• No results found

Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle"

Copied!
41
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Rapport Natuurpunt Studie

Vogels onder hoogspanning

in België

Monitoring onder de

‘zwarte’ lijn van Malle

nr 6 I 2019

(2)

   

Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be

Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be

 

Vogels onder hoogspanning

in België

 

       

Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de

‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle

   

(3)

   

   

OPDRACHTGEVER Elia

Keizerslaan 20 • 1000 Brussel

Tel. 02-546 70 11 • Fax. 02-546 70 10 www.elia.be

CONTACTPERSOON ELIA Johan Mortier, johan.mortier@elia.be

TERREINWERK Walter Baumer, Valentijn Brems, Toon De Bondt, Walter d’

Hertefelt, Eddy D’ Huyvetter, Walter Geys, Eric Grupping, Miran Haddad, Rania Haddad, Marita Janssens, Jos Jansen, Peter Keustermans, Nio Luyckx, Frieda Peeters, Patrick Servaes, Jos Renders, Gaby Thijs, Dirk Van Gorp, Peter Van Pelt, D. Van Schoonbeek, W. Van Schoonbeek, Tony Van Tilborgh, Erika Vergauts, Wim Vochten, Michel Wens, Hans Wezenbeek TEKST Dominique Verbelen, Kristijn Swinnen

FOTO’S Roger Pynaerts, Marc Van Aerde, Dominique Verbelen KAARTMATERIAAL Karin Gielen, Kristijn Swinnen

EINDREDACTIE Dominique Verbelen, dominique.verbelen@natuurpunt.be

Wijze van citeren: Verbelen D. & Swinnen K., 2019. Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle. Rapport Natuurpunt Studie 2019/6, Mechelen.

© september 2019

(4)

 

Inhoud

1  Inleiding ... 4 

2  Situering ... 4 

3  Methodiek ... 5 

4  Resultaten ... 7 

5  Avifaunistisch belang van de regio ... 8 

5.1  In de winterperiode (15 oktober ‐ 15 maart) ... 8 

5.1.1  Watervogeltellingen ... 8 

5.1.2  Slaapplaattellingen ... 13 

5.2  In de broedperiode (15 maart ‐ 15 augustus) ... 16 

5.3  In de trekperiode ... 17 

5.4  Risicoatlas vogels m.b.t. windmolens ... 21 

6  Discussie ... 22 

6.1  Soortbespreking ... 22 

6.2  Clustereffect rond pylonen ... 22 

6.3  Dichtheid aan draadslachtoffers ... 30 

6.4  Winderige maand maart 2019 ... 31 

6.5  Timing van het onderzoek ... 31 

6.6  Verstoring van hoogspanningsleidingen voor weidevogels ... 31 

7  Advies voor maatregelen ... 33 

8  Dankwoord ... 33 

9  Referenties ... 34 

10  Bijlagen ... 36 

10.1  Chronologisch overzicht van alle draadslachtoffers die tussen 19 februari 2019 ‐ 23 maart  2019 werden gevonden onder de ‘zwarte’ van Malle EA212 tussen pyloon 57 en 66. ... 36   

 

(5)

1 Inleiding

 

De impact van de bebakening van een hoogspanningsleiding op het aantal draadslachtoffers kan het  meest  accuraat  worden  ingeschat  indien  een  monitoring  naar  draadslachtoffers  kan  worden  uitgevoerd (kort) voor een bebakening. Aangezien de lijn Malle EA212, P57 ‐ P66 op termijn zal worden  bebakend, schreef Elia een opdracht uit om deze lijn gedurende een periode op draadslachtoffers op  te volgen. 

 

2 Situering

 

Het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn Malle EA212 telt 10 pylonen (P57 ‐ P66) en ligt ten zuiden van  het Kanaal van Dessel naar Schoten over Turnhout. Dit traject heeft een totale lengte van 3.351 meter. 

Dit traject wordt weergegeven in Figuur 1. 

 

Figuur 1 Situering van het opgevolgde traject en van de 95 draadslachtoffers die tussen 19 februari 2019 en 23  

maart 2019 werden aangetroffen onder de ‘zwarte’ lijn van Malle EA212, tussen pyloon 57 en pyloon 66.

 

Bij een eerdere analyse die werd uitgevoerd voor het rapport ‘Reducing bird mortality with high and  very high voltage lines in  Belgium’ (Derouaux et al., 2012) werd het weerhouden monitoringtraject  opgenomen  als  een  prioritaire  lijn.  Om  te  worden  weerhouden  als  een  prioritaire  lijn  dient  de  pyloonscore ≥ 50 te zijn. De scores op het opgevolgde traject varieerden per pyloon tussen 34 (pylonen  63 ‐ 66) en 59 (pylonen 58 en 59). Een latere quick‐scan ‐ die op 11 april 2014 werd uitgevoerd door  Gerald Driessens ‐ leidde ertoe dat de ‘zwarte’ lijn van Malle EA212, P57 ‐ P66 deels werd opgenomen  in de prioriteitsklasse 1+ (pylonen 57 ‐ 62) en deels in de prioriteitsklasse 2 (pylonen 62 ‐ 66) (Verbelen  et al., 2015). 

 

(6)

Het weerhouden traject telt 10 pylonen met een hoogte variërend van 38,3 m (pyloon 63) tot 50,1 m  (pyloon 57). De grootste hoogteverschillen liggen tussen pyloon 59 (47,3 m) ‐ pyloon 60 (41,3 m) (een  hoogteverschil van 6 meter), tussen pyloon 60 (41,3 m) ‐ pyloon 61 (50,3 m) (een hoogteverschil van  9 meter) en tussen pyloon 61 (50,3 m) ‐ pyloon 62 (41,1 m) (een hoogteverschil van 9,2 meter). 

  

De  hoogspanningsleiding  loopt  ten  zuiden  van  Kanaal  van  Dessel  naar  Schoten  over  Turnhout.  Het  opgevolgde traject loopt doorheen een open akkercomplex, zonder weinig opgaande elementen. Het  traject  tussen  pyloon  57  ‐  62  is  oost‐west  georiënteerd,  het  stuk  tussen  pyloon  62  ‐  66  heeft  een  noordwest ‐ zuidoost oriëntatie. De richting wijzigt ter hoogte van pyloon 62. De configuratie van het  aantal draden is identiek over het ganse traject: zes geleidingsdraden (drie aan elke zijde) die elk op  een verschillende hoogte hangen (Figuur 2). Tussen de top van elke twee pylonen is één (dunnere)  waakdraad gespannen. De lijn werd reeds eerder bebakend met ‘luchtvaartbollen’. Tussen pyloon 57 

‐ 62 werden op de waakdraad steeds 11 (afwisselend witte en rode) bakens aangebracht tussen elke  pylonenpaar. Tussen pyloon 62 ‐ 65 wijzigt het aantal bakens tussen elke pylonenpaar van 11 naar 9. 

De  verf  van  de  rode  bakens  is  al  sterk  verweerd  (afgeblakerd  en/of  verbleekt  door  wind  en  regen)  waardoor ze minder opvallen. 

 

Figuur 2 De configuratie is identiek over het ganse traject, met zes geleidingsdraden (drie aan elke zijde) en één  

(dunnere) waakraad tussen de top van elke twee pylonen (foto: Dominique Verbelen).

3 Methodiek

 

Om de impact van hoogspanningsleidingen op vogels te kunnen onderzoeken, is het van belang om  het  aantal  draadslachtoffers  onder  deze  leidingen  in  kaart  te  brengen.  Hierbij  moet  wel  rekening  worden gehouden met het feit dat een aantal factoren ervoor kunnen zorgen dat het effectief aantal  gevonden  draadslachtoffers  een  onderschatting  is  van  het  echte  aantal  slachtoffers.  Zo  kan  het 

(7)

tijdsinterval tussen twee zoekperiodes een bepalende factor zijn: hoe groter het interval, hoe groter  de kans dat draadslachtoffers kunnen worden verwijderd door aaseters of kunnen verdwijnen door  ontbinding. Ook het zoekbeeld van de onderzoekers kan bepalend zijn: iemand met meer zoekervaring  zal  doorgaans  meer  draadslachtoffers  vinden  dan  iemand  die  minder  zoekervaring  heeft.  Tot  slot  kunnen  sommige  slachtoffers  niet  worden  gevonden  doordat  ze  in  (te)  dichte  vegetatie  zijn  neergevallen,  omdat  ze  een  schutkleur  hebben  of  omdat  ze  te  klein  zijn.  Het  aantal  gevonden  exemplaren  moet  in  elk  onderzoek  naar  draadslachtoffers  onder  hoogspanningsleidingen  dan  ook  worden beschouwd als een absoluut minimum.  

 

Bij  de  opstart  van  het  project  werd  gepoogd  om  maximaal  rekening  te  houden  met  bovenstaande  methodologische aandachtspunten. Het traject werd 31 keer belopen, tussen 19 februari 2019 ‐ 23  maart 2019. Het traject werd tijdens elk bezoek door (minimaal) twee personen afgelopen. 

 

Op 19 februari 2019 werd een uitgebreid opleidingsmoment voorzien (Figuur 3). Dit opleidingsmoment  werd  gegeven  door  Dominique  Verbelen  en  werd  bijgewoond  door  de  lokale  projectcoördinator  (Valentijn  Brems)  en  door  de  personen  die  tijdens  de  onderzoeksperiode  de  meeste  veldbezoeken  zouden verrichten. Het onderzoek werd uitgevoerd in februari en maart, omdat in deze periode de  vegetatie nog erg laag staat. Hierdoor kon het volledige traject maximaal worden afgezocht en kon de  kans dat draadslachtoffers werden gemist, worden geminimaliseerd. Bij elk terreinbezoek werden alle  gevonden  draadslachtoffers  gemarkeerd  met  een  stokje,  om  dubbeltellingen  bij  volgende  terreinbezoeken te voorkomen.  

 

Figuur 3 Draadlopers aan het werk tijdens het opleidingsmoment op 19 februari 2019 (foto: Dominique Verbelen).

 

Alle waarnemingen van hoogspanningsleidingsslachtoffers die tussen 19 februari 2019 en 23 maart  2019 werden gevonden, werden ingevoerd in www.waarnemingen.be en werden in GIS nauwkeurig 

(8)

gecontroleerd door Dominique Verbelen. Op die manier konden een aantal dubbelmeldingen worden  ontdekt. Deze dubbelmeldingen werden uit de database geweerd en werden niet weerhouden in de  bespreking van de resultaten. 

 

Omdat  vogels  van  nature  veren  verliezen  (bv.  tijdens  de  rui  of  bij  het  poetsen),  werden  enkel  concentraties van meer dan 10 veren weerhouden als draadslachtoffer. Duidelijke plukplaatsen van  roofvogels (bv. Slechtvalk) werden niet als draadslachtoffer weerhouden, al is het niet altijd makkelijk  om het onderscheid te maken tussen draadslachtoffers en vogels/veren die om een andere reden (bv. 

als  prooi  van  een  roofvogel)  onder  een  hoogspanningsleiding  liggen  (zie  ook  6.2).  Van  de  meeste  draadslachtoffers  werden  veren  ingezameld.  Alle  veerpartijen  werden  overgebracht  naar  het  Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, waar ze werden gedetermineerd door Didier  Vangeluwe, vogelexpert en hoofd van het Belgisch ringwerk.  

 

4 Resultaten

 

Alle draadslachtoffers werden in het veld ingevoerd in ObsMapp (doorgaans met een GPS‐precisie van  ca. 3 meter). Alle waarnemingen werden opgeladen in www.waarnemingen.be, het dataportaal dat  o.a. door Natuurpunt wordt beheerd. De meeste draadslachtoffers werden ook gefotografeerd. Ook  de  foto’s  werden,  samen  met  de  waarneming,  opgeladen  in www.waarnemingen.be,  zodat  de  identificatie  van  de  ingevoerde  soorten  ‐  indien  nodig  ‐  kon  worden  geverifieerd  door  de  administrators van www.waarnemingen.be. 

 

Tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 werden in www.waarnemingen.be ‐ na ontdubbeling en  uitfilteren van slechtvalkprooien ‐ 95 draadslachtoffers geregistreerd, verdeeld over 14 soorten. Van 8  draadslachtoffers konden de restanten niet aan een specifieke soort worden toegekend. De ranking  van de draadslachtoffers wordt weergegeven in Figuur 4. 

 

Figuur 4 Soorten die als draadslachtoffer werden gevonden tijdens de monitoring van het opgevolgde traject van  

de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 - 23 maart 2019.

 

De  exacte  locatie  van  alle  draadslachtoffers  die  tijdens  de  monitoring  werden  gevonden,  wordt  weergegeven  in  Figuur  1.  Een  chronologisch  overzicht  van  alle  draadslachtoffers  die  tijdens  de  afgebakende monitoringsperiode werden gevonden, wordt weergegeven in bijlage 10.1  

35

17 13

8

4 3 3 3 2 2 1 1 1 1 1

0 5 10 15 20 25 30 35 40

soorten

(9)

5 Avifaunistisch belang van de regio

 

5.1 In de winterperiode (15 oktober ‐ 15 maart) 

 

5.1.1 Watervogeltellingen

 

Om zo goed mogelijk de temporele en geografische spreiding van het aantal aanvlieggevoelige soorten  in de onmiddellijke omgeving van de onderzochte hoogspanningsleiding te kunnen inschatten, werden  gegevens opgevraagd van drie vogelrijke gebieden in de omgeving van deze lijn: de Brechtse Heide in  Brecht, de Kooldries in Brecht en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel.  De situering van elk van deze  drie telgebieden t.o.v. het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt weergegeven in Figuur  5. Hoewel dit nooit exact werd onderzocht, mag worden aangenomen dat heel wat vliegbewegingen  van de vogels uit elk van deze drie gebieden de ‘zwarte’ lijn van Malle kruisen. 

 

Figuur 5 Situering van de Brechtse Heide (Brecht), de Kooldries (Brecht) en Kleiputten van Rijkevorsel - Brecht.  

 

Elk  van  deze  drie  gebieden  wordt  zes  keer  per  jaar  geteld  tijdens  de  midmaandelijkse  watervogeltellingen die plaatsvinden in het winterhalfjaar (tussen oktober en maart). Deze tellingen  worden gecoördineerd door het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO). Voor elk van deze  gebieden werden de wintermaxima van de aanwezige watervogels opgevraagd van 2008 ‐ 2009 tot  2017  ‐  2018.  Enkel  voor  die  soorten  waarvan  tijdens  één  of  meerdere  winters  maxima  van  ≥  200  exemplaren  (per  maandtelling)  werden  genoteerd,  werden  de  aantallen  weerhouden  Tabel  1.  De  cijfers zijn enkel afkomstig van de midmaandelijkse watervogeltellingen. Bij een aantal soorten werden  daarbuiten af en toe nog hogere piekaantallen genoteerd maar die zijn niet opgenomen in deze tabel. 

De aangeleverde data geven een goed beeld van de grootteorde van de aanwezige aantallen. 

   

(10)

Tabel 1 Wintermaxima van soorten die tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen werden geteld op drie gebieden in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle in de winters 2008 - 2009 tot 2017 - 2018.

Enkel soorten waarvan tijdens één of meerdere telperiodes wintermaxima van ≥ 200 exemplaren werden genoteerd, werden in onderstaande tabel weerhouden. De maxima per soort per gebied in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO).

Brechtse Heide  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18

Toendrarietgans  4  2000  0  23  4  0  61  350  1213  160 

Kolgans  26  1500  0  0  0  0  4  41  53  0 

Wilde Eend  208  25  26  33  68  58  93  16  58  24 

Kievit  342  13  41  89  140  116  0  0  0  0 

Wulp  411  0  39  41  206  110  0  0  0  0 

Kooldries  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18

Smient  309  243  398  180  417  325  193  132  62  78 

Wintertaling  335  177  67  149  4  47  270  56  16  56 

Wilde Eend  546  589  228  560  376  493  552  374  230  324 

Kievit  400  0  0  0  0  0  0  0  0  0 

Wulp  418  0  0  2  0  0  0  0  0  0 

Kleiputten  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18 Toendrarietgans  1000  900  1100  970  1978  820  1200  1790  1525  1502  Kolgans  800  1400  1250  1300  2070  1500  1409  1960  2238  2500 

Grauwe Gans  102  136  105  200  195  218  387  126  168  182 

Canadese Gans  257  302  478  321  683  539  618  304  459  318 

Nijlgans  325  277  245  196  290  168  208  140  45  60 

Smient  1230  1297  543  845  592  678  241  203  610  333 

Krakeend  105  143  278  279  245  159  199  183  264  208 

Wintertaling  781  795  365  419  249  159  158  109  269  116 

Wilde Eend  1269  1813  1123  1123  702  704  689  608  979  589 

Slobeend  65  234  51  58  19  32  39  31  21  49 

Tafeleend  224  315  205  200  96  111  108  119  201  66 

Kuifeend  203  269  201  312  244  249  256  296  291  229 

Meerkoet  225  307  450  401  338  338  285  191  265  212 

Kievit  885  853  777  462  226  330  106  116  400  500 

Wulp  601  402  754  1006  380  514  218  406  184  96 

 

Om het internationaal belang van vogelrijke gebieden te toetsen, worden de maximale aantallen in  een  winterseizoen  (oktober‐maart)  vergeleken  met  de  geschatte  Noord‐West  Europese  populatiegrootte  (Wetlands  International).  Wanneer  in  een  gebied  minimaal  1%  van  die  populatie  verblijft  of  wanneer  er  regelmatig  ≥  20.000  watervogels  aanwezig  zijn,  wordt  het  gebied  als  internationaal  belangrijk  beschouwd.  Het  internationaal  belang  van  een  gebied  voor  watervogels  wordt meestal op het niveau van een relatief groot gebied bepaald, dus niet op het niveau van de  Brechtse Heide of de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel, maar wel voor een ruimer afgebakend gebied  (Brecht ‐ Rijkevorsel). In dit gebied werd in de periode 2008 ‐ 2018 echter voor geen enkele soort de  1%  norm  benaderd  of  overschreden.  De  regio  is  dan  ook  niet  van  internationaal  belang  voor  watervogels. 

 

Op het vlak van watervogels ontleent de regio vooral haar belang aan de overwinterende aantallen  Toendrarietgans  (Figuur  6).  Toendrarietganzen  zijn  nooit  erg  talrijk  geweest  in  Vlaanderen.  Vaak  worden niet meer dan enkele honderden exemplaren genoteerd, soms oplopend tot enkele duizenden 

(11)

(vooral in strenge winters) (Devos, 2010). De winter 2009 ‐ 2010 was wellicht een recordwinter voor  deze soort. In januari 2010 werden in Vlaanderen minstens 11.800 exemplaren geteld. Ook in februari  2010 bleef nog een opvallend groot aantal aanwezig (> 7.200 ex.). In de periode 1990 ‐ 2009 werden  tijdens de midmaandelijkse tellingen in Vlaanderen nooit meer dan 3.400 Toendrarietganzen geteld  (wel  soms  iets  hogere  aantallen  buiten  de  officiële  teldata).  Ook  in  de  regio  Brecht  ‐  Rijkevorsel  overwinterden in de winter van 2009 ‐ 2010 veel Toendrarietganzen. Op de Brechtse Heide werden  toen maximaal 2.000 ex. geteld. Dit aantal werd in de periode 2008 ‐ 2009 tot 2017 ‐ 2018 in deze regio  nooit meer overschreden. De meeste Toendrarietganzen werden die winter geteld in het Krekengebied  in  Noord‐Oost‐Vlaanderen  (7.978  ex.  in  januari).  Ook  de  Antwerpse  Kempen  bleken  een  toevluchtsoord voor grote aantallen Toendrarietganzen. In het grensgebied met Nederland werden op  17 februari 2010 in totaal 8.100 exemplaren genoteerd (5.100 ex. te Brecht ‐ Wuustwezel en 3.000 ex. 

op  Nederlands  grondgebied  te  Chaam‐Bleke  Heide).  Het  regionaal  belang  van  de  klassieke  overwinteringsgronden  in  de  omgeving  van  Brecht  mag  dan  ook  niet  worden  onderschat:  van  de  11.800 Toendrarietganzen die in de winter van 2009 ‐ 2010 overwinterden in Vlaanderen, verbleven  5.100 ex. (= 43,2%) in de (ruime) omgeving van Brecht. De 1%‐norm voor Toendrarietgans lag in de  periode  2012  ‐  2018  op  5.500  exemplaren.  De  2.738  Toendrarietganzen  die  in  2016  ‐  2017  overwinterden op de Brechtse Heide en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel waren dus goed voor  bijna 0,5% van de geschatte Noord‐West Europese populatiegrootte. 

 

Figuur 6 Pleisterende Toendrarietganzen en Kolganzen op de Brechtse Heide, 23 november 2016 (foto: Roger  

Pynaerts).

  

Om  het  actuele  bovenregionaal  belang  van  de  Brechtse  Heide  en  de  overwinteringsgronden  in  Rijkevorsel  wat  beter  te  duiden,  werden  de  seizoenssommen  van  Toendrarietgans  voor  resp. 

Vlaanderen en de regio Brecht ‐ Rijkevorsel voor de periode november ‐ februari van de winters 2013 

‐ 2014 tot 2017 ‐ 2018 opgevraagd bij het INBO (Tabel 2). De seizoenssom van een bepaalde winter is  de som van de getelde aantallen in november, december, januari en februari. De seizoenssom van een  soort voor het gebied te Brecht ‐ Rijkevorsel kan dan voor dezelfde winter worden vergelijken met de  seizoenssom voor geheel Vlaanderen. De aantallen werden beperkt tot november ‐ februari (en niet  tot het volledige winterhalfjaar oktober ‐ maart) omdat de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel nooit in  oktober  en  maart  worden  geteld.  Uit  deze  oefening  blijkt  dat  gemiddeld  over  een  periode  van  vijf 

(12)

winters  (2013‐  2014  tot  en  met  2017  ‐  2018)  27,8%  van  de  Toendrarietganzen  in  Vlaanderen  overwinterden in Brecht ‐ Rijkevorsel. 

 

Tabel 2 Seizoenssom van het aantal overwinterende Toendrarietganzen in de maanden november, december, januari en februari. Deze seizoenssom wordt weergegeven voor resp. Vlaanderen en voor de regio Brecht - Rijkevorsel, aangevuld met het procentuele aantal van de regio Brecht - Rijkevorsel in verhouding tot de rest van Vlaanderen (bron: INBO).

Toendrarietgans  Vlaanderen  Brecht ‐ Rijkevorsel  % Brecht ‐ Rijkevorsel 

2013 ‐ 2014  9.962  2.310  23,2 

2014 ‐ 2015  16.380  3.156  19,3 

2015 ‐ 2016  12.212  4.475  36,6 

2016 ‐ 2017  23.780  6.216  26,1 

2017 ‐ 2018  11.941  4.045  33,9 

gemiddeld  14855  4040  27,8 

 

Hoewel  het  aantal  Kolganzen  dat  in  de  regio  jaarlijks  overwintert  hoger  ligt  dan  het  aantal  Toendrarietganzen  is  het  bovenregionaal  belang  voor  deze  soort  kleiner  dan  dat  voor  de  Toendrarietgans,  maar  ook  die  (grotere  aantallen)  Kolgans  lopen  een  gevaar  om  tegen  de  hoogspanningsleidingen die doorheen de regio lopen aan te vliegen. Een aantal van de akkers waarop  deze ganzen regelmatig foerageren liggen onder/vlakbij de ‘zwarte’ lijn van Malle. 

De (bijna) jaarlijkse aanwezigheid van overwinterende zwanen in de onmiddellijke omgeving van de 

‘zwarte’  lijn  van  Malle  is  zeker  van  belang  met  betrekking  tot  de  problematiek  van  hoogspanningsleidingsslachtoffers (Figuur 7).  

 

Figuur 7 Vier adulte Wilde zwanen, pleisterend langsheen de Legerheideweg op de Brechtse Heide. 13 februari  

2014 (foto: Roger Pynaerts).

 

Tabel 3 geeft een overzicht van de wintermaxima van Knobbelzwaan, Kleine zwaan en Wilde zwaan  die werden geteld in de Brechtse Heide, de Kooldries en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel. 

(13)

Tabel 3 Wintermaxima van Knobbelzwaan, Kleine zwaan en Wilde zwaan die tijdens de midmaandelijkse watervogeltelingen werden geteld in drie gebieden in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle in de winters 2008 - 2009 tot 2017 - 2018. De maxima per soort per gebied in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO).

Brechtse Heide  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18

Knobbelzwaan  3  4  4  5  1  0  5  2  0  0 

Kleine zwaan  8  12  0  8  0  0  0  7  0  0 

Wilde zwaan  3  11  9  7  2  5  3  0  0  0 

Kooldries  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18

Knobbelzwaan  3  2  0  2  3  0  1  0  0  0 

Kleine zwaan  0  0  0  0  0  0  0  0  0  0 

Wilde zwaan  0  0  0  0  0  0  0  0  0  0 

Kleiputten  08/09  09/10  10/11  11/12 12/13  13/14 14/15  15/16  16/17  17/18

Knobbelzwaan  8  8  11  23  16  16  12  17  19  12 

Kleine zwaan  10  0  0  0  3  7  0  0  0  0 

Wilde zwaan  5  4  0  0  3  0  0  0  0  0 

 

Het belang van de regio voor (vooral) Wilde zwanen blijkt echter af te nemen. Zoals blijkt uit Figuur 8  werd er sinds de winter 1998 ‐ 1999 jaarlijks overwinterd in de Brechtse Heide. Tijdens de winter 2012 

‐  2013  werd  hier  echter  slechts  gedurende  enkele  dagen  een  koppel  waargenomen.  Na  14  opeenvolgende  winters  was  deze  vaste  winterstek  dus  voor  het  eerst  niet  meer  (langdurig)  bezet. 

Vreemd genoeg heeft dit te maken met een veranderde voedselgewoonte bij de Kleine Zwaan. Sinds  de winter 2012 – 2013 zijn deze plots overgeschakeld op mais , vooral in Zuid‐Nederland en België. 

Hierdoor overwinterden voor het eerst meer dan 100 Kleine zwanen in de Antwerpse Noorderkempen. 

De Wilde Zwanen, die later toekwamen, voegden zich bij de Kleine Zwanen, die vooral verbleven in de  Wezelse Heide en op de grens van Loenhout en Meer, en lieten zo de Brechtse Heide na lange tijd links  liggen (Leysen, 2013). Het is niet duidelijk in welke mate deze verschuiving een impact heeft op de  risicoklasse van de ‘zwarte’ lijn van Malle. 

 

Figuur 8 Overzicht waarnemingen van Wilde zwanen met wintermaxima per gebied (bron: Dirk Symens).  

 

Hoewel het hier niet gaat om erg hoge aantallen, is de jaarlijkse aanwezigheid van deze foeragerende  zwanen toch belangwekkend. Zwanen zijn immers grote vogels met lange vleugels en zijn daardoor  weinig  wendbaar,  waardoor  ze  erg  aanvlieggevoelig  zijn.  De  Nederlandse  dataset  van  de  Stichting 

(14)

Overkoepelend  Vogelonderzoek  Nederland  (SOVON)  bevat  gegevens  van  541  hoogspanningsleidingsslachtoffers (dataset geraadpleegd op 1 augustus 2019). Knobbelzwaan werd  86  keer  gemeld  (=  15,8%  van  alle  meldingen)  en  is  daarmee  het  vaakst  gemelde  draadslachtoffer  (gevolgd door Spreeuw, Zilvermeeuw, Grauwe gans en Kolgans). Daarnaast zitten in de databank ook  nog 16 meldingen van niet gedetermineerde zwanen (= 2,9% van alle meldingen) en 1 melding van een  dode Wilde zwaan (=0,1% van alle meldingen). Met 103 meldingen van ‘aangevlogen’ zwanen, is deze  soortgroep (met 19% van alle meldingen) veruit het best vertegenwoordigd in de ranking van de meest  gemelde  draadslachtoffers  in  Nederland.  Ook  in  de  Belgische  dataset  van  hoogspanningsleidingsslachtoffers  zijn  zwanen  opvallend  vertegenwoordigd  met  resp.  25  Knobbelzwanen (2,1% van hoogspanningsleidingsslachtoffers), 1 Kleine zwaan en 1 zwaan die niet op  soort  werd  gedetermineerd.  Deze  dataset  bevat  gegevens  van  1.142  hoogspanningsleidingsslachtoffers  (dataset geraadpleegd op 1 augustus 2019).  

 

5.1.2 Slaapplaattellingen  

5.1.2.1 Slaapplaatstellingen Wulp  

Veel vogelsoorten pendelen dagelijks heen‐en‐weer tussen voedsel‐ en rustgebieden of slaapplaatsen. 

Om deze soorten en hun habitats in voldoende mate in stand te houden en te beschermen is een goede  kennis van de ligging van en de wisselwerking tussen deze gebieden belangrijk. Ook zijn tellingen op  slaapplaatsen voor veel verspreid voorkomende soorten een beter alternatief dan tellingen tijdens de  dag. Doordat de vogels zich concentreren in een beperkt aantal gebieden, zijn ze over het algemeen  gemakkelijker  te  tellen.  Dit  is  de  reden  waarom  o.a.  Aalscholvers  en  meeuwen  al  jarenlang  op  slaapplaatsen  worden  geteld.  Toen  door  een  aantal  mensen  de  idee  werd  geopperd  om  een  gelijkaardige telling te organiseren voor Wulpen, sprong ook het INBO op de kar en werd op 31 januari  2009  een  specifieke  wulpentelling  ingelast  in  het  telschema  van  het  project  ‘Watervogeltellingen  Vlaanderen’.  Hoewel  er  overdag  regelmatig  vrij  grote  groepen  foeragerende  Wulpen  worden  waargenomen in de Antwerpse Noorderkempen, zijn er in deze regio geen (traditionele) slaapplaatsen  gekend. Er is wel een belangrijke slaapplaats op 1 à 2 km van de Belgisch‐Nederlandse grens te Chaam  (NL) ‐ Bleeke Heide waar heel wat vogels gaan overnachten (ook vogels die foerageren in de streek van  Weelde, Turnhout, Merksplas en Hoogstraten). De vogels die foerageren te Wuustwezel, Kalmthout  en Essen (max. ca. 1.500 vogels) vliegen ‘s avonds naar hun slaapplaatsen aan de Beneden‐Schelde en  het Markiezaatmeer (NL) (med. Dirk Symens, Glenn Vermeersch) (Devos, 2009).  

 

Ook op de Brechtse Heide, de Kooldries en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel foerageren regelmatig  grote  aantallen  Wulpen  (Tabel  1).  Om  het  bovenregionaal  belang  van  de  Brechtse  Heide  en  de  overwinteringsgronden in Rijkevorsel wat beter te duiden, werden de seizoenssommen van Wulp voor  resp. Vlaanderen en de regio Brecht ‐ Rijkevorsel voor de periode november ‐ februari van de winters  2013  ‐  2014  tot  2017  ‐  2018  opgevraagd  bij  het  INBO  (voor  meer  uitleg  over  de  seizoenssommen  verwijzen we naar de bovenstaande bespreking van de zwanen) (Tabel 4). 

 

Tabel 4 Seizoenssom van het aantal overwinterende Wulpen in de maanden november, december, januari en februari. Deze seizoenssom wordt weergegeven voor resp. Vlaanderen en voor de regio Brecht - Rijkevorsel, aangevuld met het procentuele aantal van de regio Brecht - Rijkevorsel in verhouding tot de rest van Vlaanderen (bron: INBO).

Wulp  Vlaanderen  Brecht ‐ Rijkevorsel  % Brecht ‐ Rijkevorsel 

2013 ‐ 2014  28.973  1.168  4,0 

2014 ‐ 2015  22.545  330  1,5 

2015 ‐ 2016  26.627  429  1,6 

2016 ‐ 2017  16.456  202  1,2 

2017 ‐ 2018  28.130  117  0,4 

Gemiddeld  24.546  449,2  1,7 

(15)

Hoewel  het  procentuele  aandeel  van  het  aantal  overwinterende  Wulpen  in  de  regio  Brecht  ‐  Rijkevorsel  de  voorbije  jaren  aanzienlijk  is  gedaald,  liggen  die  aantallen  de  meeste  jaren  toch  nog  relatief hoog. De regio is voor deze soort dan ook van bovenregionaal belang als overwinteringsgebied. 

Het feit dat deze Wulpen niet ter plaatste overnachten maar zich in de schemering verplaatsen naar  de slaapplaatsen aan de Beneden‐Schelde en het Markiezaatmeer verhoogt de kans op aanvliegingen  met hoogspanningsleidingen tussen de foerageergebieden en de slaapplaatsen aanzienlijk. 

 

5.1.2.2 Slaapplaatstellingen meeuwen  

In 2000 startte het toenmalige Instituut voor Natuurbehoud (IN) voor het eerst met gecoördineerde  slaapplaatstellingen  van  meeuwen.  De  belangrijkste  doelstelling  was  om  in  de  periode  van  de  internationale  midwinter‐watervogeltelling  een  beter  beeld  te  krijgen  van  de  aanwezige  aantallen  meeuwen  in  Vlaanderen.  Tellingen  van  meeuwen  overdag  bleken  immers  al  vlug  problemen  op  te  leveren.  De  meeuwen  zaten  te  verspreid  (tot  ver  buiten  de  traditionele  telgebieden)  en  de  tellers  hadden vaak de tijd niet om ze mee te tellen met de andere soorten watervogels.  

 

Een aparte telling op de slaapplaatsen bleek het beste alternatief. Sinds 2000 wordt daarom elk jaar in  de  tweede  helft  van  januari  één  simultaantelling  van  meeuwenslaapplaatsen  in  Vlaanderen  georganiseerd. De tellingen op het Blak te Beerse zijn relevant voor de ‘zwarte’ lijn van Malle. Voor  een situering van het Blak verwijzen we naar Figuur 11. De aantallen van alle slaapplaatstellingen die  op deze locatie werden geregistreerd tussen 2004 ‐ 2019 worden weergegeven in Tabel 5. 

 

Tabel 5 Resultaten van simultaantellingen van meeuwen op het Blak te Beerse in de periode 2004 - 2019. De maxima per soort in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO en www.waarnemingen.be).

 Datum  Kokmeeuw  Stormmeeuw  Zilvermeeuw  Kleine mantelmeeuw  Pontische meeuw  Totaal 

24/01/2004  1305  629 1147      3081

22/01/2005  2702  368 1697      4767

21/01/2006  1421  541 549 1    2512

21/01/2007  4366  284 7      4657

24/01/2009  1510  135 1297   7  2949

6/12/2009  3800           3800

23/01/2010  2472  249 118   8  2847

7/03/2010  2500           2500

22/01/2011  1392  541 137   51  2112

11/03/2011  1200  1800 100      3100

17/12/2011  3000  300 10      3310

18/01/2013  878  1409        2287

6/02/2013  3800  700 240 1    4741

27/11/2013  4500           4500

22/12/2013  2000  500        2500

28/12/2013  6100           6100

27/12/2015  1800  200 60      2060

20/01/2016  1800  300 20   3  2123

(16)

30/01/2016  5900  1100 58      7058

6/02/2016  2700  700 32      3432

18/01/2017  2000  1000 2   1  3003

26/01/2017  1000  55 3      1058

28/01/2017  3000  600 3      3603

17/12/2017  2000  150 6      2156

30/12/2017  6000  400 12   5  6417

6/01/2018  4000  200 35      4235

11/01/2018  3500  200        3700

27/01/2018  5950  1050 26      7026

26/01/2019  3200  300 35 1 1  3537

Totaalaantallen tijdens een slaapplaatstelling die variëren tussen 1.058 ex. (26 januari 2017) en 7.058  ex. (30 januari 2016) zijn in Vlaanderen niet uitzonderlijk.  

 

In het kader van voorliggend rapport werd geen vergelijking gemaakt met de resultaten die tijdens  deze simultaantellingen werden bekomen op andere locaties in Vlaanderen, maar in de bespreking  van de resultaten van de simultaantellingen in de periode 2000 ‐ 2007 vermeldt Devos wel dat er uit  de  besproken  periode  11  slaapplaatsen  zijn  waar  op  één  of  meer  tellingen  minstens  1.000  Stormmeeuwen werden geteld (Devos, 2007). De kaap van 1.000 Stormmeeuwen werd op het Blak te  Beerse pas voor het eerst overschreden in 2011. In totaal liggen uit de periode 2004 ‐ 2019 vijf tellingen  voor waarbij op het Blak ≥ 1.000 Stormmeeuwen werden geteld.  

 

In hetzelfde artikel wordt vermeld dat er in de periode 2000 ‐ 2007 in het binnenland een zevental  slaapplaatsen zijn waar regelmatig ≥ 1.000 Zilvermeeuwen werden geteld (Devos, 2007). Dit aantal  werd op het Blak te Beerse drie keer overschreden, met een maximum van 1.697 ex. op 22 januari  2005.  Ook  buiten  de  gecoördineerde  slaapplaatstellingen  worden  regelmatig  meeuwen  op  slaapplaatsen  geteld.  Uit  een  analyse  van  deze  losse  gegevens  (die  worden  gecentraliseerd  in  www.waarnemingen.be) blijkt dat het aantal van 1.697 Zilvermeeuwen die op 22 januari 2005 de nacht  doorbrachten  op  het  Blak  te  Beerse  in  Vlaanderen  maar  25  keer  werd  overschreden.  Die  1.697  overnachtende  Zilvermeeuwen  zijn  voor  Vlaanderen  dus  wel  degelijk  om  een  hoog  aantal. 

Opmerkelijk: na 2009 daalde het aantal overnachtende Zilvermeeuwen op het Blak aanzienlijk, met  een maximum van 240 ex. op 6 februari 2013. Hierna werden nooit meer dan 100 exemplaren geteld. 

Het is onduidelijk wat de oorzaak is van deze (sterk) dalende aantallen. 

 

Het Blak is op Vlaamse schaal geen grote slaapplaats maar in het kader van een risicoanalyse voor de 

‘zwarte’  lijn  van  Malle  moeten  de  aantallen  die  daar  komen  overnachten  (en  dan  vooral  ook  de  pendelbewegingen van en naar de slaapplaats) zeker ernstig worden genomen.  

 

De  meeste  vliegbewegingen  van  meeuwen  richting  slaapplaats  vinden  doorgaans  plaats  in  het  schemerduister,  wanneer  de  hoogspanningsleidingen  minder  goed  zichtbaar  zijn  en  de  kans  op  aanvliegen  hoger  ligt.  Gebiedsexperten  geven  aan  dat  er  een  duidelijke  vliegroute  van  meeuwen  bekend  is.  Hierbij  vliegen  de  meeuwen  die  overdag  foerageren  in  o.a.  de  Brechtse  heide  en  de  Kleiputten van Rijkevorsel ‐ Brecht ’s avonds richting het Blak in Beerse en volgen daarbij ruwweg het  kanaal Schoten ‐ Turnhout. Een groot deel van de vogels kruist daarbij de lijn EA 212/EA223, die de  loop van het kanaal volgt. In hoeverre ook het bestuurde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt  gekruist,  is  niet  gekend.  Meer  kennis  over  de  exacte  vliegbewegingen  zou  zeker  een  meerwaarde  vormen om het risico op aanvliegingen tegen de hoogspanningsleidingen in de (ruime) omgeving van  het Blak te Beerse beter te kunnen inschatten.  

 

(17)

Naast de slaapplaats op het Blak te Beerse moet zeker ook de afvalverwerkingsinstallatie van IGEAN  te  Brecht  (Sint‐Lenaarts)  worden  vermeld  (Figuur  9).  Deze  ligt  vlakbij  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  en  oefent  een  grote  aantrekkingskracht  uit  op  meeuwen.  Gedurende  de  dag  zijn  er  steevast  grotere  aantallen  aanwezig,  vooral  in  de  winterperiode.  De  aantallen  variëren  van  enkele  tientallen  tot  honderden vogels met een hoog aandeel grote meeuwen (vooral Zilvermeeuw). Van hieruit vinden  ook veel vliegbewegingen plaats naar de omliggende foerageergebieden (bv. Brechtse heide) en de  slaapplaats (Blak te Beerse). 

 

   

Figuur 9 Het afvalverwerkingsbedrijf IGEAN oefent een grote aantrekkingskracht uit op (vooral grotere) meeuwen.

 

5.2 In de broedperiode (15 maart ‐ 15 augustus) 

 

Dagelijkse vliegbewegingen tussen rustgebieden, broedkolonies en foerageergebieden (voedseltrek)  komen opvallend voor bij o.a. Blauwe reigers en Aalscholvers. Deze bewegingen gebeuren vaak op 

‘hoogspanningsleidingshoogte’. Daarom werden de gegevens opgevraagd van de kolonie Aalscholvers  en Blauwe reigers in de Volharding, een deelgebied van de Kleiputten van Rijkevorsel ‐ Brecht. Het  aantal  broedparen  van  elk  van  beide  soorten  in  deze  kolonie  wordt  weergegeven  in  Figuur  10  (de  dataset voor Blauwe reiger is onvolledig). De kolonie ligt op ca. 1,5 km ten oosten van de ‘zwarte’ lijn  van  Malle.  Deze  hoogspanningsleiding  kan  in  de  broedperiode  een  gevaar  vormen  voor  de  adulte  vogels die af‐en‐aan‐vliegen om de pulli op nest te voorzien van voedsel. 

   

(18)

 

Figuur 10 Overzicht van het aantal bezette nesten van Aalscholver en Blauwe reiger (onvolledige dataset!) in de  

kolonie van de Volharding in Rijkevorsel (bron: INBO).

 

Het  aantal  nesten  van  Aalscholver  in  de  kolonie  van  de  Volharding  is  sinds  2004  gedaald  doordat  geschikte  broedbomen  in  het  gebied  zijn  afgestorven.  Hierdoor  hebben  er  zich  elders  in  het  kleiputtengebieden  (o.a.  te  Beerse)  enkele  nieuwe,  kleinere  kolonies  gevestigd.  De  meeste  van  die  nieuwe ‘satelliet‐kolonies’ liggen in ontoegankelijk privaat gebied waardoor opvolging van de aantallen  niet  mogelijk  is.  De  oorspronkelijke  kolonie  is  dus  vermoedelijk  uiteengevallen  in  meerdere,  kleine  clusters en heeft zich meer verspreid over de ruimere kleiputtenregio. Vermoedelijk is het totale aantal  nesten  ‐  en  dus  ook  het  totaal  aantal  vogels  en  het  aanvliegrisico  ‐  niet  is  afgenomen.  Doordat  de  nesten nu verspreid liggen over een ruimere regio, is het aanvliegrisico voor deze soort mogelijk zelfs  toegenomen.  Hoe  het  ook  zij:  bij  een  risicoanalyse  van  de  hoogspanningsleidingen  in  de  omgeving  moet  met  de  aanwezigheid  van  deze  kolonies  zeker  rekening  worden  gehouden.  Er  mag  worden  aangenomen  dat  de  lijn  EA  223  (tussen  pyloon  42A  en  pyloon  65)  vermoedelijk  een  nog  grotere  bedreiging vormt dan het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle. De lijn EA 223 doorkruist  immers  het  foerageergebied  van  zowel  de  Aalscholvers  als  de  Blauwe  reigers  waardoor  ‐  zeker  in  broedperiode ‐ heel wat vliegbewegingen over de hoogspanningsleiding EA 223 zullen plaatsvinden. 

 

5.3 In de trekperiode 

 

Seizoenstrek  omvat  de  trekbewegingen  in  het  voor‐  en  najaar  tussen  broed‐  en  overwinteringsgebieden.  Er  zijn  drie  typen  seizoensgebonden  trekbewegingen:  (1)  vogels  die  ten  noorden  van  Vlaanderen  broeden  en  alleen  in  het  winterhalfjaar  hier  aanwezig  zijn  of  verder  doortrekken naar meer zuidwestelijk gelegen gebieden; (2) vogels die in Vlaanderen broeden en in het  najaar  wegtrekken  naar  meer  zuidelijk  gelegen  gebieden  en  (3)  vogels  die  zowel  broeden  als  overwinteren in Vlaanderen en zich slechts verplaatsen over korte afstanden. Vogels kunnen zowel  ruimtelijk vrij gelijkmatig verspreid in een breed front over Vlaanderen trekken, als meer plaatselijk in  hogere  concentraties.  Dergelijke  meer  geconcentreerde  trek  wordt  stuwtrek  genoemd.  Vooral  ’s  nachts,  maar  ook  op  veel  plaatsen  overdag,  zal  er  in  het  binnenland  van  Vlaanderen  eerder 

4

12 15 11 27 23

33 63

72 94

113 102

86 72 66

54

45 47 45

41 35 34

21 31

0 20 40 60 80 100 120

Aantal bezette nesten van Aascholver en Blauwe reiger in de  Volharding te Rijkevorsel

Aalscholver Blauwe reiger

(19)

‘breedfronttrek’ voorkomen. Toch kan de trek zich soms langs bepaalde landschapskenmerken zoals  kustlijnen, heuvelruggen en grote wateren of natuurgebieden concentreren.  

 

Seizoenale trek van vogels kan zich voordoen op ‘hoogspanningsleidingshoogte’, hoewel de meeste  trek  zich  doorgaans  toch  op  een  hoogte  ˃  50  meter  afspeelt.  Globaal  gezien  is  de  nachtelijke  seizoenstrek op grotere hoogten gesitueerd dan de trek bij daglicht. Verschillende soorten gaan zowel 

’s nachts als overdag ‐ met tegenwind en bij slechte weersomstandigheden ‐ vaak massaal in de lagere  luchtlagen doorvliegen, waardoor de aanvaringskans met hoogspanningskabels sterk kan toenemen. 

 

Om enigszins te kunnen inschatten welke soorten en welke aantallen tijdens de voorjaarstrek over de 

‘zwarte’ lijn van Malle vliegen, moet worden gekeken naar data van telposten ten zuidwesten van deze  lijn. Dergelijke data zijn er echter niet. Er liggen wel twee telposten ten noordoosten en ten oosten van  de betreffende hoogspanningsleiding: de Casteleersche Heide (NL) en het Blak te Beerse (B) (Figuur  11). Voor een risicoanalyse van het aanvlieggevaar voor trekvogels tegen de ‘zwarte’ lijn van Malle  tijdens de najaarstrek werden dan ook de data van beide trektelposten opgevraagd. 

 

Figuur 11 Situering van de trektelposten van het Blak te Beerse en de Castelreesche Heide t.o.v. het opgevolgde  

traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle.

 

Of de vogels die op deze locaties worden waargenomen effectief ook over de ‘zwarte’ lijn van Malle  vliegen,  is  niet  bekend.  De  najaarstrek  verloopt  in  de  regio  immers  over  een  breed  front  waarbij  stuwing en concentraties optreden langsheen opvallende landschapslijnen (bosranden, waterlopen, 

…) of langs grotere natuurgebieden (Groot Schietveld van Brecht) die voor vele soorten tijdens de trek  als een 'magneet' lijken te functioneren. Vermoedelijk zijn de soorten en de aantallen die op beide  weerhouden telposten worden geregistreerd wel indicatief voor de aantallen die over de ‘zwarte’ lijn  van Malle trekken. Een aantal tellingen ter hoogte van deze hoogspanningsleiding zou hierover meer  zekerheid kunnen bieden. 

 

(20)

In Tabel 6 wordt voor de periode 2008 ‐ 2018 weergegeven hoeveel exemplaren van een selectie aan  soorten met een hoog aanvliegrisico elk najaar werden geteld op elk van beide telposten (najaar = 1  juli ‐ 31 december).  

 

Tabel 6 Najaarstotalen van de 10 meest getelde soorten met een hoog aanvliegrisico op de telposten van de Castelreesche Heide (Nederland) en Het Blak te Beerse (België), met opgave van het aantal uren dat elk najaar (tussen 1 juli - 31 december) op elk van beide posten werd geteld (bron: www.trektellen.nl).

jaar  2014  2015  2016  2017  2018 

telpost  Castel  Blak  Castel  Blak  Castel  Blak  Castel  Blak  Castel  Blak  teluren  276:35  126:03  253:40 159:40 254:25 191:45 200:45  223:51  248:04 299:30  Houtduif  46055  23491  37168 13172 13054 21888 24952  22242  21952 30489

Aalscholver  6261  931  1864 966 3539 1117 5430  2532  4251 2771

Kievit  4780  1954  2623 1966 1170 1376 1063  1213  2218 1372

Kauw  2013  353  613 47 960 350 855  40  1053 645

Kolgans  2889  537  1577 186 2307 1114 935  97  511 514

Grauwe Gans  1660  356  744 81 209 683 1862  713  437 180

Kokmeeuw  1605  76  554 28 625 0 396  146  502 28

Holenduif  966  94  640 102 697 218 375  144  870 532

Toendrarietgans  1808  619  807 203 277 329 284  441  374 709

Buizerd  355  215  309 112 149 195 360  196  283 333

 

Hieruit  blijkt  o.a.  dat  op  beide  trektelposten  grote  aantallen  Houtduiven  worden  vastgesteld.  De  correlatie  tussen  de  soorten  die  werden  vastgesteld  als  hoogspanningsleidingsslachtoffer  en  de  soorten  met  een  hoog  aanvliegrisico  waarvan  de  meeste  exemplaren  werden  geteld  op  beide  telposten in de najaren van 2014 ‐ 2018 is opvallend: Houtduif, Kievit, Kauw, Kokmeeuw en Holenduif  komen in beide lijstjes voor.  

 

Zoals reeds eerder aangehaald, moet met deze trektelgegevens erg voorzichtig worden omgesprongen  wanneer die worden gebruikt om de risicoanalyse van een ‘zwarte’ lijn in te schatten. Vogels trekken  vaak  op  een  hoogte  ˃  100  meter  en  lopen  dan  geen  risico  op  aanvliegingen  met  hoogspanningsleidingen. Dit geldt zeker voor soorten die tijdens de migratie vaak gebruik maken van  thermiek  (zoals  Aalscholvers  en  Buizerds).  Bij  minder  gunstig  weersomstandigheden  (vooral  bij  tegenwind)  ligt  de  trekhoogte  echter  opvallend  lager.  Bovendien  moet  worden  opgemerkt  dat  de  aantallen  die  worden  weergegeven  in  Tabel  6  enkel  betrekking  hebben  op  vogels  die  werden  geregistreerd tijdens dagtrek. Heel wat vogels trekken echter ’s nachts en passeren dus ‘ongemerkt’. 

Uit de databank van hoogspanningsleidingsslachtoffers blijkt duidelijk dat soorten die ’s nachts actief  zijn/trekken  verhoudingsgewijs  oververtegenwoordigd  zijn.  Het  gebrek  aan  data  over  de  aantallen  nachttrekkers vormt dan ook een hiaat bij elke risicoanalyse van een ‘zwarte’ lijn. Misschien is het een  idee om een één of meerdere ‘zwarte’ lijnen waar regelmatig nachtactieve soorten worden gevonden,  kort  voor  zonsondergang  en  net  voor  zonsopgang  te  controleren,  om  zo  na  te  gaan  of  die 

‘nachtsoorten’ wel degelijk tijdens de donkere uren tegen de hoogspanningsleidingen aanvliegen. 

 

Hoewel  er  uit  het  voorjaar  geen  gestandaardiseerde  trektelgegevens  beschikbaar  zijn  van  trektelposten  ten  zuidwesten  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle,  zijn  er  wel  heel  wat  losse  gegevens  beschikbaar. Gebiedsexperten wijzen op het belang van de regio voor doortrekkende Regenwulpen  (mond.  med.  P.  Symens).  Daarom  werden  voor  de  periode  2000  ‐  2019  alle  waarnemingen  van  Regenwulpen  in  een  straal  van  5  km  rond  pyloon  62  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  opgevraagd  uit  www.waarnemingen.be (Figuur 12).  

 

(21)

Figuur 12 Waarnemingen van Regenwulp (•) voor de periode 2000 - 2019 in een straal van 5 km rond pyloon 62  

van het onderzochte traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle.

 

Er liggen voor dit gebied voor de periode 2000 ‐ 2019 122 gegevens voor, samen goed voor 2.682 ex. 

(de dataset werd niet gecontroleerd op eventuele dubbeltellingen). Op een enkele waarneming na,  gaat het uitsluitend om Regenwulpen die werden vastgesteld in het voorjaar, voornamelijk in april en  mei. Regelmatig werden groepen vastgesteld van ≥ 100 ex., met een maximum van 160 vogels op 21  april 2010.  

 

Het  aantal  pleisterende  Regenwulpen  op  slaapplaatsen  is  sinds  het  eind  van  de  jaren  ’70  sterk  afgenomen. De oorzaken van die afname zijn niet goed gekend. Naast habitatverlies speelt mogelijk  ook de ontwikkeling van nieuwe slaapplaatsen (o.a. aan het Markiezaatmeer in Nederland) een rol. De  soort foerageert voornamelijk op (voedselrijke) graslanden. Slaapplaatsen bevinden zich vaak in open,  vochtige  heidegebieden  met  korte  vegetatie.  Vooral  in  de  Kempen,  waar  vroeger  de  belangrijkste  slaapplaatsen  lagen,  zijn  heel  wat  foerageergebieden  verloren  gegaan  als  gevolg  van  landbouwintensivering. Het herstel van die foerageergebieden die verdwenen als gevolg van drainage  en  van  omzettingen  van  hooi‐  naar  akkerland,  is  dan  ook  van  cruciaal  belang  om  de  soort  in  een  gunstige regionale staat van instandhouding te brengen (Paelinckx et al., 2009). 

 

Ook  al  zijn  de  aantallen  sinds  de  jaren  ’70  dan  sterk  gedaald,  de  ruime  regio  (Brecht,  Kalmthout,  Merksplas, Ravels, Rijkevorsel, Vorselaar, Wuustwezel, is op nationaal niveau nog steeds erg belangrijk  voor pleisterende Regenwulpen, met voor de periode 2000 ‐ 2019 maxima tot 600 ex. op de slaapplaats  van  de  Kasteeltjes  in  Merksplas.  Aandacht  voor  deze  soort  in  deze  regio  wanneer  het  gaat  om  de  aanvliegkansen  tegen  hoogspanningsleidingen  is  dus  zeker  op  zijn  plaats,  vooral  ook  omdat  Regenwulpen bij schemerduister van en naar de slaapplaatsen  vliegen en bij mindere zichtbaarheid  dus een verhoogd risico op aanvliegingen lopen. Het zou zondermeer interessant zijn om de slaaptrek  van  Regenwulpen  in  deze  regio  beter  in  kaart  te  brengen  om  daar  bij  eventuele  toekomstige  hoogspanningsleidingsprojecten of bebakeningskansen optimaal rekening te kunnen mee houden. 

(22)

5.4 Risicoatlas vogels m.b.t. windmolens 

 

In  2000  startte  het  INBO  in  opdracht  van  de  Vlaamse  overheid  een  project  op  om  de  nodige  beleidskennis op te bouwen rond de interacties tussen windturbines en vogels in Vlaanderen. Naast  advisering  voor  projecten  en  plannen,  en  de  opmaak  van  een  beleidsondersteunende  vogelatlas  (Everaert et al., 2003) werd in sommige bestaande windparken ook veldonderzoek verricht naar de  effecten op vogels (o.a. Everaert, 2008 & 2014). 

Omwille van de vraag naar een update van de risicoatlas vogels uit 2003, werd in 2010 beslist om een  ondersteunend  instrument  te  maken  over  de  inplanting  van  windturbines  in  Vlaanderen  en  de  mogelijke effecten op vogels en vleermuizen. Een eerste versie hiervan verscheen in 2011 als rapport  en  een  nieuwe  bijhorende  ‘Vlaamse  risicoatlas  vogels‐windturbines’  (Everaert  et  al.,  2011).  In  de  update  van  2015  (Everaert,  2015)  zijn  actualisaties  op  basis  van  nieuwe  wetenschappelijke  kennis  opgenomen, inclusief nieuwe meer gerichte aanbevelingen en een eerste versie van een risicoatlas  voor vleermuizen. Het rapport is in eerste instantie een wetenschappelijke leidraad als hulp voor een  deskundige bij het op project‐ of planniveau inschatten en opvolgen van de mogelijke effecten. 

De risicoatlassen geven aan waar en waarom bepaalde gebieden een potentieel risico vormen voor  vogels  of  vleermuizen  bij  het  plaatsen  van  windturbines.  Geen  enkele  risicoklasse  is  automatisch  uitgesloten voor het plaatsen van windturbines. De atlassen geven enkel een eerste signaal en zijn dus  slechts het startpunt in de detailanalyse voor geplande windturbines op project‐ of planniveau. In deze  detailanalyse  kan  een  deskundige  onderzoeken  of  de  effecten  al  dan  niet  betekenisvol  kunnen  zijn  voor de aanwezige natuurwaarden. 

Het  onderzochte  deel  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  wordt  in  de  risico‐atlas  voor  vogels  m.b.t. 

windturbines in de meest recente versie (2015) voor de pylonen 57 t.e.m. 63 weerhouden in de risico‐

klasse 3, de hoogste risico‐klasse (Figuur 13). De pylonen 63 t.e.m. 66 vallen in de risico‐klasse 2. Deze  inschatting  komt  goed  overeen  met  de  risicoanalyse  die  werd  gemaakt  in  functie  van  hoogspanningsleidingen.  Op  zich  is  dit  niet  erg  verwonderlijk  aangezien  beide  risicoanalyses  deels  gebruik maken van dezelfde datasets. 

 

Figuur 13 Het traject van het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle volgens de risico-atlas van vogels m.b.t.  

windturbines.

 

(23)

6 Discussie

 

6.1 Soortbespreking 

 

In  totaal  werden  56  veerpartijen  van  duiven  weerhouden  als  mogelijk/waarschijnlijk  hoogspanningsleidingsslachtoffer. Het ging om Stadsduif (n=35), Houtduif (n=17), Holenduif (n=3) en  Turkse tortel (n=1). Op een totaal aantal van 95 hoogspanningsleidingsslachtoffers waren duiven dus  goed  voor  58,9%.  In  hoeverre  dit  beeld  vertekend  is  door  mogelijk  foute  interpretatie  van  slechtvalkprooien wordt verder besproken in 6.2. 

 

Er werden relatief veel meeuwen (n=17) gevonden. Het ging om Kokmeeuw (n=13), Zilvermeeuw (n=3)  en Stormmeeuw (n=1). Het belang van het Blak te Beerse als meeuwenslaapplaats werd eerder in dit  rapport  reeds  toegelicht.  De  verhouding  tussen  het  aantal  draadslachtoffers  van  Kokmeeuw  en  Stormmeeuw komt enigszins overeen met de aantallen die op het Blak te Beerse werden geteld tijdens  de meest recente slaapplaatstelling die werd uitgevoerd op 26 januari 2018 (i.e. 3.200 Kokmeeuwen  vs. 300 Stormmeeuwen). Het aantal Zilvermeeuwen dat als draadslachtoffer werd gevonden (n=3), is  op het eerste gezicht verrassend hoog. Deze soort komt immer slechts in lage aantallen overnachten  op het Blak te Beerse overnachten (35 ex. tijdens de laatste slaapplaatstelling). Op 16 maart 2019 werd  een  levende  adulte  Zilvermeeuw  met  een  zware  vleugelfractuur  aan  de  linkervleugel  aangetroffen  tussen pyloon 62 en pyloon 63, net ten zuiden van Groot Veerle. De volgende dag werd dit exemplaar  opnieuw aangetroffen op dezelfde locatie. De vogel was inmiddels overleden. Of er een rechtstreeks  verband bestaat tussen de relatieve nabijheid van de meeuwenslaapplaats op het Blak te Beerse en de  meeuwen die als hoogspanningsleidingsslachtoffer werden aangetroffen tijdens de monitoring van de 

‘zwarte’ lijn van Malle, is niet zeker. Om hierover meer duidelijkheid te hebben, zouden de vliegroutes  van de meeuwen die op het Blak komen slapen nauwkeurig moeten worden in kaart gebracht. Ook  een  aantal  tellingen  ter  hoogte  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  zouden  meer  inzicht  geven  in  de  vliegroutes van de meeuwen op slaaptrek. 

 

Kieviten  zijn  als  draadslachtoffers  opvallend  vertegenwoordigd  (n=4).  In  de  regio  worden  in  het  winterhalfjaar regelmatig grotere groepen Kieviten opgetekend. Kieviten zitten in de winter vaak in  grote, dichte groepen. Wanneer een compacte groep bij verstoring de lucht ingaat, is de kans reëel dat  meerdere exemplaren tegen een overhangende hoogspanningsleiding aanvliegen. De soort broedt ook  in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle. Kieviten vertonen in het voorjaar een zeer  acrobatische  en  duikelende  baltsvlucht,  wat  de  kans  op  aanvliegingen  met  hoogspanningsleidingen  verhoogt. Op 12 maart 2019 werd een zeer vers exemplaar aangetroffen (ogen nog vochtig, bol en  helder, nog niet afgekoeld) met een gebroken linkervleugel. Op dat moment werden zware windstoten  geregistreerd  (50  ‐  70  km/u)  uit  zuid‐zuidwestelijke  richting.  De  vogel  lag  net  ten  noorden  van  de  hoogspanningslijn  en  was  vermoedelijk  nog  maar  net  tegen  de  hoogspanningsleiding  of  de  mast  aangewaaid.  De  Kievit  staat  op  de  Rode  Lijst  van  broedvogels  van  Vlaanderen  opgenomen  in  de  categorie ‘Bedreigd’ (Devos et al., 2016). Vier dode Kieviten in een onderzoeksperiode van 35 dagen is  dan ook een aantal dat erg te betreuren valt. Opmerkelijk: naast vier Kieviten werden ook restanten  van twee Scholeksters gevonden (resp. op 20 februari 2019 en 4 maart 2019). Het is pas de eerste keer  dat deze soort als hoogspanningsleidingsslachtoffer in België wordt gemeld! 

6.2 Clustereffect rond pylonen 

 

Uit de ruimtelijke analyse blijkt een duidelijk clustereffect van slachtoffers rond sommige pylonen, met  de hoogste concentratie rond pyloon 59. Om na te gaan of dit clustereffect statistisch significant is,  werd onderzocht of in een straal van 50 meter rond elke hoogspanningsmast (groene oppervlakte in  Figuur  14)  meer  slachtoffers  werden  gevonden  dan  zou  mogen  worden  verwacht  in  de  resterende  oppervlakte van 50 meter langsheen beide zijden van de hoogspanningsleiding (gele oppervlakte in 

(24)

Figuur 14). Indien er geen effect zou uitgaan van de pylonen, dan zou de verdeling van de slachtoffers  langsheen het ganse traject verhoudingsgewijs dezelfde moeten zijn. Er zouden dus verhoudingsgewijs  evenveel  slachtoffers  moeten  worden  gevonden  in  de  groene  ‘pyloonzones’  als  in  de  gele 

‘draadzones’.  

 

Figuur 14 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene cirkels geven een straal van 50 meter  

omheen elke hoogspanningsmast langsheen het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle aan (= de

‘pyloonzones’). De gele zone toont de resterende oppervlakte van 50 meter aan beide zijden van de ‘zwarte’ lijn van Malle (= de ‘draadzones’).

 

Op basis van een Chi²‐test blijkt duidelijk dat in de ‘pyloonzones’ statistisch significant (p=0,0000016)  meer slachtoffers werden aangetroffen dan in de ‘draadzones’. Deze analyse werd ook uitgevoerd op  de datasets van zeven andere monitoringsprojecten van ‘zwarte’ lijnen. Een overzicht van alle acht  geanalyseerde datasets wordt weergegeven in Tabel 10. Enkel bij de monitoring van de ‘zwarte’ lijn  van  Heindonk  werd  eveneens  een  licht  significant  (p=0.03846)  clustereffect  rond  hoogspanningsmasten  vastgesteld.  In  onderstaande  alinea’s  worden  een  aantal  hypotheses  uitgewerkt  waardoor  deze  clusters  rond  de  hoogspanningsmasten  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  zouden kunnen worden verklaard.  

 

Aanvankelijk werd geopperd dat een aantal van de gevonden slachtoffers niet het slachtoffer waren  van een aanvlieging met een hoogspanningsleiding maar dat het om prooien van een Slechtvalk ging  (Figuur 15). Deze hypothese werd ondersteund doordat de aanwezigheid van Slechtvalk(en) op/in de  onmiddellijke  omgeving  van  het  onderzochte  traject  tijdens  de  monitoring  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle kon worden vastgesteld op 17 van 31 dagen. 

(25)

Figuur 15 Adulte Slechtvalk met geslagen juveniele Spreeuw, Brechtse Heide, 9 juni 2018 (foto: Marc Van Aerde).  

 

Deze 17 waarnemingen werden alle ingevoerd in www.waarnemingen.be. Bij een analyse van deze  waarnemingen blijkt dat in het veld ‘gedrag’ 13 keer ‘ter plaatse’ werd ingevoerd Tabel 7. Dit is echter  de  default‐setting  in  www.waarnemingen.be.  Het  is  dus  zeker  niet  uitgesloten  dat  ook  een  overvliegende Slechtvalk verkeerdelijk wordt ingevoerd als ‘ter plaatse’. Daarom werd ook gekeken of  waarnemers  bijkomende  info  hadden  geplaatst  bij  de  waarneming.  Bij  5  van  de  13  waarnemingen  waarbij in het veld ‘gedrag’ de optie ‘ter plaatse’ werd aangevinkt, werd vermeld dat de Slechtvalk op  een  hoogspanningspyloon  zat.  Het  lijkt  dan  ook  aannemelijk  dat  ook  de  andere  ‘ter‐plaatse‐

waarnemingen’ betrekkingen hadden op Slechtvalken die op een hoogspanningspyloon zaten.  

 

Tabel 7 Waarnemingen van Slechtvalk verricht tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 (bron: www.waarnemingen.be)

datum  uur  op pyloon  nabij pyloon  gedrag  opmerking 

27 februari 2019  10:50  64     ter plaatse    

28 februari 2019  8:50  64     ter plaatse  zat op hoogspanningspyloon 

2 maart 2019  14:11     60  overvliegend    

4 maart 2019  14:46     65  overvliegend    

5 maart 2019  10:53  66     ter plaatse    

6 maart 2019  14:52  66     ter plaatse    

8 maart 2019  11:11  65     ter plaatse    

9 maart 2019  9:57  65     ter plaatse  zittend op pyloon 

9 maart 2019  9:58  64     ter plaatse    

10 maart 2019  10:00     59  overvliegend    

12 maart 2019  11:00  65     ter plaatse    

12 maart 2019  11:25  64     ter plaatse    

19 maart 2019  9:56  59     ter plaatse  plukt Houtduif op pyloon 

20 maart 2019  10:27  61     ter plaatse    

(26)

21 maart 2019  9:54  59     ter plaatse  zittend op pyloon 59 

23 maart 2019  10:21  59     overvliegend    

23 maart 2019  10:43  58     ter plaatse  zittend op pyloon 

 

Wanneer  deze  waarnemingen  worden  weergegeven  op  kaart,  samen  met  alle  106  veerpartijen  die  tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden gevonden, dan valt de correlatie tussen de  aanwezigheid  van  Slechtvalken  op/nabij  bepaalde  pylonen  en  de  concentratie  van  de  gevonden  veerpartijen wel enigszins op Figuur 16 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene  cirkels  geven  een  straal  van  50  meter  omheen  elke  hoogspanningsmast  langsheen  het  opgevolgde  traject  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  aan  (=  de  ‘pyloonzones’).  De gele  zone  toont  de  resterende  oppervlakte  van  50  meter  aan  beide  zijden  van  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle  (=  de  ‘draadzones’).  De  blauwe stippen  (•) geven  waarnemingen van overvliegende  Slechtvalken weer, de rode stippen  (•)  hebben betrekking op zittende, pleisterende Slechtvalken. (Figuur 16). 

 

Figuur 16 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene cirkels geven een straal van 50 meter  

omheen elke hoogspanningsmast langsheen het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle aan (= de

‘pyloonzones’). De gele zone toont de resterende oppervlakte van 50 meter aan beide zijden van de ‘zwarte’ lijn van Malle (= de ‘draadzones’). De blauwe stippen (•) geven waarnemingen van overvliegende Slechtvalken weer, de rode stippen (•) hebben betrekking op zittende, pleisterende Slechtvalken.

Slechtvalkprooien vertonen typische aanvreetsporen, waarbij het borstbeen en de vleugels met elkaar  verbonden  blijven  en  het  vlees  van  de  borst  wordt  afgekloven  (Figuur  17).  Een  prooi  die  door  een  Slechtvalk  werd  aangevreten,  mist  vaak  happen  uit  het  borstbeen,  wat  meestal  niet  het  geval  is  wanneer prooien worden aangevreten door ratten of kraaien. 

 

(27)

Figuur 17 Slechtvalken laten beide vleugels intact en plukken alle vlees van het borstbeen af, Brecht, 19 februari  

2019. Merk op dat alle gevonden slachtoffers werden gemarkeerd met stokjes om dubbeltellingen te voorkomen (foto: Dominique Verbelen).

 

Aangezien  tijdens  het  onderzoek  naar  hoogspanningsleidingsslachtoffers  onder  de  ‘zwarte’  lijn  van  Malle alle gevonden restanten van vermeende aanvliegingen  met  de hoogspanningsleiding werden  gefotografeerd, konden alle fotografisch gedocumenteerde veerpartijen worden voorgelegd aan de  Nederlandse  roofvogelautoriteit  Rob  Bijlsma  en  de  Nederlandse  slechtvalkenexpert  Peter  Van  Geneijgen.  Zij  gaven  aan  dat  11  gefotografeerde  veerpartijen  voor  hen  typische  slechtvalkprooien  waren  en  dat  die  dan  ook  niet  langer  als  hoogspanningsleidingsslachtoffer  konden  worden  weerhouden in de dataset. Deze gegevens werden uit de oorspronkelijke dataset geweerd (Tabel 8). 

Een  dergelijke  aanpak  werd  ook  reeds  gehanteerd  in  andere  onderzoeken  naar  hoogspanningsleidingsslachtoffers (Costantini et al., 2016). 

 

Tabel 8 Veerpartijen die werden gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 en die met zekerheid werden herkend als prooien van Slechtvalk. Deze data werden geweerd uit de dataset van hoogspanningsleidingsslachtoffers.

id  soort  datum   uur  aantal geslacht  waarnemer 

168774270  Kievit  20 maart 2019  10:08 1  onbekend Frieda De Ruysser  167783533  Kokmeeuw  21 februari 2019  10:29 1  onbekend Jos Renders  168292334  Kokmeeuw  5 maart 2019  10:33 1  onbekend Jos Renders  168506548  Kokmeeuw  12 maart 2019  10:22 1  onbekend Jos Renders  167724762  Stadsduif  19 februari 2019  11:52 1  onbekend Eric Grupping  167757960  Stadsduif  20 februari 2019  14:32 1  onbekend Eric Grupping  168015475  Stadsduif  26 februari 2019  11:33 1  onbekend Gaby Thijs  168053131  Stadsduif  27 februari 2019  10:38 1  onbekend Michel Wens  168197452  Stadsduif  2 maart 2019  14:17 1  onbekend Frieda De Ruysser  168371996  Stadsduif  8 maart 2019  10:51 1  onbekend Gaby Thijs  168712983  Wilde Eend  19 maart 2019  10:04 1  Vrouw  Frieda De Ruysser   

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Een  voorbeeld  uit  de  periode  waarin  de  laatste  monitoring  van  hoogspanningsleidingsslachtoffers  onder  de  ‘zwarte’  lijn  van  Noordschote 

soorten  waarvan  minstens  één  gegeven  van  een  hoogspanningsleidingsslachtoffer  in  www.waarnemingen.be  werd  ingevoerd,  wordt  zowel  voor  Vlaanderen  als 

Uit Figuur 10 blijkt dat er ook losse gegevens van hoogspanningsleidingsslachtoffer werden ingevoerd 

Op  12  oktober  2018  werd  een  voordracht  gegeven  voor  de  Vogelwerkgroep  Gent+.  De 

De onderzoeksperiode in 2018 (3 maart 2018 ‐ 7 april 2018) vond plaats op het einde van de winter, 

Vooral voor de lijn van Munsterbilzen is het aantal van 11 draadslachtoffers opvallend. Deze lijn werd  immers  recent  bebakend.  Tussen  pyloon  124  en 

Uit  deze  resultaten  blijkt  dat  de  aantallen  die  worden  bekomen  door 

Deze inhaalbeweging is voor de helft terug te brengen tot ingroei van jonge beuken (die de drempelwaarde van 30 cm diameter bereikt hadden), maar ook het gevolg van de