Rapport Natuurpunt Studie
Vogels onder hoogspanning
in België
Monitoring onder de
‘zwarte’ lijn van Malle
nr 6 I 2019
Natuurpunt Studie contact: studie@natuurpunt.be
Coxiestraat 11 • 2800 Mechelen studie@natuurpunt.be • www.natuurpunt.be
Vogels onder hoogspanning
in België
Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de
‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle
OPDRACHTGEVER Elia
Keizerslaan 20 • 1000 Brussel
Tel. 02-546 70 11 • Fax. 02-546 70 10 www.elia.be
CONTACTPERSOON ELIA Johan Mortier, johan.mortier@elia.be
TERREINWERK Walter Baumer, Valentijn Brems, Toon De Bondt, Walter d’
Hertefelt, Eddy D’ Huyvetter, Walter Geys, Eric Grupping, Miran Haddad, Rania Haddad, Marita Janssens, Jos Jansen, Peter Keustermans, Nio Luyckx, Frieda Peeters, Patrick Servaes, Jos Renders, Gaby Thijs, Dirk Van Gorp, Peter Van Pelt, D. Van Schoonbeek, W. Van Schoonbeek, Tony Van Tilborgh, Erika Vergauts, Wim Vochten, Michel Wens, Hans Wezenbeek TEKST Dominique Verbelen, Kristijn Swinnen
FOTO’S Roger Pynaerts, Marc Van Aerde, Dominique Verbelen KAARTMATERIAAL Karin Gielen, Kristijn Swinnen
EINDREDACTIE Dominique Verbelen, dominique.verbelen@natuurpunt.be
Wijze van citeren: Verbelen D. & Swinnen K., 2019. Vogels onder hoogspanning in België. Monitoring van hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ 150 kV-lijn van Malle. Rapport Natuurpunt Studie 2019/6, Mechelen.
© september 2019
Inhoud
1 Inleiding ... 4
2 Situering ... 4
3 Methodiek ... 5
4 Resultaten ... 7
5 Avifaunistisch belang van de regio ... 8
5.1 In de winterperiode (15 oktober ‐ 15 maart) ... 8
5.1.1 Watervogeltellingen ... 8
5.1.2 Slaapplaattellingen ... 13
5.2 In de broedperiode (15 maart ‐ 15 augustus) ... 16
5.3 In de trekperiode ... 17
5.4 Risicoatlas vogels m.b.t. windmolens ... 21
6 Discussie ... 22
6.1 Soortbespreking ... 22
6.2 Clustereffect rond pylonen ... 22
6.3 Dichtheid aan draadslachtoffers ... 30
6.4 Winderige maand maart 2019 ... 31
6.5 Timing van het onderzoek ... 31
6.6 Verstoring van hoogspanningsleidingen voor weidevogels ... 31
7 Advies voor maatregelen ... 33
8 Dankwoord ... 33
9 Referenties ... 34
10 Bijlagen ... 36
10.1 Chronologisch overzicht van alle draadslachtoffers die tussen 19 februari 2019 ‐ 23 maart 2019 werden gevonden onder de ‘zwarte’ van Malle EA212 tussen pyloon 57 en 66. ... 36
1 Inleiding
De impact van de bebakening van een hoogspanningsleiding op het aantal draadslachtoffers kan het meest accuraat worden ingeschat indien een monitoring naar draadslachtoffers kan worden uitgevoerd (kort) voor een bebakening. Aangezien de lijn Malle EA212, P57 ‐ P66 op termijn zal worden bebakend, schreef Elia een opdracht uit om deze lijn gedurende een periode op draadslachtoffers op te volgen.
2 Situering
Het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn Malle EA212 telt 10 pylonen (P57 ‐ P66) en ligt ten zuiden van het Kanaal van Dessel naar Schoten over Turnhout. Dit traject heeft een totale lengte van 3.351 meter.
Dit traject wordt weergegeven in Figuur 1.
Figuur 1 Situering van het opgevolgde traject en van de 95 draadslachtoffers die tussen 19 februari 2019 en 23
maart 2019 werden aangetroffen onder de ‘zwarte’ lijn van Malle EA212, tussen pyloon 57 en pyloon 66.
Bij een eerdere analyse die werd uitgevoerd voor het rapport ‘Reducing bird mortality with high and very high voltage lines in Belgium’ (Derouaux et al., 2012) werd het weerhouden monitoringtraject opgenomen als een prioritaire lijn. Om te worden weerhouden als een prioritaire lijn dient de pyloonscore ≥ 50 te zijn. De scores op het opgevolgde traject varieerden per pyloon tussen 34 (pylonen 63 ‐ 66) en 59 (pylonen 58 en 59). Een latere quick‐scan ‐ die op 11 april 2014 werd uitgevoerd door Gerald Driessens ‐ leidde ertoe dat de ‘zwarte’ lijn van Malle EA212, P57 ‐ P66 deels werd opgenomen in de prioriteitsklasse 1+ (pylonen 57 ‐ 62) en deels in de prioriteitsklasse 2 (pylonen 62 ‐ 66) (Verbelen et al., 2015).
Het weerhouden traject telt 10 pylonen met een hoogte variërend van 38,3 m (pyloon 63) tot 50,1 m (pyloon 57). De grootste hoogteverschillen liggen tussen pyloon 59 (47,3 m) ‐ pyloon 60 (41,3 m) (een hoogteverschil van 6 meter), tussen pyloon 60 (41,3 m) ‐ pyloon 61 (50,3 m) (een hoogteverschil van 9 meter) en tussen pyloon 61 (50,3 m) ‐ pyloon 62 (41,1 m) (een hoogteverschil van 9,2 meter).
De hoogspanningsleiding loopt ten zuiden van Kanaal van Dessel naar Schoten over Turnhout. Het opgevolgde traject loopt doorheen een open akkercomplex, zonder weinig opgaande elementen. Het traject tussen pyloon 57 ‐ 62 is oost‐west georiënteerd, het stuk tussen pyloon 62 ‐ 66 heeft een noordwest ‐ zuidoost oriëntatie. De richting wijzigt ter hoogte van pyloon 62. De configuratie van het aantal draden is identiek over het ganse traject: zes geleidingsdraden (drie aan elke zijde) die elk op een verschillende hoogte hangen (Figuur 2). Tussen de top van elke twee pylonen is één (dunnere) waakdraad gespannen. De lijn werd reeds eerder bebakend met ‘luchtvaartbollen’. Tussen pyloon 57
‐ 62 werden op de waakdraad steeds 11 (afwisselend witte en rode) bakens aangebracht tussen elke pylonenpaar. Tussen pyloon 62 ‐ 65 wijzigt het aantal bakens tussen elke pylonenpaar van 11 naar 9.
De verf van de rode bakens is al sterk verweerd (afgeblakerd en/of verbleekt door wind en regen) waardoor ze minder opvallen.
Figuur 2 De configuratie is identiek over het ganse traject, met zes geleidingsdraden (drie aan elke zijde) en één
(dunnere) waakraad tussen de top van elke twee pylonen (foto: Dominique Verbelen).
3 Methodiek
Om de impact van hoogspanningsleidingen op vogels te kunnen onderzoeken, is het van belang om het aantal draadslachtoffers onder deze leidingen in kaart te brengen. Hierbij moet wel rekening worden gehouden met het feit dat een aantal factoren ervoor kunnen zorgen dat het effectief aantal gevonden draadslachtoffers een onderschatting is van het echte aantal slachtoffers. Zo kan het
tijdsinterval tussen twee zoekperiodes een bepalende factor zijn: hoe groter het interval, hoe groter de kans dat draadslachtoffers kunnen worden verwijderd door aaseters of kunnen verdwijnen door ontbinding. Ook het zoekbeeld van de onderzoekers kan bepalend zijn: iemand met meer zoekervaring zal doorgaans meer draadslachtoffers vinden dan iemand die minder zoekervaring heeft. Tot slot kunnen sommige slachtoffers niet worden gevonden doordat ze in (te) dichte vegetatie zijn neergevallen, omdat ze een schutkleur hebben of omdat ze te klein zijn. Het aantal gevonden exemplaren moet in elk onderzoek naar draadslachtoffers onder hoogspanningsleidingen dan ook worden beschouwd als een absoluut minimum.
Bij de opstart van het project werd gepoogd om maximaal rekening te houden met bovenstaande methodologische aandachtspunten. Het traject werd 31 keer belopen, tussen 19 februari 2019 ‐ 23 maart 2019. Het traject werd tijdens elk bezoek door (minimaal) twee personen afgelopen.
Op 19 februari 2019 werd een uitgebreid opleidingsmoment voorzien (Figuur 3). Dit opleidingsmoment werd gegeven door Dominique Verbelen en werd bijgewoond door de lokale projectcoördinator (Valentijn Brems) en door de personen die tijdens de onderzoeksperiode de meeste veldbezoeken zouden verrichten. Het onderzoek werd uitgevoerd in februari en maart, omdat in deze periode de vegetatie nog erg laag staat. Hierdoor kon het volledige traject maximaal worden afgezocht en kon de kans dat draadslachtoffers werden gemist, worden geminimaliseerd. Bij elk terreinbezoek werden alle gevonden draadslachtoffers gemarkeerd met een stokje, om dubbeltellingen bij volgende terreinbezoeken te voorkomen.
Figuur 3 Draadlopers aan het werk tijdens het opleidingsmoment op 19 februari 2019 (foto: Dominique Verbelen).
Alle waarnemingen van hoogspanningsleidingsslachtoffers die tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 werden gevonden, werden ingevoerd in www.waarnemingen.be en werden in GIS nauwkeurig
gecontroleerd door Dominique Verbelen. Op die manier konden een aantal dubbelmeldingen worden ontdekt. Deze dubbelmeldingen werden uit de database geweerd en werden niet weerhouden in de bespreking van de resultaten.
Omdat vogels van nature veren verliezen (bv. tijdens de rui of bij het poetsen), werden enkel concentraties van meer dan 10 veren weerhouden als draadslachtoffer. Duidelijke plukplaatsen van roofvogels (bv. Slechtvalk) werden niet als draadslachtoffer weerhouden, al is het niet altijd makkelijk om het onderscheid te maken tussen draadslachtoffers en vogels/veren die om een andere reden (bv.
als prooi van een roofvogel) onder een hoogspanningsleiding liggen (zie ook 6.2). Van de meeste draadslachtoffers werden veren ingezameld. Alle veerpartijen werden overgebracht naar het Koninklijk Belgisch Instituut voor Natuurwetenschappen, waar ze werden gedetermineerd door Didier Vangeluwe, vogelexpert en hoofd van het Belgisch ringwerk.
4 Resultaten
Alle draadslachtoffers werden in het veld ingevoerd in ObsMapp (doorgaans met een GPS‐precisie van ca. 3 meter). Alle waarnemingen werden opgeladen in www.waarnemingen.be, het dataportaal dat o.a. door Natuurpunt wordt beheerd. De meeste draadslachtoffers werden ook gefotografeerd. Ook de foto’s werden, samen met de waarneming, opgeladen in www.waarnemingen.be, zodat de identificatie van de ingevoerde soorten ‐ indien nodig ‐ kon worden geverifieerd door de administrators van www.waarnemingen.be.
Tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 werden in www.waarnemingen.be ‐ na ontdubbeling en uitfilteren van slechtvalkprooien ‐ 95 draadslachtoffers geregistreerd, verdeeld over 14 soorten. Van 8 draadslachtoffers konden de restanten niet aan een specifieke soort worden toegekend. De ranking van de draadslachtoffers wordt weergegeven in Figuur 4.
Figuur 4 Soorten die als draadslachtoffer werden gevonden tijdens de monitoring van het opgevolgde traject van
de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 - 23 maart 2019.
De exacte locatie van alle draadslachtoffers die tijdens de monitoring werden gevonden, wordt weergegeven in Figuur 1. Een chronologisch overzicht van alle draadslachtoffers die tijdens de afgebakende monitoringsperiode werden gevonden, wordt weergegeven in bijlage 10.1
35
17 13
8
4 3 3 3 2 2 1 1 1 1 1
0 5 10 15 20 25 30 35 40
soorten
5 Avifaunistisch belang van de regio
5.1 In de winterperiode (15 oktober ‐ 15 maart)
5.1.1 Watervogeltellingen
Om zo goed mogelijk de temporele en geografische spreiding van het aantal aanvlieggevoelige soorten in de onmiddellijke omgeving van de onderzochte hoogspanningsleiding te kunnen inschatten, werden gegevens opgevraagd van drie vogelrijke gebieden in de omgeving van deze lijn: de Brechtse Heide in Brecht, de Kooldries in Brecht en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel. De situering van elk van deze drie telgebieden t.o.v. het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt weergegeven in Figuur 5. Hoewel dit nooit exact werd onderzocht, mag worden aangenomen dat heel wat vliegbewegingen van de vogels uit elk van deze drie gebieden de ‘zwarte’ lijn van Malle kruisen.
Figuur 5 Situering van de Brechtse Heide (Brecht), de Kooldries (Brecht) en Kleiputten van Rijkevorsel - Brecht.
Elk van deze drie gebieden wordt zes keer per jaar geteld tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen die plaatsvinden in het winterhalfjaar (tussen oktober en maart). Deze tellingen worden gecoördineerd door het Instituut voor Natuur‐ en Bosonderzoek (INBO). Voor elk van deze gebieden werden de wintermaxima van de aanwezige watervogels opgevraagd van 2008 ‐ 2009 tot 2017 ‐ 2018. Enkel voor die soorten waarvan tijdens één of meerdere winters maxima van ≥ 200 exemplaren (per maandtelling) werden genoteerd, werden de aantallen weerhouden Tabel 1. De cijfers zijn enkel afkomstig van de midmaandelijkse watervogeltellingen. Bij een aantal soorten werden daarbuiten af en toe nog hogere piekaantallen genoteerd maar die zijn niet opgenomen in deze tabel.
De aangeleverde data geven een goed beeld van de grootteorde van de aanwezige aantallen.
Tabel 1 Wintermaxima van soorten die tijdens de midmaandelijkse watervogeltellingen werden geteld op drie gebieden in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle in de winters 2008 - 2009 tot 2017 - 2018.
Enkel soorten waarvan tijdens één of meerdere telperiodes wintermaxima van ≥ 200 exemplaren werden genoteerd, werden in onderstaande tabel weerhouden. De maxima per soort per gebied in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO).
Brechtse Heide 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18
Toendrarietgans 4 2000 0 23 4 0 61 350 1213 160
Kolgans 26 1500 0 0 0 0 4 41 53 0
Wilde Eend 208 25 26 33 68 58 93 16 58 24
Kievit 342 13 41 89 140 116 0 0 0 0
Wulp 411 0 39 41 206 110 0 0 0 0
Kooldries 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18
Smient 309 243 398 180 417 325 193 132 62 78
Wintertaling 335 177 67 149 4 47 270 56 16 56
Wilde Eend 546 589 228 560 376 493 552 374 230 324
Kievit 400 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Wulp 418 0 0 2 0 0 0 0 0 0
Kleiputten 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18 Toendrarietgans 1000 900 1100 970 1978 820 1200 1790 1525 1502 Kolgans 800 1400 1250 1300 2070 1500 1409 1960 2238 2500
Grauwe Gans 102 136 105 200 195 218 387 126 168 182
Canadese Gans 257 302 478 321 683 539 618 304 459 318
Nijlgans 325 277 245 196 290 168 208 140 45 60
Smient 1230 1297 543 845 592 678 241 203 610 333
Krakeend 105 143 278 279 245 159 199 183 264 208
Wintertaling 781 795 365 419 249 159 158 109 269 116
Wilde Eend 1269 1813 1123 1123 702 704 689 608 979 589
Slobeend 65 234 51 58 19 32 39 31 21 49
Tafeleend 224 315 205 200 96 111 108 119 201 66
Kuifeend 203 269 201 312 244 249 256 296 291 229
Meerkoet 225 307 450 401 338 338 285 191 265 212
Kievit 885 853 777 462 226 330 106 116 400 500
Wulp 601 402 754 1006 380 514 218 406 184 96
Om het internationaal belang van vogelrijke gebieden te toetsen, worden de maximale aantallen in een winterseizoen (oktober‐maart) vergeleken met de geschatte Noord‐West Europese populatiegrootte (Wetlands International). Wanneer in een gebied minimaal 1% van die populatie verblijft of wanneer er regelmatig ≥ 20.000 watervogels aanwezig zijn, wordt het gebied als internationaal belangrijk beschouwd. Het internationaal belang van een gebied voor watervogels wordt meestal op het niveau van een relatief groot gebied bepaald, dus niet op het niveau van de Brechtse Heide of de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel, maar wel voor een ruimer afgebakend gebied (Brecht ‐ Rijkevorsel). In dit gebied werd in de periode 2008 ‐ 2018 echter voor geen enkele soort de 1% norm benaderd of overschreden. De regio is dan ook niet van internationaal belang voor watervogels.
Op het vlak van watervogels ontleent de regio vooral haar belang aan de overwinterende aantallen Toendrarietgans (Figuur 6). Toendrarietganzen zijn nooit erg talrijk geweest in Vlaanderen. Vaak worden niet meer dan enkele honderden exemplaren genoteerd, soms oplopend tot enkele duizenden
(vooral in strenge winters) (Devos, 2010). De winter 2009 ‐ 2010 was wellicht een recordwinter voor deze soort. In januari 2010 werden in Vlaanderen minstens 11.800 exemplaren geteld. Ook in februari 2010 bleef nog een opvallend groot aantal aanwezig (> 7.200 ex.). In de periode 1990 ‐ 2009 werden tijdens de midmaandelijkse tellingen in Vlaanderen nooit meer dan 3.400 Toendrarietganzen geteld (wel soms iets hogere aantallen buiten de officiële teldata). Ook in de regio Brecht ‐ Rijkevorsel overwinterden in de winter van 2009 ‐ 2010 veel Toendrarietganzen. Op de Brechtse Heide werden toen maximaal 2.000 ex. geteld. Dit aantal werd in de periode 2008 ‐ 2009 tot 2017 ‐ 2018 in deze regio nooit meer overschreden. De meeste Toendrarietganzen werden die winter geteld in het Krekengebied in Noord‐Oost‐Vlaanderen (7.978 ex. in januari). Ook de Antwerpse Kempen bleken een toevluchtsoord voor grote aantallen Toendrarietganzen. In het grensgebied met Nederland werden op 17 februari 2010 in totaal 8.100 exemplaren genoteerd (5.100 ex. te Brecht ‐ Wuustwezel en 3.000 ex.
op Nederlands grondgebied te Chaam‐Bleke Heide). Het regionaal belang van de klassieke overwinteringsgronden in de omgeving van Brecht mag dan ook niet worden onderschat: van de 11.800 Toendrarietganzen die in de winter van 2009 ‐ 2010 overwinterden in Vlaanderen, verbleven 5.100 ex. (= 43,2%) in de (ruime) omgeving van Brecht. De 1%‐norm voor Toendrarietgans lag in de periode 2012 ‐ 2018 op 5.500 exemplaren. De 2.738 Toendrarietganzen die in 2016 ‐ 2017 overwinterden op de Brechtse Heide en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel waren dus goed voor bijna 0,5% van de geschatte Noord‐West Europese populatiegrootte.
Figuur 6 Pleisterende Toendrarietganzen en Kolganzen op de Brechtse Heide, 23 november 2016 (foto: Roger
Pynaerts).
Om het actuele bovenregionaal belang van de Brechtse Heide en de overwinteringsgronden in Rijkevorsel wat beter te duiden, werden de seizoenssommen van Toendrarietgans voor resp.
Vlaanderen en de regio Brecht ‐ Rijkevorsel voor de periode november ‐ februari van de winters 2013
‐ 2014 tot 2017 ‐ 2018 opgevraagd bij het INBO (Tabel 2). De seizoenssom van een bepaalde winter is de som van de getelde aantallen in november, december, januari en februari. De seizoenssom van een soort voor het gebied te Brecht ‐ Rijkevorsel kan dan voor dezelfde winter worden vergelijken met de seizoenssom voor geheel Vlaanderen. De aantallen werden beperkt tot november ‐ februari (en niet tot het volledige winterhalfjaar oktober ‐ maart) omdat de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel nooit in oktober en maart worden geteld. Uit deze oefening blijkt dat gemiddeld over een periode van vijf
winters (2013‐ 2014 tot en met 2017 ‐ 2018) 27,8% van de Toendrarietganzen in Vlaanderen overwinterden in Brecht ‐ Rijkevorsel.
Tabel 2 Seizoenssom van het aantal overwinterende Toendrarietganzen in de maanden november, december, januari en februari. Deze seizoenssom wordt weergegeven voor resp. Vlaanderen en voor de regio Brecht - Rijkevorsel, aangevuld met het procentuele aantal van de regio Brecht - Rijkevorsel in verhouding tot de rest van Vlaanderen (bron: INBO).
Toendrarietgans Vlaanderen Brecht ‐ Rijkevorsel % Brecht ‐ Rijkevorsel
2013 ‐ 2014 9.962 2.310 23,2
2014 ‐ 2015 16.380 3.156 19,3
2015 ‐ 2016 12.212 4.475 36,6
2016 ‐ 2017 23.780 6.216 26,1
2017 ‐ 2018 11.941 4.045 33,9
gemiddeld 14855 4040 27,8
Hoewel het aantal Kolganzen dat in de regio jaarlijks overwintert hoger ligt dan het aantal Toendrarietganzen is het bovenregionaal belang voor deze soort kleiner dan dat voor de Toendrarietgans, maar ook die (grotere aantallen) Kolgans lopen een gevaar om tegen de hoogspanningsleidingen die doorheen de regio lopen aan te vliegen. Een aantal van de akkers waarop deze ganzen regelmatig foerageren liggen onder/vlakbij de ‘zwarte’ lijn van Malle.
De (bijna) jaarlijkse aanwezigheid van overwinterende zwanen in de onmiddellijke omgeving van de
‘zwarte’ lijn van Malle is zeker van belang met betrekking tot de problematiek van hoogspanningsleidingsslachtoffers (Figuur 7).
Figuur 7 Vier adulte Wilde zwanen, pleisterend langsheen de Legerheideweg op de Brechtse Heide. 13 februari
2014 (foto: Roger Pynaerts).
Tabel 3 geeft een overzicht van de wintermaxima van Knobbelzwaan, Kleine zwaan en Wilde zwaan die werden geteld in de Brechtse Heide, de Kooldries en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel.
Tabel 3 Wintermaxima van Knobbelzwaan, Kleine zwaan en Wilde zwaan die tijdens de midmaandelijkse watervogeltelingen werden geteld in drie gebieden in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle in de winters 2008 - 2009 tot 2017 - 2018. De maxima per soort per gebied in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO).
Brechtse Heide 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18
Knobbelzwaan 3 4 4 5 1 0 5 2 0 0
Kleine zwaan 8 12 0 8 0 0 0 7 0 0
Wilde zwaan 3 11 9 7 2 5 3 0 0 0
Kooldries 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18
Knobbelzwaan 3 2 0 2 3 0 1 0 0 0
Kleine zwaan 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Wilde zwaan 0 0 0 0 0 0 0 0 0 0
Kleiputten 08/09 09/10 10/11 11/12 12/13 13/14 14/15 15/16 16/17 17/18
Knobbelzwaan 8 8 11 23 16 16 12 17 19 12
Kleine zwaan 10 0 0 0 3 7 0 0 0 0
Wilde zwaan 5 4 0 0 3 0 0 0 0 0
Het belang van de regio voor (vooral) Wilde zwanen blijkt echter af te nemen. Zoals blijkt uit Figuur 8 werd er sinds de winter 1998 ‐ 1999 jaarlijks overwinterd in de Brechtse Heide. Tijdens de winter 2012
‐ 2013 werd hier echter slechts gedurende enkele dagen een koppel waargenomen. Na 14 opeenvolgende winters was deze vaste winterstek dus voor het eerst niet meer (langdurig) bezet.
Vreemd genoeg heeft dit te maken met een veranderde voedselgewoonte bij de Kleine Zwaan. Sinds de winter 2012 – 2013 zijn deze plots overgeschakeld op mais , vooral in Zuid‐Nederland en België.
Hierdoor overwinterden voor het eerst meer dan 100 Kleine zwanen in de Antwerpse Noorderkempen.
De Wilde Zwanen, die later toekwamen, voegden zich bij de Kleine Zwanen, die vooral verbleven in de Wezelse Heide en op de grens van Loenhout en Meer, en lieten zo de Brechtse Heide na lange tijd links liggen (Leysen, 2013). Het is niet duidelijk in welke mate deze verschuiving een impact heeft op de risicoklasse van de ‘zwarte’ lijn van Malle.
Figuur 8 Overzicht waarnemingen van Wilde zwanen met wintermaxima per gebied (bron: Dirk Symens).
Hoewel het hier niet gaat om erg hoge aantallen, is de jaarlijkse aanwezigheid van deze foeragerende zwanen toch belangwekkend. Zwanen zijn immers grote vogels met lange vleugels en zijn daardoor weinig wendbaar, waardoor ze erg aanvlieggevoelig zijn. De Nederlandse dataset van de Stichting
Overkoepelend Vogelonderzoek Nederland (SOVON) bevat gegevens van 541 hoogspanningsleidingsslachtoffers (dataset geraadpleegd op 1 augustus 2019). Knobbelzwaan werd 86 keer gemeld (= 15,8% van alle meldingen) en is daarmee het vaakst gemelde draadslachtoffer (gevolgd door Spreeuw, Zilvermeeuw, Grauwe gans en Kolgans). Daarnaast zitten in de databank ook nog 16 meldingen van niet gedetermineerde zwanen (= 2,9% van alle meldingen) en 1 melding van een dode Wilde zwaan (=0,1% van alle meldingen). Met 103 meldingen van ‘aangevlogen’ zwanen, is deze soortgroep (met 19% van alle meldingen) veruit het best vertegenwoordigd in de ranking van de meest gemelde draadslachtoffers in Nederland. Ook in de Belgische dataset van hoogspanningsleidingsslachtoffers zijn zwanen opvallend vertegenwoordigd met resp. 25 Knobbelzwanen (2,1% van hoogspanningsleidingsslachtoffers), 1 Kleine zwaan en 1 zwaan die niet op soort werd gedetermineerd. Deze dataset bevat gegevens van 1.142 hoogspanningsleidingsslachtoffers (dataset geraadpleegd op 1 augustus 2019).
5.1.2 Slaapplaattellingen
5.1.2.1 Slaapplaatstellingen Wulp
Veel vogelsoorten pendelen dagelijks heen‐en‐weer tussen voedsel‐ en rustgebieden of slaapplaatsen.
Om deze soorten en hun habitats in voldoende mate in stand te houden en te beschermen is een goede kennis van de ligging van en de wisselwerking tussen deze gebieden belangrijk. Ook zijn tellingen op slaapplaatsen voor veel verspreid voorkomende soorten een beter alternatief dan tellingen tijdens de dag. Doordat de vogels zich concentreren in een beperkt aantal gebieden, zijn ze over het algemeen gemakkelijker te tellen. Dit is de reden waarom o.a. Aalscholvers en meeuwen al jarenlang op slaapplaatsen worden geteld. Toen door een aantal mensen de idee werd geopperd om een gelijkaardige telling te organiseren voor Wulpen, sprong ook het INBO op de kar en werd op 31 januari 2009 een specifieke wulpentelling ingelast in het telschema van het project ‘Watervogeltellingen Vlaanderen’. Hoewel er overdag regelmatig vrij grote groepen foeragerende Wulpen worden waargenomen in de Antwerpse Noorderkempen, zijn er in deze regio geen (traditionele) slaapplaatsen gekend. Er is wel een belangrijke slaapplaats op 1 à 2 km van de Belgisch‐Nederlandse grens te Chaam (NL) ‐ Bleeke Heide waar heel wat vogels gaan overnachten (ook vogels die foerageren in de streek van Weelde, Turnhout, Merksplas en Hoogstraten). De vogels die foerageren te Wuustwezel, Kalmthout en Essen (max. ca. 1.500 vogels) vliegen ‘s avonds naar hun slaapplaatsen aan de Beneden‐Schelde en het Markiezaatmeer (NL) (med. Dirk Symens, Glenn Vermeersch) (Devos, 2009).
Ook op de Brechtse Heide, de Kooldries en de Kleiputten van Brecht ‐ Rijkevorsel foerageren regelmatig grote aantallen Wulpen (Tabel 1). Om het bovenregionaal belang van de Brechtse Heide en de overwinteringsgronden in Rijkevorsel wat beter te duiden, werden de seizoenssommen van Wulp voor resp. Vlaanderen en de regio Brecht ‐ Rijkevorsel voor de periode november ‐ februari van de winters 2013 ‐ 2014 tot 2017 ‐ 2018 opgevraagd bij het INBO (voor meer uitleg over de seizoenssommen verwijzen we naar de bovenstaande bespreking van de zwanen) (Tabel 4).
Tabel 4 Seizoenssom van het aantal overwinterende Wulpen in de maanden november, december, januari en februari. Deze seizoenssom wordt weergegeven voor resp. Vlaanderen en voor de regio Brecht - Rijkevorsel, aangevuld met het procentuele aantal van de regio Brecht - Rijkevorsel in verhouding tot de rest van Vlaanderen (bron: INBO).
Wulp Vlaanderen Brecht ‐ Rijkevorsel % Brecht ‐ Rijkevorsel
2013 ‐ 2014 28.973 1.168 4,0
2014 ‐ 2015 22.545 330 1,5
2015 ‐ 2016 26.627 429 1,6
2016 ‐ 2017 16.456 202 1,2
2017 ‐ 2018 28.130 117 0,4
Gemiddeld 24.546 449,2 1,7
Hoewel het procentuele aandeel van het aantal overwinterende Wulpen in de regio Brecht ‐ Rijkevorsel de voorbije jaren aanzienlijk is gedaald, liggen die aantallen de meeste jaren toch nog relatief hoog. De regio is voor deze soort dan ook van bovenregionaal belang als overwinteringsgebied.
Het feit dat deze Wulpen niet ter plaatste overnachten maar zich in de schemering verplaatsen naar de slaapplaatsen aan de Beneden‐Schelde en het Markiezaatmeer verhoogt de kans op aanvliegingen met hoogspanningsleidingen tussen de foerageergebieden en de slaapplaatsen aanzienlijk.
5.1.2.2 Slaapplaatstellingen meeuwen
In 2000 startte het toenmalige Instituut voor Natuurbehoud (IN) voor het eerst met gecoördineerde slaapplaatstellingen van meeuwen. De belangrijkste doelstelling was om in de periode van de internationale midwinter‐watervogeltelling een beter beeld te krijgen van de aanwezige aantallen meeuwen in Vlaanderen. Tellingen van meeuwen overdag bleken immers al vlug problemen op te leveren. De meeuwen zaten te verspreid (tot ver buiten de traditionele telgebieden) en de tellers hadden vaak de tijd niet om ze mee te tellen met de andere soorten watervogels.
Een aparte telling op de slaapplaatsen bleek het beste alternatief. Sinds 2000 wordt daarom elk jaar in de tweede helft van januari één simultaantelling van meeuwenslaapplaatsen in Vlaanderen georganiseerd. De tellingen op het Blak te Beerse zijn relevant voor de ‘zwarte’ lijn van Malle. Voor een situering van het Blak verwijzen we naar Figuur 11. De aantallen van alle slaapplaatstellingen die op deze locatie werden geregistreerd tussen 2004 ‐ 2019 worden weergegeven in Tabel 5.
Tabel 5 Resultaten van simultaantellingen van meeuwen op het Blak te Beerse in de periode 2004 - 2019. De maxima per soort in de weerhouden periode worden weergegeven in rood (bron: INBO en www.waarnemingen.be).
Datum Kokmeeuw Stormmeeuw Zilvermeeuw Kleine mantelmeeuw Pontische meeuw Totaal
24/01/2004 1305 629 1147 3081
22/01/2005 2702 368 1697 4767
21/01/2006 1421 541 549 1 2512
21/01/2007 4366 284 7 4657
24/01/2009 1510 135 1297 7 2949
6/12/2009 3800 3800
23/01/2010 2472 249 118 8 2847
7/03/2010 2500 2500
22/01/2011 1392 541 137 51 2112
11/03/2011 1200 1800 100 3100
17/12/2011 3000 300 10 3310
18/01/2013 878 1409 2287
6/02/2013 3800 700 240 1 4741
27/11/2013 4500 4500
22/12/2013 2000 500 2500
28/12/2013 6100 6100
27/12/2015 1800 200 60 2060
20/01/2016 1800 300 20 3 2123
30/01/2016 5900 1100 58 7058
6/02/2016 2700 700 32 3432
18/01/2017 2000 1000 2 1 3003
26/01/2017 1000 55 3 1058
28/01/2017 3000 600 3 3603
17/12/2017 2000 150 6 2156
30/12/2017 6000 400 12 5 6417
6/01/2018 4000 200 35 4235
11/01/2018 3500 200 3700
27/01/2018 5950 1050 26 7026
26/01/2019 3200 300 35 1 1 3537
Totaalaantallen tijdens een slaapplaatstelling die variëren tussen 1.058 ex. (26 januari 2017) en 7.058 ex. (30 januari 2016) zijn in Vlaanderen niet uitzonderlijk.
In het kader van voorliggend rapport werd geen vergelijking gemaakt met de resultaten die tijdens deze simultaantellingen werden bekomen op andere locaties in Vlaanderen, maar in de bespreking van de resultaten van de simultaantellingen in de periode 2000 ‐ 2007 vermeldt Devos wel dat er uit de besproken periode 11 slaapplaatsen zijn waar op één of meer tellingen minstens 1.000 Stormmeeuwen werden geteld (Devos, 2007). De kaap van 1.000 Stormmeeuwen werd op het Blak te Beerse pas voor het eerst overschreden in 2011. In totaal liggen uit de periode 2004 ‐ 2019 vijf tellingen voor waarbij op het Blak ≥ 1.000 Stormmeeuwen werden geteld.
In hetzelfde artikel wordt vermeld dat er in de periode 2000 ‐ 2007 in het binnenland een zevental slaapplaatsen zijn waar regelmatig ≥ 1.000 Zilvermeeuwen werden geteld (Devos, 2007). Dit aantal werd op het Blak te Beerse drie keer overschreden, met een maximum van 1.697 ex. op 22 januari 2005. Ook buiten de gecoördineerde slaapplaatstellingen worden regelmatig meeuwen op slaapplaatsen geteld. Uit een analyse van deze losse gegevens (die worden gecentraliseerd in www.waarnemingen.be) blijkt dat het aantal van 1.697 Zilvermeeuwen die op 22 januari 2005 de nacht doorbrachten op het Blak te Beerse in Vlaanderen maar 25 keer werd overschreden. Die 1.697 overnachtende Zilvermeeuwen zijn voor Vlaanderen dus wel degelijk om een hoog aantal.
Opmerkelijk: na 2009 daalde het aantal overnachtende Zilvermeeuwen op het Blak aanzienlijk, met een maximum van 240 ex. op 6 februari 2013. Hierna werden nooit meer dan 100 exemplaren geteld.
Het is onduidelijk wat de oorzaak is van deze (sterk) dalende aantallen.
Het Blak is op Vlaamse schaal geen grote slaapplaats maar in het kader van een risicoanalyse voor de
‘zwarte’ lijn van Malle moeten de aantallen die daar komen overnachten (en dan vooral ook de pendelbewegingen van en naar de slaapplaats) zeker ernstig worden genomen.
De meeste vliegbewegingen van meeuwen richting slaapplaats vinden doorgaans plaats in het schemerduister, wanneer de hoogspanningsleidingen minder goed zichtbaar zijn en de kans op aanvliegen hoger ligt. Gebiedsexperten geven aan dat er een duidelijke vliegroute van meeuwen bekend is. Hierbij vliegen de meeuwen die overdag foerageren in o.a. de Brechtse heide en de Kleiputten van Rijkevorsel ‐ Brecht ’s avonds richting het Blak in Beerse en volgen daarbij ruwweg het kanaal Schoten ‐ Turnhout. Een groot deel van de vogels kruist daarbij de lijn EA 212/EA223, die de loop van het kanaal volgt. In hoeverre ook het bestuurde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt gekruist, is niet gekend. Meer kennis over de exacte vliegbewegingen zou zeker een meerwaarde vormen om het risico op aanvliegingen tegen de hoogspanningsleidingen in de (ruime) omgeving van het Blak te Beerse beter te kunnen inschatten.
Naast de slaapplaats op het Blak te Beerse moet zeker ook de afvalverwerkingsinstallatie van IGEAN te Brecht (Sint‐Lenaarts) worden vermeld (Figuur 9). Deze ligt vlakbij de ‘zwarte’ lijn van Malle en oefent een grote aantrekkingskracht uit op meeuwen. Gedurende de dag zijn er steevast grotere aantallen aanwezig, vooral in de winterperiode. De aantallen variëren van enkele tientallen tot honderden vogels met een hoog aandeel grote meeuwen (vooral Zilvermeeuw). Van hieruit vinden ook veel vliegbewegingen plaats naar de omliggende foerageergebieden (bv. Brechtse heide) en de slaapplaats (Blak te Beerse).
Figuur 9 Het afvalverwerkingsbedrijf IGEAN oefent een grote aantrekkingskracht uit op (vooral grotere) meeuwen.
5.2 In de broedperiode (15 maart ‐ 15 augustus)
Dagelijkse vliegbewegingen tussen rustgebieden, broedkolonies en foerageergebieden (voedseltrek) komen opvallend voor bij o.a. Blauwe reigers en Aalscholvers. Deze bewegingen gebeuren vaak op
‘hoogspanningsleidingshoogte’. Daarom werden de gegevens opgevraagd van de kolonie Aalscholvers en Blauwe reigers in de Volharding, een deelgebied van de Kleiputten van Rijkevorsel ‐ Brecht. Het aantal broedparen van elk van beide soorten in deze kolonie wordt weergegeven in Figuur 10 (de dataset voor Blauwe reiger is onvolledig). De kolonie ligt op ca. 1,5 km ten oosten van de ‘zwarte’ lijn van Malle. Deze hoogspanningsleiding kan in de broedperiode een gevaar vormen voor de adulte vogels die af‐en‐aan‐vliegen om de pulli op nest te voorzien van voedsel.
Figuur 10 Overzicht van het aantal bezette nesten van Aalscholver en Blauwe reiger (onvolledige dataset!) in de
kolonie van de Volharding in Rijkevorsel (bron: INBO).
Het aantal nesten van Aalscholver in de kolonie van de Volharding is sinds 2004 gedaald doordat geschikte broedbomen in het gebied zijn afgestorven. Hierdoor hebben er zich elders in het kleiputtengebieden (o.a. te Beerse) enkele nieuwe, kleinere kolonies gevestigd. De meeste van die nieuwe ‘satelliet‐kolonies’ liggen in ontoegankelijk privaat gebied waardoor opvolging van de aantallen niet mogelijk is. De oorspronkelijke kolonie is dus vermoedelijk uiteengevallen in meerdere, kleine clusters en heeft zich meer verspreid over de ruimere kleiputtenregio. Vermoedelijk is het totale aantal nesten ‐ en dus ook het totaal aantal vogels en het aanvliegrisico ‐ niet is afgenomen. Doordat de nesten nu verspreid liggen over een ruimere regio, is het aanvliegrisico voor deze soort mogelijk zelfs toegenomen. Hoe het ook zij: bij een risicoanalyse van de hoogspanningsleidingen in de omgeving moet met de aanwezigheid van deze kolonies zeker rekening worden gehouden. Er mag worden aangenomen dat de lijn EA 223 (tussen pyloon 42A en pyloon 65) vermoedelijk een nog grotere bedreiging vormt dan het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle. De lijn EA 223 doorkruist immers het foerageergebied van zowel de Aalscholvers als de Blauwe reigers waardoor ‐ zeker in broedperiode ‐ heel wat vliegbewegingen over de hoogspanningsleiding EA 223 zullen plaatsvinden.
5.3 In de trekperiode
Seizoenstrek omvat de trekbewegingen in het voor‐ en najaar tussen broed‐ en overwinteringsgebieden. Er zijn drie typen seizoensgebonden trekbewegingen: (1) vogels die ten noorden van Vlaanderen broeden en alleen in het winterhalfjaar hier aanwezig zijn of verder doortrekken naar meer zuidwestelijk gelegen gebieden; (2) vogels die in Vlaanderen broeden en in het najaar wegtrekken naar meer zuidelijk gelegen gebieden en (3) vogels die zowel broeden als overwinteren in Vlaanderen en zich slechts verplaatsen over korte afstanden. Vogels kunnen zowel ruimtelijk vrij gelijkmatig verspreid in een breed front over Vlaanderen trekken, als meer plaatselijk in hogere concentraties. Dergelijke meer geconcentreerde trek wordt stuwtrek genoemd. Vooral ’s nachts, maar ook op veel plaatsen overdag, zal er in het binnenland van Vlaanderen eerder
4
12 15 11 27 23
33 63
72 94
113 102
86 72 66
54
45 47 45
41 35 34
21 31
0 20 40 60 80 100 120
Aantal bezette nesten van Aascholver en Blauwe reiger in de Volharding te Rijkevorsel
Aalscholver Blauwe reiger
‘breedfronttrek’ voorkomen. Toch kan de trek zich soms langs bepaalde landschapskenmerken zoals kustlijnen, heuvelruggen en grote wateren of natuurgebieden concentreren.
Seizoenale trek van vogels kan zich voordoen op ‘hoogspanningsleidingshoogte’, hoewel de meeste trek zich doorgaans toch op een hoogte ˃ 50 meter afspeelt. Globaal gezien is de nachtelijke seizoenstrek op grotere hoogten gesitueerd dan de trek bij daglicht. Verschillende soorten gaan zowel
’s nachts als overdag ‐ met tegenwind en bij slechte weersomstandigheden ‐ vaak massaal in de lagere luchtlagen doorvliegen, waardoor de aanvaringskans met hoogspanningskabels sterk kan toenemen.
Om enigszins te kunnen inschatten welke soorten en welke aantallen tijdens de voorjaarstrek over de
‘zwarte’ lijn van Malle vliegen, moet worden gekeken naar data van telposten ten zuidwesten van deze lijn. Dergelijke data zijn er echter niet. Er liggen wel twee telposten ten noordoosten en ten oosten van de betreffende hoogspanningsleiding: de Casteleersche Heide (NL) en het Blak te Beerse (B) (Figuur 11). Voor een risicoanalyse van het aanvlieggevaar voor trekvogels tegen de ‘zwarte’ lijn van Malle tijdens de najaarstrek werden dan ook de data van beide trektelposten opgevraagd.
Figuur 11 Situering van de trektelposten van het Blak te Beerse en de Castelreesche Heide t.o.v. het opgevolgde
traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle.
Of de vogels die op deze locaties worden waargenomen effectief ook over de ‘zwarte’ lijn van Malle vliegen, is niet bekend. De najaarstrek verloopt in de regio immers over een breed front waarbij stuwing en concentraties optreden langsheen opvallende landschapslijnen (bosranden, waterlopen,
…) of langs grotere natuurgebieden (Groot Schietveld van Brecht) die voor vele soorten tijdens de trek als een 'magneet' lijken te functioneren. Vermoedelijk zijn de soorten en de aantallen die op beide weerhouden telposten worden geregistreerd wel indicatief voor de aantallen die over de ‘zwarte’ lijn van Malle trekken. Een aantal tellingen ter hoogte van deze hoogspanningsleiding zou hierover meer zekerheid kunnen bieden.
In Tabel 6 wordt voor de periode 2008 ‐ 2018 weergegeven hoeveel exemplaren van een selectie aan soorten met een hoog aanvliegrisico elk najaar werden geteld op elk van beide telposten (najaar = 1 juli ‐ 31 december).
Tabel 6 Najaarstotalen van de 10 meest getelde soorten met een hoog aanvliegrisico op de telposten van de Castelreesche Heide (Nederland) en Het Blak te Beerse (België), met opgave van het aantal uren dat elk najaar (tussen 1 juli - 31 december) op elk van beide posten werd geteld (bron: www.trektellen.nl).
jaar 2014 2015 2016 2017 2018
telpost Castel Blak Castel Blak Castel Blak Castel Blak Castel Blak teluren 276:35 126:03 253:40 159:40 254:25 191:45 200:45 223:51 248:04 299:30 Houtduif 46055 23491 37168 13172 13054 21888 24952 22242 21952 30489
Aalscholver 6261 931 1864 966 3539 1117 5430 2532 4251 2771
Kievit 4780 1954 2623 1966 1170 1376 1063 1213 2218 1372
Kauw 2013 353 613 47 960 350 855 40 1053 645
Kolgans 2889 537 1577 186 2307 1114 935 97 511 514
Grauwe Gans 1660 356 744 81 209 683 1862 713 437 180
Kokmeeuw 1605 76 554 28 625 0 396 146 502 28
Holenduif 966 94 640 102 697 218 375 144 870 532
Toendrarietgans 1808 619 807 203 277 329 284 441 374 709
Buizerd 355 215 309 112 149 195 360 196 283 333
Hieruit blijkt o.a. dat op beide trektelposten grote aantallen Houtduiven worden vastgesteld. De correlatie tussen de soorten die werden vastgesteld als hoogspanningsleidingsslachtoffer en de soorten met een hoog aanvliegrisico waarvan de meeste exemplaren werden geteld op beide telposten in de najaren van 2014 ‐ 2018 is opvallend: Houtduif, Kievit, Kauw, Kokmeeuw en Holenduif komen in beide lijstjes voor.
Zoals reeds eerder aangehaald, moet met deze trektelgegevens erg voorzichtig worden omgesprongen wanneer die worden gebruikt om de risicoanalyse van een ‘zwarte’ lijn in te schatten. Vogels trekken vaak op een hoogte ˃ 100 meter en lopen dan geen risico op aanvliegingen met hoogspanningsleidingen. Dit geldt zeker voor soorten die tijdens de migratie vaak gebruik maken van thermiek (zoals Aalscholvers en Buizerds). Bij minder gunstig weersomstandigheden (vooral bij tegenwind) ligt de trekhoogte echter opvallend lager. Bovendien moet worden opgemerkt dat de aantallen die worden weergegeven in Tabel 6 enkel betrekking hebben op vogels die werden geregistreerd tijdens dagtrek. Heel wat vogels trekken echter ’s nachts en passeren dus ‘ongemerkt’.
Uit de databank van hoogspanningsleidingsslachtoffers blijkt duidelijk dat soorten die ’s nachts actief zijn/trekken verhoudingsgewijs oververtegenwoordigd zijn. Het gebrek aan data over de aantallen nachttrekkers vormt dan ook een hiaat bij elke risicoanalyse van een ‘zwarte’ lijn. Misschien is het een idee om een één of meerdere ‘zwarte’ lijnen waar regelmatig nachtactieve soorten worden gevonden, kort voor zonsondergang en net voor zonsopgang te controleren, om zo na te gaan of die
‘nachtsoorten’ wel degelijk tijdens de donkere uren tegen de hoogspanningsleidingen aanvliegen.
Hoewel er uit het voorjaar geen gestandaardiseerde trektelgegevens beschikbaar zijn van trektelposten ten zuidwesten van de ‘zwarte’ lijn van Malle, zijn er wel heel wat losse gegevens beschikbaar. Gebiedsexperten wijzen op het belang van de regio voor doortrekkende Regenwulpen (mond. med. P. Symens). Daarom werden voor de periode 2000 ‐ 2019 alle waarnemingen van Regenwulpen in een straal van 5 km rond pyloon 62 van de ‘zwarte’ lijn van Malle opgevraagd uit www.waarnemingen.be (Figuur 12).
Figuur 12 Waarnemingen van Regenwulp (•) voor de periode 2000 - 2019 in een straal van 5 km rond pyloon 62
van het onderzochte traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle.
Er liggen voor dit gebied voor de periode 2000 ‐ 2019 122 gegevens voor, samen goed voor 2.682 ex.
(de dataset werd niet gecontroleerd op eventuele dubbeltellingen). Op een enkele waarneming na, gaat het uitsluitend om Regenwulpen die werden vastgesteld in het voorjaar, voornamelijk in april en mei. Regelmatig werden groepen vastgesteld van ≥ 100 ex., met een maximum van 160 vogels op 21 april 2010.
Het aantal pleisterende Regenwulpen op slaapplaatsen is sinds het eind van de jaren ’70 sterk afgenomen. De oorzaken van die afname zijn niet goed gekend. Naast habitatverlies speelt mogelijk ook de ontwikkeling van nieuwe slaapplaatsen (o.a. aan het Markiezaatmeer in Nederland) een rol. De soort foerageert voornamelijk op (voedselrijke) graslanden. Slaapplaatsen bevinden zich vaak in open, vochtige heidegebieden met korte vegetatie. Vooral in de Kempen, waar vroeger de belangrijkste slaapplaatsen lagen, zijn heel wat foerageergebieden verloren gegaan als gevolg van landbouwintensivering. Het herstel van die foerageergebieden die verdwenen als gevolg van drainage en van omzettingen van hooi‐ naar akkerland, is dan ook van cruciaal belang om de soort in een gunstige regionale staat van instandhouding te brengen (Paelinckx et al., 2009).
Ook al zijn de aantallen sinds de jaren ’70 dan sterk gedaald, de ruime regio (Brecht, Kalmthout, Merksplas, Ravels, Rijkevorsel, Vorselaar, Wuustwezel, is op nationaal niveau nog steeds erg belangrijk voor pleisterende Regenwulpen, met voor de periode 2000 ‐ 2019 maxima tot 600 ex. op de slaapplaats van de Kasteeltjes in Merksplas. Aandacht voor deze soort in deze regio wanneer het gaat om de aanvliegkansen tegen hoogspanningsleidingen is dus zeker op zijn plaats, vooral ook omdat Regenwulpen bij schemerduister van en naar de slaapplaatsen vliegen en bij mindere zichtbaarheid dus een verhoogd risico op aanvliegingen lopen. Het zou zondermeer interessant zijn om de slaaptrek van Regenwulpen in deze regio beter in kaart te brengen om daar bij eventuele toekomstige hoogspanningsleidingsprojecten of bebakeningskansen optimaal rekening te kunnen mee houden.
5.4 Risicoatlas vogels m.b.t. windmolens
In 2000 startte het INBO in opdracht van de Vlaamse overheid een project op om de nodige beleidskennis op te bouwen rond de interacties tussen windturbines en vogels in Vlaanderen. Naast advisering voor projecten en plannen, en de opmaak van een beleidsondersteunende vogelatlas (Everaert et al., 2003) werd in sommige bestaande windparken ook veldonderzoek verricht naar de effecten op vogels (o.a. Everaert, 2008 & 2014).
Omwille van de vraag naar een update van de risicoatlas vogels uit 2003, werd in 2010 beslist om een ondersteunend instrument te maken over de inplanting van windturbines in Vlaanderen en de mogelijke effecten op vogels en vleermuizen. Een eerste versie hiervan verscheen in 2011 als rapport en een nieuwe bijhorende ‘Vlaamse risicoatlas vogels‐windturbines’ (Everaert et al., 2011). In de update van 2015 (Everaert, 2015) zijn actualisaties op basis van nieuwe wetenschappelijke kennis opgenomen, inclusief nieuwe meer gerichte aanbevelingen en een eerste versie van een risicoatlas voor vleermuizen. Het rapport is in eerste instantie een wetenschappelijke leidraad als hulp voor een deskundige bij het op project‐ of planniveau inschatten en opvolgen van de mogelijke effecten.
De risicoatlassen geven aan waar en waarom bepaalde gebieden een potentieel risico vormen voor vogels of vleermuizen bij het plaatsen van windturbines. Geen enkele risicoklasse is automatisch uitgesloten voor het plaatsen van windturbines. De atlassen geven enkel een eerste signaal en zijn dus slechts het startpunt in de detailanalyse voor geplande windturbines op project‐ of planniveau. In deze detailanalyse kan een deskundige onderzoeken of de effecten al dan niet betekenisvol kunnen zijn voor de aanwezige natuurwaarden.
Het onderzochte deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle wordt in de risico‐atlas voor vogels m.b.t.
windturbines in de meest recente versie (2015) voor de pylonen 57 t.e.m. 63 weerhouden in de risico‐
klasse 3, de hoogste risico‐klasse (Figuur 13). De pylonen 63 t.e.m. 66 vallen in de risico‐klasse 2. Deze inschatting komt goed overeen met de risicoanalyse die werd gemaakt in functie van hoogspanningsleidingen. Op zich is dit niet erg verwonderlijk aangezien beide risicoanalyses deels gebruik maken van dezelfde datasets.
Figuur 13 Het traject van het opgevolgde deel van de ‘zwarte’ lijn van Malle volgens de risico-atlas van vogels m.b.t.
windturbines.
6 Discussie
6.1 Soortbespreking
In totaal werden 56 veerpartijen van duiven weerhouden als mogelijk/waarschijnlijk hoogspanningsleidingsslachtoffer. Het ging om Stadsduif (n=35), Houtduif (n=17), Holenduif (n=3) en Turkse tortel (n=1). Op een totaal aantal van 95 hoogspanningsleidingsslachtoffers waren duiven dus goed voor 58,9%. In hoeverre dit beeld vertekend is door mogelijk foute interpretatie van slechtvalkprooien wordt verder besproken in 6.2.
Er werden relatief veel meeuwen (n=17) gevonden. Het ging om Kokmeeuw (n=13), Zilvermeeuw (n=3) en Stormmeeuw (n=1). Het belang van het Blak te Beerse als meeuwenslaapplaats werd eerder in dit rapport reeds toegelicht. De verhouding tussen het aantal draadslachtoffers van Kokmeeuw en Stormmeeuw komt enigszins overeen met de aantallen die op het Blak te Beerse werden geteld tijdens de meest recente slaapplaatstelling die werd uitgevoerd op 26 januari 2018 (i.e. 3.200 Kokmeeuwen vs. 300 Stormmeeuwen). Het aantal Zilvermeeuwen dat als draadslachtoffer werd gevonden (n=3), is op het eerste gezicht verrassend hoog. Deze soort komt immer slechts in lage aantallen overnachten op het Blak te Beerse overnachten (35 ex. tijdens de laatste slaapplaatstelling). Op 16 maart 2019 werd een levende adulte Zilvermeeuw met een zware vleugelfractuur aan de linkervleugel aangetroffen tussen pyloon 62 en pyloon 63, net ten zuiden van Groot Veerle. De volgende dag werd dit exemplaar opnieuw aangetroffen op dezelfde locatie. De vogel was inmiddels overleden. Of er een rechtstreeks verband bestaat tussen de relatieve nabijheid van de meeuwenslaapplaats op het Blak te Beerse en de meeuwen die als hoogspanningsleidingsslachtoffer werden aangetroffen tijdens de monitoring van de
‘zwarte’ lijn van Malle, is niet zeker. Om hierover meer duidelijkheid te hebben, zouden de vliegroutes van de meeuwen die op het Blak komen slapen nauwkeurig moeten worden in kaart gebracht. Ook een aantal tellingen ter hoogte van de ‘zwarte’ lijn van Malle zouden meer inzicht geven in de vliegroutes van de meeuwen op slaaptrek.
Kieviten zijn als draadslachtoffers opvallend vertegenwoordigd (n=4). In de regio worden in het winterhalfjaar regelmatig grotere groepen Kieviten opgetekend. Kieviten zitten in de winter vaak in grote, dichte groepen. Wanneer een compacte groep bij verstoring de lucht ingaat, is de kans reëel dat meerdere exemplaren tegen een overhangende hoogspanningsleiding aanvliegen. De soort broedt ook in de onmiddellijke omgeving van de ‘zwarte’ lijn van Malle. Kieviten vertonen in het voorjaar een zeer acrobatische en duikelende baltsvlucht, wat de kans op aanvliegingen met hoogspanningsleidingen verhoogt. Op 12 maart 2019 werd een zeer vers exemplaar aangetroffen (ogen nog vochtig, bol en helder, nog niet afgekoeld) met een gebroken linkervleugel. Op dat moment werden zware windstoten geregistreerd (50 ‐ 70 km/u) uit zuid‐zuidwestelijke richting. De vogel lag net ten noorden van de hoogspanningslijn en was vermoedelijk nog maar net tegen de hoogspanningsleiding of de mast aangewaaid. De Kievit staat op de Rode Lijst van broedvogels van Vlaanderen opgenomen in de categorie ‘Bedreigd’ (Devos et al., 2016). Vier dode Kieviten in een onderzoeksperiode van 35 dagen is dan ook een aantal dat erg te betreuren valt. Opmerkelijk: naast vier Kieviten werden ook restanten van twee Scholeksters gevonden (resp. op 20 februari 2019 en 4 maart 2019). Het is pas de eerste keer dat deze soort als hoogspanningsleidingsslachtoffer in België wordt gemeld!
6.2 Clustereffect rond pylonen
Uit de ruimtelijke analyse blijkt een duidelijk clustereffect van slachtoffers rond sommige pylonen, met de hoogste concentratie rond pyloon 59. Om na te gaan of dit clustereffect statistisch significant is, werd onderzocht of in een straal van 50 meter rond elke hoogspanningsmast (groene oppervlakte in Figuur 14) meer slachtoffers werden gevonden dan zou mogen worden verwacht in de resterende oppervlakte van 50 meter langsheen beide zijden van de hoogspanningsleiding (gele oppervlakte in
Figuur 14). Indien er geen effect zou uitgaan van de pylonen, dan zou de verdeling van de slachtoffers langsheen het ganse traject verhoudingsgewijs dezelfde moeten zijn. Er zouden dus verhoudingsgewijs evenveel slachtoffers moeten worden gevonden in de groene ‘pyloonzones’ als in de gele
‘draadzones’.
Figuur 14 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene cirkels geven een straal van 50 meter
omheen elke hoogspanningsmast langsheen het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle aan (= de
‘pyloonzones’). De gele zone toont de resterende oppervlakte van 50 meter aan beide zijden van de ‘zwarte’ lijn van Malle (= de ‘draadzones’).
Op basis van een Chi²‐test blijkt duidelijk dat in de ‘pyloonzones’ statistisch significant (p=0,0000016) meer slachtoffers werden aangetroffen dan in de ‘draadzones’. Deze analyse werd ook uitgevoerd op de datasets van zeven andere monitoringsprojecten van ‘zwarte’ lijnen. Een overzicht van alle acht geanalyseerde datasets wordt weergegeven in Tabel 10. Enkel bij de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Heindonk werd eveneens een licht significant (p=0.03846) clustereffect rond hoogspanningsmasten vastgesteld. In onderstaande alinea’s worden een aantal hypotheses uitgewerkt waardoor deze clusters rond de hoogspanningsmasten van de ‘zwarte’ lijn van Malle zouden kunnen worden verklaard.
Aanvankelijk werd geopperd dat een aantal van de gevonden slachtoffers niet het slachtoffer waren van een aanvlieging met een hoogspanningsleiding maar dat het om prooien van een Slechtvalk ging (Figuur 15). Deze hypothese werd ondersteund doordat de aanwezigheid van Slechtvalk(en) op/in de onmiddellijke omgeving van het onderzochte traject tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle kon worden vastgesteld op 17 van 31 dagen.
Figuur 15 Adulte Slechtvalk met geslagen juveniele Spreeuw, Brechtse Heide, 9 juni 2018 (foto: Marc Van Aerde).
Deze 17 waarnemingen werden alle ingevoerd in www.waarnemingen.be. Bij een analyse van deze waarnemingen blijkt dat in het veld ‘gedrag’ 13 keer ‘ter plaatse’ werd ingevoerd Tabel 7. Dit is echter de default‐setting in www.waarnemingen.be. Het is dus zeker niet uitgesloten dat ook een overvliegende Slechtvalk verkeerdelijk wordt ingevoerd als ‘ter plaatse’. Daarom werd ook gekeken of waarnemers bijkomende info hadden geplaatst bij de waarneming. Bij 5 van de 13 waarnemingen waarbij in het veld ‘gedrag’ de optie ‘ter plaatse’ werd aangevinkt, werd vermeld dat de Slechtvalk op een hoogspanningspyloon zat. Het lijkt dan ook aannemelijk dat ook de andere ‘ter‐plaatse‐
waarnemingen’ betrekkingen hadden op Slechtvalken die op een hoogspanningspyloon zaten.
Tabel 7 Waarnemingen van Slechtvalk verricht tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 (bron: www.waarnemingen.be)
datum uur op pyloon nabij pyloon gedrag opmerking
27 februari 2019 10:50 64 ter plaatse
28 februari 2019 8:50 64 ter plaatse zat op hoogspanningspyloon
2 maart 2019 14:11 60 overvliegend
4 maart 2019 14:46 65 overvliegend
5 maart 2019 10:53 66 ter plaatse
6 maart 2019 14:52 66 ter plaatse
8 maart 2019 11:11 65 ter plaatse
9 maart 2019 9:57 65 ter plaatse zittend op pyloon
9 maart 2019 9:58 64 ter plaatse
10 maart 2019 10:00 59 overvliegend
12 maart 2019 11:00 65 ter plaatse
12 maart 2019 11:25 64 ter plaatse
19 maart 2019 9:56 59 ter plaatse plukt Houtduif op pyloon
20 maart 2019 10:27 61 ter plaatse
21 maart 2019 9:54 59 ter plaatse zittend op pyloon 59
23 maart 2019 10:21 59 overvliegend
23 maart 2019 10:43 58 ter plaatse zittend op pyloon
Wanneer deze waarnemingen worden weergegeven op kaart, samen met alle 106 veerpartijen die tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle werden gevonden, dan valt de correlatie tussen de aanwezigheid van Slechtvalken op/nabij bepaalde pylonen en de concentratie van de gevonden veerpartijen wel enigszins op Figuur 16 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene cirkels geven een straal van 50 meter omheen elke hoogspanningsmast langsheen het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle aan (= de ‘pyloonzones’). De gele zone toont de resterende oppervlakte van 50 meter aan beide zijden van de ‘zwarte’ lijn van Malle (= de ‘draadzones’). De blauwe stippen (•) geven waarnemingen van overvliegende Slechtvalken weer, de rode stippen (•) hebben betrekking op zittende, pleisterende Slechtvalken. (Figuur 16).
Figuur 16 Verdeling van alle 106 gevonden veerpartijen (•). De groene cirkels geven een straal van 50 meter
omheen elke hoogspanningsmast langsheen het opgevolgde traject van de ‘zwarte’ lijn van Malle aan (= de
‘pyloonzones’). De gele zone toont de resterende oppervlakte van 50 meter aan beide zijden van de ‘zwarte’ lijn van Malle (= de ‘draadzones’). De blauwe stippen (•) geven waarnemingen van overvliegende Slechtvalken weer, de rode stippen (•) hebben betrekking op zittende, pleisterende Slechtvalken.
Slechtvalkprooien vertonen typische aanvreetsporen, waarbij het borstbeen en de vleugels met elkaar verbonden blijven en het vlees van de borst wordt afgekloven (Figuur 17). Een prooi die door een Slechtvalk werd aangevreten, mist vaak happen uit het borstbeen, wat meestal niet het geval is wanneer prooien worden aangevreten door ratten of kraaien.
Figuur 17 Slechtvalken laten beide vleugels intact en plukken alle vlees van het borstbeen af, Brecht, 19 februari
2019. Merk op dat alle gevonden slachtoffers werden gemarkeerd met stokjes om dubbeltellingen te voorkomen (foto: Dominique Verbelen).
Aangezien tijdens het onderzoek naar hoogspanningsleidingsslachtoffers onder de ‘zwarte’ lijn van Malle alle gevonden restanten van vermeende aanvliegingen met de hoogspanningsleiding werden gefotografeerd, konden alle fotografisch gedocumenteerde veerpartijen worden voorgelegd aan de Nederlandse roofvogelautoriteit Rob Bijlsma en de Nederlandse slechtvalkenexpert Peter Van Geneijgen. Zij gaven aan dat 11 gefotografeerde veerpartijen voor hen typische slechtvalkprooien waren en dat die dan ook niet langer als hoogspanningsleidingsslachtoffer konden worden weerhouden in de dataset. Deze gegevens werden uit de oorspronkelijke dataset geweerd (Tabel 8).
Een dergelijke aanpak werd ook reeds gehanteerd in andere onderzoeken naar hoogspanningsleidingsslachtoffers (Costantini et al., 2016).
Tabel 8 Veerpartijen die werden gevonden tijdens de monitoring van de ‘zwarte’ lijn van Malle tussen 19 februari 2019 en 23 maart 2019 en die met zekerheid werden herkend als prooien van Slechtvalk. Deze data werden geweerd uit de dataset van hoogspanningsleidingsslachtoffers.
id soort datum uur aantal geslacht waarnemer
168774270 Kievit 20 maart 2019 10:08 1 onbekend Frieda De Ruysser 167783533 Kokmeeuw 21 februari 2019 10:29 1 onbekend Jos Renders 168292334 Kokmeeuw 5 maart 2019 10:33 1 onbekend Jos Renders 168506548 Kokmeeuw 12 maart 2019 10:22 1 onbekend Jos Renders 167724762 Stadsduif 19 februari 2019 11:52 1 onbekend Eric Grupping 167757960 Stadsduif 20 februari 2019 14:32 1 onbekend Eric Grupping 168015475 Stadsduif 26 februari 2019 11:33 1 onbekend Gaby Thijs 168053131 Stadsduif 27 februari 2019 10:38 1 onbekend Michel Wens 168197452 Stadsduif 2 maart 2019 14:17 1 onbekend Frieda De Ruysser 168371996 Stadsduif 8 maart 2019 10:51 1 onbekend Gaby Thijs 168712983 Wilde Eend 19 maart 2019 10:04 1 Vrouw Frieda De Ruysser