• No results found

Om de mens

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Om de mens "

Copied!
72
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

588

n

IN DIT NUMMER DOCUMENTATIECENTRUM

NEDERLANDSE POUTIEKE PARTI.!FN

590 Column: Een nieuwe cultuur-politieke conceptie gevraagd door mr. L. B. M. Wust

592 Om de mens

door prof. mr. E. M. H. Hirsch Ballin

589

In het meinummcr van 1983 is een gesprek over de rol van de overheid wecrgegcven, dat onder Ieiding van de heer Borstlap gevoerd werd tussen de heren Boorsma. De Gaay Fortman. Hirsch Ballin. Klapwijk en Kortmann. Op verzoek van de redactie hebbcn een aantal mensen hun visie op de rol van de ovcrheid in dit blad gegeven. te wcten de heren Dengerink ( 10/83 ), Van Gennip ( 1184).

Schneider (2/S4). Donner (4/84), Van Wissen (6/R4). Hoekstra (9/84) en Hcnnekens (IOIE\4). In dit nummer trcft u het afsluitcnd artikel van de reeks bijdragen over deze thematiek aan.

601 Honger, voedseloverschotten en landbouwbeleid

door prof. dr. ir. D. B. W.M. van Dusseldorp, drs. F. H. de Haan en ir. A.P.J.M.

Oomen

In de VS en Europa hchben we voedselovcrschotten. terwijl in Afrika. Azie en Latijns Amcrika mcnsen honger lijden of ondervoed zijn. De achtergronden hiervan worden in deze hijdrage geanalyscerd. De auteur gecft tevens aan, welke taak Nederland, ook in EG- en internationaal vcrband. hierhij hccft.

615 Orgaantransplantatie: toestemmings- of geen-bezwaarsysteem?

door C. P. Bruim

Bmnen afzienhare tijd zal de Tweede Kamer zich huigen over een voorontwerp Wet

Orgaantransplantatie. In Nederland is voor orgaantransplantatie (het uitnemen van organen na overlijden en het ovcrplanten <:rvan in het lichaam van een zieke) toestemming nodig. gegcven door de hetrokkcne (hijv. middcls een donorcodicil) of door dicns familic. Dicnt dit

toestemmingsvereiste te worden gehandhaafd. nu er een tekort aan beschikhare organen is~

622 Het marxistische socialisme als hoogste stadium van kapitalisme, imperialisme en fascisme

door prof. dr. A. van Doorn

In dit artikcl wordt ingegaan op de vraag waarom in de westerse wereld tegenwoordig vee! politici.

vakhondsleidcrs. journalisten en cconomen weinig enthousiasme en helangstelling meer tonen voor het ( neo- )marxismc en waarom sommige thcologcn en sociologen nog een ander standpunt innemcn.

634 Werkgelegenheid op het kruispunt van arbeidstijdverkorting en loondaling;

vertraagd of magisch realisme in de Partij van de Arbeid door prof. dr. A.J. Vermaat

In augustus 1984 publiccerdcn drie PvdA-cconomen- de heren Van Kemenadc. Ritzen en Wiiltgens - een rapport over het economisch helcid getiteld: 'Om een werkbare toekomst'. In dit nummcr wordt dit rapport aan ecn kritische analyse ondcrworpen.

647 Periscoop- Commentaar uit het Wetenschappelijk Instituut

In deze rubrick komen actucle ontwikkelingen aan de orde die een nadere analyse verdienen. Dcze maand: levensheschouwelijke inspiratie en organisatie in de media- en onderwijswereld. onder de titcl 'De weg naar Hilversum 5; cmancipatie en vervreemding'.

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN lc'R4

(2)

l

l

1

'l

! I

I !

COLUMN 590

Een nieuwe cultuur-politieke conceptie gevraagd

Een column als deze verdraagt een wat persoonlijke noot: geconfranteerd met de straam van discussies en stukken, die als vervalg op de behandeling van de Medianota thans onder grate tijdsdruk op gang is, stel ik bij mijzelf vast, dat heel deze- goeddeels zeker ook nuttige- excercitie, mijn onbehagen over bepaal- de cruciale cultuur-politieke beslissingen van het voorgenamen mediabeleid niet wegneemt. Integendeel, nog voedt. En dat dat een hypotheek legt op mijn affec- tieve relatie tot mijn partij, die meer dan welke andere nu eenmaal aangesproken kan worden op dit beleid.

Deze persoonlijke implicatie nu verder terzijde latend, acht ik het zakelijk van belang voor ogen te houden, dat met de Medianota de discussie binnen de partij over de verdere verdieping en concretise- ring van een christen-democratische visie op het te voeren cultuurbeleid, en daar- binnen op het mediabeleid, niet afgelo- pen kan zijn. Ondermeer en met name de introductie in het mediaveld van een nieuwe relatie tussen omroep en com- merciele, uitsluitend markt- en winstge- richte exploitatiemogelijkheden- een 'arbitraire beslissing' zoals de Medianota onthullend zegt -, betekent een koerswij- ziging in een tot dusver gevoerd christen- democratisch beleid en staat op gespan- nen voet met het Program van Uitgangs- punten en een aantal paragrafen van het Verkiezingsprogram. Zij dwingt ook tot bezinning op de vraag welke implicaties deze beslissing voor andere terreinen van

cultuurbeleid kan hebben. Aileen reeds met het oog op de totstandkoming van het nieuwe verkiezingsprogram is die be- zinning een dringende eis.

Mijn onbehagen met de Medianota en haar parlementaire behandeling betreft behalve bepaalde uitkomsten minstens evenzeer het feit dat het van de kant van de CDA-betrokkenen vrijwel geheel ant- broken heeft aan enigerlei paging tot analyse en vervolgens tot waardering van de wederzijdse relatie tussen de huidige economische machtsstructuren en het geestelijk-cultureel krachtenveld. Heb- ben zij een harmonische onderlinge rela- tie of vormt de een voor de ander een bedreiging?

De relatie en de onderlinge machtsver- houding economische orde/sociaal-cultu- rele orde is in christen-democratische kring geen nieuw, maar, naar het mij voorkomt, nog lang niet uitgerijpt vraag- stuk. Er is een duidelijk graeiend besef dat de sociale orde en het menselijk wel- zijn bedreigende knelpunten in deze rela- tie zijn, o.m. tot uitdrukking komend in een aantal als ongunstig beoordeelde ont- wikkelingen in het moderne levensgevael ('de ik-cultuur', een consumentistische en secularistische levensinstelling), maar van een systematisch volgehouden pogen om de oorzaken en de preciese werking van, en zo mogelijk een politiek ant- woord op deze complexe knelpunten te vinden en te formuleren, kan nog niet gesproken worden. Van een vertaling in

(3)

590

~ds

n be-

n dt

i1S

van ont- van ige

t

:b- ela-

r- tltu-

lag- ef vel- rela- I in

ont- voel 1e en r

>gen ng

te

t

~in

COLUMN

doordacht beleid is nog geen sprake.

Ik heb, voorzover het het Mediabeleid betreft, destijds geprobeerd 1) aan te to- n en hoe, vanuit de problematiek van het grondrecht van meningsvorming en mc- ningsuiting gedacht. de sociaal-ethische implicaties van dat recht weerstand zou- den moeten doen bieden aan een van dat recht abstraherende en zich autonoom gedragende ondernemersvrijheid. Zij kunnen niet worden afgedaan met een klakkeloze behandeling van bovenge- noemde relatie, als waarvan de Media- nota een voorbeeld is.

Men kan het probleem ook anders bena- deren, door n.l. vragen te stellen aan het economisch systeem. Daartoe is een goe- de impuls gegeven in de publikatie 'Werkloosheid en de crisis in onze sa- menleving' van ons Wetenschappelijk In- stituut. Nog fundamenteler is dat m.i.

gedaan door prof. Weiler in zijn artikel in dit blad (jrg. 1983, nr. 9). waarin hij betoogt dat het steeds meer in de marge raken van cultuur en godsdienst en van de mogelijkheden voor een zinvolle orga- nische socialiteit, moet worden toege- schreven aan de dominerende positie van het vigerende economische systeem.

Hij staat in deze fundamenteel-kritische benadering niet aileen. Ik noem de origi- nele benaderingen van denkers als Bau- drillard en Guillaume in Frankrijk. Ik zie die kritiek ook bij Duitse auteurs, die staan in de christelijk-sociale traditie. Ik

591

mr. L.B.M. Wiist

noem niet zonder eerbied de naam van de nestor, Von Nell Breuning.

Deze naam- van de man die het subsidi- ariteitsbeginsel, als auteur van 'Quadra- gesimo Anno', op een uiterst radicale wijze geformuleerd heeft- brengt mij op een suggestie. Het zou nuttig kunnen zijn het subsidiariteitsbeginsel in zijn toepas- sing niet te beperken tot de relatie van het persoonlijk/groeps-leven tegenover de overheid, maar het in zijn consequen- tie evenzeer te gaan doordenken ten aan- zien van in beginsel elke maatschappelij- ke machtsconcentratie, in het bijzonder de economische, welke de mens en zijn geestelijk groepsleven bedreigt.

Wat daar van zij, het punt waar het mij om gaat is dat het CDA met kracht ver-

d~r uitwerking geeft aan een cultuur-poli- tiek concept, waarin de wisselwerking economisch systeem en sociaal-culturele orde onderkend en zonodig gecorrigeerd en gestuurd wordt. Anders blijft de cul- tuurpolitiek voor het CDA inderdaad een marginale zaak, terwijl intussen en voor het overige de maatschappij geeste- lijk en sociaal een heel andere kant wordt opgestuurd.

1) Gastcollegc over Levcnsbeschouwing en Media. Katholieke Universitcit van Nijmegen, 17 mei 1984.

CHRISTEN DEMOCRA T!SCHE VERKENNINGEN 12/84

(4)

.I

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE 592

door prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin

Prof. mr. E.M.H. Hirsch Ballin is hoogleraar in het staats- en administratief recht a an de Katholieke Hogeschool te Tilburg.

Om de mens

Het ronde-tafelgesprek over de rol van de overheid (COY 5/83), pp. 220-240) hceft de redactie ertoe gebracht een reeks auteurs uit christen-democratische kring te vragen, zich over het onderwerp staatsbeschouwing uit te spreken. Het lijdt geen twijfel dater goede redenen zijn om dit onderwerp hier aan de orde te stellen. A Is een christen- democratische partij- een partij die beginselpartij wil zijn- geconfronteerd wordt met de wens of de noodzaak om de staatszaken in omvang te beperken. moet zij weten welke principes inzake de staatstaak aan haar politick richting geven.

In de reacties op de uitnodiging van de redactie klinkt evenwel nogal wat scepsis door omtrent de zin van het naar voren brengen van zulke principes. Is het Ieven niet toch altijd sterker dan de leer? Zijn dergelijke principes niet telkens weer grate, holle woorden gebleken, zonder werkelijke relevantie voor de politieke praktijk? Ook voor zulke sceptische reac- ties bestaan ongetwijfeld goede redenen.

Het valt niet te ontkennen dat de feitelijk bestaande staatstaak zich heeft ontwik- keld in een periode waarin onafgebroken christen-democraten mede regeringsver- antwoordelijkheid hebben gedragen. Zij (wij) hebben niet kunnen of willen voor- komen, wat wij nu- principieel? --onder kritiek stellen.

Deze spanning tussen leer en Ieven van christen-democratische politick mag niet

worden verloochend wanneer wij ons wa- gen aan een slotbeschouwing in de reeks publikaties over 'staatsbeschouwing'- een slotbeschouwing die. uiteraard, geen afsluiting van het gesprek kan of wil zijn.

Achtereenvolgens komen aan de orde:

(1) de analyse van de huidige rol van de overheid; (2) normatieve concepten voor de rol van de overheid; (3) de praktische betekenis daarvan. Enkele opmerkingen over ( 4) de stijl van christen-democrati- sche politick sluiten deze bijdrage af.

1. De analyse van de huidige rol van de overheid

Normatieve beschouwingen over de staat en zijn taken zijn altijd ingegeven door een bepaalde visie op de problemen waarvoor men zich- in een bepaalde tijd en op een bepaalde plaats- in het poli- tieke Ieven gesteld ziet, bijv. vredes-

(5)

5'!2

~ft de (en, at er It

s wa-

~eks

geen ZIJn.

le:

de voor

;che 1gen Hi-

de staat or

tijd li-

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRATIE

vraagstukken, behoefte aan goedkope grondstoffen, onderontwikkeling, om- vangrijke werkloosheid. Thans wordt het beeld beheerst door de grote omvang van de open bare uitgaven- een zo grate om- vang dat economisch herstel erdoor wordt belemmerd en het overheidsappa- raat erin verstrikt raakt. Bij zo'n dia- gnose van de huidige problematiek valt.

wanneer men principes betreffende de rol van de overheid tracht aan te geven, het accent als vanzelf op richtsnoeren voor het afstoten van overheidstaken.

Dit is, globaal, de reactic in conscrvatief- liberale politieke partijen, zoals de Repu- blikeinen in de Vercnigde Staten, de Britse Tories en te onzent de VVD. Te- rugtreden van de overheid omwille van vrijheid- in de zin van ongebondenheid- in het maatschappelijk Ieven is dan het devies. Deregulering wordt opgevat als afschaffing (kwantitatieve vermindering) van wettelijke regels. Waar desalniette- min voor krachtig staatsoptreden wordt gepleit. is hct niet uit bezorgdheid over sociaal-economische onrechtvaardighe- den maar om wille van een ongestoord verloop van het maatschappelijk verkeer.

Er wor(ft meer waarde gehecht aan op- treden tegcn vandalismc. dan aan optre- den tegcn belastingfraude.

Waar zulke principes voor hct afstoten van overheidstaken in de praktijk wor- den gebracht,. roepen zij onmiddellijk hun tegenvoeters op. Wie in een positie verk.eert dat hij of zij van overheidsoptre- den afhankelijk is geworden, kan de re- ductic daarvan- die wordt doorgevoerd omwille van belangen van anderen- moeilijk anders zien dan als een onrecht- vaardige behandeling. Verzet van uitke- ringstrekkers en organisaties die zich voor hen inzetten is, zo bezien. volstrekt begrijpelijk.

Zowel aan de ene als de andere benade- ringswijze ligt een utilitaristische, d. w .z.

zich op nuttigheidsoverwegingen orientc- rende politieke ethiek ten grondslag: in

CHRISTEN DEMOCRATISCHE VERKENNINGEN 12 X4

593

hetenegevalvraagthetnutvooreen bepaalde groep van belanghebbenden van het afstoten van overheidstaken om voor- rang, in het andere geval het nut voor andere belanghebbenden van de instand- houding daarvan.

In deze nabeschouwing moeten wij ons dan ook de vraag stellen in hoeverre aan christen-democratische zijde analyses te vinden zijn van de huidige problematiek die verder reiken dan het aanwijzen van bepaalde belangen welke- hetzij door een te ver uitgedijde overheidstaak, het- zij door een bepaalde beperking ervan- wordt aangetast. Hiermee wil ik niet zeg- gen dat zulke belangen niet tellen. Inte- gendeel, het bepalen van beleid is altijd het- afwegen van belangen. Maar in de door de redactie aan de orde gestelde vraagstelling gaat het om iets anders, na- melijk om principes waarvan een waarde- ring van de betrokken belangen kan uit- gaan: welke belangen moeten wei, en welke niet tot overheidsoptreden leiden?

Op het eerste gezicht speelt ook in analy- ses die door christen-democraten worden gegeven de opvatting een belangrijke rol dat de omvang van de overheidstaak een sta-in-de-weg voor individuele vrijheid is geworden. Zo wijst Schneider erop dat blijkens het grate aandeel van de collec- tieve sector in het nationale inkomen 'de omleiding van de maatschappelijke ont- wikkeling over de staaf zozeer is toege- nomen, dat als 'centrale vraag' voor de overheid zich aandient: 'hoe vrij laat ik de mens' (2/1984, p. 56-57). Daarbij merkt hij op dat de vrijheid van individu- en en maatschappelijke groeperingen vergaand van hun 'financiele armslag' af- hankelijk is (p. 58). Toch blijkt het Schneider niet te gaan om de financiele belangen van degenen die de bestaande hoge belasting- en premiedruk treft.

Schneiders zorgen betreffen vee! meer de zedelijke waarde van persoonlijke beslis- singen dan de individuele bestedingsvrij-

(6)

I

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE heid. Een gecollectiveerde beslissingsbe- voegdheid- hoe goed bedoeld ook (p.

57), en ook als het gaat om zo goede zaken als ecn ruime ontwikkclingshulp- kan ethisch geen equivalent vormen voor een bcslissing waarbij men persoonlijk iets opoffert (vgl. p. 58). Schneider gaat het er dus om, dat men de mens tekort doet, als de staat hem van zijn verant- woordelijkheden voor de medemens (hier en in de Derde Wereld) ontlast. Oat is iets heel anders dan een kritiek op het belastingpeil als financiele belangenbe- hartiging: Schneiders argumentatie laat immers ruimte voor het tegenargument.

dat de overheid tussenbeide moet komen (en dus ook de financiele middelen moet opeisen) wanneer de vrije opofferingsbe- reidheid beneden een aanvaardbaar ni- veau blijft.

Een overheid die zoveel financiele en personele middelen aan zich heeft ge- trokken moet wei een machtig apparaat zijn geworden. Dit is althans de gedachte die bij velen heeft postgevat. Donner doet evenwel de uitspraak dat de politick weliswaar ons denken domineert, maar dat het effect van de erkende dwangmid- delen van de staat maar beperkt is ( 4/

1984, p. 170). Ondanks aile pogingen blijkt de overheid op punten als welvaart.

welzijn en werkgelegenheid weinig tot stand te kunnen brengen (p. 172).

Mij lijkt dat Donner hier op een belang-

594

rijk punt wijst: het reeds op velc ge- bieden gesignaleerde achterblijven van de feitclijke effecten van ovcrheidsoptre- den ten opzichte van de pretenties waar- mee het is opgezet. Zijderveld heeft dit eerder de tragiek van de verzorgingsstaat genoemd, 'het hoge pogen dat zichzelf frustreert.' 1) Dan is de verzorgingsstaat echter misschien helemaal nict de mach- tige. de mensen en hun verzorging van de wieg tot het graf regelende moderne Le- viathan waarvoor hij vaak wordt gehou- den. In feite zijn onderdelen van de over- heidsbureaucratie en sectorcn van hct maatschappelijk Ieven zozeer met clkaar verstrengeld geraakt, dat men met even- vee! recht van verstatelijking van het maatschappelijk Ieven als van vermaat- schappelijking van de staat kan sprekcn.

Onze verstatelijkte maatschappij is aan- gewezen geraakt op financiering en orde- ning van staatswege: omgekeerd is onze vermaatschappelijkte staat blootgesteld aan een grenzeloze behoeftc aan over- heidsinterventie, waartegenover politici onmachtig waren om keuzen te maken.

Een concreet voorbeeld van hct snort overheidsoptreden waar het hier om gaat, biedt artikel4, tweede lid, sub b van de Woonruimtebeschikking 1974.2) Bij het lezen hiervan moet men zich realise- ren wat erachter steekt: een politick en maatschappelijk krachtenveld dat tegelij- kertijd om overheidscontrole op het ge- bruik van de woningvoorraad. om parti- 1) A. C. Zijderveld, Transformatie van de verzorgingsstaat. p. 195. in: Ph.A. Idcnburg (red.).

De nadagen van de verzorgingsstaat, kansen en perspectin·en \'oor morgen. Am>tcrdarn 191-::1. pp. 195- 223.

2) Deze bepaling luidt:

'b. Met uitzondering in zoverre van het bepaalde onder a, wordt de vcrgunning in iedcr geval vcrleend aan de eigenaar van een waning. die Iaatstclijk door zijn rechtsvoorganger wcrd bcwoond. indien dczc rechtsvoorganger de waning heeft moeten vervreernden, omdat hij buitcn de gcmecnte op een afstand vanaf zijn waning van meer dan een uur reizen met gebruikmaking van openbaar vcrvocr daadwerkclijk een werkkring heeft aanvaard, nadat hij ten genoegen van burgemeester en wethoudcrs hccft aange- toond dat hij de woning door een becdigd taxateur hceft Iaten taxercn en hct desbetrcffende

taxatierapport heeft overgelegd en voorts de woning gedurendc een door burgemee,tcr en wethouders te bepalcn termijn welke in iedcr geval niet Ianger zal duren dan vijf rnaandcn en zal bcginncn te !open vanaf het plaatsen van de cerste advertentic, tevcrgeefs heeft aangeboden a an een persoon die ingcvolge de gemeentelijke toewijzingsregelen voor de woning in aanmerking komt. ·

(7)

5l)4

·an ptrc- aar- dit staat

~If

a at

1Ch-

mde Le- ou- wer- :t (aar ten-

an- rde- 1ze

;:ld r- tici n.

1van If se- :n elij- :e-

·ti-

)-

nd :zc nd elijk

:rs

~en

·oige

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRATIE culiere eigcndom van woningen. om ge- meentclijke autonomic en centrale norm- stclling en ook nog ecns om bchoud van geografische mobiliteit op de arbeids- markt vraagt: een overheidsbureaucratie die niet beter weet dante proberen dit alles onder te brengen in een stelsel van verbodsbepalingcn, vergunningen. be- stuursbevoegdheden tot nadere norm- steilingen. controlebevoegdheden, gelar- deerd met strafbepalingen en rechtsbe- scherming: en een maatschappelijke rea- liteit die toch haar eigen loop neemt.

In het verlengde hiervan valt te wijzen op enkele van de indringende kanttekenin- gen die Van Gennip bij de toestand van de staat heeft geplaatst: de onmogelijk- heid voor vele staatsburgers om het door hen ervaren 'contrast tussen de directe lasten van het systecm en de mogelijke, maar toch vooral in hun ~evoel indirecte zegeningen ervan' ( 1/19R4. p. 9). de 'mo- derne staat als tegelijk bran en produkt van vcrvreemding' (p. 12). Er is dan ook aile reden om de door Dengerink ( 10/

19R3. p. 526) gestelde vraag- 'weten wij wei. wat wij aan het doen zijn, wanneer wij politick bezig zijn'?'- nict aileen als een vraag naar principes, maar ook in haar praktische implicaties serieus te ncmen.

Met Van Wissen kan tenslotte worden vastgcsteld dat cr in de verhouding tussen staat en maatschappij het de laatste de- cennia heeft ontbroken aan evenwicht tussen 'verantwoording nemen' en 'ver- antwoording geven ·: 'Steeds mecr ver- antwoordelijkheid is van mensen wegge- nomen· (6119R4, p. 279). Maar dit bete- kent niet dat de verantwoordclijkheid en het gezag van de ambtsdragers in de staat in dezelfde mate is toegenomen. Ecrder is het zo, dat- als gevolg van de verstren- geling van staat en maatschappij- ver- antwoordelijkheid is weggelekt naar een anoniem, uitermate complex systeem: een 'regel-systeem dat'- zoals Weiler in dit tijdschrift (6/19R2. p. 312) schreef-

CHRISTEN DEMOCRATISCHE Vf-.RK~.NNINGEN 12 H4

595

'voortgebracht wordt door democratische verkiezings- en beslissingsprocedures, door de vrije onderhandelingen van vrije ondernemers en vrije vakbewegingen, door al die vormen van moderne rede- lijkheid die getuigen van de huidige on- bestaanbaarheid van zoiets als 'de verant- woordelijke mens'.

2. Normatieve concepten voor de rol van de overheid

De sombere conclusie van het vooraf- gaande moet zijn, dat de huidige, feitelij- ke bestaande rol van de ovcrheid niet berust op een redelijk te verantwoorden visie op de verhouding tussen de staat en de mensen, tussen de staat en de samen- leving. Is christen-democratische politick dan wei in staat zich op een visie te baseren die meer is dan een object van lippendienst in programma's en inver- kiezingsbi jeenkomsten?

Donner en Schneider zijn op dit punt uitcrmate sceptisch (4/84, pp. 167-168 en 2/R4. p. 59). Hoekstra aanvaardt wclis- waar de in onze kring gangbare kernbe- grippen (gerechtigheid, rentmeester- schap. gespreide verantwoordclijkheid, solidariteit), maar legt er de nadruk op dat de staat zich moet onthouden van welk ideologisch engagement dan ook en zich slechts op het algemeen belang mag richten (9/84, pp. 446-447). Andere schrijvers zien weliswaar aanleiding tot een christen-democratische visie op de rol van de overheid te komen, maar achten de bekende kernbegrippen op zichzelf niet toereikend. Aan deze onder- scheiden kernbegrippen gaat, zo betoogt Dengerink (10/83, p. 527). een funda- menteler gedachtengoed vooraf, name- lijk de christelijke visie op de werkelijk- heid als geschapen werkelijkheid waar- binnen de mens functioneert. Het Ieven van de mens is altijd 'een positief of negatief antwoord op Gods roepstem'.

Van Gennip herinnert eraan dat de ge- noemde christen-democratische kern be-

(8)

! I

.I

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE grippen wei kunnen steunen op de opvat- ting omtrent het overheidsgezag in be- paalde bijbelboeken, maar dater in de bijbel ook een onderstroom te vinden is van 'grondige argwaan jegens overheid en staatkundig verband' (1/84, p. 6). Van Wissen stelt tegenover het optimistische mensbeeld van de Verlichting, die zowel in het liberalisme als in het marxisme- leninisme en het democratisch socialisme haar sporen heeft nagelaten, de christelij- ke 'grondnotie' van de mens als 'ni angc ni diable' (6/84, pp. 278-279).

In achtergrond, stijl en accenten zijn er aanmerkelijke verschillen tussen dedi- verse in deze reeks verschenen bijdragen.

Tach vraag ik mij af of er niet meer eenheid in de benadering van de staats- taak zit, dan een oppervlakkige beschou- wing van de reeks artikelen kan doen vermoeden. In aile bijdragen- niet in het minst in die van Schneider en Donner- klinkt door dat de staat niet zelf het Alpha en Omega van zijn taakstelling mag zijn. Dit verklaart de afwerende houding, de allergic soms zelfs tegen pre- tentieuze omschrijvingen van overheids- motief of staatsdoel, waaraan machtheb- bers het recht zouden kunnen menen te ontlenen om het Ieven van de mensen naar hun inzichten of belangen te model- leren. Oak de mensen die overheidsge- zag uitoefenen, zijn 'ni ange ni diable', en daarom moet men oak aan hen niet te- veel toevertrouwen. De overheid, in re- formatorische tradities vaak omschreven als dienaresse Gods- en God dient men, zoals wij weten, door dienst aan de mede- mens -, moet niet zelf afgod willen zijn (vgl. oak de opmerkingen van Heggen in dit tijdschrift, 7-8/84, p. 352), maar de kinderen van God in hun waarde Iaten.

Dat de staat er is om de mens, dat de mens nooit tot object van manipulatie

596 door de staat mag worden gemaakt en dat dit grenzen stelt aan overheidsdoel- stellingen- hoe goed bedoeld ook -: dit inzicht is, dunkt mij, de kern van het in deze reeks artikelen geschakeerd naar voren gebrachte christen-democratische gedachtengoed (vgl. Dengerink, 10/83, p.

533, Van Gennip, 1/84. p. 14; Schneider, 2/84, p. 57; Donner, 4/84, p. 176; Van Wissen, 6/84, p. 279; Hoekstra, 9/84, p.

445 en p. 448). Het is ook in deze zin dat her verzekeren dat iedere mens in zijn onvervreemdhare waardigheid wordt ge- respecteerd, als overheidsdoelstelling en staatsdoel mag worden gesteld: niet als alibi voor (beweerdelijk) goedbedoelde onderdrukking door de staat, noch als alibi voor staatsonthouding die de men- sen aan hun lot (en dus aan andersoortige onderdrukking) overlaat.

Bescherming van de menselijke waardig- heid als staatsdoel vraagt vooral om een redelijke verhouding tussen staat, maat- schappelij ke verbanden en individu3).

Daarvan is geen sprake bij een 'te stu- rend en richtinggevend optreden van de overheid' (Hoekstra, 9/84, p. 448), en evenmin in de door Weiler in dit tijd- schrift (12/82, p. 571) onder kritiek ge- stelde implicatie van het liberale denken, 'dat 'niet-zichzelf-verwerkelijkende · mensen geen staats-subject zouden zijn.

geen echte dragers van de staat, maar slechts staats-afhankelijken'.

Het zou daarom goed zijn, als in de chris- ten-democratische visie op de staatstaak de samenhang tussen vrijheidsrechten (klassieke grondrechten) en sociale grondrechten een centrale plaats in- neemt. Vrijheidsrechten ontzeggen de overheid de bevoegdheid om de burgers en hun maatschappelijke verbanden het verrichten van bepaalde activiteiten te beletten of ze daarin te beperken. Sociale grondrechten vragen van de staat maatre-

3. Vgl. L. Heyde, Staat en maatschappehjk contract. Beschouwingen vanult de gcschicdems van de filosofie, p. 18 in: G.M. van Veldhoven e.a. (red.). Overheidsbemoeienis (lustrumhundcl Kath.

Hogeschool Tilburg). Deventer 1981. pp. 3-20.

(9)

5'!6

~n

lel- dit

~in

ar

;che

~3. p.

ider.

n , p.

dat ge- :cn

liS

Ide Is

~n­

rtige

·dig- :en

tat-

de

~en,

Jn,

lris- ak

:rs et iale tre-

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE

gelen die verhindering van vrijheid door sociaal-economische factoren (zoals ge- brek. situaties van totale afhanK:elijkheid van een werkgever. ontbreken van de financieringsmogelijkheden vc ,r een school van een bepaalde richting, enz.) tegengaan. In een sociale rechtsstaat moeten deze twee typen grondrechten op zo 'n manier worden gercalisecrd dat zij elkaar ondersteunen. Daarin onder- scheidt het concept van de sociale rechts- staat zich van dat van de liberale rechts- staat- die zich slechts om afweer van overheidsdwang bekrcunt- aan de ene kant. en van dat van de socialistische staat- die de vrijheden ondergeschikt maakt aan sturing van de sociaal-econo- mische verhoudingen- aan de andere kant. 4)

Wat wij 'verzorgingsstaat' noemen. mag niet met de sociale rechtsstaat worden geldentificeerd, maar is eerder een wild- groei daarvan. Wanneer men zich bij het ter hand nemen van overheidszorg niet steeds opnieuw afvraagt waarom en val- gens welke (niet objectieve, maar ge- objectiveerde) criteria de inhoud en om- vang van de verzorging kan worden be- paald, dan ontvalt aan de overheidstaak elke begrenzing. Dan kan. zodra zich in de maatschappij een euvel voordoet. de gedachte postvatten dat "de regering er iets aan moet doen"") (vgl. oak Henne- kens' bijdrage in dit tijdschrift. 10/84. p.

505). Omdat dit besluitvormingsprobleem het eigenlijke probleem van de verzor- gingsstaat is6). mag de huidige crisis van de verzorgingsstaat niet worden gei"nter- preteerd als een mislukking van de socia-

597

le rechtsstaat. De uitweg uit deze crisis moet niet een terugkeer naar de liberale rechtsstaat zijn, maar (a) een versterking van de politieke wil om te beslissen waar en in hoeverrc er- in het Iicht van de grondrechten- een staatstaak ligt;

(b) een verbetering van de besluitvor- mingspatronen die bij de uitvoering van deze politieke be-;lissingen worden ge- volgd.

Bij beide punten zijn enkele kanttekenin- gen te plaatsen. Naar aanleiding van het eerste punt valt op te merken dat criteria als "gespreide vcrantwoordelijkheid' en 'solidariteit' niet meer dan een globale orientatie kunnen bieden bij de beslissin- gen in concrete politieke kwesties, in hoeverre overheidsbemoeienis of over- hcidszorg op haar plaats is. Het moet echter mogelijk zijn om- in de lijn van de toetsingspunten voor een sober en terughoudend wetgevingsbeleid die door de commissie-Geelhoed zijn ontwikkeld (Kamerstuk 17931, nr. 9. par. 3.2)- vra- gen te formuleren die dwingen tot een aanscherping van de argumenten op grand waarvan overheidsoptreden in een bepaalde vorm en omvang al dan niet op zijn plaats zou zijn. Daarbij zullen, an- ders dan in de context van het werk van de commissie-Geelhoed mogelijk was, ook meer politick geladen kwesties aan de orde moeten komen. Het opstellen en hanteren van zulke politieke toetsings- punten is m. i. dan oak een taak die niet- zoals inmiddels met de deregulering is gedaan- aan het ambtelijk apparaat van de departementen zou moeten worden geendosseerd, maar door de Kamerfrac-

4. Zie mijn bijdrage "De mens in de sociale rechtsstaat" in de in noot 3 aangehaalde bundel Overheidsbe- moeienis. pp. 21-35.

5.

6.

R. Dahrendorf noemt dit de maxi male staat (zie Der Spiege/198!, nr. 31, p. 39). Aileen de grens van het budgettair inogelijke kan dan fungcren als de wal die het schip keert.

Vgl. de Regeringscommissaris voor de reorganisatic van de rijksdienst in zijn Jaarbericht 1983, p. 8:

"Vele problemen worden rechtstreeks bij de overheid gedeponeerd ( ... )

Politiekc partijen hebbcn daarop in de praktijk gecn samenhangend antwoord. De politieke cultuur laat hen nauwelijks toe te zeggen: "dit problcem wordt wei ondcrkend, maar vooralsnog hebben wij er geen inhoudelijk antwoord op·. of: "wij vindcn hct geen taak voor de centrale overheid dit probleem op te lossen·.'

(10)

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE

ties zelf ter hand zou moeten worden genomen.

Met name kan in deze politieke toetsings- punten worden gevraagd wat de te ver- wachten gevolgen zouden kunnen zijn van een vermindering of het achterwege Iaten van het overheidsoptreden in kwes- tie: Raakt dat de infrastructuur van het sociaal-economisch Ieven, raakt het be- staansvoorwaarden van de sociale en de- mocratische rechtsstaaL of raakt het rechtstreeks situaties van bepaalde groe- pen burgers? Wat zal de betekenis zijn van deze vermindering of dit ontbreken van overheidszorg: dat andere verbanden de ruimte op aanvaardbare wijze kunnen opvullen, dat het vrij besteedbare inko- men van belanghebbenden vermindert, dater op dat terrein niets meer kan ge- beuren of dat de vrijheid van belangheb- benden- door het wegvallen van contro- le- er juist op vooruit gaat? En hoe moet dit in het Iicht van de grondrechten wor- den beoordeeld: als iets dat buiten het door klassieke en sociale grondrechten bepaalde terrein om gaat, of juist als iets waarbij het van de beslissing over het overheidsoptreden afhangt in hoeverre mensen werkelijk in staat zijn hun grond- rechten uit te oefenen?

Tenslotte, maar niet in het minst, is van belang hoe een eventuele vermindering van het vrij besteedbare inkomen uit- werkt in de levenssituatie van de betrok- ken mensen. Daarbij moet in aanmer- king worden genomen dat deze levenssi- tuatie niet een op grand van abstracte overwegingen- bij voorbeeld dat ook de armste Nederlander het nog vee! beter heeft dan de gemiddelde inwoner van tal van Ianden in de Derde Wereld- te manipuleren grootheid is, maar een situa- tie van concrete mensen, met hun eigen persoonlijke levensloop, waarin zij zich instellen op bepaalde patronen van wo- nen en werken. Dit stelt grenzen aan de veranderingen in de levenssituatie die door verandering in het beleid teweeg

59~

mogen worden gebracht. Het gaat ook in artikellO, eerste lid, van de Grondwet niet aileen om 'spreiding van welvaart' maar mede, zelfs op de eerste plaats. om de bestaanszekerheid van de burgers, een bestaanszekerheid die- ook als zij zich niet tot de rechtszekerheid van 'verkre- gen rechten' heeft verdicht- respect ver- dient.

Bij het tweede genoemde punt- de ver- betering van de besluitvormingspatronen die bij de uitvoering van de politieke beslissingen worden gevolgd- gaat het er om dat de uitvoering vaak een autonoom proces is dat zich van de doelstellingen aanzienlijk kan verwijderen. Het inzicht dat de eigen middelen van de betrokken burgers tekortschieten om noodzakelijk ofwenselijk geachte voorzieningen te be- kostigen, heeft veelal tot een volledige collectivering van de bekostiging geleid.

Dit snijdt echter de band tussen beslissen en betalen door. In feite gaat men dan uit van een naive veronderstelling over het gedrag van mensen, en werkt men in de hand dat de bekostiging een aanzuigend effect heeft op het gebruik van de voor- zieningen. Een eigen aandeel van de be- langhebbende in de kosten leidt vaak tot een betere- namelijk niet overvloedige- realisering van de beleidsdoelstellingen.

Voor een verbetering van de besluitvor- mingspatronen bij de uitvoering is intus- sen ook een grotere politieke belangstel- ling daarvoor- met name in het parle- ment- vereist. De continue stroom van stukken met voorstellen- wetsvoorstel- len en nota's- en de publiciteit waarmee deze omgeven zijn, leiden tot een con- centratie van de parlementaire aandacht op de beslissing om iets ( anders) te gaan doen. Hoe deze beslissingen a! dan niet kunnen worden uitgevoerd en feitelijk worden uitgevoerd krijgt vee! minder of- zoals in het geval van de RVS- te late aandacht.

Ter afsluiting van dit gedeelte van onze

(11)

Jok in

Net

1rt' s, om

·s, een

~ich

kre- t ver-

ver-

·onen e het er 1oom

~en

zicht cken

~lijk

te be- Ige leid.

lissen an uit

het

1 de

~end lOr-

~ be- k tot iige- sen.

vor- ltus- :stel- e- van

tel- mee

n- acht

:a an tiet jk r of- te

1Ze

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE

beschouwingen nog de volgende opmer- kingen. Of de mensen in hun waardig- heid worden gerespecteerd. hangt niet aileen ervan af of in de inhoud van het beleid met hen, a is subfecten van be/an- gen. op de juiste wijze rekening wordt gehouden. Zou het aileen daarom gaan, dan zou een 'benevolente dictator· kun- nen menen dat hij het is die het bestc kan beoordelen wat in het belang van de mensen is en dat hij aldus de menselijke waardigheid het beste beschermt. Het gaat echter ook om de mensen als sub fee- ten van inzichten- inzichten om trent hun eigen belangen en omtrent die van de samenleving. Daarom kan aileen dan worden gezegd dat in een staat de waar- digheid van de mensen wordt geeer- biedigd, als ook in de procedure volgens welke het beleid tot stand komt met hen rekening wordt gehouden: door open- heiden openbaarheid. vrije meningsui- ting en democratisch gelegimiteerde be- sluitvorming.

3. Betekenis voor de politieke praktijk Wanneer wij stellen dat het in onze chris- ten-democratische conceptie van de staatstaak om de mens gaat, ligt de vraag voor de hand of zo 'n conceptie wei vol- doende onderscheidende kracht heeft ten opzichte van andere politieke stro- mingen.

Ons antwoord moet tweeledig zijn. Al- lereerst moet worden opgemerkt dat de onderscheidende kracht uiteraard voor een belangrijk dee! van de articulatie van een christelijke antropologie afhangt. In dit tijdschrift (12/82, pp. 571-2) zijn door Weiler hiervoor enkele politick relevante grondlijnen aangegeven, waarvan de be- langrijkste deze is. dat mens-zijn 'niet tot een individueel bestaan beperkt' is, maar integendeel moet worden begrepen als 'samen-mens-zijn, waarbij dat samen- mens-zijn ook de toekomstige generaties

599

mee insluif (zie ook Van Wissen. 6/84, p.

279). Praktisch-politiek kan zo'n opvat- ting daarin tot uitdrukking komen dat vrijheden, zoals deze door klassieke grondrechten worden beschermd, niet worden opgeofferd aan een soepel wer- kend systeem. terwijl evenmin een situa- tie aanvaard kan worden waarin deze vrijheden slechts bestaan als abstracte mogelijkheden, doch voor velen onbe- reikbaar. Een concreet voorbeeld kan worden ontleend aan het door automati- sche gegevensverwerking ontstane risico dat mensen door combinaties van gege- vens voor anderen, buiten hun weten, doorzichtig worden ('glazen mensen' worden) 7): wie de mens in het middel- punt van zijn politieke denken stelt, zal noch met het argument van bureaucrati- sche of bedrijfseconomische doelmatig- heid, noch met een papieren waarborg van instemming der betrokkenen via standaardclausules genoegen nemen.

Het tweede onderdeel van ons antwoord betreft een ander aspect van de gericht- heid van onze politieke visie op de mens.

Het is waar dat de inhoud van deze con- ceptie geen politieke exclusiviteit voor het CDA verzekert, maar wij hoeven ons - zoals De Gaay Fortman heeft opge- merkt in het ronde-tafelgesprek dat het uitgangspunt vormde van deze artikelen- reeks (5/83, p. 236)- er ook niet voor te generen wanneer in het beleid 'vee! alge- meen menselijks' zit. Wanneer een poli- tieke partij zich op de grondslag stelt van de democratische rechtsstaat, met de daarbij behorende godsdienstig-Ievens- beschouwelijke neutraliteit van de staat (en dat doen wij, geheel in overeenstem- ming met wat bijv. het Tweede Vaticaan- se Concilie over 'het politieke bestel der gemeenschap' heeft geleerd; zie Gaudi- um et Spes, hfdst. IV), dan moet zij daar- van ook de consequenties aanvaarden.

7. Zie hierover H. P. Bull. Datenschlllz oder Die An!(sl vor dem Computer, Munchen/Zurich 19R4.

(12)

OVERHEID EN CHRISTEN-DEMOCRA TIE

Daartoe behoort dat de criteria voor overheidsoptreden en inhoud van het be- leid niet zodanig mogen zijn dat gods- dienstig of Ievensbeschouwelijk anders- denkenden aileen worden getolereerd in plaats van als gelijkwaardige mensen te worden geaccepteerd. Overwegingen van godsdienstige of levensbeschouwelijke aard die door andersdenkenden niet na- voltrokken kunnen worden, mogen dus niet beslissend zijn voor het beleid. Een concreet voorbeeld: christen-democrati- sche gezinspolitiek mag, moet zich zelfs richten op het verzekeren van adequate bestaansvoorwaarden voor het gezin. Zij mag echter niet van de staat vragen dat deze bestaansvoorwaarden aan anders samenlevende personen worden on thou- den ten einde het Ieven in huwelijks- en gezinsverband conform christelijke zede- lijke opvattingen te bevorderen. Ter voorkoming van misverstand voeg ik hier nog aan toe dat dit niet betekent dat de staatstaak en politieke opvattingen 'ethisch neutraal' zouden moeten zijn of zelfs maar zouden kunnen zijn. Integen- deel: de hier gegeven opvatting omtrent de staatstaak, inclusief de waardering van de godsdienstig-levensbeschouwelijke neutraliteit ervan, is een ten diepste ethisch bepaalde opvatting; en deze op- vatting heeft haar wortels in belangrijke christelijke tradities van het denken over recht en staat, waarin de mens- om wie het in de 'verlossing in Christus Jezus' (Rom. 3:24) begonnen is- centraal staat.

4. Een christen-democratische politieke stijl?

In verscheidene bijdragen die in de arti- kelenreeks over de rol van de overheid zijn verschenen, is gewezen op het onver- mogen van de politiek om haar opge- schroefde pretenties te realiseren; in§ 1 van deze beschouwing werd hiervan a!

melding gemaakt. Met name Donner herinnert eraan dat men teveel van de staat verwacht, als men meent door zijn

600

zwaardmacht, zijn organiserend vermo- gen en zijn 'woorden' welvaart, welzijn en vrijheid tot stand te brengen; hij kan daardoor aileen de voorwaarden schep- pen (4/84, p. 172). Wellicht heeft met dit onvermogen ook een ander verschijnsel te maken, dat door Van Gennip is gesig- naleerd: de neiging van nogal wat politici om hun electorale steun niet zozeer door een competente ambtsvervulling, maar vooral door persoonlijke populariteit op te bouwen, waarvoor een 'steeds inten- siever en niet zelden steeds ridiculer' ge- bruik wordt gemaakt van massa-media en reclame-technieken. 'De democratie dreigt', aldus Van Gennip, 'te ontaarden in een idolocratie. die niet vertrouwens- lieden afvaardigt of competentie weegt, maar ambitie aan de macht helpt als er maar de goede kop op staat of een goed figuur aan vast zit' (1184, p. 12).

Past christen-democraten- die de staat waarderen om wat hij kan en moet bete- kenen als waarborg voor de vrijheid van dwang en gebrek, maar die niet aile heil van de staat verwachten- daartegenover niet een zekere nuchterheid? Wie niet de pretentie heeft dat hij of zij, toegerust met staatsmacht, het ten overstaan van de grate internationale en nationale pro- blemen wei voor elkaar zal brengen, be- hoeft de zakelijke discussie over de resul- taten van zijn of haar politieke activitei- ten niet met publicitaire effecten toe te dekken. Ook in zo'n stijl van politiek bedrijven kan tot uitdrukking komen dat het gaat om de mens.

(13)

600

rmo- ZIJn

kan he p- et dit 1nseJ .esJg- J!itici

door aar it op en- . · ge- jia en rden ens- egt,

er Jed

:J.at ete- van

~eil

ewer

~t de st an pro-

be- esul-

~ei­

te dat

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

door prof. dr. ir. D. B. W. M. van Dusseldorp, drs. F. H. de Haanen ir. A. P. J. Oomen

601

Prof. dr. ir. D. B. W. M. van Dusseldorp (1930) is hoogleraar in de sociologische aspecten van de ont- wikkelingsplanning in niet-westerse gebieden aan de landbouwhogeschool te Wageningen .

Hanger, voedseloverschotten en landbouwbeleid

Inleiding*

I. De honger in de wereld

Terwijl in Europa en de Vcrenigde Staten de pakhuizen uitpuilen van de miljoenen tonnen overschotten aan voedsel. lijden in Afrika, Azie en Latijns Amerika honderden miljoenen mensen honger of zijn ondervoed. In Afrika sterven op dit moment duizenden mensen van de honger.

Yrijwel iedereen die dit hoort of lecst is geneigd in de ovcrschotten een oplossing voor de tekorten te zien. Het moet toch mogelijk zijn om die overschotten aan de hongerigen ten goede te Iaten komen.

Immers. is er een betere voeding dcnk- baar dan de Europese melkpoeder of de Amerikaanse granen? Waarom niet nog meer voedselhulp? Het zou zin gcven aan de produktie van overschotten. of in woorden van de voormalige premier Mauroy van Frankrijk: Europa heeft een roeping om voedsel te produceren voor de armen van deze wereld.

Ook in 1973 werd de wereld geconfron- teerd met een voedselcrisis, een hongers- nood op grote schaal onder meer in de Sahellanden. Internationale organisaties

' Afkortingen: zie IIJSl van gebruikte afkortmgen.

CHRISTEN DEMOlKA I ISCHE VERKENNINliEN 12/S4

en tientallen regeringen besloten het jaar daarop tijdens de Wereldvocdselconfe- rentie het probleem van de honger met aile mogelijke middelen aan te pakken.

Sindsdien heeft de voedselproduktie zich in vee! ontwikkelingslanden gunstig ont- wikkeld, ook ten opzichte van de bevol- kingsgroei. De honger echter bleef en breidde zich uit, met name in Afrika.

Heeft de Wereldvoedselconferentie van 1974 in de afgelopen tien jaar dan effect gehad? In elk geval is meer bekend ge- worden over de oorzaken van de honger en ondervoeding. Er is meer duidelijk- heid gekomen in de wijze waarop het hongcrprobleem zou kunnen en moeten worden aangepakt. We weten nu dat een wereldwijde verontwaardiging resulte-

(14)

ONTWIKKELINGSSAMENWERKING

rend in globale plannen en programma's geen effectief antwoord oplevert.

De oorzaken en achtergronden van de hanger en maatregelen die kunnen bij- dragen aan bestrijding daarvan worden in de volgende paragrafen in het kort be- handeld. 1)

Armoede, oorzaak van de honger Hanger is primair het gevolg van armoe- de en ongelijkheid. Tot deze conclusie komt de groep van deskundigen die voor de Wereldvoedselraad de ontwikkeling van de wereldvoedselsituatie in de afge- lopen tien jaar heeft geevalueerd.2)

Armoede is geen statisch gegeven, zij is het resultaat van een proces van steeds verdergaande verarming. van een steeds meer ongelijke verdeling van de econo- mische middelen en inkomen.

We zien in de eerste plaats een sterke verarming op het niveau van de Ianden.

De thans zogenaamde 'minst ontwikkel- de Ianden', zijn in de afgelopen jaren achtergebleven in economische ontwik- keling bij de nieuw gelndustrialiseerde Ianden (NIC's), zoals Maleisie. Zuid-Ko- rea, Taiwan.

Externe en interne factoren kunnen deze achterstand verklaren. Externe factoren zijn daarbij de economische recessie en protectionisme, de hogere prijzen van importgoederen zoals olie en kapitaal- goederen en de steeds lagere prijzen voor landbouwexportprodukten. De Iage graanprijzen van de afgelopen jaren op de wereldmarkt lijken op het eerste ge- zicht een positieve externe factor. Voor de korte termijn waren de lage graanprij- zen inderdaad een uitkomst voor de rege- ringen om de voedselvoorziening in de steden veilig te stellen. De ontwikkeling van de voedsellandbouw in ontwikke- lingslanden werd er echter door afge-

602

remd. Daarnaast worden interne facto- ren aangewezen als oorzaak van de venlr- ming van veellanden. Een zwakke en weinig positief werkende politieke. be- stuurlijke en institutionele structuur. een op export en industricle ontwikkeling ge- richt ontwikkelingsmodel. veelal aange- prezen door externe adviseurs en ten- slotte een eenzijdige verwaarlozing van de ontwikkeling van het platteland en de voedsellandbouw.

Wanneer we de nieuw ge"industrialiseer- de Ianden bekijken dan valt op dat de interne aanpak geheel anders is geweest en ook kon zijn. Een sterke interne struc- tuur en een duidelijk beleid met betrek- king tot landbouw. platte land en voedsel- voorziening vormden de basis voor de latere industrialisatie. De invloed van de externe factoren werd daardoor geringer.

Behalve de verarming van Ianden zien we ook een steeds verdergaande verarming op het niveau van de mensen in de ont- wikkelingslanden. Armoede betekent na- melijk nauwelijks inkomen, geen midde- len om te produceren. geen of zeer laag betaald werk en daardoor geen toegang tot de markt waar voedsel te koop is. In aile omstandigheden heeft voedsel nu eenmaal een economische waarde. er is een situatie van vraag en aanbod. Men- sen die uitsluitend nog ongeschoolde ar- beid kunnen aanbieden in een situatie waar een overvloed aan deze arbeid be- staat. tellen economisch niet mee. maken geen dee) uit van de vraag: er is voor hen dan ook geen aanbod. Dit verklaart waarom ook in situaties waar voldoende voedsel te koop is. hanger voorkomt. In grate delen van het platteland in Azie.

Afrika en Latijns Amerika doet een der- gelijke situatie zich voor. Een opvallend voorbeeld hiervan is ook de VS waar door het wegvallen van sociale voor-

I) Voor een meer uitgebreide analyse, voorzien van kwantitaticve gcgevcm wordt vcrwczcn naar de Horstink/SOW DIC-map 101, Voor spek en bonen.

2) The World Food and Hunger Problem: Changinfi Perspectives and Possibililies, 1974-191-\4. UN World Food Council WFC/1984/6. d.d. 10 febr. "114.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

&lt;©f bat gftn lieber niet in pmanta fcBuït-boecft ftaar, g n bien «Bobt u benijeftt / en frjt niet trot0 ban Bert, g n bien u &lt;0obt berarmt baarom niet treurigB toert*. 21

Nu zijn het klanken waar geen woorden van te maken zijn, een stroom geluid zonder kop of staart.. We trokken

Vaag, maar effectief: “bedankt voor het verzoek, maar het gaat me niet lukken”2. Het is niet persoonlijk: “bedankt voor je vraag, maar ik doe er momenteel geen

De ‘aandacht’ die de gezinshuisouders niet meer kunnen geven doordat hun gezinshuis te groot is voor hen alleen, wordt geleverd door extra inzet van ondersteuning. Zie ook voetnoot

Met de inwerkingtreding van de Participatiewet in 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de arbeidstoeleiding van verschillende groepen mensen met een kleine

12. Lidwien en Chester hebben, naast gezamenlijke professionals, ook elk apart een of meerdere professionals. Chester heeft professionals op het gebied van arbeid, dagbesteding

STUDIE 2: DE WETTELIJKE SCHULDREGELING In de tweede studie is er vergeleken of in Amsterdam het aantal mensen dat, gedurende de wettelijke schuldsanering (Wsnp), vanwege

- dan moet men hun niet alleen verbieden om te trou- wen, maar dan zullen zij geheel gecastreerd moeten worden. Anders zal er geen einde komen aan een toe- stand,