eth1cs 1983

10. J.D. Myers. Prevent1ng 1atrogen1c compl1cat1ons New England Journal Med1c1ne 304 ( 1981) 664

11 J R Hampton 'The end of clln1calfreedom' Bnl!sh Medi- cal Journal 28 7 (1983) 1237

12 J E Hams. 'Defens1ve Med1c1ne 1t costs. but does 1t work?'. JAMA 257(1987) 2801

13 R.A Reynolds ea. The cost of med1cal professional l1abil,ty JAMA 257 (1987) 2776

14 J.M. Greep en P A v Gelder. Med1sche technolog,e.

een probleem·. Ned TIJdschnft v Geneeskunde 128.

(1984)1 009

15 J C van Es, Waar gehakt wordt vallen spaanders , Med1sch Contact 42 (1984) 1339

16 Wetenschappel11k lnst1tuut voor het CDA. ·zorgvern1eu- w1ng door structuurverander~ng Van Loghum Slaterus.

Deventer 1987

Chr~sten Democrat1sche Verkenn1ngen 10187

c

(9)

Gesch1eden1s

Dr. J.M.M.J. Clerx

KVP en PvdA en het naoorlogse

economische beleid

De economische politiek van KVP-minister Van den Brink werd beheerst door doel- matighetdsoverwegingen en geinspireerd door het subsidiariteitsbeginsel. Ten tijde van de kabinetten-Drees stand de ideo/o- gle achter de economische politieke op-

vattingen van de parttjen centraal.

De discussie tussen het CDA en de PvdA over de rol van de overheid in de economi- sche politiek, concentreert zich rond de mate waarin economische politiek cen- traal moet worden gestuurd. Terwijl het CDA een genormeerde vrije markt econo- mie voorstaat, wenst de PvdA meer na- druk op de centrale stu ring van het econo- mlsche Ieven.

Het huidige no-nonsens beleid van het kabinet-Lubbers in de jaren tachtig opteert voor een terugtredende overheid, maar de PvdA blijft voorstander van handha- ving van die overheidsinvloed

De grondslag voor de thans gevoerde economische politiek werd gelegd door de KVP-minister van Economische Zaken Van den Brink in het kabinet-Drees-Van Schaik (1948-1951 ). ZiJn politiek werd ook toen vooral bestreden door de PvdA. Ge- geven de huidige opvattingen van CDA en PvdA over de aard van de te voeren eco- nomische politiek, hebben de discussies die toen werden gevoerd rond een aantal

Christen Democrat1sche Verkennmgen 10/87

hoofdthema's binnen de economische polit1ek, ook nu nog actualiteitswaarde.

Uitgangspositie

Gedurende de periode van de bevrijding tot in 1958 vormden de PvdA en de KVP de kern van de verschillende optredende kabinetten. Tijdens deze periode vond een aanpassing plaats in de aard van de gevoerde economische politiek. Direct na de Tweede Wereldoorlog kon van een vrije markt economie geen sprake zijn. De schaarste aan goederen, de extreem gra- te geldhoeveelheid en het gebrek aan de- viezen noopte tot centraal ingrijpen. Ne- derland kende een uitgebreid distributie- systeem aangevuld met im- en exportver- gunningen terwijl De Nederlandsche Bank voor rekening en risico van de staat belast werd met de regeling van het devie- zenverkeer. 1 De beheersing van het eco- nomische Ieven was op deze wijze vrijwel volledig gegarandeerd.

In 1948 ving tijdens het kabinet-Drees- Van Schaik onder Ieiding van de minister

Dr. J.M.M J Clerx (1948) IS sen1or medewerker b11 het Centrum voor Parlementa~re Gesch1eden1s dat verbonden IS

aan de Kathol1eke Un1vers1te1t N11megen

1 F J.F.M Duynstee en J. Bosmans, Partementa1re Ge·

sch1edems van Nederland na 1945. Het kabinet Scher·

merhorn-Orees 24 JUm 1945- 3 JU!i 1946 (Assen/Amster- dam 1977) 378

409

(10)

van Economische Zaken Van den Brink de overgang aan van een economische politiek van herstel naar een van groei.2 Deze groei zou tot stand moeten komen door middel van een expansieve struc- tuurpolitiek gericht op industrialisatie en export. Deze politiek was nodig om werk te verschaffen aan de te verwachten ex- plosieve groei van de beroepsbevolking en om het tekort op de lopende rekenmg te dekken. Dit tekort bedroeg in 1948 een miljard gulden en was gelijk aan 8% van de consumptie gegeven het toen bestaan- de investeringsniveau3 Financiering van dit tekort werd mogelijk door de ontvan- gen Marshall-hulp.

Met de aanvang van de expansieve structuurpolitiek kwam ook een liberalisa- tiegolf over Nederland. In snel tempo wer- den de bmnenlandse distributiemaatrege- len opgeheven. lnternationaal werd de li- berallsatie van het handels- en betalings- verkeer gestimuleerd door de Marshall- hulp die onder meer het opheffen van belemmeringen voor handel en betalin- gen als voorwaarde kende.

De industriele ontwikkeling van Neder- land was volgens Van den Brink aileen dan mogelijk als er sprake was van een gele1delijke vrijmaking van het handelsver- keer. Dit moest zo gebeuren 'dat bij het einde van het Europese Herstel Program (EHP) het stadium van een vrij multilateraal verkeer is bereikt' 4 Dit beleid werd ontwik- keld mede onder verantwoordelijkheid van de PvdA, die echter ook 'greep' wen- ste te houden op de richting van de econo- mische ontwikkeling. Oat de PvdA ak- koord was met interne vrijmaking in enge zin bestaande uit de afschaffing van distri- butieregelingen lag voor de hand. Voor de PvdA stond bij de beoordeling van de 1nterne liberalisatie centraal in hoeverre de regering fundamentele invloed kon blijven uitoefenen op de richting waarin het eco- nomische Ieven zich ontwikkelde. Voor de PvdA was de invloed van de overheid in het economische Ieven een kwestie van principe. De binding van het bedrijfsleven

410

Gesch,eden1s

aan de algemene richtlijnen van het over- heldsbeleid stond voorop, terwijl vrijheid aileen was toegestaan wanneer dit maat- schappelijk was vereist.

De KVP was ook geen voorstander van ongelim1teerde vrijheid in het economi- sche Ieven. Minister Van den Brink, daarin gesteund door de KVP, toonde zich voor- stander van het doelmatigheidsprincipe binnen de economische polit1ek van de overhe1d dat gebaseerd werd op het sub- sidiariteitsbeginsel5 Bmnen een dergeliJ- ke politiek stond de vriJheid van het econo- mische Ieven voorop, terWIJI gebonden- heid slechts moest worden nagestreefd wanneer d1t maatschappelijk werd vereist.

De binding van het bedrijfsleven aan alge- mene regels door de overheid had aileen de bedoelmg de onderschikking van het bedrijfsleven aan het algemeen belang te verzekeren.

Onder meer de uitkomst van de debat- ten rond de industr1alisatiepolitiek en de publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie vormde een graadmeter voor de aard van econom1sche pol1tiek die door minister Van den Bnnk werd gevoerd. Externe libe- ralisatie betrof de afschaffing van de lnter- nationale handelsbelemmeringen. Ook hier was de vraag in hoeverre een interna- tionaal orgaan greep bleef houden op het internationale economische gebeuren ge- geven deze liberalisatie.

Interne liberalisatie

Vooral ten gevolge van de Marshall-hulp kreeg Nederland de tijd en de mogelijk- heid het interne evenwicht te herstellen.

Naast een groei van het goederenaanbod betrof dit een afremming van de groei van

2. Joh. de Vnes. De Nedertanase economw tt)dens ae 20e eeuw Een verkenntng van het meeste kenmerkende (Bussum 1977) 166

3 H T K 1949-1950 Vers/ag 706

4 H T K. 1949-1950 81JiagenA 1400-X nr 10. Rtjksbegro- ttng Economtsche Zaken voor het dtenst)aar 1950. Memo- ne van Antwoord. 20

5 H T.K 19481949 81Jiagen·A 1000-X nr. 7. RtjkSbegrottng voor Economtsche Zaken voor het dtensiJaar 1949 Voor- lop'g Verslag 1

Chnsten Democrat1sche Verkenn1ngen 10187

(11)

de geldwculatie. In 1948 lieten de finan- cien van de staat reeds een overschot z1en en was de geldcirculat1e als percentage van het nationaal inkomen al weer terug- gebracht tot het n1veau van december 19456

Met de aanvang van het kabinet-Drees- Van Schaik in 1948 kon zodoende verant- woord een begin worden gemaakt met de afschaffmg van interne distributiemaatre- gelen. Dit proces van interne l1beralisatie werd mede bevorderd door afspraken 1n

Benelux-verband. Tijdens de ministers- conferentie op het Chateau d'Ardenne van 8 JUni 1948 bereikten de regeringen onder meer overeenstemming over de te- rugkeer naar een stelsel van vriJe con- sumptie en vermindering van subsidies op produktie en consumptie.

Over de afschaffing van de distributie bestonden geen fundamentele verschillen tussen mmister Van den Brink, de KVP en de PvdA. ledereen was ervan overtuigd dat de verlammende werking die u1tging van de distribut1e met zijn overheersende overheidsinvloed weer zo snel mogelijk moest worden afgeschaft.

Anders lag dat toen de interne liberalisa- tie ook de sturende rol van de overheid op het economisch Ieven dreigde aan te tas- ten. De PvdA-fractie in de Tweede Kamer verzette zich tegen deze dreiging hoewel ze bevriende min1sters in het kabinet had.

Gedurende de discussies rond de rege- ringsverklaring van het kabinet-Drees-Van Schaik nam Drees een tussenstandpunt 1n over de aard van de te voeren economi- sche politiek. Tegemoetkomend aan de opvattingen van de PvdA stelde hiJ dat bemoeienis van de overheid nodig was ten aanzien van grote maatregelen die de brede lijn van de economische ontwikke- llng raakten. Een zekere richtinggeving binnen de investeringspolitiek kon nood- zakeliJk zijn omdat de middelen te beperkt waren en daarom niet verspild mochten worden voor produkt1e die niet echt nod1g was. Van de andere kant liet hij voldoende ruimte voor de opvattingen van de KVP

U,nsten Democratrsche Verkenr,c;gen t 0/87

terzake. Er moest een construct1eve poli- tiek worden gevoerd met een plan in zeer algemene zin. Gedetailleerde nchtsnoe- ren voor aile bedriJven achtte hiJ uitgeslo- ten omdat die te belemmerend zouden werken voor het bedriJfsleven7

lndustrialisatiebeleid

Een krachtmeting tussen de PvdA en Van den Brink vond allereerst plaats ten aan- Zien van het mdustrialisatiebeleid. In te- genstelling tot de eerste naoorlogse minis- ter van Economische Zaken Vos (PvdA) die industrialisatie wenste langs de weg van een taakstellende dwingende plan- ning, w1lde Van den Brink de industrialisa- tle Iaten plaatsvinden volgens een minder strak schema8

Tijdens de behandeling van ZIJn begro- tmg voor het jaar 1949 gaf Van den Brink een nadere karakterisering van het indus- trialisatiebeleid9 Het industrialisatiebeleid moest een algemeen nchtsnoer geven maar geen bindende kracht hebben en niet teveel in details treden. Bij de samen- stelling van deze algemene richtsnoer moest rekening worden gehouden met zowel de samenwerking in Benelux- als in OEES-verband (Organisatie van Europe- se Economische Samenwerking). Het par- ticulier initiatief kreeg het primaat bij het industrialisatieproces. Of de overheid zelf het mitiatief moest nemen, werd zodoende afhankelijk van het part1culier initiatief.

De controverse bleek reeds uit het voor- lopig verslag naar aanleiding van de be- grating van het departement voor Econo- m1sche Zaken voor het dienstjaar 1950 waarbiJ als bijlage, de eerste industrialisa- tlenota was gevoegd. De PvdA stelde in het verslag dat de eenzijdig op het particu-

6 P Lreftrnck, The Post-War FmanC!al Rehabtlitatton of the Netherlands (Den Haag 1973) tabelll pag 18. resp .. !abel

1 pag 14 7. lbtd. 76 en 77

8 J.H Th.M. Cuppen. J.R M van den Bnnk: wetenschap- per, mrnrster en bankrer. rn Politteke Opstellen 6 1986

(NrJmegen 1986) 78

9 H TK 1948-1949 Br1lagen-A 1000-X nr 9. Memone van Antwoord 17-18.

411

(12)

Het particuliere initiatief kreeg prioriteit bij het industrialisatieproces.

lier 1nitiat1ef afgestemde industrialisatiepo- litiek in strijd was met ·het door de Minister geprezen doelmatig economisch stelsel waarin in zijn eigen woorden beginselen van economische zelfverantwoordelijk- heid en economische gemeenschapsver- antwoordelijkheid niet contradictoire maar contraire beginselen zijn waartussen zich tal van mengvormen kunnen bevinden' .1o Het particulier initiatief kon volgens de PvdA om twee redenen de haar toebe- deelde taak niet vervullen. Er konden ver- schillen bestaan tussen de particuliere en sociale rentabiliteit. Projecten met een lage ondernemers-rentabiliteit konden maatschappelijk van groot belang zijn en derhalve een hoge sociale rentabiliteit hebben. Het particuliere bedrijfsleven zou in dergelijke projecten zodoende niet geinteresseerd ziJn. Ook de nsico's ver- bonden aan invester~ngen konden demo- gelijkheden van part1culiere ondernemers te boven gaan. Overheidsinitiatief was dan geboden.11

Volgens Van den Brink bestond er geen principieel verschil van opvatting met de PvdA Ook de PvdA onderschreef immers de opvatting van Van den Brink dat een doelmatig economisch stelsel een synthe- se inhield tussen economische zelfverant- woordelijkheid en economische gemeen- schapsverantwoordelijkheid, van particu- ller initiatief en Ieiding door de overheid.

412

Over de uitwerking van dit beg1nsel be- stand wei verschil van mening tussen de PvdA en de m1nister voortvloeiend uit de maatschappijvorm die men als de meest wenselijke beschouwde. De min1ster zag aileen een taak weggelegd voor de over- heid in het industrialisatiebele1d 'In die ge- vallen die voor directe deelneming door de overheid in aanmerking komen, verder als het particuliere initiat1ef geen interesse toont, nadat van overheidswege wei doel- treffende maatregelen ZIJn genomen'.12

De m1nister vond dan ook dat de twee voorbeelden, aangehaald door de PvdA om aan te tonen dat het bedrijfsleven niet berekend was de haar toebedeelde taken 1n het 1ndustrialisatieproces uit te voeren, volstrekt niet in strijd waren met het door hem geschetste rolpatroon tussen de overheid en het bedrijfsleven. De centrale vraag bij de industr1alisatie was volgens de minister of de benod1gde ondernemersca- paciteit voldoende aanwezig was en niet of de bereidheid tot ondernemen voldoen- de was. Een tekort aan ondernemersca- paclteit kon niet worden verholpen door meer ondernemersinitiat1ef

De PvdA pleitte in het kader van de door haar voorgestane meer planmatige indus- trialisatie ook voor een ~nvesteringscontro­

le. Via een dergelijke investeringscontrole konden de voorgenomen investeringen worden getoetst aan het industrialisatle- plan. Speciaal kon er op deze wijze zorg voor worden gedragen dat de schaarse deviezen zo zinvol mogelijk werden be- steed. De praktijk van het beleid van de minister op dit gebied wees eerder op een vrij Iaten van de investeringen. Zo bestond het voornemen om de werkingssfeer van het bedrijfsvergunningenbesluit in te per- ken terwijl de belastingfaciliteiten voor in- terne reservering zo werden gericht dat de bedrijven die de meeste winsten maakten

10 H.T.K 1949 1950 BIJiagen-A 1400 X nr 9. Voorlop!Q Verslag. 3

11 lb1d, 3

12 H T K. 1949-1 950 81Jiagen A 1400-X nr 10. Memone van AntwoorcJ. 19

Cl1r~sten Democrat1sche Verkenn1ngen 10187

Ge

hE br

0\

vc. fo

bE

H kr ar in m

nl

VE

kr n; sc gl V< ri1 dl d d ni

Cl

aj d tc B e

ir Zl d rr r1 rr d B si rr rr

a b

liE

d d B v n

c

(13)

Gesch1eden1s

het eerst in aanmerking kwamen voor uit- breiding. De PvdA gaf Van den Brink in overweging over te gaan tot de instelling van een investeringsfonds. Een dergelijk fonds zou de overtollige reserves van de bedrijven opnemen tegen een vaste rente.

Het fonds zou de mogelijkheid moeten krijgen 'deze gelden over te dragen aan andere ondernemingen of bedrijfstakken in het kader van de industriefinanciering, met als doel het hebben van het grootste nuttig effect van de uit interne besparing verkregen reserves'. 13

De minister bestreed de kern van de kritiek van de PvdA op dit beleidsterrein, namelijk dat zijn liberalistische economi- sche politiek tot verspilling zou le1den. Vol- gens Van den Bnnk resteerde de overheid voldoende mogelijkheden om de investe- ringen te nchten. 14 Allereerst gaf het be- drijfsvergunningenbesluit de mogelijkheid de verschillende initiatieven die voortvloei- den uit de schaarste-economie, maar die niet levensvatbaar waren bij normale con- currentieverhoudingen, tegen te gaan. De afnemende schaarste ontnam weliswaar de grond aan dit besluit, maar het werd loch nog toegepast in afwachting van de Bedrijfsvergunningenwet. Voorts bestond er controle op de deviezentoewijzing voor mdustriele outillage. Alhoewel de devie- zenschaarste afnam en daarmee ook hier de grond voor de controle, bleef de com- missie voor kapitaalgoederen, die de prio- riteiten biJ de invoer van kapitaalgoederen moest vaststellen, gehandhaafd. Boven- dien vervulde ook de Nederlandsche Bank nog een controletaak. Zonder in- stemming van de Nederlandsche Bank mochten de parllculiere banken geen be- middeling verlenen bij een emissie van aandelen of obligaties door particuliere bedrijven. Daarnaast mochten de particu- llere banken slechts bankkredieten boven de f 50.000 verstrekken, na goedkeuring door de Nederlandsche Bank. Van den Bnnk keerde zich ook tegen de instelling van een investeringsfonds. Hij vond de noodzaak om op een dergelijke wijze re-

Cl,r•sten Dernocrat•sche Verkenn1ngen I 0/87

serves te mobiliseren niet groot genoeg om een zo ingrijpende maatregel te recht- vaardigen. I nvesteringsprioriteiten wenste hij niet vast te stellen, omdat daarmee een averechts effect mocht worden verwacht op het ondernemersinitiatief.

De bezwaren van de PvdA-fractie richt- ten zich primair tegen de industrialisatie- politiek van Van den Brink en niet tegen de opstelling van de KVP. De KVP markeerde wei bij monde van fractievoorzitter Rom- me, haar positie in het conflict. Romme maakte duidelijk dat de economische poli- tiek van het kabinet en daarmee ook haar industrialisatiepolitiek, zoals die werd ge- voerd door Van den Brink, op waardering en steun van de KVP kon rekenen. Hij riep de PvdA op om de steven van haar tactiek op sociaal-economisch terrein bij te stellen ten einde meer te 'koersen naar wat ver- enigt dan naar wat scheidt'. 15

De aanval van de PvdA op de gevoerde economische politiek was overigens niet nieuw. Ook tijdens het laatste jaar van het kabinet-Beel (1946-1948) had de PvdA een scherpe aanval geplaatst op het eco- nomische beleid van de minister van Eco- nomische Zaken Huysmans (KVP).16 Ook toen luidde de kritiek 'of de in het laatste Jaar gevoerde economische politiek nog wei binnen de progressieve opzet van het kabinet ligt'. Volgens Rom me zou men 'positief uitgedrukt, wellicht kunnen zeg- gen, dat hier planmatig wordt gehandeld, zelfs met iets van die starheid, die voor elk plan, hoe noodzakelijk ook, een gevaar is' _17

Minister-president Drees zorgde ervoor dat de PvdA loch instemde met de 'libera- le' industrialisatiepolitiek. De industrialisa- tienota was zeker niet gebaseerd op klas-

13. H T K 1949-1950 BIJiagen-A 1400-X nr 9. VoorlopJQ Verslag. 1

14 H T.K 1949-1950 BIJiagen-A 1400-X nr 10. Mernone van Antwoord. 15

15 H.T K. 1949-1950 Verslag 381

16 Op 21 Januan 1948 volgde Van den BC!nk de z1eke Huysrnans opals rn1n1ster van Econorn1sche Zaken 1n het kab1net Beel.

17 H T.K 1948-1949 Verslag. 381

413

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Er werd aangetoond dat de Argusvlin- der in het warmere microklimaat van de Kempen meer zou moeten investeren in een derde generatie, terwijl in de koe- lere Polders nakomelingen

Dat zijn achtereenvolgens het onderwerp en de doelen van onderzoek (par. 2), de reikwijdte van het onder- werp en de door Spierings gehanteerde methode om de figuur van de

Het is echter de vraag of de tekst van het wetsformuher valt onder 'de be- kendmakmg van de wetten', zoals de mimsters suggereerden Wat daarvan zij, de vraag of de wetgever niet

Gat in Zeylen, komende van benoorden soo myd de Noord-Wal, en Seylt by het Zuyd Eylant in en daar digt by langs, soo laat gy de Blinde aan Bak-Boort en hout soo u Koerts tot dight

Gescheiden ouders die hun kin- deren ondersteunen tijdens de opvoeding (leuke dingen doen samen, luisteren naar de problemen van het kind,…) en weinig tot geen ruzie maken over

Uit de SiV-gegevens blijkt dat kinderen een hogere levens- tevredenheid hebben wanneer ouders samen spreken over de kinderen en weinig of geen ruzie maken. Uit de SiV-gegevens van

Een deel van de afvoer die verzameld wordt in Salland stroomt in deze situatie dus niet meer door de Weteringen naar het Zwarte Water maar het achterliggende gebied in.. De hoogte van