• No results found

NIEUWS INZAKE WETGEVING, RESOLUTIES EN BESLIS­ SINGEN OP HET GEBIED DER BELASTINGEN HET INBRENGEN VAN WINST MET TERUGWERKENDE KRACHT IN EEN N.V.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "NIEUWS INZAKE WETGEVING, RESOLUTIES EN BESLIS­ SINGEN OP HET GEBIED DER BELASTINGEN HET INBRENGEN VAN WINST MET TERUGWERKENDE KRACHT IN EEN N.V."

Copied!
2
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

N IE U W S IN Z A K E W E T G E V IN G , R E S O L U T IE S E N B E SL IS­ S IN G E N OP H E T G EB IED D ER B E L A ST IN G E N

HET INBRENGEN VAN WINST MET TERUGWERKENDE KRACHT IN EEN N.V.

door Mr Dr E. Tekenbroek

Bij de omzetting van een firma in een N .V . komen doorgaans drie belangrijke data voor:

1. De datum waarop partijen het eens zijn over de oprichting der N.V . en de inrichting der statuten, m.a.w. de datum waarop de N .V . in oprichting ontstaat.

2. De datum waarop blijkens de oprichtingsacte (de statuten) het bedrijf voor rekening en risico van de N.V . gaat lopen.

3. De datum van aanvang der N .V . in civielrechtelijke zin (verkrijging van de verklaring van geen bezwaar c.a.)

De sub 1 genoemde datum kan uiteraard het best bewezen worden als deze tevens de datum is waarop de concept-statuten notarieel verleden worden, hetgeen dus betekent, dat de verklaring van geen bezwaar op een reeds notarieel verleden acte wordt aangevraagd.

De sub 2 genoemde datum kan liggen voor de sub 1 genoemde datum. Dit komt veel voor; in tal van oprichtingsacten leest men, dat het bedrijf geacht wordt van het begin van het lopende boekjaar af voor rekening en risico van de N .V . te lopen.

Het valt niet te ontkennen, dat er verschillende N .V .’s met een derge­ lijke terugwerkende kracht zijn opgericht in de hoop van af een zo ver mogelijk terugliggende datum van de hoge progressieve I.B. af te zijn. Dat deze poging moet mislukken, ligt voor de hand. Het is onmogelijk winst, die men eenmaal gemaakt heeft met terugwerkende kracht als winst in een N .V . in te brengen. Men beschikt dusdoende over eenmaal gemaakte winst.

Is het noodzakelijk, dat naast inkomstenbelasting over die winst, ook vennootschapsbelasting geheven wordt bij de N .V . over die zelfde winst? T al van inspecties achten dit nodig. Evenzeer achten talrijke inspecteurs het nodig dat de winst behaald tussen de sub 1 en sub 3 genoemde data zowel met Inkomstenbelasting als met Vennootschapsbelasting belast moet worden.

Een en ander houdt de geesten nogal bezig; in het Vakstudienieuws, in de Naamloze Vennootschap, in de Fiscale Monographieën, in het W eek­ blad der Belastingen en in het Maandblad voor Belastingrecht kan men er geregeld artikelen over vinden. Er liggen hier heel wat problemen opgestapeld voldoende om er een proefschrift over te schrijven; er worden allerlei juridische constructies uitgedacht om die dubbele belasting goed te praten of uit te bannen. Het ligt niet in de bedoeling in deze notitie op die problemen in te gaan. Voor de praktijk van belang is in verband met het bovenstaande de aandacht te vestigen op een uitspraak van de Raad van Beroep te Rotterdam d.d. 19 Juli 1951. In het desbetreffende geding was van de zijde van de belastingplichtige de opmerking gemaakt, dat het standpunt van de inspecteur een driedubbele heffing van belasting van dezelfde winst met zich zou brengen, n.1. 1. met Inkomstenbelasting

(2)

als winst van de firma, 2. met Vennootschapsbelasting als winst bij de N .V . en 3. met Inkomstenbelasting als de N .V . die winst zou uitkeren.

De Raad van Beroep overwoog:

,,dat een driedubbele heffing van belasting wel mogelijk is na de oprichting van de N .V . -— indien deze n.1. geacht moet worden met terugwerkende kracht reeds te hebben genoten winst, die vóór de oprichting gemaakt is — doch een zodanige onbillijkheid steeds door belastingplichtige zelf kan worden voorkomen, door bij de oprichting niet te bedingen, dat vóór de oprichting gemaakte winst geacht moet worden reeds door de N .V . zijn gemaakt.”

Deze overweging is niet bevredigend, omdat een stipulatie omtrent de terugwerkende kracht van de inbreng van ouds een veel voorkomend beding is, waaraan dus blijkbaar in het maatschappelijk verkeer een be­ hoefte schijnt te bestaan, los van enige fiscale bij-overweging.

Reëel is m.i. in gevallen als de onderhavige op de volgende wijze be­ lasting te heffen:

1. I.B. over de winst gemaakt van de aanvang van het boekjaar tot de datum waarop de N.V. in oprichting ontstond (datum sub 1); 2. Registratierecht over het bedrag van die winst, als onderdeel van de

inbreng.

3. Vpb. over de winst gemaakt tussen de data in de aanvang dezes genoemd sub 1 en sub 2.

De fiscus krijgt dan zijn rechtmatig deel en is bij wijze van spreken „gedekt” tegen het verlenen van terugwerkende kracht om onder de progressieve Inkomstenbelasting-tarieven over reeds gemaakte winst uit te komen.

Zou het onmogelijk zijn een juridische constructie te vinden op grond waarvan deze wijze van belastingheffing legaal geacht kan worden?

Ik twijfel er vooral sinds het arrest d.d. 19 December 1951 over de achterstallige dividenden op certificaten van Amerikaanse aandelen niet aan of de H.R. zal er in slagen een dergelijke constructie te vinden, als hij de hierboven aangegeven wijze van belastingheffing mede reëel zou kunnen achten.

Het feit, dat de Vpb blijkens de leidraad bedoeld is als de inkomsten­ belasting van rechtspersonen naast de inkomstenbelasting van natuurlijke personen, pleit er reeds voor dat een met een bedrijf gemaakte winst, niet zowel met Inkomstenbelasting als met Vennootschapsbelasting be­ last wordt.

Onwillekeurig dringt zich hier de analogie met art. 3 B.W . op. Een ongeboren kind kan krachtens genoemd artikel drager van rechten zijn, kan dus erven en een inkomen uit die erfenis verkrijgen. De curator ven­ tris die het beheer van het vermogen verzorgt, wordt niet voor dat in­ komen aangeslagen, maar slechts voor zijn eventueel beheersloon. (Zie voorts Van Soest, Peters, 7e herziene druk, pag. 4 onderaan).

Waarom, zo vraag ik mij af, kan een N .V . i.o. niet op analoge wijze worden behandeld.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Enerzijds achtte men de normale afschrijving niet beinvloed door toe­ passing van de vervroegde afschrijving (argument: dan alleen kan ge­ zegd worden, dat boven

De aandacht moet erop gevestigd worden, dat deze mogelijkheid slechts geopend wordt voor beroepschriften, ingediend bij de Raden van Beroep, aangezien slechts dan

Bij resolutie d.d. 139 is medegedeeld, dat het in evenvermelde passage uit de Leidraad gebezigde argument voor het niet belasten van de goodwill bij de erflater

dat toch ingevolge de door belanghebbende in 1946 met zijn medeven­ noten gesloten overeenkomst het bedrijf der commanditaire vennootschap per 1 Januari 1947 zou

wat het karakter van de functie van de mede- „werkers en hun plaats op het kantoor der associatie betreft vastgesteld, „dat, gelet op het in verhouding tot

Een soortgelijke kwestie doet zich voor bij de pensioenregeling van directieleden. Moet de Inspecteur voor de toepassing van art. 6 letter c Loonbelasting) elk

Slechts in de fiscale sfeer is het voor­ schrift begrijpelijk, omdat de wetgever kennelijk geredeneerd heeft: in een vorig jaar hebt U Uw winst met een

7 lid 2 schrijft voor dat winsten, die nog niet bij de jaarlijkse winst belast zijn, gevoegd worden bij de winst van het laatste boekjaar, waarin het bedrijf