Rapport Natuurpunt Studie
Vogels onder hoogspanning
in België
Onderzoek 2017
nr 4 I 2018
Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Vogels onder hoogspanning
in België
Een stand van zaken en een kijk door de trailcam
2
OPDRACHTGEVER Elia
Keizerslaan 20 • 1000 Brussel Tel. 02-546 70 11 • Fax. 02-546 70 10 www.elia.be
CONTACTPERSOON ELIA Johan Mortier, johan.mortier@elia.be
TERREINWERK Daniël Acke, Ghisleen De Mits, Dirk Minnebo, Yves Pieters, Ward Ransschaert, Carlos Van Hoorebeke, Dominique Verbelen, Mia Verschaere
TEKST Dominique Verbelen, Kristijn Swinnen FOTO’S Bart Bisschop, Bart Hilven,
KAARTMATERIAAL Karin Gielen
EINDREDACTIE Dominique Verbelen
dominique.verbelen@natuurpunt.be
Wijze van citeren:
Verbelen D. & Swinnen K., 2018. Vogels onder hoogspanning in België: een stand van zaken en een kijk door de trailcam. Rapport Natuurpunt Studie 2018/4, Mechelen
© januari 2018
Met dank aan de vrijwilligers van Natuurpunt voor hun bijdrage.
Inhoud
1 Inleiding ... 4
2 Registratie draadslachtoffers ... 4
3 Analyse dataset ... 5
3.1 Waarnemers ... 5
3.2 Soorten ... 6
3.3 Geografische spreiding ... 10
3.4 Relatie tussen ingevoerde draadslachtoffers en gekende ‘zwarte’ lijnen ... 11
3.5 Evaluatie nieuwe ‘zwarte’ lijnen ... 15
3.5.1 ‘Zwarte’ lijn 380.73 ‐ 380.74, ‘Doornzele Dries’, Evergem ... 16
3.5.2 ‘Zwarte’ lijn 150.267 ‐ 150.378, ‘Sifferdok’, Gent ... 19
4 Monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde ... 23
4.1 Waarom deze lijn? ... 23
4.2 Onderzoek 2015 ‐ 2016 ... 24
4.3 Onderzoek 2017 ‐ 2018 ... 24
4.4 Alle gegevens van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde ... 27
5 Onderzoek naar verdwijnsnelheid draadslachtoffers ... 30
5.1 Waarom? ... 30
5.2 Materiaal en methode ... 32
5.2.1 Herkomst en keuze van de kadavers ... 33
5.3 Resultaten ... 35
5.3.1 Technische problemen ... 35
5.3.2 Verdwenen kadavers onder de ‘zwarte’ lijn sneller dan op de controle‐locatie? ... 36
5.3.3 Verdwenen er meer kadavers onder de ‘zwarte’ lijn dan op de controle‐locaties? ... 40
5.3.4 Verdwenen lichte kadavers sneller dan zware kadavers? ... 40
5.3.5 Welke soorten verdwenen het meest/minst en waarom? ... 42
5.3.6 Wanneer verdwenen de meeste kadavers: ’s nachts of overdag? ... 43
5.3.7 Correctiefactoren voor het aantal gevonden draadslachtoffers ... 43
6 Aanbevelingen voor verder onderzoek ... 45
6.1.1 Onderzoek naar verdwijnsnelheid draadslachtoffers op andere locaties en/of in andere periodes ... 45
6.1.2 Monitoring van ‘witte’ lijnen ... 47
6.1.3 Analyse van alle bestaande datasets uit de Benelux ... 48
7 Dankwoord ... 49
8 Referenties ... 50
9 Bijlagen ... 52
9.1 Overzicht van alle draadslachtoffers die werden ingevoerd in www.waarnemingen.be, chronologisch geordend per soort (dataset afgesloten op 1 november 2017) ... 52
1 Inleiding
Elia en Natuurpunt werken al sinds 2012 samen om het aantal draadslachtoffers in België te doen dalen. In twee uitvoerige studies (Derouaux et al., 2012; Verbelen et al., 2015) formuleerden Natuurpunt, Natagora, Vogelbescherming Vlaanderen en het Instituut‐ voor Natuur‐ en Bosonderzoek een aantal concrete adviezen. Elia nam deze adviezen ernstig, stelde een meerjarenplan op en ging in december 2014 over tot de bebakening van een ‘zwarte’ lijn langs de Doornikse Heirweg in Oudenaarde. Een doorgedreven monitoring door Natuurpunt toonde aan dat deze bebakening (met vogelkrullen) succesvol was: het aantal draadslachtoffers daalde er met 97,1 %.
Omdat Elia de impact van bebakening verder wou laten onderzoeken, vroeg de beheerder van het Belgisch bovengronds hoogspanningsleidingsnetwerk om ook de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde meer in detail op te volgen. In de marge groeide ook de vraag naar een gebruiksvriendelijk registratiesysteem voor draadslachtoffers, een analyse van alle historische gegevens en adviezen voor nieuwe knelpunten die mogelijk uit deze analyse zouden naar voor komen. De resultaten van dit onderzoek worden besproken in Verbelen (2017).
Uit dit onderzoek bleek alvast dat de mogelijkheid om draadslachtoffers online te registreren een uitermate geschikt medium was om op een zeer efficiënte manier gegevens te verzamelen. Elia gaf in 2017 aan Natuurpunt en Natagora de opdracht om hiermee verder te gaan. Bovendien stelden zich ook aan aantal nieuwe onderzoeksvragen. Eén van de vragen was in welke mate en hoe snel draadslachtoffers onder hoogspanningsleidingen zouden kunnen worden verwijderd door predatoren en hoe dit het onderzoek naar draadslachtoffers zou kunnen beïnvloeden.
In voorliggend rapport worden de resultaten beschreven van deze verschillende aspecten.
2 Registratie draadslachtoffers
Om een beter inzicht te krijgen in het aantal draadslachtoffers werd op 8 juli 2015 in www.waarnemingen.be een nieuwe optie aangemaakt zodat slachtoffers van (hoog)spanningsleidingen efficiënt zouden kunnen worden geregistreerd. Hiervoor werd aan het invoerveld ‘gedrag’ de optie ‘hoogspanningsleidingslachtoffer’ toegevoegd in het drop down‐menu.
Deze nieuwe optie werd door Natuurpunt en Natagora aan de vrijwilligers en vogelwerkgroepen gecommuniceerd via digitale flitsen, regionale mailinglijsten, de nieuwsrubriek van www.waarnemingen.be, facebookpagina’s en natuurberichten. De bekendmaking van deze nieuwe optie werd vergezeld van een oproep om ook oude, historische waarnemingen van draadslachtoffers in te voeren.
In Opvangcentra voor Vogels en Wilde Dieren ( VOC’s) worden jaarlijks duizenden gewonde vogels binnengebracht. Van elke soort wordt de reden van opname geregistreerd. Tot voor kort werden hoogspanningsleidingsslachtoffers door de medewerkers van VOC’s steeds genoteerd in de categorie
‘hoogspanning/afsluiting’. Hierbij werd echter geen onderscheid gemaakt tussen slachtoffers van hoogspanningsleidingen enerzijds en prikkeldraadslachtoffers anderzijds. Vogelbescherming Vlaanderen heeft op vraag van Natuurpunt vanaf 2016 deze opsplitsing wel ingevoerd. Voor elk hoogspanningsleidingsslachtoffer werd aan de asielhouders gevraagd om bij opname onmiddellijk de exacte locatie in te voeren in www.waarnemingen.be (met opgave van
‘hoogspanningsleidingsslachtoffer’ in het invoerveld ‘gedrag’). Natuurpunt beschikt niet over het gedetailleerde jaarbilan van alle slachtoffers die werden binnengebracht in alle opvangcentra voor vogels en wilde dieren. Er kon dan ook niet worden achterhaald hoe het aantal
hoogspanningsleidingsslachtoffers dat via VOC’s in www.waarnemingen.be werd ingevoerd zich verhoudt tot het totale aantal slachtoffers dat bij alle VOC’s werd binnengebracht.
De bevraging van de achterban om draadslachtoffers nauwkeurig te registreren, zorgde tussen 8 juli 2015 ‐ 30 november 2016 voor 247 records1. Een aantal draadslachtoffers werd meermaals ingevoerd (door verschillende waarnemers). Nadat deze ‘dubbele’ records werden verwijderd, telde de dataset nog 231 records van in totaal 248 exemplaren. Een uitvoerige analyse van deze dataset werd gepubliceerd in een vorig rapport (Verbelen, 2017).
Ook in 2017 vroegen Natuurpunt en Natagora hun vrijwilligers om draadslachtoffers te blijven invoeren. Sinds het afsluiten van de vorige dataset (op 30 november 2016) werden 64 records van in totaal 66 exemplaren ingevoerd. Een analyse van alle data wordt in het volgende hoofdstuk besproken (dataset afgesloten op 31 oktober 2017).
Eerste kanttekening: aangezien slechts zelden wordt gezien dat een vogel een lijn aanvliegt, is het nooit 100% dat zo’n aanvlieging ook daadwerkelijk de oorzaak was van de gekwetste/dode vogel. In het merendeel van de gevallen zal dit echter wel het geval zijn aangezien het gros van de meldingen betrekking heeft op vogels met typische aanvliegkwetsuren, gevonden onder of in de onmiddellijke nabijheid van een hoogspanningsleiding.
Tweede kanttekening: wanneer de exacte locatie van de ingevoerde draadslachtoffers wordt vergeleken met de locatie van de hoogspanningsleidingen die door Elia worden beheerd, blijkt uit enkele gevallen dat er op sommige vindplaatsen geen Elia‐leiding aanwezig is. Vermoedelijk zal het in dergelijke gevallen steeds gaan om vogels die tegen een middel‐ of laagspanningsleiding zijn aangevlogen. Aangezien Natuurpunt niet beschikt over een geografische laag van alle Belgische middel‐ of laagspanningsleidingen kon dit vermoeden echter nog niet worden bevestigd.
3 Analyse dataset
3.1 Waarnemers
Indien de gegevens van de gedetailleerde monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016 niet worden weerhouden, werden in totaal 255 gegevens ingevoerd door 137 waarnemers. In het vorige rapport ‐ waarbij de dataset werd afgesloten op 1 december 2016
‐ waren de gegevens afkomstig van 119 waarnemers. Door de extra promo naar de achterban konden 18 extra waarnemers dus worden overtuigd om gegevens door te geven in de online invoermodule van www.waarnemingen.be. 86 van de 137 invoerders (= 62,7%) voerden slechts één draadslachtoffer in, 29 invoerders (= 21,2%) gaven twee waarnemingen door, van 9 invoerders (= 6,6%) steken drie gegevens in de databank en 4 invoerders (2,9%) gaven vier waarnemingen door. Het aantal waarnemingen dat door elk van de waarnemers werd ingevoerd, wordt weergegeven in Figuur 1.
1 In het rapport wordt met een ‘record’ verwezen naar een waarneming zoals die werd ingevoerd in www.waarnemingen.be. Record, waarneming, melding en gegeven worden in het rapport als synoniemen van elkaar gebruikt. Een melding (= record/waarneming/gegeven) kan betrekking hebben op één of meerdere exemplaren.
Figuur 1 Weergave van het aantal ingevoerde records van hoogspanningsleidingsslachtoffers per waarnemer (excl.
de data van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016).
Deze lijst bevat twee waarnemers die werkzaam zijn in het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde Dieren in Merelbeke. Zij voerden alle gegevens in van draadslachtoffers die in het VOC voor verzorging werden binnengebracht en waarvan bij afgave werd gemeld dat het om (vermoedelijke) hoogspanningsleidingsslachtoffers ging.
3.2 Soorten
In totaal werden 327 records ingevoerd van in totaal 345 exemplaren (dataset afgesloten op 31 oktober 2017). Een melding heeft in een aantal gevallen betrekking op meerdere exemplaren. Een aantal draadslachtoffers werd meermaals ingevoerd. In de meeste gevallen ging het om éénzelfde draadslachtoffer dat door meerdere waarnemers werd ingevoerd. Een enkele keer voerde één waarnemer eenzelfde slachtoffer meermaals in. Nadat deze ‘dubbele’ records werden verwijderd, telde de dataset nog 295 records van 314 exemplaren, incl. alle draadslachtoffers die werden gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016. De dataset zonder de gegevens van Ertvelde telt 255 meldingen, goed voor 271 draadslachtoffers. In totaal bevat de volledige dataset gegevens van 70 soorten. Naast de soorten die konden worden geïdentificeerd, werden ook vier waarnemingen ingevoerd van ‘vogel onbekend’ en twee van ‘eend, gans of zwaan’ onbekend.
In vergelijking met het vorige rapport ‐ waarbij alle gegevens werden geanalyseerd die werden ingevoerd tot 30 november 2016 ‐ werden in het kader van voorliggend rapport 64 nieuwe records van 66 draadslachtoffers doorgegeven.
De top 10 van de soorten die het vaakst werden ingevoerd (incl. de draadslachtoffers van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016) wordt weergegeven in Tabel 1.
86
29
9 4 5
2 1 1
0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100
1 2 3 4 5 6 13 18
waarnemers
waarnemingen
Tabel 1 Top 10 van de soorten die als hoogspanningsleidingsslachtoffer werden ingevoerd in www.waarnemingen.be (incl. de data van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016).
soort wetenschappelijke naam aantal
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 36
Stadsduif Columba livia forma domestica 28
Houtduif Columba palumbus 23
Stormmeeuw Larus canus 16
Knobbelzwaan Cygnus olor 12
Houtsnip Scolopax rusticola 9
Zilvermeeuw Larus argentatus 9
Fuut Podiceps cristatus 9
Spreeuw Sturnus vulgaris 9
Zwarte kraai Corvus corone 8
Meeuwen (Laridae) zijn met 67 exemplaren goed vertegenwoordigd. Op een totaal van 314 gemelde draadslachtoffers is dit goed voor 21,3%. Naast Kokmeeuw (n=36), Stormmeeuw (n=16) en Zilvermeeuw (n=9), werden ook Zwartkopmeeuw (n=2), Kleine mantelmeeuw (n=2), Grote mantelmeeuw (n=1) en een niet gedetermineerde meeuw (n = 1) ingevoerd. Ook duiven (Columbidae), werden met 55 ex. (= 17,5%) veel vastgesteld als draadslachtoffer. Stadsduif (n=28) en Houtduif (n=23) staan in de top 10 maar ook Holenduif (n=4) werd als draadslachtoffer ingevoerd. Meeuwen en duiven zijn dus goed voor 122 van de 314 gemelde draadslachtoffers (= 38,9%). Opvallend is de aanwezigheid van Houtsnip in deze top 10, met 9 gemelde draadslachtoffers. Deze minder algemene soort vliegt vooral bij schermduister en is hierdoor gevoeliger voor ‘aanvliegingen’ dan soorten die vooral overdag vliegen.
Bij een analyse van de dataset valt op hoeveel nachtactieve soorten er werden gemeld. Het gaat niet enkel om soorten die (hoofdzakelijk) ’s nachts op zoek gaan naar voedsel (bv. uilen) maar evenzeer om soorten die vanaf schemerduister baltsen (bv. Houtsnip) of ’s nachts trekken (bv. Waterral). Naast de uitgesproken nachtactieve soorten zijn er bovendien ook nog heel wat soorten die zowel overdag als
’s nachts trekken (bv. reigers) of in ochtend‐ en avondschemer pendelen tussen de rust‐ en de foerageergebieden (bv. meeuwen). Deze vaststelling is van belang bij verdere bebakeningsprojecten aangezien de standaard‐bebakening doorgaans ’s nachts niet (goed) zichtbaar is. Op trajecten waar regelmatig/vooral nachtactieve soorten als draadslachtoffer worden gemeld, kan dan ook worden overwogen om nalichtende of fluorescerende bebakening te voorzien. Hoe lang fluorescerende bebakening ervoor zorgt dat de hoogspanningsleiding na valavond of schemerduister meer zichtbaar blijft, werd ‐ voor zover ons bekend ‐ nog niet onderzocht. Bovendien zal een fluorescerende bebakening er niet voor zorgen dat de hoogspanningsleiding ook voor het ochtendschemer (meer) zichtbaar wordt aangezien die bebakening op dat ogenblik nog niet voldoende licht heeft kunnen capteren om voor (voldoende) fluorescentie te zorgen. Bijkomend aandachtspunt: indien nalichtende of fluorescerende bebakening toch zou kunnen zorgen voor een significant hogere zichtbaarheid van een hoogspanningsleiding, dan nog kan het effect hiervan bij bepaalde weersomstandigheden (bv.
bewolking) beperkt blijven doordat er in zo’n situaties geen lichtbron is die kan worden gereflecteerd.
De dataset bevat ook een verrassend hoog aantal meldingen van minder algemene soorten. Mogelijk is dit het gevolg van een waarnemers‐bias: zeldzamere soorten worden immers gemakkelijke gemeld dan algemenere soorten. Toch is de soortenlijst in Tabel 2 best opmerkelijk.
Tabel 2 Opmerkelijke soorten die als draadslachtoffer werden ingevoerd in www.waarnemingen.be (incl. de data van de ‘zwarte lijn’ van Ertvelde). Van soorten die met een * staan aangeduid, werden waarnemingen ingevoerd tussen 1 december 2016 en 1 november 2017.
soort wetenschappelijke naam aantal
Ooievaar* Ciconia ciconia 7
Waterral* Rallus aquaticus 5
Oehoe* Bubo bubo 5
Roerdomp* Botaurus stellaris 4
Porseleinhoen Porzana porzana 2
Ransuil Asio otus 2
Woudaap Ixobrychus minutus 2
Zwartkopmeeuw Ichthyaetus melanocephalus 2
Beflijster Turdus torquatus 1
Bokje Limnocryptes minimus 1
Geoorde fuut Podiceps nigricollis 1
Griel* Burhinus oedicnemus 1
Grote zilverreiger Ardea alba 1
Kerkuil Tyto alba 1
Kokardezaagbek Lophodytes cucullatus 1
Kwartel Coturnix coturnix 1
Lepelaar Platalea leucorodia 1
Rode wouw* Milvus milvus 1
Toendrarietgans Anser serrirostris 1
Van de soorten waarvan nieuwe draadslachtoffers werden ingevoerd sinds 1 december 2016 (aangeduid met *) merken we vooral de drie meldingen op van Ooievaar, op resp. 25, 27 en 29 augustus 2017. In deze periode werden in België ongewoon hoge aantallen van doortrekkende Ooievaars vastgesteld (Figuur 2). De invoerder van de Ooievaar die op 29 augustus werd gevonden in Ohey (Namen) meldt dat de vogel onder een middenspanningsleiding lag. Bij controle blijkt dat de afstand tussen dit hoogspanningsleidingsslachtoffer en de dichtstbijzijnde pyloon van het hoogspanningsleidingsnetwerk van Elia (pyloon 33, circuit 380.10) ca. 1,5 km bedraagt. Dit slachtoffer kan vermoedelijk dan ook niet worden toegewezen aan een Elia‐leiding. De Ooievaar die op 29 augustus 2017 werd gemeld als draadslachtoffer in Viroinval kan eveneens niet in verband worden gebracht met een hoogspanningsleiding van Elia.
Bij een volgende geografische analyse lijkt het aangewezen om enkel die slachtoffers binnen een bepaalde buffer van een hoogspanningsleiding van Elia effectief ook aan het Elia‐netwerk toe te wijzen.
Bovendien zou het nuttig zijn indien ook de digitale laag van het Belgische midden‐ en laagspanningsleidingsnetwerk digitaal beschikbaar zou zijn, zodat ook de impact van deze lijnen zou kunnen worden in kaart gebracht.
Figuur 2 In augustus 2017 werden in België ongewoon hoge aantallen van doortrekkende Ooievaars vastgesteld
(bron: www.waarnemingen.be).
De vondst van een Oehoe die op 18 augustus 2017 werd gevonden in Estinnes (Henegouwen) is het vermelden waard. Opmerkelijk: op 22 juli 2015 werd in Estinnes ook al een Oehoe gevonden onder dezelfde leiding. Beide locaties zijn slechts 860 meter van elkaar verwijderd. Uit een ruimtelijke analyse blijkt dat deze leiding niet door Elia wordt beheerd. Tot slot stippen we ook nog de Griel aan die op 2 maart 2017 werd aangetroffen in Peer (Figuur 3). Deze vogel werd binnengebracht bij het Natuurhulpcentrum Opglabbeek. De wonde was echter zo groot en geïnfecteerd, waardoor de vogel enkele dagen later is gestorven (Michaël Deryckere, in litt.) De Griel is in België een erg zeldzame verschijning, al zit er een duidelijk stijgende trend in het aantal waarnemingen van deze zuiderse soort.
Grielen zijn vaak actief in het schemerduister en ’s nachts.
Figuur 3 De Griel die op 2 maart 2017 werd gevonden in het centrum van Peer (foto: Bart Hilven).
3.3 Geografische spreiding
In totaal werden 327 records ingevoerd van in totaal 345 exemplaren (dataset afgesloten op 31 oktober 2017). Een aantal draadslachtoffers werd meermaals ingevoerd (door verschillende waarnemers). Nadat deze ‘dubbele’ records werden verwijderd, telde de dataset nog 295 records van in totaal 314 exemplaren. Dit aantal omvat ook alle draadslachtoffers die werden gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016 . De dataset zonder de gegevens van Ertvelde telt 255 records, goed voor 271 vogels.
Een overzicht van de geografische spreiding van alle 295 ingevoerde draadslachtoffers (incl. de waarnemingen van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016) wordt weergegeven in Figuur 4.
Figuur 4 Geografische spreiding van de hoogspanningsleidingsslachtoffers die werden ingevoerd op
www.waarnemingen.be (incl. de data van de ‘zwarte lijn’ van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016) (dataset afgesloten op 31 oktober 2017).
Omdat de gegevens van het specifieke monitoringsproject van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016 een vertekend beeld geven van de geografische spreiding van de ingevoerde data (i.e. een oververtegenwoordiging van Oost‐Vlaamse data), zal de verdere analyse gebeuren op de dataset zonder deze gegevens (= 255 records, 271 vogels). De verdeling van deze 271 draadslachtoffers over de verschillende provincies wordt weergegeven in Figuur 5. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen alle gegevens die werden ingevoerd enerzijds (weergegeven in blauw) en de gegevens die werden ingevoerd sinds 1 december 2016 en dus in het kader van voorliggend project aan de dataset konden worden toegevoegd. Hierbij valt vooral de relatief sterke stijging van het aantal meldingen in Oost‐
Vlaanderen en Limburg op. De campagne die door Natagora in 2017 bij haar achterban werd gevoerd
om meer Waalse gegevens te pakken te krijgen, leverde slechts negen waarnemingen op. Een geringere waarnemersdichtheid zal hier ongetwijfeld aan de basis van liggen.
Figuur 5 Provinciale verdeling van het aantal draadslachtoffers die werden ingevoerd op www.waarnemingen.be
(excl. de data van de ‘zwarte’ lijn van Ertvelde tussen 1 december 2015 en 31 maart 2016) (dataset afgesloten op 31 oktober 2017).
De Vlaamse provincies zijn goed voor 242 van de 271 draadslachtoffers (= 89,3%). Oost‐Vlaanderen neemt het leeuwendeel van de draadslachtoffers voor zich met 37,3% van het totaal aantal ingevoerde hoogspanningsleidingsslachtoffers. Vlaams‐Brabant is de Vlaamse provincie met het laagste aantal meldingen, met amper 9,6% van het totale aantal. Het hoge meldingspercentage in Vlaanderen is mogelijk rechtstreeks gerelateerd aan de ruime persaandacht die het project in Vlaanderen verkreeg.
Ook de communicatiekanalen van Natuurpunt en Vogelbescherming Vlaanderen werden volop ingezet. De prominente plek van Oost‐Vlaanderen heeft vooral te maken met enkele ‘veel‐invoerders’.
Hierbij kan vooral de rol van de medewerkers van het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde dieren van Merelbeke worden vermeld: zij voerden in totaal 23 draadslachtoffers (= 8,5%) in die bij het VOC werden binnengebracht voor verdere verzorging. In een aantal gevallen kunnen ‘veel‐invoerders’
ervoor zorgen dat bepaalde vaak belopen lijnen (bv. op een woon‐werk‐traject) oververtegenwoordigd zijn in de dataset. Deze opmerking geldt echter niet voor de waarnemingen die werden ingevoerd door de medewerkers van het VOC Merelbeke. Hoewel zij 23 draadslachtoffers invoerden, waren die bijna alle afkomstig van verschillende locaties. De invoerders van het VOC waren dus ‘slechts’ invoerders van hoogspanningsleidingsslachtoffers die verspreid over Vlaanderen door sympathisanten toevallig werden gevonden en voor verdere verzorging werden binnengebracht in het VOC.
3.4 Relatie tussen ingevoerde draadslachtoffers en gekende ‘zwarte’ lijnen
In 2012 gaf een studie van Natuurpunt, Natagora, Vogelbescherming Vlaanderen en het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek aan dat 3,4% van het Belgisch bovengronds hoogspanningsleidingsnetwerk dat wordt beheerd door Elia een verhoogd risico vormt voor vogels (Derouaux et al., 2012). Deze lijst met ‘zwarte’ lijnen kwam tot stand door een uitgebreide desktopanalyse waarbij de gegevens van een groot aantal ornithologische databanken werden gelinkt aan de geografische spreiding van de hoogspanningsleidingen die door Elia worden beheerd.
101
56
31 28 26
12 8 4 4 1
26
6 13
4 5 5 1 1 1 1
0 20 40 60 80 100 120
geografische spreiding van de ingevoerde draadslachtoffers
alle gegevens sinds 1 december 2016
In een opvolgstudie die in 2015 werd uitgevoerd door Natuurpunt en Natagora werd een ranking opgesteld van de gevaarlijkste lijnen (Verbelen et al., 2015). Noch in de eerste, noch in de tweede studie kon worden gebruik gemaakt van data over effectief gevonden draadslachtoffers. Deze data kwamen immers pas later ter beschikking.
Intussen werden er reeds 295 records van in totaal 314 draadslachtoffers doorgegeven. Het is interessant om te kijken of/in welke mate deze gegevens een bevestiging vormen van de ‘zwarte’ lijnen die door de eerste twee studies werden geïdentificeerd. Deze oefening leert dat van de 314 gemelde draadslachtoffers er 123 (= 39,27%) werden gevonden onder hoogspanningsleidingen die in het rapport ‘Reducing bird mortality with high and very high voltage power lines in Belgium’ (Derouaux et al., 2012) reeds werden weerhouden als een prioritaire lijn.
In ‘Vogels onder hoogspanning in België’ (Verbelen, 2017) werden nog een aantal bijkomende ‘zwarte’
lijnen geïdentificeerd. Indien ook deze extra ‘zwarte’ lijnen in rekening worden gebracht, dan stijgt het aantal draadslachtoffers gevonden onder ‘zwarte’ lijnen met 26 tot 149 (= 47,5%). Tabel 3 geeft een overzicht van de reeds gekende ‘zwarte’ lijnen. waarvoor minstens drie draadslachtoffers werden ingevoerd in www.waarnemingen.be. Merk op dat het steeds gaat om lijnen die in de vervolgstudie
‘Reducing bird mortality caused by high‐voltage power lines in Belgium: field evaluation of high‐risk lines in the Elianetwork’ (Verbelen et al., 2015) op één na allemaal de hoogste prioriteit (1, 1+ of 1++) kregen toegewezen. De meldingen in www.waarnemingen.be bevestigen dus de analyses die in voorgaande rapporten werden gemaakt.
Tabel 3 Gekende ‘zwarte’ lijnen waarvoor minstens drie draadslachtoffers werden ingevoerd in www.waarnemingen.be, met opgave van de lijnnummer, pylonen, de pagina waarop deze lijn werd besproken in Verbelen et al. (2015) of Verbelen (2017), een toponiem, de toegekende prioriteit en het aantal gemelde hoogspanningsslachtoffers.
gemeente lijn pyloon pagina toponiem score #
Ertvelde 150.140 ‐ 150.141 9‐13 94 (2015) Walprij 1++ 43
Munsterbilzen 150.151 ‐ 150.228 57 ‐ 60bis 15 (2015) Munsterbos 1++ 11
Merelbeke 150.11 ‐ 150.12 56‐61 13 (2017) Liedermeerspark 3 10
Oudenaarde 70.506 1 ‐ 11 0 (2015) Doornikse Heirweg 1++ 9
Tienen 70.802 17 ‐ 40 154 (2015) Bezinkingsputten Tienen 1+ 8
Diksmuide 70.552 1 ‐12 74 (2015) IJzerbroeken Merkem 1++ 7
Kallo‐Doel 150.108 ‐ 150.128 2‐6 48 (2015) Groot Rietveld Kallo 1++ 7 Kallo‐Doel 150.124 ‐ 150.129 2bis‐6bis 50 (2015) Rietmoerassen Melsele 1++ 5 Zandvliet 150.127 ‐ 380.25 12 ‐ 14 29 (2015) Groot Buitenschoor 1 5
Oudenaarde 70.506 12 ‐ 17 0 (2015) Stad Linkeroever 1+ 5
Londerzeel 150.0 ‐ 150.1 30 ‐ 34 15 (2017) Marselaer 1++ 5
Bornem 150.0 ‐ 150.1 1N ‐ 8 102 (2015) Noordelijk Eiland Wintam 1+ 4 Kallo‐Doel 380.51 ‐ 380.52 25 ‐ 29 51 (2015) Rietmoerassen Melsele 1+ 3 Waarmaarde 380.79 ‐ 380.80 133 ‐ 136 146 (2015) Waarmaarde 1 3
Een aantal resultaten uit bovenstaande tabel worden hieronder verder toegelicht.
De hoogspanningsleiding van het Liedermeerspark in Merelbeke werd uitgebreid besproken in het voorgaande rapport (Verbelen, 2017). Bij het vastleggen van een prioriteit naar bebakening toe wordt in dat rapport aangegeven met welke factoren rekening werd gehouden. Sindsdien zijn extra gegevens beschikbaar gekomen over draadslachtoffers onder deze lijn. Sinds 1 december 2016 werden zes nieuwe draadslachtoffers van deze lijn ingevoerd in www.waarnemingen.be waardoor het totale aantal is gestegen tot 10. Hiermee is deze lijn, na de ‘zwarte’ lijnen van Ertvelde en Munsterbilzen, de
lijn met het hoogste aantal geregistreerde draadslachtoffers. Het hoge aantal is wel deels het gevolg van een actieve waarnemer die in het gebied woont en werkt waardoor mogelijk een relatief hoog percentage van het werkelijke aantal slachtoffers in kaart werd gebracht. Maar een aantal dode en gekwetste vogels zal zeker ook niet worden opgemerkt. Voor de locatie van het Liedermeerspark kan worden opgemerkt dat de verhoogde spoorwegbedding van de lijn 50A (Brussel ‐ Gent) mogelijk een aantal vogels over de spoorweglijn ‘opstuwt’, waardoor de kans op een aanvlieging met de hoogspanningsleiding hoger zou kunnen liggen. Bovendien is deze regio ook ’s nachts aanzienlijk verlicht. In hoeverre dit de hoogspanningsleiding meer of minder ‘aanvlieggevoelig’ maakt, is niet bekend.
Naast de meldingen van nieuwe draadslachtoffers werden tussen 1 januari 2017 ‐ 11 november 2017 ook een aantal nieuwe tellingen uitgevoerd op de voorverzamelplaats aan het Sluizencomplex van Merelbeke. De meeuwen die hier voorverzamelen, verlaten het sluizencomplex om ‐ op lage hoogte ‐ door te trekken naar slaapplaatsen in de Gentse Kanaalzone (bv. het waterspaarbekken van Kluizen).
Het gaat in hoofdzaak om Kokmeeuwen. In totaal werden 13 nieuwe tellingen uitgevoerd waarbij het aantal Kokmeeuwen varieerde tussen 19 ex. (op 2 juli 2017) en 240 ex. (op 11 november 2017). Op zich zijn dit relatief lage aantallen. In Verbelen (2017) werd reeds gemeld dat een telling op 1 november 2016 tussen 16:30 en 17:30 goed was voor 1.414 ex. De meeste meeuwen houden hierbij een west tot noordwestelijke richting aan, waardoor de hoogspanningslijn (of toch het deel dat dwars op de vlieglijn ligt) net niet wordt ontweken door een aanzienlijk deel van de meeuwen. De geleidingskabels en de aardingskabel van deze hoogspanningsleiding zijn nog vrij goed zichtbaar op het ogenblik dat de meeste meeuwen het sluizencomplex verlaten. Mogelijk is deze hoogspanningsleiding bij goede zichtbaarheid dus geen ‘zwarte’ lijn voor deze meeuwen op slaaptrek. Dat verandert echter bij een geringere zichtbaarheid (bv. bij mist). Dan blijkt dat meeuwen die de draden kruisen uitwijkmanoeuvres moeten maken wanneer ze plots de draden zien opdoemen op het ogenblik dat ze
‐ op lage hoogte ‐ het sluizencomplex verlaten om hun slaaptrek aan te vatten. Verder onderzoek naar het aantal exemplaren dat deze ‘slaaproute’ bevliegt, de dominante richting van de vliegbewegingen, het tijdstip waarop de slaaptrek doorgaat en het aantal aanvliegingen zou hier meer zekerheid kunnen over geven. Op basis van alle bijkomende data (extra slaapplaatstellingen en bijkomende draadslachtoffers) lijkt het aangewezen om de eerder toegekende prioriteit van 3 te verhogen naar 1+.
De hoogspanningsleiding langsheen de Doornikse Heirweg in Oudenaarde was de eerste die in december 2014 door Elia werd bebakend naar aanleiding van een hoog aantal draadslachtoffers. Een doorgedreven monitoring door Natuurpunt toonde aan dat deze bebakening (met vogelkrullen) uitermate succesvol was: het aantal draadslachtoffers daalde er met 97,1 % (Verbelen, 2017). Het traject wordt nog steeds nauwlettend opgevolgd door een buurtbewoner. In 2016 ‐ 2017 werden hier slechts twee slachtoffers gemeld: een Zilvermeeuw op 23 februari 2017 en een Zilvermeeuw (met wetenschappelijke ring) op 28 februari 2017. Dit project toont aan dat een goed aangebrachte bebakening op strategisch gekozen locaties een significant positieve impact kan hebben op het verlagen van het aantal ‘aanvliegingen’. De site zal ook de komende jaren door de buurtbewoner verder worden opgevolgd.
In het voorgaande rapport werden drie nieuwe ‘zwarte’ lijnen geïdentificeerd, resp. in Londerzeel, Merelbeke en Munsterbilzen (Verbelen, 2017). Deze lijnen waren niet naar voor gekomen uit de theoretische desktopanalyse (Derouaux et al., 2012) maar werden weerhouden op basis van het aantal draadslachtoffers dat werd ingevoerd in www.waarnemingen.be (aangevuld met een terreinbezoek) (Verbelen, 2017). Om na te gaan of deze lijnen terecht als ‘zwarte’ lijn werden weerhouden, werd aan lokale gebiedsexperten gevraagd om extra aandacht te besteden aan eventuele draadslachtoffers. Dit zorgde ervoor dat sinds het afsluiten van de dataset die werd geanalyseerd in het vorige rapport, één nieuw draadslachtoffer werd ingevoerd voor de lijn van Londerzeel, zes voor de lijn van Merelbeke en acht voor de lijn van Munsterbilzen. Deze passieve monitoring ‐ via losse meldingen in
www.waarnemingen.be ‐ bevestigt voor elk van deze lijnen dat ze wel degelijk een gevaar vormen voor aanvliegingen door vogels.
Vooral voor de lijn van Munsterbilzen is het aantal van 11 draadslachtoffers opvallend. Deze lijn werd immers recent bebakend. Tussen pyloon 124 en pyloon 128 werden reeds kleine vogelkrullen aangebracht, alternerend op beide aardingskabels. Hoewel de vogelkrullen om de vijf meter werden aangebracht (met bv. tussen pyloon 124 en pyloon 125 telkens 40 krullen op elk van beide geleidingskabels), zijn deze krullen nauwelijks zichtbaar. De 150 KV‐lijn bestaat uit zes dunne geleidingskabels (drie aan elke kant van de pyloon) en een dunne aardingskabel. Deze lijn is niet bebakend en tussen de geleidingskabels onderling zijn geen afstandshouders aanwezig. In totaal bestaat dit traject uit 18 geleidingskabels (12 op de 380 KV‐lijn, zes op de 150 KV‐lijn) en drie aardingskabels (twee op de 380 KV‐lijn en één op de 150 KV‐lijn), goed voor 21 kabels. De hoge dichtheid aan kabels zorgt er zeker voor dat de zichtbaarheid van deze bundel wordt verhoogd. Ook de afstandshouders en (in beperkte mate) de recent aangebrachte kleine vogelkrullen maken de lijnen beter zichtbaar voor overvliegende vogels. Aangezien er geen gestandaardiseerde zoektocht werd verricht vooraleer de vogelkrullen werden aangebracht, is het onmogelijk om te achterhalen of door het aanbrengen van de vogelkrullen het aantal draadslachtoffers is gedaald. Een monitoring na het aanbrengen van de krullen kan enkel aantonen of er nog steeds slachtoffers vallen en op welke trajecten de meeste slachtoffers vallen. Indien dit door Elia zou worden gewenst, kan worden gekeken of hiervoor lokale ‘draadlopers’ zouden kunnen worden gevonden. Het is zeer interessant en bemoedigend om te kunnen vaststellen dat een bebakening werkt (zoals langsheen de Doornikse Heirweg in Oudenaarde) maar ook negatieve resultaten worden best zo nauwkeurig mogelijk in kaart gebracht. De lijn van Munsterbilzen lijkt zich hiertoe te lenen. Tabel 4 geeft een overzicht van alle draadslachtoffers die intussen van de ‘zwarte’ lijnen van Munsterbilzen werden ingevoerd. Bemerk de duidelijke toename nadat deze lijn werd geïdentificeerd in Verbelen (2017) en de lokale vrijwilligers werd gevraagd om een verhoogde aandacht aan deze problematiek te besteden. De toename is dus niet het gevolg van een verhoogd aantal aanvliegingen maar van een verhoogde zoekinspanning naar mogelijke draadslachtoffers.
Tabel 4 Draadslachtoffers die werden ingevoerd in www.waarnemingen.be, voor de ‘zwarte’ lijn van Munsterbilzen.
datum soort wetenschappelijke naam waarnemer
28/03/2009 Bokje Lymnocryptes minimus Peter Gabriels
6/04/2013 Houtsnip Scolopax rusticola Karel Sauwens
3/12/2013 Houtsnip Scolopax rusticola Christof Van Ackere
4/01/2017 Stadsduif Columba livia forma domestica Peter Van Lindt 4/01/2017 Stadsduif Columba livia forma domestica Dominique Verbelen
4/01/2017 vogel onbekend Aves species Dominique Verbelen
14/03/2017 Grauwe Gans Anser anser Ward Cielen
28/03/2017 Tafeleend Aythya ferina Ward Cielen
28/03/2017 Stadsduif Columba livia forma domestica Ward Cielen
11/04/2017 Zwarte Kraai Corvus corone Ward Cielen
9/05/2017 Stadsduif Columba livia forma domestica Ward Cielen
27/05/2017 Grauwe Gans Anser anser Ward Cielen
16/08/2017 Spreeuw Sturnus vulgaris Ward Cielen
Figuur 6 geeft aan waar de draadslachtoffers onder de ‘zwarte’ lijnen van Munsterbilzen werden gevonden. Vooral de concentratie rond het vijvergebied valt op. De kans dat zeldzame, nachtactieve reigerachtigen als Roerdomp en Woudaap deze lijnen (die recht boven het vijvergebied lopen) zullen aanvliegen, lijkt groot. Beide soorten werden in 2017 in het gebied vastgesteld. Voor beide soorten is het gebied geschikt als overwinteringsgebied en als broedgebied. Een literatuurstudie moet uitmaken
of het zinvol zou zijn om ‐ zeker boven het vijvergebied ‐ extra fluorescerende bebakening aan te brengen om het aantal nachtelijke aanvliegingen door vogels te verlagen. Navraag bij lokale vogelkijkers leert dat het lijstje draadslachtoffers uit Tabel 7 nog verder kan worden aangevuld met een Roerdomp (2009), een Kerkuil (2009), een Blauwe reiger, een Houtsnip (2015) en een Boomvalk.
Deze draadslachtoffers werden vooralsnog niet ingegeven in www.waarnemingen.be (Feys, 2017).
Figuur 6 Situering van 13 draadslachtoffers dier werden gevonden onder de ‘zwarte’ lijn van Munsterbilzen.
3.5 Evaluatie nieuwe ‘zwarte’ lijnen
Bij de lijnen waarvoor minimaal drie draadslachtoffers werden ingevoerd in www.waarnemingen.be zitten twee lijnen die niet bij eerdere analyses als ‘zwarte’ lijnen werden weerhouden. Het gaat dus om nieuwe knelpunten die door voorliggende studie konden worden opgespoord. Deze lijnen worden weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5 Nieuwe ‘zwarte’ lijnen waarvoor minstens drie draadslachtoffers werden ingevoerd in www.waarnemingen.be, met opgave van het lijnnummer, de pylonen, een toponiem en het aantal gemelde hoogspanningsslachtoffers.
gemeente lijn pyloon toponiem slachtoffers
Evergem 380.73 ‐ 380.74 5 ‐ 9 Doornzele Dries 7
Gent 150.267 ‐ 150.378 7 ‐ 15 Sifferdok 3
Elk van deze nieuw geïdentificeerde ‘zwarte’ lijnen werd in 2017 bezocht om te kunnen inschatten wat de noodzaak was om ook over te gaan tot een advies voor effectieve bebakening. Voor elk van deze locaties werd ook gezocht naar data in ornithologische databanken om het advies maximaal te kunnen onderbouwen. Tot slot werden ook gebiedsexperten bevraagd.
3.5.1 Zwarte lijn 380.73 - 380.74, Doornzele Dries , Evergem
Figuur 7 Situering van de ‘zwarte’ lijn van Doornzele Dries, Doornzele, met aanduiding van de draadslachtoffers
die werden gemeld in www.waarnemingen.be (dataset afgesloten op 31 oktober 2017).
Bij de analyses die werden uitgevoerd voor het rapport ‘Reducing bird mortality with high and very high voltage lines in Belgium’ (Derouaux et. al, 2012) werd het traject tussen pyloon 5 en 10 van de hoogspanningsleiding 380.73 ‐ 380.74 niet weerhouden als een prioritaire lijn. De score per pyloon varieerde er tussen 46 (pyloon 5) en 48 (alle andere pylonen). Om te worden weerhouden als een prioritaire lijn dient de pyloonscore ≥ 50 te zijn.
Een terreinbezoek op 20 november 2017 leerde dat deze ‘zwarte’ lijn betrekking heeft op twee parallel aan elkaar lopende lijnen: het weerhouden stuk van de oostelijke lijn 150.140, 150.141 telt zes pylonen en loopt van pyloon 5 t.e.m. pyloon 10. Dit traject ‐ met een noordwestelijke‐zuidoostelijke oriëntatie
‐ wordt gekenmerkt door zes geleidingsdraden (drie aan elke kant). Enkel de aardingskabel is bebakend met zilvergrijze bollen (telkens negen tussen twee pylonen). Ter hoogte van pyloon 9 buigt het traject af naar het noordwesten en loopt het door in de al eerder onderzochte ‘zwarte’ lijn van Ertvelde. Het weerhouden stuk van de tweede lijn (380.73, 380.74) ligt iets westelijker. Hiervan werd enkel het traject tussen pyloon 7 en pyloon 10 weerhouden. Op dit traject zijn er 12 geleidingsdraden (zes aan elke zijde) en twee aardingskabels (één aan elke zijde). Hier werd nog geen bebakening voorzien. De
‘gepaarde’ geleidingsdraden worden door duidelijk zichtbare afstandshouders van elkaar gescheiden.
Tussen twee pylonen werden tussen elk draadpaar telkens zes afstandshouders aangebracht, goed voor 46 afstandshouders. De combinatie van beide lijnen is tussen elk paar pylonen dus goed voor 12 geleidingskabels, 36 afstandshouders en twee aardingskabels voor lijn 380.73, 380.74 en zes geleidingskabels, één aardingskabel en negen bakens voor lijn 150.140, 150.141. Op zich zou mogen worden verondersteld dat een dergelijk cumulatief effect voldoende zichtbaar zou moeten zijn voor aanvliegende vogels. Maar toch lijkt dit niet zo te zijn.
In www.waarnemingen.be werden zeven waarnemingen ingevoerd van draadslachtoffers die onder deze lijn werden vastgesteld. Op 11 september 2012 werd in de voormiddag een juveniel Porseleinhoen gevonden nabij pyloon 5. Aangezien deze locatie op 10 september 2012 nog ’s avonds werd gecontroleerd, moet de aanvlieging ’s nachts zijn gebeurd. Op dezelfde locatie werd op 7 juni 2013 ook een Kwartel gevonden (Figuur 8).
Figuur 8 Deze Kwartel werd onder de ‘zwarte’ lijn van Doornzele gevonden op 7 juni 2013 in de tuin van iemand
die onder deze lijn woont (foto: Bart Bisschop).
Op 20 oktober 2015 belandde een Koperwiek als hoogspanningsleidingsslachtoffer op de Doornzeelsestraat. De meest opmerkelijke waarneming is echter die van drie Knobbelzwanen die op 29 november 2016 werden gevonden tussen pyloon 7 en pyloon 8. De drie volwassen exemplaren lagen op minder dan 30 meter van elkaar. Bij één van de ingevoerde waarnemingen schreef de invoerder als commentaar ‘Zoveelste slachtoffer van hoogspanningskabel’. Contact met de waarnemer (die onder de hoogspanningsleiding woont) leerde dat het vooral om Stadsduiven en eenden ging. Hij voerde enkel de zeldzamere soorten in in www.waarnemingen.be. Hoewel we dus geen gedetailleerde info hebben over de exacte omvang van de aanvliegproblematiek op deze locatie is het wel duidelijk dat de zeven ingevoerde waarnemingen slechts het topje van de ijsberg vormen. Tijdens een terreinbezoek op 20 november 2017 werd eveneens een aangevlogen Stadsduif gevonden. De draadslachtoffers die werden gemeld tussen pyloon 9 en pyloon 10 zijn het resultaat van het intensieve onderzoek dat werd uitgevoerd in 2015 ‐ 2016 (Verbelen, 2017). In het rapport van 2015 werd deze
‘zwarte’ lijn toen beperkt tot het stuk tussen pyloon 9 en pyloon 13, maar eigenlijk had het stuk tussen pyloon 9 en pyloon 10 ook toen al moeten weerhouden zijn geweest als prioritaire lijn (Verbelen et al., 2015). Deze ‘fout’ wordt dus in dit rapport rechtgezet.
De ‘zwarte’ lijn van Doornzele Dries ligt centraal in het Gentse Havengebied. Net als bij de reeds eerder onderzochte lijn van Ertvelde en de nieuw weerhouden ‘zwarte’ lijn van het Sifferdok (zie 3.5.2)
werden gegevens opgevraagd van de vogelrijke gebieden in de onmiddellijke omgeving van de lijn van Doornzele Dries. Het gaat in hoofdzaak om het Rodenhuizedok, het Kanaal Gent ‐ Terneuzen en de Kluizendokken. Elk van deze gebieden wordt zes keer per jaar geteld tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen die plaatsvinden in het winterhalfjaar (tussen oktober en maart). Voor elk van deze gebieden werden de wintermaxima van de aanwezige watervogels opgevraagd van de voorbije tien winters (winter van 2007 2008 tot winter 2016 ‐ 2017). Enkel voor die soorten waarvan tijdens één of meerdere winters aantallen ≥ 200 exemplaren (per maandtelling) werden genoteerd, werden de aantallen in onderstaande tabel weerhouden Tabel 6.
Tabel 6 Wintermaxima van soorten die werden geteld op drie gebieden in de onmiddellijke omgeving van de nieuw weerhouden ‘zwarte’ lijn van Doornzele Dries. Enkel soorten waarvan tijdens één of meerdere telperiodes aantallen van ≥ 200 exemplaren werden genoteerd, werden in onderstaande tabel weerhouden. De maxima per soort per gebied in de weerhouden periode worden weergegeven in rood.
Rodenhuizedok 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17
Bergeend 288 453 567 385 323 588 260 414 584 610
Krakeend 140 254 304 227 119 490 344 312 340 335
Kuifeend 305 677 475 680 104 375 540 267 271 574
Kanaal Gent‐Terneuzen 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17
Canadese gans 22 35 178 255 65 83 36 30 21 8
Kievit 0 0 0 0 0 40 25 22 254 60
Krakeend 136 44 69 34 150 108 90 150 205 172
Kuifeend 6 175 244 41 203 22 64 28 45 16
Meerkoet 52 84 212 129 106 82 124 157 180 188
Wilde eend 144 450 510 380 411 243 721 375 400 442
Kluizendokken 07/08 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17
Bergeend 507 189 478 618 325 121 265 410 281 128
Brandgans 0 1 0 1 2 430 445 86 0 31
Canadese gans 57 180 120 460 117 360 380 226 96 101
Grauwe gans 38 43 130 117 220 312 335 289 58 90
Kievit 2850 1288 6 40 150 0 1550 130 450 0
Kolgans 0 0 38 199 22 1474 2158 830 0 99
Krakeend 83 69 122 118 244 221 145 382 166 155
Kuifeend 410 324 1115 450 125 290 45 85 124 268
Wilde eend 465 576 325 450 310 240 202 315 256 142
Wintertaling 302 98 99 250 124 650 350 520 251 220
Wulp 250 0 150 350 63 210 1190 255 315 365
Tijdens aanhoudende vorstperiodes kunnen de ijsvrije dokken van de Gentse Kanaalzone en het Kanaal Gent ‐ Terneuzen een belangrijke uitwijkplaats vormen voor Kuifeenden. Zo werden op 18 februari 1985 ca. 4.000 Kuifeenden geteld op het Rodenhuizedok (Gunter De Smet, pers. med.). Dit geldt evenzeer voor Tafeleenden. Op 17 en 20 februari 1985 pleisterden 5.900 Tafeleenden op het Rodenhuizedok. Samen met verspreide groepjes langs het kanaal Gent ‐ Terneuzen, ca. 450 exemplaren op het Petroleumdok en ca. 500 exemplaren op de Schelde leverde dit een totaal op van ongeveer 7.000 exemplaren. Dergelijke maxima worden al enkele jaren nier meer gehaald.
Toch mag het belang van het Gentse havengebied (vooral voor overwinterende watervogels) niet worden onderschat. Om het internationaal belang van vogelrijke gebieden te toetsen, worden de maximale aantallen in een winterseizoen (oktober ‐ maart) vergelijken met de geschatte Noord‐West
Europese populatiegrootte (Wetlands International). Wanneer in een gebied minimaal 1% van die populatie verblijft, wordt het gebied voor die soort als internationaal belangrijk beschouwd. Voor Krakeend ligt deze 1%‐norm van de biogeografische populatie van Noord‐West Europa op 600 ex., een aantal dat in het Gentse havengebied regelmatig wordt overschreden, waarbij de meeste exemplaren doorgaans worden geteld op het Rodenhuizedok en op de Kluizendokken, vlakbij de ‘zwarte’ lijn van Doornzele Dries. Een ander criterium waaraan het internationaal belang van een gebied voor watervogels vaak wordt afgetoetst, is of er regelmatig ≥ 25.000 watervogels aanwezig zijn. Ook deze norm wordt in het Gentse havengebied regelmatig overschreden. Zo werden er bv. op 18 januari 2014 enkel al op de Kluizendokken, het Rodenhuizedok en het Kanaal Gent ‐ Terneuzen 27.280 watervogels geteld (met o.a. 560 Krakeenden).
Hoe het ook zij: in de onmiddellijke omgeving van het traject tussen pyloon 5 en pyloon 9 van de hoogspanningsleiding 150.140, 150.141 en van het traject tussen pyloon 7 en pyloon 10 van de hoogspanningsleiding 380.73 ‐ 380.74 bevinden zich regelmatig (erg) hoge aantallen (water)vogels. Dit bleek eigenlijk ook al uit de eerste analyse van 2012 (Derouaux et al., 2012), toen alle pylonen een score kregen tussen 46 en 48. Indien een nieuwe analyse zou worden gemaakt, o.a. gebaseerd op de meest recente midmaandelijkse watervogeltellingen, met inbegrip van een aantal slaapplaatstellingen van meeuwen op het Sifferdok, lijkt het aannemelijk dat de betreffende pylonen een score ≥ 50 zullen krijgen en dus zouden moeten worden weerhouden als prioritaire lijn. Op basis van bovenstaande gegevens en naar analogie met de redenering die werd aangehouden bij de prioriteitsbepaling van de
‘zwarte’ lijn van Ertvelde, wordt voorgesteld om aan dit traject de op één na hoogste prioriteit van 1+
te geven. Hierbij wordt aangeraden om de westelijke lijn een duidelijke bebakening aan te brengen (alternerend) op beide aardingskabels en op elke geleidingskabel minimaal vier vogelkrullen te plaatsen tussen alle reeds geplaatste afstandshouders. Voor de oostelijke lijn lijkt het aangewezen om om de 10 meter alternerend wit en zwarte (of rode) vogelkrullen aan te brengen op elk van de geleidingskabels.
3.5.2 Zwarte lijn 150.267 - 150.378, Sifferdok , Gent
Figuur 9 Situering van de ‘zwarte lijn’ van het Sifferdok, met aanduiding van de draadslachtoffers die werden gemeld in www.waarnemingen.be (dataset afgesloten op 31 oktober 2017).
Bij de analyses die werden uitgevoerd voor het rapport ‘Reducing bird mortality with high and very high voltage lines in Belgium’ (Derouaux et. al, 2012) werd het traject tussen pyloon 7 en 15 van de hoogspanningsleiding 150.267 ‐ 150.378 in de onmiddellijke omgeving van het Sifferdok in Gent niet weerhouden als een prioritaire lijn. De score per pyloon varieerde er tussen 13 (pylonen 14 en 15) en 36 (pyloon 11). Om te worden weerhouden als een prioritaire lijn dient de pyloonscore ≥ 50 te zijn.
Het traject tussen pyloon 7 en pyloon 15 van de lijn 150.267, 150.378 werd op 20 november 2017 bezocht. Het grootste deel van het traject bestaat uit zes geleidingsdraden (drie aan elke kant) en twee aardingskabels. Op de aardingskabels werd geen bebakening aangebracht. Aangezien het steeds gaat om enkelvoudige geleidingsdraden konden er ook geen afstandshouders worden aangebracht. Het traject van pyloon 10 tot pyloon 11 wijkt af van deze constellatie. Hier zijn 12 geleidingsdraden aanwezig (zes aan elke kant). Het gaat telkens om ‘gepaarde’ geleidingsdraden die van elkaar worden gescheiden door afstandshouders. Tussen twee pylonen werden per draadpaar 15 afstandshouders aangebracht. Het totaal aantal spacers tussen pyloon 10 en pyloon 11 bedraagt 120 stuks, waardoor dit deel van het traject relatief goed zichtbaar is. De andere stukken (zonder spacers), zijn echter veel minder goed zichtbaar.
In www.waarnemingen.be werden drie waarnemingen ingevoerd van draadslachtoffers die onder deze lijn werden vastgesteld. Op 17 juni 2016 werd een adulte Fuut gevonden, op 6 december 2015 lag een adult winterkleed Stormmeeuw (met gebroken poot) vlakbij pyloon 7 en een Houtduif die op 28 juli 2017 gekwetst werd aangetroffen tussen pyloon 14 en 15 werd voor verzorging binnengebracht bij het Opvangcentrum voor Vogels en Wilde dieren in Merelbeke. Het eigen terreinbezoek op 20 november 2017 leverde een dode Stadsduif op in de berm tussen pyloon 13 en 14. Vermoedelijk ligt de dodentol van deze lijn aanzienlijk hoger maar wordt het merendeel van de draadslachtoffers niet opgemerkt omdat de lijn zich bevindt in havengebied (verboden toegang voor onbevoegden). Een aantal draadslachtoffers landt vermoedelijk bovendien op de loodsen, in de dokken en op de afgesloten terreinen van het gebied tussen de Rigakaai, de Farmanstraat en de Singel.
Bevraging bij gebiedsexpert Geert Spanoghe leert dat het Sifferdok tussen oktober en april als slaapplaats wordt gebruikt door 5.000 à 20.000 Kokmeeuwen. Zo werd het Sifferdok geteld op 19 januari 2013. Deze telling leverde 18.500 Kokmeeuwen, 2.200 Stormmeeuwen en 450 Zilvermeeuwen op. Een telling op 28 januari 2017 was goed voor 8.954 Kokmeeuwen en vijf Stormmeeuwen en de meest recente telling, uitgevoerd op 9 november 2017, leverde ca. 7.500 exemplaren op (Geert Spanoghe, in litt.). Opmerkelijk: dit dok wordt als slaapplaats nauwelijks gebruikt door andere meeuwensoorten. Geert Spanoghe meldt dat er de laatste jaren ook een slaapplaats van Zilvermeeuwen is ontstaan op de daken van de gebouwen tussen de Honda‐parking en het Kanaal Gent
‐ Terneuzen. Het gaat om max. 1.500 exemplaren. Bovendien hebben zich in het gebied ook twee gemengde broedkolonies gevestigd. Eén kolonie bevindt zich ten oosten van de Rigakaai en ten zuiden van het Zuiddok. Het gaat om gemengde kolonie van Kleine mantelmeeuwen en Zilvermeeuwen die zich heeft gevestigd op de hellende daken van een loods van een houthandel. Het aantal nesten wordt geschat op ca. 150. Een tweede gemengde broedkolonie (ca. 40 broedpaar) zit tussen de Honda‐
parking en het Kanaal Gent‐Terneuzen.
Tijdens de meeste midmaandelijkse wintertelingen die hier tussen oktober ‐ maart worden uitgevoerd, worden op het Sifferdok niet meer dan 100 watervogels geteld. Het gaat in hoofdzaak om Wilde eenden, Meerkoeten en Waterhoenen, aangevuld met Bergeenden en Krakeenden. Deze grondelsoorten worden er vooral aangetrokken door granen die bij overslag op de kades of in het Sifferdok worden gemorst.
Een analyse van de data die voor het Sifferdok werden ingevoerd in www.waarnemingen.be de voorbije vijf jaar (dataset: 1 januari 2014 ‐ 1 november 2017) toont dat op hier regelmatig ≥ 500
watervogels aanwezig zijn. Een overzicht van alle concentraties van ≥ 500 ex./soort wordt weergegeven in Tabel 7.
Tabel 7 Hoge concentraties (≥ 500 ex.) van pleisterende watervogels op het Sifferdok sinds 1 januari 2013 (bron:
ww.waaremingen.be). Het maximumaantal per soort wordt aangeduid in rood.
soort wetenschappelijke naam datum aantal waarnemer Kokmeeuw Chroicocepahalus ridibundus 19/01/2013 18.500 Geert Spanoghe
Stormmeeuw Larus canus 19/01/2013 2.200 Geert Spanoghe
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 18/01/2014 8.500 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 01/02/2014 11.800 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 14/01/2015 21.500 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 18/02/2015 20.000 Yolan Bosteels Zilvermeeuw Larus argentatus 18/02/2015 2.000 Yolan Bosteels Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 1/03/2015 10.000 Hans Matheve Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 27/10/2015 9.500 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 7/11/2015 2.000 Yolan Bosteels Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 6/03/2016 6.300 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 11/09/2016 1.400 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 20/11/2016 10.500 Geert Spanoghe Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 2/12/2016 10.000 Yolan Bosteels
Deze waarnemingen bevestigen vooral het belang van deze locatie als slaapplaats voor Kokmeeuwen (max. 21.500 ex. op 14 januari 2015), al vallen ook de waarnemingen van 2.200 Stormmeeuwen (op 19 januari 2013) en 2.000 Zilvermeeuwen (op 18 februari 2015) wel op.
Bijkomend werden ook nog data van de midmaandelijkse watervogeltellingen opgevraagd bij het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO). Uit een analyse van deze data blijkt dat hier sinds de winter 2007 ‐ 2008 geen concentraties van ≥ 200 eenden werden geteld.
Tot slot kan ook nog worden vermeld dat het Gentse Havengebied broed‐ en jachtgebied is van meerdere paartjes Slechtvalk. De dichtstbijzijnde broedlocatie bij het Sifferdok bevindt zich op de koeltoren van Electrabel/Engie langsheen het Rodenhuizedok. De Slechtvalken jagen vooral op de hoge aantallen verwilderde Stadsduiven maar zorgen zeker ook bij de pleisterende meeuwen regelmatig voor paniek, waardoor de kans op een aanvlieging tegen een hoogspanningsleiding toeneemt.
Bovendien worden de meeuwen die komen slapen op de parking van Honda en op de site van KTN in opdracht van de concessiehouders actief verjaagd. Ook dit verhoogt de kans op eventuele aanvliegingen.
Ook al gaat het om oude gegevens, toch willen we even aanstippen dat het eerste gepubliceerde draadslachtofferonderzoek in België in de directe omgeving van de ‘zwarte’ lijn van het Sifferdok werd uitgevoerd (De Smet, 1973). Dit onderzoek werd opgestart op 22 september 1970 en werd beëindigd op 12 maart 1972. In totaal werden 16 terreinbezoeken afgelegd verdeeld over september 1970 (n=1), november 1970 (n=1), januari 1971 (n=5), februari 1971 (n=2), maart 1971 (n=2), augustus 1971 (n=1), september 1971 (n=2), oktober 1971 (n=3), november 1971 (n=2), december 1971 (n=3), januari 1972 (n=2), februari 1972 (n=2) en maart 1972 (n=1). Er werden twee hoogspanningstracés opgevolgd:
‐ een bundel van drie hoogspanningsleidingen, gelegen tussen het verdelingspunt van de toenmalige EBES‐centrale van Rodenhuize en de Kennedybaan. Hier werd een traject van ca.
500 meter opgevolgd.
‐ een hoogspanningsleiding gelegen tussen de Kennedybaan en het Kanaal Gent‐Terneuzen. De hoogspanningsleiding was afkomstig van de toenmalige EBES‐centrale van Langerbrugge. Hier werd een traject van ca. 1.000 meter opgevolgd.
Elia meldt dat de eerste leidingenbundel nog steeds in dienst is (Johan Mortier, in litt.). De tweede leiding vanaf de vroegere centrale van Langerbrugge tot aan de mast 146N werd rond 2014 versterkt van 70 kV naar 150 kV. Op de oversteek van het kanaal Gent‐Terneuzen werden op dat ogenblik, op vraag van de administratie van het Agentschap voor Natuur en Bos (ANB), ook witte vogelkrullen aangebracht (Johan Mortier, in litt.) De tweede leiding slaat op de nog steeds actieve leiding EV208 vanaf pyloon 142 tot pyloon 147. Het onderzoek dat begin jaren ’70 onder beide leidingen werd uitgevoerd, leverde 124 draadslachtoffers op, verdeeld over 26 soorten. Tabel 8 toont de top 10 van de soorten die tijdens dit onderzoek het vaakst werden aangetroffen (De Smet, 1973).
Tabel 8 Top 10 van de soorten die als hoogspanningsleidingsslachtoffer werden gevonden tijdens het eerste gepubliceerde Belgische draadslachtofferonderzoek dat werd uitgevoerd ingevoerd tussen 1970 - 1972 in de Gentse Kanaalzone, op ca. 1,5 km van de nieuwe ‘zwarte’ lijn van het Sifferdok.
soort wetenschappelijke naam aantal
Stadsduif Columba livia forma domestica 45
Kokmeeuw Chroicocephalus ridibundus 21
Waterhoen Gallinula chloropus 7
Kievit Vanellus vanellus 6
Meerkoet Fulica atra 5
Wilde eend Anas platyrchynchos 5
Spreeuw Sturnus vulgaris 4
Dodaars Tachybaptus ruficollis 3
Merel Turdus merula 3
Stormmeeuw Larus canus 3
Daarnaast werden ook minder algemene soorten gevonden als Kemphaan, Kluut, Kwartel, Kwartelkoning en Bonte vliegenvanger (telkens 1 ex.). Het valt op dat in bovenstaande studie relatief veel kleine vogels werden aangetroffen: Bonte vliegenvanger (n=1), Bosrietzanger (n=1), Zanglijster (n=1), Koperwiek (n=2), Merel (n=3), Spreeuw (n=5), Veldleeuwerik (n=3) en Ringmus (n=1). Doorgaans blijven kleinere soorten sterk ondervertegenwoordigd in onderzoeken naar draadslachtoffers doordat ze sneller worden gepredeerd en minder snel worden opgemerkt door de onderzoekers. Mogelijk heeft die tweede factor in bovenstaand onderzoek iets minder gespeeld. Onder de lijn ter hoogte van Rodenhuize was toen pas een begin gemaakt met het vullen van het stort met vliegas, een stof die maar zeer weinig begroeiing toelaat. Hierdoor was het onderzoeksterrein een open kale vlakte waar elk draadslachtoffer (groot of klein) relatief gemakkelijk kon worden opgemerkt door de onderzoekers.
Dit wordt ook bevestigd in het artikel waarin wordt gesteld dat ‘de bevloeiingsvlakte volledig kaal is, zodat hier geen enkele vogel kan gemist worden’ (De Smet, 1973).
We halen bovenstaande case vooral aan omdat het doet denken aan een analoog geval waarbij in de periode van 5 maart 2001 tot 1 april 2001 een afstand van 3 km werd onderzocht op 70 KV hoogspanningsleiding van Noordschote‐Koksijde (Mortier, 2001). Toen werden daar 30 draadslachtoffers geregistreerd en werd deze lijn voor het eerst ingeschat als een ‘zwarte’ lijn. Deze inschatting werd bevestigd in Derouaux et al. (2012) en kreeg in Verbelen et al. (2015) de hoogste prioriteit 1++ toegekend. Ook in het geval van de ‘Sifferdok‐lijn’ was dus eigenlijk al sinds 1973 bekend dat hoogspanningsleidingen in deze vogelrijke omgeving voor heel wat soorten een aanvlieggevaar vormden. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat de situatie in 1973 niet mag worden vergeleken met de toestand in 2017, hoewel voor beide periodes wel bekend was/is dat het avifaunistisch belang van de Gentse Kanaalzone erg hoog was/is.