OM DE EENHEID EN VREDE
DER KERK
JOHANNES CALVUNS GESCHRIFT
VERA CHRISTTÀNAE PACIFICATIONIS ET ECCLESIÀE REFORMÀNDÀE RÀTIO
VERTÀALD NAAR DE LATIINSE UITGAVE VAN
BAUM, CUNITZ EN REUSS DOOR
Dr. D.l. DE GROOT
H. A. van Bottenburg N.V. - Àmsterdam
1953
INLEIDING
Het
boekje van Calucjn, dat hieronderin
NederlandseveÉaling wordt
aangeboden,behoort niet tot de
ge- schriften van de hervormer, die tegenwoordig het meest bekend zijn.B$ zijn
verschífningheeft het
zeker sterk genoeg de aandacht getrokken envan zijn
historische betekeniezijn alle
beoefenaarsder
kerkgesehiedenistenvolle overtuigd.
Geschrevenals het werd met
debedoeling om in een kritieke fase van ziin bestaan leiding
te
gevenaal het
bedreigde en wankelende Protestan- tisme,heeft het in
een bepaaldetijd op de gang
van zakengrote
invloed uitgeoefend ener niet weinig
toe bijgedragen omte
verhinderen,dat
de kerkender
Re- formatie onder het bedriegel[jke voorwendsel va^n pacifi- catie onderhet juk
van de paus zouden worden terug- gebracht. Toen echterhet
goudder
Reformatie onder de invloed derAuflrliirung
verdonkerde enhet
aanzien van Caln:fu zo goed als geheel teloor ging, zonk met zijn andere geschriften ookdit
boekjein
vergetelheid weg.En ook in
onzetijd, waarin gelukkig weer
een her- levende belangstellingvoor
Calatjnen zijn
geweldigeschriftel[jke
nalatenschapwordt
gevonden,is het
nog niet weeruit
die vergetelheid te voorsch[in gerukt. Voorhet
brederepubliek is het tot nu toe
eenwijwel
vol- slagen onbekende gebleven. En dat behoeft ons ook niette
venronderen,rvant er w€s
geen enkele vertaling,waarin het voor dat publiek toegankelijk was.
Wie echterruim
vierhonderdjaar na z[in
verschÍ$ning vandit
boekje kennis neemt, zaltot
de ontdekking komen,dat het
ooknu
nogten volle waard is om te
worden gelezen,ja
dat hetin
dezetijd
zelfs actueel kan worden genoemd.Calutjns geschrift over ,,de rechte wijze om
eenchristelijke wede tot
standte
brengenen de kerk
te reformeren"is
eenstrijdschrift in
de vollezin
van het woord. Geborenuit
de nood vanhet
ogenblik werd het onder detot haast
dringendedrang der
noodzakelijk- heid met een bewogen gemoed geschreven.Het
draagt daarvan ook onmiskenbaar de sporen.Dit is
geen ge-schrift, dat
productis van lang
en zorgvuldig wikken en wegen, waaraan door de schr[jverlang
gepol:$st en geschaafdis vóór hij het uit
handengaf. De
zvtaar geladen volzinnen zijn blijkbaàr, zoals zij in de gedachtenvan de
onder hogedruk
werkendeauteur
opkwamen, zonder nadere revisie ophet
papier geworpen. Destijl draagt een bijzonder levendig karakter.
Plotselinge zinswendingen,uitroepen, rhetorische vragen
komen veelvuldigvoor. Van het
begintot het
einde spreekt Cabqn op de felle en hartstochtelijke toon van iemand, die weet, dathij
zijn mede-christenen tegen een dodelijk gevaar moet waarschuwen. Enin al
zíjn woordenklinkt
de
heftige
verontwaardiging door over de mensen, diezich
de schijn geven de eenheiden
vrededer kerk
tewillen
dienen, maarer in
werkelijkheid alleen maar opuit zijn om de
protestantentot
verloocheningvan
de waarheidte
bewegen.Men heeft wel
beweerd,dat wij Calutjn het
beste leren kennenuit zijn
kleinere, polemische geschriften, waarinhij min of
meer voor de rnrist spreekt, spontaan enrecht
op de manaf. In
hoeverredit in
het algemeenjuist
is, kunnenwij hier
buiten beschouwing laten.Dit echter is
zekerwaar, dat in dit strijdschrift Cabijn
levensgroot voor ons staat en dat het van het begintot
het einde het stempel van zijn markante persoonlí$kheiddraagt. Al de
eigenaardigheden,waardoor hij
alsschr[jver zich
onderscheidt,treden hier scherp
naar voren. Meesterl$k weet hii een stof, die b$na niet te over- zien is, op summiere wijze te behandelen. Geen ogenblikverloopt z[n
betoogin
nodelozeuitweidingen of
ver-dwaaf ttfi
óp zijwegen. Metfijne intuitie
weethij
voort-durend de hoofd- en
bljzahenscherp
va^nelkaar
tescheiden.
In klare taal
zethfr
duidelÍ$ken
ondubbel- zinnig zijn gevoelen uiteen. Hoe groot is de slagvaardig- neiO, aieh[
aan de daglegt,
alshet er
op aankomt de argumenten van zijn tegenstanders te weerleggen en hun ware bedoelingen te ontmaskeren. Met welk een scherp- zinnigheidweet hij hun
argumentenad
absurdumte
voerenen hun
eigen wapenentegen hen zelf te
ge-bruiken. Hoe overtuigend is zijn redenering, wanneer h[j met de historie en de kerkvaders bewdst, dat de kerk der
Reformatie de steun geniet van de
oudheid.En
hoewordt
hiLj ookhier
weer openbaar als de man, voor wie de HeitigeSchrift het
eindeis
van alle tegenspraak e.1 die voor het Woord van Godin
zijn souvereine hoogheid onvoorwaardelíjkwil
buigen.Dit strijdschrift
van Calut'inis
een zeer menselijk ge'schrift.
Bijtendis dikw{ls
de spot en snijdend de ironie, wanneer hi$ tegen de belagersvan
de Reformatie van leertrekt.
Een enkele maal ookwordt hij grof
persoon-lijk
en gaat hij naar ons besef de grenzen der betamel$k'frlia vér te buiten,
b.v. wanneerhij
decritiek van
deanrre Cenalis
uit
seniele aftakeling, en die van de Duitse drukkeruit
alcoholische bedwelming verklarenwil. Tot zijn
verontschuldigingmoge in
dezegevallen
echterdienen,
dat hij
dan rechtvaardige redenen had om ver- ontwaardigd te zdn en dathij
danin
een wijze van pole' miserenvervalt,
diein
zijn ti'jd maar alte
gewoon was.Calutjn
heeft dit
boekje geschrevenin
eentijd,
toert de zaak vanhet
Protestantismeer in
Duitsland, en als gevolg daarvan in geheel Eurgpa, wanhopig scheen voor [e staan. De Schmalkaldische oorlog, dievan 1.64L1.ó47 door de protestantse vorsten vanhet
Duitserijk
tegende keizer en zflin roomse bondgenoten gevoerd was, was
in
een volledige debacle geëindigd.De
keizerhad
een geweldige overwinning behaald en hetliet
zich aanzien,dat
hÍtj van het behaalde voordeel op de meest onbarm-haÉige wijze zou gebnrik
maken.Wie zou hem
ver-hinderen, nu de militaire kracht der
protestantse vorsten gebroken was, omin
zijn geheler$k
cle roomsereligie weer tot
onbetwiste heerschappÍ$te
brengen?Het gevolg was dan ook, dat al wat protestant was, zich bedreigd gevoelde.
Niet
alleente
Straatsburg enin
de a.ndere Zuid-Duitse steden, dietot
dusver bolwerken derRefonnatie waren
geweest,maar ook in Ziirich
en Genève zag men de toekomstvol
bange zorg tegemoet.De brieven, die
in
die dagen door de leidens der Refor-matie
werden geschreven, staandikwijls in het
teken van diepe neerslachtigheid en angstige spanning. Alge- meen houdt men er rekening mee, dat de Reformatie der kerk groot gevaar loopt om in bloed en tranen te worden gesmoord.Hier
kwam bí$, dat de keizer, speculerend op de geestvan teleurstelling en
moedeloosheid,die er in
brede kringen heerste,niet naliet
om door een schijn van toe-geefl[ikheid voor de protestanten de terugkeer
naar Rome gemakkelijkerte
maken. Dein
Mei vanhet jaar
1548
te Augsburg
gehoudenrijksdag
aanvaardde het benrchte AugsburgseInterim,
datin
afwachting van debesluiten v&n een
algemeenconeilie voorlopig
vast- stelde, op welke voorwaarden de vrede tussen roomsenen
protestantenen de
eenheidder kerk zou
moeten worden hersteld.Dit
AugsburgseInterim,
-
door Caluijn verachtelijk ,,adultero-Gem,anum" genoemd-,
\tras opgesteld door de roomse JwlittsPflug
en Michqël Eel,ilingmet
mede-werking van de
protestantseíohannes Agrícola,
die destí$ds hofprediker tvas van de keurvorst van Branden-burg. Het
stelde eenleer en kerkinrichting vast,
die wezenlijk rooms waren,terwijl
de concessies, die aan de protestanten gedaan werden, van zeer geringe betekenisïya,ren
en op de hoofdzalen
geenbetrekking
hadden.Alleen
het
vierenvan het
Avondmaal onder beide ge- stalten enhet huwelijk der
priestens werdin
bepaalde gevallen toegestaantot
detijd
toe, waarop een algemeen concilie daarover nader zou beslissen.De keizer, die
dit Interim in
enkele steden van Zuid-Duitsland met
geweld doonroerde, verboodop straffe
des doodsom er
tegente schrijven. Dit verbod
kon echter de protesta^nten de mond niet snoeren en in korte tijd verscheen een groot aantal geschriften, waarin daar- op feltecritiek
werd geoefend. Een magistrale wêerleg-ging in grote stijl, die het
wankelende Protestantismetot nieuwe moed en strÍ{dlust zou kunnen
bezielen,werd
onder dezealle
evenwelniet
gevonden. Daarom oefendeBullínger van Ziirich uit sterke
aandranguit
op Cal,otjn om de welversneden pen op
te
nemen en hetwoord te
spreken,dat in
dezekritieke situatie
nodig was.Na
overlegte
hebben gepleegd met Bucer, diebii Bullingers
aansporingweldra
de zijne voegde, besloot Calutjn aandit
verzoekte
voldoen en als resultaat vanttit
besluit verscheen reedsin het
voorjaar van 1549 de hierondervertaalde,,Vera
christianae pacificationis et ecclesiaereformandae ratio", waarin het
,,Interim adultero-germanum"aan
scherpecritiek werd
onder-worpen. De geest, waarin het
geschrevenis, blijkt
duidelijkuit het
Schriftwoord,dat bij
wijze van wa,ar- schuwingop het titelblad
stondafgedmkt:
,,Cavete a fermento Pharisaeorum" (\il'achtu voor
de zuurdesem der f,'arizeën).En
deze waarschuwingwordt met
klemvan
redenenhet
gehele boekje door telkens weer her- haald. Voortdurend worden de mannen van hetInterim,
-
,,ces beaux moyenneurs"gelijk zij in
deI'ranse uit-
gave verachtelijk worden genoemd
-,
als valse ,,bemid-delaars"
en'bedriegelí$kewedestichters aan de
kaak gesteld.En met
de diepsteernst vennaant
Cal,atln de protestantenom liever
duizèntl dodente
sterven dan de vrede en eenheidder kerk
op schandelijke wiize teË
=
kopen voor de pr[is van de verloochening der waarheid.
Het
boekje,dat
eerstte
Genèvegednrkt
werd, werd later ook te Amsterdam en in Duitsland uitgegeven. Nogin 1&[9
verscheende
F'ransetekst onder de titel
,,L' Interim, c'est à dire provision faicte sur les differens dela
Religion, en quelquesvilles et
pays d'Allemagne.Avec
la vraye
fagon derefonner I' Eglise
chrestienneet
appointerles differens
quiesont en
icelle.Par
M.Jean Calvin. Donnez vous garde du levain
desPharisiens". Er is ook tenminste één
NederlandseveÉaling
verschenen,die te
vindenis achter de
ver-taling
derInstitutie
van de hand van Wilhelmus Cors- ,nannu,s,die in
1650te
Amsterdambíj
Paul,us Aertsz.oan Rauesteyn het
licht
zag.Met
de Duitse uitgaveheeft
Calutjn minder prettige ervaringen opgedaan.Daaruit
werd door de onbekendedrukker niet
alleenop
eigen gezag een coupure weg:-gelaten,
maar
deze voegdeer
bovendien een critischenotitie
aan toe,waarin
Calutjnvan niets minder
dan Pelagianisme beticht werd. Verder werd daarin Calui,jns opvatting,dat
de kinderen der gelovigenvóór
de Doopheilig zijn uit kracht van het
genadeverbondop
laat- dunkende wijze bestreden,terwijl
de door de hervormer afgekeurde gewoonte, dat vrouwenin
geval van levens- gevaar de Doop bedienden,in
bescherming werd geno- men. Calui,jn bleef op deze onbehoorlijkecritiek,
die naar het vermoeden van P. Henry van Ftraci,us afkomstig zouzijn
geweest,het
a^ntwoordniet
schuldig. HUliet
eenniet al te vriendelijk
gesteldnaschrift
volgen, waarin htj de tegen hem ingebrachte beschuldiging met veront- waardiging van zichwljst
en zijn tevoren uitgesproken mening handhaaft en nader uiteenzet.Indien de uitgave van deze
vertaling
aan enige recht- vaardiging behoefte mocht hebben, zouik er
allereerst opwillen
wijzen,dat wif hier te
doen hebbenmet
eenwerk, dat voor het recht verstaan van de theologie van
Cal,ofrn van grote betekenis is. Het is geen gelegenheids-
geschrift in
deze engere zin van het woord,dat het
ons onder veranderde omstandighedenniets
meerheeft
tezeggeIJ,.
CaluEn gaat
hier
diepin
op verschillende stukken derleer en
hetgeenh[j dan zegt heeft als aanvulling
en naderetoelichting van
hetgeenelders door hem
ge- gchrevenis
de grootste waarde.Er
staanin dit
boekje bladz$den, die gerekend moeten wordentot
de beste, dieooit
door hem geschreven zijn.Ik
denk b.v. aandat
ge- deelte,dat
handelt over de leer van de rechtvaardiging door het geloof, over de betekenis van de goede werken, en over de verhouding van het geloof en de werken.In
de tweede plaatsis het
geen overwonnen en radi-caal
verslagenv$and, die
Calugnhier bestrijdt,
geen vijand, dievoor
de tegenwoordige kinderender
Refor- matie alleen nog maar een spookgestalteuit
een door- worsteld verleden is. Nog steeds gaat er van de roomsekerk
eenkracht der dwaling uit
ennog
steeds treedt Rome op met dezelfde pretentie alsin
de dagen, die aan het concilie van Trente voorafgingen. De dwalingen, diehet ïnterim de
protestantenwilde
opdringen, wordenook
hedenmet
evengrote overtuiging als
volharding van Romeuit in
de wereld verkondigd. Weer maakt de roomsekerk
zich op om de gehele afvallige wereld voor de pausterug te winnen en het ontbreekt ook
hedenniet aan
,,moyenneurs"in de trant van de
opstellers vanhet Interim,
die mismoedige zonen derRefomatie met zachte drang en onder
schoonklinkende
voor- wendselsnaar
Romewillen
terugvoeren.Het
scherperequisitoir, dat
Calutjnhier
tegen Rome houdt,kan
er veel toe b[jdragen, dat de kloof, die ons van haar scheidt, weer duidelijkwordt
gezien endat
de gnrwel van haar dwaling te scherper onderkend wordt.En ten slotte
levenwij in
eentijd, waarin de
roep om de eenheid der kerk en om vrede onder de christenen zekerniet minder luid wordt
gehoorddan toen
deze bladzijden door de grote hervormer werden geschreven.iÈ
È
Ê==
=
=
=
De verhoudingen liggen tegenwoordig
wat
de oecume_3lscle
wagenbetreft
zeker andersaà in
de dagen vanhet Interim. Dit
neemt echterniet
weg,dat dl
grotewaarheid,
die door
Cah:ijn centraal gesield werdJ ook heden voor elk werkeliik oecumeniseh-"t"eveo normatief behoortte zijn.
Wanneerhij er
zwarenadnrk op
legt,dat
ware eenheid en wede derkerk
alleenmogetiibz!;
door de band van het ware geloof en onvoorwàaráe$Ëe onderwerping aan
het
ganse Woordder Schrift"rr, ái"
van
Clwistas getuigen,wijst hij
daarmeeook nu
aankerk
en christenhei$het
enige Èompas aan, waarop ziib[j
haar oecumenisch strevenveilig
kunnen varen.Hetgeen hieronder in veÉaling
volgt
is alleen Catuijns critische bespreking vanhet Interinr,
die hí1j zeff heLftuitgegeven onder de titel ,,Vera christiairae
pacifi- cationis et ecclesiae reformandaeratio,'.
De
daaraan voorafgaande objectieve weergave van de besluitenvan het Interim
hebik,
omdat de inhoud daarvan ookin
de critische bespreking duidelijkg"rro;j bliikt,
weggelaten.Het naschrift, wiarin CiW{n z,icí
tegende
aanvallenvan de Duitse dmkker
ve"dedigt,leb ik
daarentegen mede opgenomen, omdathet
vJor de bepaling van z[jn leer vanàe
Doop van betekenis is.Wat ten slotte
detekst betreft,
die àan dezevertaiint
ten. g_rondslag
ligt, zlj
meegedeeld,dat zij
geheel ge"_schiedde
naar de
T.atiinseuitgave urn ioím,
CunTtzen
.Beassin het Corpus Refórmatomm >o*V,
kol.592-686.
De verdeling
in
hoofdstukken en detitels der
hoofd-stukken
behoren evenminals
deopschriften
boven de verschillende onderdelender
hoofdstukkentot de
oor_spronkel[ike tekst, maar zi'n op verzoek van de uitgever
$ool
mij aangebracht om het lezen van het boekge;ak- kelijker te
maken.HOOEDSjIUK 1
OVER
DE
WARE VREDE,DIE MOET
RUSTEN OPDE WAARHEID
Het woord ,,vrede"
-
zo zegl Hil,arhrtl),
heeft zekereen aangename
klank en de
eenheidheeft
een voor-treffelijke
naam. Wie echtertwijfelt
er aan, dat de enige vrede,die in de kerk
bestaanbaaris, de vrede
vanChristus is?
Deze uitspraak is stellig waard, dat
wij
ons haar her- inneren,zo dikw$ls er sprake is van het tot
stand- brengenvan
vredeen
eensgezindheid onderde
chris- tenen, en vooral wanneer menin
zake de leertot
over- eenstemming. zoel<tte komen. Omdat immers
god-vruchtige
en bezonnen mensen eenafkeer
hebben van onenigheden, en twisten en krakelen zelfs verafschuwen,ligt het voor
de hand,dat
iedere rede,waarin
betoogd wordt;dat
dezeuit
de weg moeten worden geruimd, bí$het eerste horen met instemming zal worden ontvangen.
Eln wie, die
niet van
alle mensel$kheid ontblootis,
zalniet
volgaarne oor enhart tot
luisteren schikken, wan- neerer
oprecht enernstig
sprakeis van het
stichten vanwede in
dekerk?
Ook onder degenen,die
slechts een middelmatig gevoel van godsvrucht hebben,wordt er
immers niemand gevonden,voor wie het niet
een oorzaakvan hevige smart en droefheid is, dat
het lichaa,m van Christus aan zo verschrikkelíLjke en huive- ringwekkende verscheurdheidten prooi is
gevallen.Hier staat echter
tegenover,dat listige
liedenniet
zelden onderdit
voonivendsel binnensluipen, wanneer zij de zuivere leer van Christuswillen
vervalsea; en daar-í2
om zal er wel
niemandzijn, die ontkent, dat wij
met voorzichtigheid moeten onderzoeken van welke soort devrede is, die ons wordt
aangeboden.Gelfik
immers Christus ons overalhet
bewarenvan
dewede als
een eersteplicht op het hart bindt, zo
Leett HÍg ons ook, dat de waarheid van Zijn Evangelie de enige band daar-van is.
Daarom moetenwij
onsmet het woord
,,een-dracht"
geen zandin
de ogenlaten
strooien door hen,die ons van de zuivere
belijdenisvan het
Evangelietrachten af te
voeren.Wat
moetenwij
dan doen? lVíf moeten zeker naar vrede verlangen enmet
inspanning van alle krachten daarnaar streven. Beter echteris
hetdat
desnoods de hemelen de
aarde ineenstorten, dandat
enige schade aan de godrivrucht deprijs
zou zijn, die hiervoor betaald wordt.Mijn
verhandelingis dan ook niet gericht
tegen deTurken
en de Joden,die
de naam vanChristzs
geheel begerenuit te
roeien, en ookniet
tegen de meer conse- quente aanhangers van de paus, dievan
ons eisen, dat wÍ$ de ware leer openlijk zullen verloochenen,-
maartegen hen, die
eensoort van
bedriegelÍjkewede tot stand willen
brengen,die ons
eenhalve Christus
op deze manier laten behouden,dat er
intussen geen enkelstuk van
Zí$nleer overbl$ft, dat zÍj niet
verduisterenof met
de eenof
andere smetvan
leugen bezoedelen.En
deze kunst om de godsvrucht te verbasteren, prijzen z$- als
Godhet ten
minste toelaat-
aan onder denaam ,,reformatie".
Zo is het
immers toch? Bedriegen zij ons niet met een schone sch[jn, met een ijdele belofte van vrede,terwijl zij
ons heimelijk wegvoeren van Hem, die de auteur van de wede is?Zij zulïen echter nooit met
zoveel succes kunnen veinzen,dat
hun voornemensniet
bekend worden. Zon- dertwijfel
koesterenzij
de hoop,dat
de kerken, die dezuivere leer van
Chri,stus omhelsd hebben- als
zijeenmaal
van
de rechte weg z{jn afgeweken enzich
ophet
eenof
anderepunt
hebbenlaten
omkopen-
ergemakkelijk
toe zullen
komenom
vervolgensook
hetgode, dat
zí$ nog overgehouden hebben,te laten
ver- loren gaan.En hierin
vergissenzij
zichstellig
niet.Dit
lmmers is de zeer rechtvaardige vorm, waarin de wraak ven God zich gewoonlijk openbaart: degenen, die willens en wetens toelaten, dat
Zijn
heilige waarheid door leu- genachtige voorstellingen bezoedeldwordt,
worden vanhet
bezitvan
eenzo
groot goed geheel enal
beroofd.Het geldt hier immers
een zaakvan
zo uitzonderldike tvaarde, dat hetgeen naar menselijke schatting het kost- baarsteis, te duur
betaaldwordt,
wanneermen
hetverwerft
ten koste van haar allerkleinste vermindering.Ik
weet wel, dat goddeloze en onheilige mensen niet met Gods oordeel rekenen, wanneerzij
ovenregenwat
ge-schieden
zal. Dit
neemtechter niet weg, dat zij,
al kennenzij de
oorzaak danniet, toch
eenjuist
oordeel hebben overhet
gevolg.Het is echter wonderlijk, dat sommigen zo
lichtzinnig
- of moet ik
zeggen ,,onzinnig"- zin, dat
zÍrj aanhetgeen
door dergelljke lieden
gezegd,wordt,
geloof hechten.Het
is mí$natuurliik niet
onbekend door welke overwegingenzij
zichlaten
leiden: ïyanneerzij nu
eeuweinig toegeven, zo redeneren
zii,
ztrllenzij later,
wan- neer zich de gelegenheid voordoet, grotere vorderingen maken.l{aar zal
echterdie
gelegenheid, waamree zij zich vleien, eensklaps vandaan komen?Ik
zienu,
dat zij van de weg afwijken. Hetgeenwij
dus moeten hopenis niets minder dan dit, dat
zí$al
dwalendehun
doel zullen bereiken.Het staat
echter veel meerte
vtezen,dat
God henzal
tegemoet treden om henvpor
een zo trouwelozeafval te straffen door
ook dehelft, die
zij bewaren,van
hen wegte
nemen. Welke echter ook devenvachting
mogez[jn, die zq
zícll* voorspiegelen, zij veroorloven zichte
veel,ja
meer dan teveel, walrneer z[j bij verdragwillen
vaststellenin
hoeverre de eeuwige en onveranderlijke waarheid Gods moet gelden.Indien maar de hoofdzaak hehouden blí$ft, zo zeggen
zij, ka,n men
verdraagzaamheidbetrachten als
hetandere
verloren gaat. En dit
zeggenzii dan
alsofE
= :
Christws
zich
aan henhad
overgegevenom zich
door hennaar hun
goeddunkente laten
verdelen.Ik
stem wel toe,dat het
vangroot
belang is,-
als de algehele vernieuwing van de leer der godzaligheidniet
terstond' op één dagtot
standkan
worden gebracht-, dat wij
altha^ns
de
voornaa,mstestukken daarvan
ontvangen.Hierbí$
dient dan echter niet uit het oog te
worden verloren,dat wij
zonder ophouden moeten bl$ven stre-ven naar
hetgeener nog aan ontbreekt.
Wanneer de Zoonvan God ons echter de volledige leer van
ZijnEvangelie te genieten heeft
gegeven,- welk
eenschandel$ke heiligschennis
is het
dan om dezebii
ver-drag
zote
verminken,dat wij er
slechts een deel van behouden.Het is
echtermaar al te waar:
wanneerde
beslis-sende
strijd
omhet
leven moet worden aanvaard, z[jner
slechts weinigen,die
wetenwat het is
om de zaakvan
Ch,ristuste
verdedigen.Ja, de
onbeschaamdheid van deze lieden gaat zelfs z6ve4 dat
zij verklaren niet van pla^nte
z$n om God roekelooste
verzoeken.Alsof z$
zich zonder noodzaakin
gevaar begeven,die
lieverde grootste
gevaxenwillen trotseren dan dat zij
ookmaar
een duimbreedvan de leer des
levens zouden afwi$ken.IVaar z[jn dan nu die
pralende woorden,welke
z[i nog maarkort
geleden deden horen, toen zij het zwaard haddeu aangegord? Hoekomt
het,dat
standvastigheidin
de verdediging der waarheidin hun
ogen roekeloos'heid begint te zijn,
zodrazij
zien,dat van
ons geëistwordt
om lieverte
sterven dan vanhaar af te
wÍt'ken?Laat ons echter,
gedachtigaan de vemaning
vanPaulus, voortgaan Chràstus en
Zljn
Evangelie de eer te geven,hetzij
doorhet
levenhetzij door
de dood.Laat
ons,wat er ook
moge geschieden,in
onzeharten
onsvast
voomemenom nooit het oor te
lenen aan enige vredesvoorwaarden,waarbij
de zuivere waarheid Gods en menselijke verzinsels door elkaar worden vermengd.Dit blijve vast staan: wii
allen moeten alleen luisterennaar de stem
van
de enigeHerder; die
va,n weemden moetenwij
wantrouwen,ja, vqi
moeten weigeren daar- naar te horen.Hieruit volgt duidelijk, door welke regel wij
onsmoeten
laten
leidenb[ het
beslechtender
geschillen.Wij laten
onsdoor
weesvoor
misnoegenvan
mensen schrik aanjagen en, om zo te zeggen, de ogen verblinden;ja, er
wordenzelfs
sommigen gevonden,die
doordatz[i al te voorzichtig willen zijn, in het
helderstelicht
als blinden rondtasten. Anders zoudenwij het imners
gemakkelijk eens worden over de vraag, welke stukken der leer noodzakel[jk zfin om dekerk in
stand te houden.Een zuiver oordeel kan men zich echter dan alleen vor- Ínen, w&nneer
de
zaak zelfwordt
overwogen; daarom komt hetmij
voor,dat ik
lang geen overbodig werk zal doen, Eranneerik
een korte opsomming ga geven van die stukken der leer,waanên niet het
minste mag worden prijsgegeven.E
=
HOOF'DSTUK 2
OVER
DE RECHWAARDIGING
DOORHET
GELOOF'Het is mij
bekend,dat
velen dezeuitspraak op
de lippen bestorvenligt:
wanneer deleer der
rechtvaar-diging uit
onverdiende genademaar
ongeschonden be.waard
bltjft,
iser
geen reden meer om hardnekkig over de andere puntente
blijven strí$den.Zij
dïe zo spreken, zeggenniet alles, maar toch wel iets. Ik stem
vol- mondig toe,dat wij
nimmer een welgefundeerde kennisvan
onzezaligheid
hebben, zonderdat
dezeb$na
de gehelekorte
inhoud der christelí$ke leerin
haar gevolgmet
zich meevoert.In
de eerste plaats echtermerk ik
op,
-
enik zal dit punt later
weer aanroeren-,
dathet toch wel heel onbehoorlfrk zou zijn om
in
eenkorte
samenvattingvan de christelijke leer de dienst
van God,-
waarin Zqn eer gelegen is-, niet
slechtsbii
tlezaligheid der mensen achter te stellen, maar geheel met stilzwijgen
voorbii te
gaan.In
de tweede plaats maakthet
eengroot verschil, of
menals het ware met
éénenkel woord
verklaart,
datwij
doorhet
geloof gerecht- vaardigd worden, dan welin
welgekozen bewoordingenvan
de gehele zaak een uiteenzettinggeeft.
Ook wan- neerhet
dingenvan weinig
belangbetreft
doen allengewoon[ik ijverig hun best om
meningsverschillen te voorkomen, die door een onduidelÍLjke wijze vanuitdmk- ken
zoudenkunnen
ontstaan.\['aarom zal men
dan,nu
een zaakvan de
allergrootsteimportantie aan
deorde is, niet
dezelfdeof nog grotere
voorzichtigheidin acht
nemen?18
HET SEMIPELAGIAANSE! STANDPI'NT DER, ,,BEMTDDELAATIS"
AANGEWEZEN EN \rERWORPEIN
lVdj moeten derhalve, om aan deze mensen gelegenheid
to
geven omte
bewijzen,dat het
hun strevenis
omdit
deel
der
leer,dat over de
rechtvaardiginguit
genadehandelt, ongeschonden
te
bewaren, allereerst vaststel- len, waartoe de mensuit zich zelf in staat is.
Goedeorde eist immers, dat wij,
wanneerwij
onderscheid maken tussende natuur van de meru en de
genadeGods, eerst nagaan
wat
die menselijkenatuur
heeft van zlch zelf.'Wanneernu
dezevraag
gesteldwordt,
staan zekere ,,bemiddelaars" op, die om door een omhaal van dubbelzinnigewoorden de
tegenstandersgunstig
te stemmen en de godvruchtige zielente
doden, de mensde vrijheid van wil laten
behouden,zij het dan
ook eenvr$e wil, die verzwakt en
gewondis. Zij zijn
na-tuurlijk
vrijgevig met hetgeen aan een ander toebehoort,want zij
schrijven op de naamvan
de mens over,wat
een eigenschap wasvan
Gods genade.Nu moet
zeker worden toegestemd,dat
de mens, ooknu
hÍt' onder de tyrannie van de zonde en de satan gevangen gehoudenwordt, nog
eenwil heeft
overgehouden.Wie
echter denkenzii te
bewedigen, ïyanneerzli de trotse
klankvan het woord ,,vrijheid"
verzachtendoor er
terloops aan toete
voegen,dat
dezewil
zwak van vermogen is?lVanneer
z[j vooÉs
dewijze
beschrijven, waarop derechtvaardigheid verkregen
wordt, leren zij, dat
Godmet
de mensniet handelt
al,smet
eenblok hout. H!' trekt
hem immersniet tot zict'
zonderdat hij het
zelfwil.
Wie ontkent dat? De vraag, waarhet
op aankomt,is echter
deze:waar heeft
de mensel{kewil, die
vannature toch
geheel wederspannigen
onhandelbaar is, die bereidwilligheid vandaan omzich
aan God gehoor- zaamte
betonen? Ontsporenzij niet terstond in
het begin, wanneerzl
aan de enekant
de ellendevan
de menskleiner
voorstellendan'zij is en aan de
andere kant de hulp der goddelijke genade verduisteren?Er
zijnI
:
:
=E
E E
EE
E
-
EEF
--- =
= =
=
=.
immers maar twee mogeliikheden:
óf het
rechte begrip van de rechtvaardiging zalbij
ons helemaal niet worden gevonden,èf wij
zullen ons uitgangspunthierin
moeten nemen, dat het verstand van de mens verblind is,totdat het
door de Geest Godsverlieht wordt, dat
dewil
aan de boosheidis
overgeleverd en geheel gedreven en ge.trokken wordt tot het
kwade,totdat hij
door diezelfde Geestwordt
verbeterd, endat het vrijwillig
aannemen van de genade aanniets
anderste
dankenis
danhier-
&aq dat
God ons,die eerst Hem de rug
hadden toe- gekeerd,weer naar zich toe buigt door het
stenenhart in
een vlezenhart te
veranderen.'\{'a,nneer
het er
verder om gaat omtot
de eigenliike begripsbepalingvan het woord te
komen,moet
men scherp toezien,dat met
de verzoeninguit
genade, die geheel steunt op de vergeving van zonden,niet
tegelí$kook
rekening gehoudenwordt met
de werken.Het
is ongetwí$feldwaar, dat wij nimmer met
God verzoend worden,of ïrid
ontvangentegelijk
inklevende gerech-tigheid;
deze beide, dieniet
van elkaar gescheiden kun- nen worden, moeten nochtans wel worden onderscheiden.Dit ig dan ook het
tweedepunt, waarop het bij dit
ondenverpaankomt: dat wij
eenvaste grond
hebben,$raarom God ons rechtvaardigt. Daarom zeggeu.
wij,
datwij
doorhet
geloof worden gerechtvaardigd, omdat de gerechtigheid van Ch,ristus aan onswordt
toegerekend.Indien
iemanddaar
tegenoverstelt, dat wij aan
de gerechtigheid va^nChristus
anders geendeel
kunnen hebben dan wanneerwij
door Zí$n Geest vernieuwd wor- den, moetdit
zeker worden toegestemd;wii
ontkennen echter, dat de wedergeboorte, hoedanig z[j dan ook mogczijn, de grond zou àjn, waarop de
gerechtigheid zou moeten worden gebouwd.DEI EINIGE VASTE! GROND DER RE:CHTVAAR,DIGINE
WÍ$ doen
dit niet uit lust om te strijden, of
omdatw{ van
ons gcvoelenniet het alleminste willen
pr[js-fwcn. Het is
een overweging van het hoogste gewieht,dlc
onser toe dwingt. Hierb[i is
immers derust
van hct geweten in het geding, die wij geen van allen kunnennlrsen
zonder zeer ellendig,ja bljna
verlorente
zijn.Ik
beweer,dat dit
dewaag is waar het op
aankomt:waar
vinden de gewetens,als het
over onze zaligheid3rat,
een veihgegrond om op te
rusten?I{anneer
ziidoor onnrst
gekweld wordenof door twijfel
heen enwcer geslingerd worden,
- zo
LeettPaulus
(Rom.I :
14)-, is het
geloof verijdeld.En hij
voegter
aan toe,dat dit
noodzakel$k gebeuren moet, zolang znj op dcwet hun
vertrouwen stellen.IVat volgt hieruit
nu?Er bl$ft
geen andere conclusieover
dan deze: zullenwlf
zekerzijn van
onze zaligheid,dan moet ook
het vertrouwen,dat wij
reehtvaardigzijn, op
vaste grond Itounen. 'Wanneerook
slechtshet
allergeringste deel daarrran zoumsten
op de werkeu, zal het gaan wanke- lcn, omdathet ziin
steun ontleent aan een fundament, detniet
stevig genoeg is. Daarom blírjft er niets andersover dan dat het op de
vergevingder
zonden alleen moet steunen.Dit is toch
duidelí$k,dat wij niet
zonderwees tot het
oordeel Gods kunnen komen dan wanneerwij
vast overtuigd z{in,dat Hij
ons een Vaderis;
endit is
on- mogel$k,als
wírjvoor Hem niet als
rechtvaardigen worden gerekend, Daaromis
ons elke toegangtot
Hem afgesneden, wa;nneerwij niet op Zijn vaderlijke
goed-gunstigheid vertrouwend Hem zonder aarzelen
als Vader aanroepen. 'Wanneer er nu geen enkele mogelÍ$k- heidis
om geredte
wordenof
zelfs maar omtot
God de toevluchtte
nemen, als aanhet
geweten het rustige en vaste vertrouwen ontbreekt, en het geweten op zijnbeurt
nergens andersmst kan
vindendan in
een ge- rechtigheid, die boven alletwijfel
vaststaat,-
wie zaler dan aan twijfelen, dat de gehele gerechtigheid, waar- op de mens steunen moet, gelegen
is in
de vergeving der zonden, dieuit
genade geschiedt? De ,,bemiddelaars"dle
verzinnen,dat de
inklevende gerechtigheiden
deverdienste van Christu{r samengaan, ïyanneer
er
sprakeis van de rechtvaardiging van de
mens, maken zich dus schuldig aanhet
geven van een valse voorstelling.Uit
een samengaanvan
dezesoort moet
noodzakelfik een verschrikkelijkestrijd
voortkomen,die niet
eerderzal
eindigen danals wlj
elke gedachte aan de werken verbannen en daarvan geen gewag meer maken en onze gerechtigheidniet
slechtsvoor
een deel,maar
geheel enal
en volkomen aanChri*tus
ontlenen.Zij
zeggen: Godhandelt met ons niet naar de
ge- woonte valr een aardserechter; Hij
spreektniet
alleen maarvr[j
zonder tegelí$k ook de ware gerechtigheid te schenken. Daarmee benik het
eens. Omdat ons echterin
hetzelfdeogenblik door ChrisÍus
tweeërlei genadewordt
aangebracht, moetenwij naarstig
overwegen, waartoeelk
van deze beide moet dienen. De vraag, dienu
aan de ordeis, is
deze: waaraanis het te
danken,dat wij
door Godin
genade zijn aangenomen? W'anneer men deze echterin
dezezin
beantwoordt,dat
men als oorzaak daarvan behalve de genadige toerekening der gerechtigheid ook de werken in aanmerking laat komen,rijst
onmiddell[jk een andere vraag, dezen.l.:
inhoevere
dragen dezeer toe bij om ons de gunst van
God te ver:urerven? Moet het voornaamste deel daarvan worden toegeschreven aan de onverdiende toerekeningder
ge-rechtigheid? Of is
dezeslechts een hulpmiddel
van lagere orde?Wanneer
men het
vertrouwen, \ryaarmeewij op
dezaligheid
hopen,op
dezew[jze tussen twee
gronden heen en weerlaat
slingeren,kan het nooit
anders dan wankelmoedigzijn.
'Waaropkomt dit
anders neer danhierop, dat het
fundamentvan de grond af
ondersteboven
wordt
gekeerd? Terechtbesluit
daarom paulus de gerechtigheid des geloofs eenvoudigin
de vergevingder
zonden, wanneer hÍ1jleert, dat
dezedoor
Davidwordt
beschreven alshij
de mens zaligspreekt, aan wie de zonden niet worden toegerekend (Rom.4 : 6;
psalm32 : 1).
Die zaligheid, waarvanDauii|
melding maakt,lhdt
lmmers zeker vooÉuit
de gerechtigheid.Daaruit
ïillt dur, dat w[j
rechtvaardigenziin, omdat
ons delnilon nlet worden
toegerekend.Vandaar dat
ookfulhorton ln
z[in lofzangverklaaÉ, tlat wij
dàn kennishbbrn
van de zaligheid, alswij
de vergeving der zondenbblcn
loren kennen(Luc. L :77).
Otn
kort te
gaan,laat
ons bedenken,dat het hier
illt
genvoudiggaat over Gods
veelvoudige genadelpnr
ons,maar over de grond van
onze verzoeningllt
Hom, endat er,
indien dezeniet als
enige grond|;hld
wordt, voor die verzoening helemaal geen grondLl r$n. Ook de Schrift immers
beveeltons niet
omCfOltr
eendeel van
onze gerechtigheidte
ontlenenll! Christus, in
dezer voegedat Hij zou
aanrnrlleuïlt gr aan
onzewerken ontbreekt, maar de
apostellftul$
openlijk,dat
HíLjzelf
ons gewordenis tot
ge'i0htlgheid (1 Cor. 1 : 30). En op
een andere plaatsllrrckort h[, dat wij in Hem rechtvaardig voor
GodËt,
omdat ons de zonden niet meer worden toegerekendllCot.6:1e).
DE \IIEDERGEBOORTE!
MAG VAN DE! RECHTVAARDIGING NIET \ilORDEN GESCHEIDEN
NrtuurlÍ$k
betaamthet
onste
roemen beide over deËltlom
en verscheidenheidvan
de goederen des heils,ïllka wij van CTristus
ontvangen, enw[j
mogen Zijnlfrtbt
enkracht niet
beperkentot
één soort van gunst-lrryUr, En
wanneerwij
zeggen,dat
de mensen door deïtldaad
van Christus omniet
worden gerechtvaardigd,lioston wij
de genade der wedergeboorteniet
metstil- Hllgon
voorbijgaan. Integendeel,angstvallig
moeten ïvlfor
ons voor wachten om dingente
seheiden, die de t{aro voortdurend. gamenvoegt.Wat volgt hieruit nu? Dat men de
mensen gerustmtg
leren, dat zi,j onmogelijk op grond van de verdienstevln Clwistrrs voor rechtvaardigen
gerekend kunnen?ordon zonder dat zij door Zí$n Geest vernieuwd worden
tot
eenheilig leven;
en eveDzeer,dat
allen,in wie
deGeest der wedergeboorte niet woont, geen reden hebben om
te
roemen,dat
God henin
genadeheeft
aangeno-men; in
één woord,dat
niemanddoor
Godin
genadewordt
aangenomen, dieniet
ook metterdaad een recht- vaardige wordt.Men dient hier echter wel te
onderscheiden, want andersdreigt het
gevaar,dat op de
ene genadegavezo
zrttg;renadruk zal
worden gelegd,dat
daardoor aan de betekenis van de andere zal word.ente kort
gedaan.In
dezezin
moeten de kinderen Gods gevoelen,dat
de wedergeboortevoor
hen noodzakelijkis, dat zij
niette-min
weten,dat hun volle
gerechtigheidin
Christus rs gelegen.Zij
moetenverstaan, dat zij in
dezer voege geschapen en verordineerd z[jntot
eenheilig
leven en omijverig te
strevennaar
goede rverken,dat zij
noch- tans met volle overtuiging des haÉen alleen op de enige gerechtigheidvan
Clwistusrusten. Z[j
moetende
ge- rechtigheid des levens, diehun
geschonkenis,
op zulk een wijze gebruiken,dat
zírj daaropals grond voor
de r',echtvaardiging helemaal geen verwachtingen bouwen,maar naar het
oordeel Godsniets
anders meebrengen dan het vertrouwen op de gehoorzaamheid vanClwwtu*
DE! GEIRECHTIGHEID DEIR WEIRKEIN RUST OP DE GERE]CHTÏGHEIID DES GELOOF'S
Opdat
er
echter een eind kome aa^nalle
onduidelijkeen
dubbelzinnige voorstellingenis het nodig, dat
de gerechtigheid, diewij
doorhet
geloof verkrijgen en dieons om niet wordt
aangeboden,op
dezewijze op
dehoogste plaats gesteld worde,
dat zii
alleen op de voor-grond trede zo dikwijls de
gewetensvoor de
rechter-etoel van
Godworden
gedaagd.Het gevolg
daanran zal zijn,dat
de gercchtigheid der werken,-
van welkeaard die
in
ons ook moge zijn-,
zich haar eigen plaatsziet
aangewezen, zodathet totaal
onmogelijk is,dat
zijooit
met dezein conflict
zou komen.En
omdat de ge- rechtigheid der werken steunt op de gercchtigheid des3eloofs, is het ook
billijk,
dat de eerste onder de tweede gesubordineerd worde, opdat de gerechtigheid des ge-loofs de
onbetwiste alleenheersehappljnéme wannór het gaat over
de zaligheidvan
de mens. Ongetwijfeldrchenkt
Pauhts, wanneerh[j over de
rechtvaardigingvan de
menshandelt,
alleenmaar
aandacht aarr-dii
óne
punt:
op welke grondhii
aannemen magdat
God hem genadig gezindis. Hlj verwijst
ons danniet
naa.r een hoedanigheid, die onsis
ingestort, maar zonder van de werken meldingte
makenleert
hírj ons,dat wij
onze gerechtigheidbuiten ons zelf
moeten zoeken. Arrders zou er nimmer sprake kunnen zijn van de zekerheid des geloofs,welke hij overal met zo grote nadruk
naar voren brengt.En
nog veel minder van die tegenstelling tussende
gerechtigheid,die uit het geloof is, en
de gerechtigheid, dieuit
de werken is, waarvanhij
spreektln het
tiende hoofdstuk van debrief
aan de Romeinen (10 :3).
Daarom moeten wij,-
wanneer wij ten minste, (wat al te gevaarlljk zou z[jn),met
een zo ernstige zaak geen spel willen dr[jven-,
vasthouden aan de eigenl[jke betekenis vanhet
woord, omdat dezehet
rechte begrip van de zaak met zich meebrengt. Indien immersd,
diedit
stuk der leer met de windselen van hun verdichtsels omhullen, onsgelijk
gavenin
de zaak, diein
geding is, zouhet m[j
gemakkelÍgkvallen om de strijd over
het woord te laten rusten. Lieden echter, die twee onderlingtegenstrijdige soorten van gerechtigheid
tegenoverelkaar
stellen, moetenop
geen enkelemanier
worden verdragen,want zij willen
daam.ee bewerken,dat
de gerechtigheid des mensenniet
geheel enal
onverdiendzal zijn.
lVij
moeten hen ook tegenspreken, u/anneer zij komen aandragenmet de autoriteit van
Jacobus en wanneerzij uit
deSchriften
andere sooÉgelijke plaatsen biieen- brengen,waar het woord
,,rechtvaardigen"in
een an- derezin gebruikt wordt, ten
einde daarmeehun
leer,dat
de werken medebijdragen'tot
de rechtvaardiging,te
bevestigen. Jacobusstelt het
immersniet zo
voor,dat de
mensook nuar voor het
allerkleinste tleel b[iGod
gerechtigheidverwerft door de
verdiensten derwerken; hii
han<telt slechts hierover,dat
de waarach'tigheid der
gerechtigheid door de werkenwordt
bewe-zen. Wie echter ontkent, dat ieder mens door de werken
toont, wie hij is? Het is echter heel iets
anders de mensen van de oprechtheid vanuw
gezindheidte
over'tuigen
danb[
God de zaligheidte
verdienen. Daarom moótenwij,
omniet
door de verschillende betekenissen cliehet woord kan
hebbenin verwarring te
worden gebracht, er ons steeds rekenschap van gevenof
het op èen bepaalde plaatsgebruikt wordt
met betrekkingtot
God
of tot
de mensen.Wij ontkennen overigens niet, dat wii zowel
uit
hoofde van áe heiligheid des levens als op grond van een rein geweten rechtvaarclige kincleren Gods worden genoemd.Ómdat
er
echter geen enkelwerk is, dat,
wanneer hetin
de weegschaal Gods gewogenwordt, niet
gebrekkigbevonden
wordt
en met onreinheid bezoedeld,-
stellenwij op grond daarvan vast, dat,
wanneerde
werkenrótrtvaÀraig worden
genoemd, deze gerechtigheid op deuit
genade gesehonkenvergiffenis
gegrondis' Hier-
om duJ zijn de gelovigen door de werken rechtvaardig, omdatz[i-rechtvaardig zijn
zonderdat
aan de werken enige verdienstewordt
toegekenden met die
werkenin
ónig opzichtwordt
gerekend,want
de rechtvaardig- heid ván áe werkenis
afhanketijk van de reehtvaardig- heid des geloofs.HET LOON DER WER'KEN
Hieruit wordt ook
duidelfrk, hoewij
moeten denken overhet
loon van de werken. De arbeid der godvnrch'tigen, die in
dezewereld dagelijks met
verschillende bJloningen wordt vergolden en voor welke in de hemelen de hoogste beloning weggelegdis, is
zekerniet ijdel in
de Heré.Zij
ednte1 die menen, dat aan de goede werken enig loon gegeven wordt, dat hun als het ware rechtens beÉomt, vergissen zich wel heel erg.Dit
immersis
hetultgangspunt,
waartoe wij alt$d weer
moeten terug-keren:
Zoals Godverkondigt, dat er
geen rechtvaar- dlgheid mogelijkis
dan alleenin
de volkomen gehoor- raamheid aan dewet,
- zo
hebben mensenook
niet de minste verdienste, wanneer zij niet alle voorschriftender wet
volkomen onderhouden.Al wie
immers maarln
éénkleinigheid in
gebrekebl[jft, staat de
eeuwige vervloekingte
wachten,als er naar recht met
hemwordt
gehandeld.Daarom
aarzelt Paul,usniet om
van elle beloften,die
op voornraardevan het
onderhoudender wet
gegeven zdjn,te verklaren, dat
zí$ijdel
zijn, zolang die strenge eisniet
verzachtis
door de weldaad v&n een belofte, dieuit
genadewordt
gedaan.Onder een
uit
genade beloofd loon verstaik niet,
gelijk velen gewoon zijnte
d6sn-
-, dat
God, omdat wdimet al het
onzeverplicht zijn
Hemte
dienen,zelf uit
elgen beweging en met milde hand loon toezegt aan de werken, die
Hij
volgens Zijn recht van ons eisen kan,maar ik ben van
oordeel,dat wij van
een genadige-
belofte kunnen spreken, omdat
het loon dat Hij
geeft meer bepaaldwordt
door de waardering vanZijn
eigenvr$e
genade dandoor
de waardigheidvan
de werken zelf. Hoerijk
immers die belofte, waarvan devervulling
aan de voorwaardevan de
onderhoudingder wet
ge-bonden is, ook zijn mag,
-
op zichzelf baat zij ons niets, omdater
immersnooit
iemandzal
worden gevonden, diezijn
schuldigeplicht behoorlijk
volbrengt. Daarom lghet
nodig,dat zij
vooÉdurenddoor
een nieuwe be-lofte
ondersteundwordt: door
deze n.1.,dat aan
de werken een beloning toekomt, omdatzii
God behagenln het licht van
de vergevingder
zonden.Hieraan
ishet te
danken,dat
de gelovigen door de hoop op loon,die voor hen
eenprikkel moet zljn om zich vol ijver toe te leggen op het doen van
goedewerken, niet
worden bedrogen,-
en datzij
toch ook weerniet
dooreen
misplaatst vertrouwen
opgeblazenworden en in
$dele
roem zich
verhovaardigen.De
eigenlírjke grond, w&arom de werken loon ontvangen,ligt
dusniet
hierin,dat dit loon nauwkeurig
beantwoordenmoet aan
de verdienste en waardigheid der werken, maar daarin, dathet op de
genadige aannemingvan die werken
moet steunen.BEIGRIPSBEiPALING VAN HET GELOOF'
En verder
kunnenwij allerminst
toelaten,dat
het geloofzelf, dat
de oorzaakder
gerechtigheidis,
dooreen onjuiste
begripsbepalingniet alleen
verduisterd maar geheel verbasterdwordt.
Hieraan makenzli
zacÏnschuldig,
die
verzinnendat het
werkelfrk bestaat zon.der
de liefde.Het is
een oude leugender
sofisten, dat een geloofdat
nogniet
gevormdis
niettemin een waa"r geloof is, maardat het
zÍ1jn eigenlijkevorm krijgt
door de liefde.Daaruit
is voorts de dwaling ontstaan, waarinzij
leren,dat het
geloof een blote en koude kennis zouziin, die er
een venpardevoorstelling van heeft,
dat Godwaarachtig
is.WÍtj
willen
geen strÍtjd voeren over woorden.In
deze quaestie is echter de zaligheid der mensen in het geding;daarom
is
een terminologie,die door haar
dubbelzin- nigheid de gehele leerin duistemis hult, in
hoge mate gevaarlírjk. Zoals God onsom niet rechtvaardigt
door ons de gerechtigheidvan
Ch,ristustoe te
rekenen, zo wordeuwij ook uitsluitend door het geloof alleen in het
volle bezit van een zo grote weldaad gesteld. Zoalsde
Zoonvan
Goddoor de
offerande,die Hij in
Zítjndood
gebracht heeft,
onze zonden verzoendheeft,
en ons door detoorn
des Vaderste stillen
de genade ver- tvorven heeft, waardoorwij tot
kinderen worden aan- genomen, en onsnu Zijn
gerechtigheid schenkt,-
zonemen
wij
Hem alleen doorhet
geloof aan om deel te hebben aan al Zijn schatten. 'Wanneerwij
nu niet weten, wat het geloof is,-
welke mogel$kheid om de zaligheidte
verkr$gen zaler
dan voor ons zijn? Degenen echter,die met hun verkapte
concessiesvan de
aanhangers van de paus de vredewillen
kopen, verklaren,dat
hetware geloof, waardoor de christenen van de ongelovigen onderscheiden worden,
kan
bestaan zonderde
liefde.Z[
doenals
iemand, die hoog opgeeftvan
dequaliteit van de wijn, die in
een bepaaldvat
bewaard wordt, maar die vandat vat
de deuvel afslaat, zodat niemandcr uit
kan tappen.Ik
geloof,dat het nu wel
genoegzaanduidelijk
is, van hoeveel belang hetis
voor de integrale handhaving van de leerder
rechtvaardiging,dat wij
een ondubbel- rlnnige begripsbepaling vanhet
geloof hebben.En wat het geloof is, kan men stellig voor
eendeel hienrit
opmaken,
dat het
de rechtvaardigingtot effect
heeft.Het rechtvaardigt immers, omdat het teweegbrengt, dat
wfi Christus
aannemen, opdat Hí$in
ons wone enwij Zijn
leden zi1'n. Wanneerhet
onsnu met
de Zoon van God verenigt,kan het
dan zonderZijn
Geest zijn? Het zou zeker even dwaas z$n om zoietste
veronderstellen alg wanneer iemaud zou beweren,dat
de ziel van leven verstokenis, daar
dezetoch zelf het
lichaa"m levendmaakt en er
bewegingen
gevoel aangeeft en in
éénwoord
het
levenvan het
lichaam is.'lVanneer iemand deze éne waarheid,
dat wij
door het geloof Christus bezitten, vasthoudt,zal hif niet
langer bl$venkleven aan die
onderscheiding tussen een ge- vormd en een nogniet
gevormd geloof.Het
geloof, zeglk, is
de onwankelbare zekerheid vanhet
geweten, die Clwistusaangrijpt, gelijk H{ ons door het
Evangeliewordt
aangeboden.Maar,
- is dan het
nieuwe levenniet een van de voomaamste gaven, die het ons brengt?
Ongetwijfeld, daarom
wordt ook
gezegd,dat IIij
onstot heiligmaking is
gegeven.Het geloof is de
weder- opstandingder ziel,
zoalsClwisÍus verklaart in
deze woorden:,,Die in Mij gelooft, zal
leven,zelfs al
zou hfi zijngestolen"
(Joh. 11 : 26). Hoe zou het dan dood zijn, alshet
levendma^kend is?Het
geloofis het
bewijs,dat wij door
God zfrn aangenomentot
kinderen. Hoekunnen
mensenechter kindèien
Godsziin,
wanDeerzij niet
doorZijn
Geest geregeerd worden?Het
geloofopent ons de toegang
tot
God. Hoe zoudit
geschiedenzonder een goed geweten?
VIJF' STE:LLINGEIN O\IER HEIT GELOOF'
Ook als
deze stemmenniet klinken of
beginnente
zwijgen,is het echter toch
noodzakel$k,dat wif
hetonderling
eens wordenover de vraag, wat wij
onderhet geloof
hebbente
verstaan,opdat
onze vrede wel gefundeerd zfrin
de eenheid des geloofs.Ik
heb echter vroeger reeds gezegd, waartoeik mij
voorhet
ogenblikwil
beperken.Ik wil
alleen maar laten zien, hoe weinigzi|
deleer der
rechtvaardiging handhaven,die in
hunfrverig
strevenom
de vijandender
waarheid tevredente
stellen eensoort
van leer uitdenken, diehet
midden houdenwil
tussen deopvatttingen der
beide partijen, maar die in werkelÍ$kheid tussen hemel en aarde zweeft.Daarom
btijf ik nu b[j dit
onderwerp.En
danverklaar ik, dat wij met betrekking tot
het geloof- in
zoverrehet zich richt op
de verwerving van de rechtvaardigheid voor God-
moeten vasthoudenaan
dezevijf punten: In de
eersteplaats is het
eenvaste overtuiging,
rryaarmeewij het lVoord, dat
door de profeten en apostelen gebrachtis,
aannemen als de waarheid, die van God afkomstig is.In
de tweede plaatslet het in het
Woord Godsin het
bijzonderop
deuit
genade gegeven beloften en met name
op
Cltristus, die daarvanhet
onderpand enhet
fundamentis,
zodatwij rust
vindendin
de vaderlijke gunst van God een zekere hoop op de eeuwige zaligheid durven koesteren.In
dederde
plaats is dit
geloofniet maar
eenblote
kennis,die ronddwarrelt in het
bewustz$n,maar het
brengt ook een levend verlangenmet zich
mee,dat woont in het hart. In
de vierde plaatsvindt dit
geloofzijn
oor- sprongniet in de
scherpzinnigheidvan het
mense[jk verstandof in
een eigen aandoening van hethart,
maarhet is
een heel bijzonderwerk
desHeiligen
Geestes,die
alleen de verstandenverlichten en
deharten
ver- zegelenkan. En ten slotte
erv&renniet alle
menseng0
ronder
onderscheid dezekrachtige werking van
de Heilige Geest, maar alleenzij,
die verordineerd zijntot
het leven.De eerste stelling, die
wij
geponeerd hebben, behoeft met geen enkele bewijsplaats te worden gestaafd, omdat haar waarheiddoor allen
erkendwordt. En ook
wan- neerwij
de tweede gaan bewijzen,is het
minder nodig omijverig
bewijsplaatsenbij
elkaarte
brengen als wel om de lezer opte
wekken omzich
nauwkeurig reken-rchap te
gevenvan die, welke overal in de Schrift
worden gevonden.Zij zijn
immersbijna niet te
tellen euwij
moeten onsbest
doenom niet te uitvoerig
te worden.Wanneer Paul,us
het
Evangelie onderscheidtvan
de wet, noemt hÍ$het
,,de leer desgeloofs"
(Rom.10 :
6).En op een andere plaats
leert hij, dat
,,daarin de recht- vaardigheid Godswordt
geopenbaard,uit geloof tot
geloof"
(Rom.t : l7). En
weer op een andere plaats zegt hírj: ,,daaromis het uit
geloof, opdathet
zou zijn naar genade, opdat de beloftevast zij"
(Rom.4 :
16).En
alshij schrijft, dat het
Evangelie geprediktwordt ,,tot
gehoorzaamheid desgeloofs"
(Rom.1 : 5),
heeftdat
op dezelfde zaakbetrekking. En als hij leert,
dathet
Evangelieniet uit
dewet is maar uit
de belofte,besluit hij
onmiddell$k daarna,dat
de belofteuit
hetgeloof gegeven
wordt
(Galat.3 : 22). Duidelijk wordt
in
dezewoorden het onderling verband
aangewezen tussenhet geloof en
de beloften,die
Goduit
genadegeeft.
Hieruit trekt
hí$ dan de conclusie,dat het
geloof alleenin
Christusrust,
aangezien ,,irt Hem alle beloften Godsja zijn
enamen" (2
Cor.1 : 20).
,,Want alzolief heeft
Godde wereld
gehad,dat Hij Zijn
eniggeboren Zoon gegeven heeft, opdat een ieder die in Hem gelooft,niet verloren ga" (Joh. 3 : 16). Het is niet
zonder reden, dat deze uitspraak zo menigmaalwordt
herhaald.Daarom zegL, Paulus, als hí$ op een andere plaats roemt over