Programma
Vrijwillige inzet
voor en door
jeugd en gezin
versterking van de (pedagogische) civil society
in de lokale praktijk
2
3 Colofon
Dit programma is een opdracht van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
ZonMw werkt aan de verbetering van preventie, zorg en gezondheid door het stimuleren en financieren van onderzoek, ontwikkeling en implementatie.
Ons werkgebied ligt op het snijvlak van gezondheidsonderzoek, beleid en zorginnovatie.
Juist die combinatie maakt ZonMw tot een unieke organisatie.
ZonMw
Laan van Nieuw Oost Indië 334 Postbus 93245
2509 AE Den Haag Tel 070 349 5111 Fax 070 349 5358
www.zonmw.nl/vrijwilligeinzet
4
5
Inhoudsopgave
SAMENVATTING 7
1 INLEIDING 9
1.1 AANLEIDING 9
1.2 ACHTERGROND 9
1.3 LEESWIJZER 10
2 AFBAKENING EN ONDERBOUWING 13
2.1 WHAT’S NEW 13
2.2 AFBAKENING 13
2.3 ONDERBOUWING 15
3 DOELSTELLINGEN, DOELGROEPEN EN RESULTATEN 19
3.1 DOELEN 19
3.2 DOELGROEPEN 19
3.3 PROGRAMMA ACTIVITEITEN 20
4 STRUCTUUR EN INHOUD VAN HET PROGRAMMA 21
4.1 STRUCTUUR 21
4.2 INHOUD 21
4.3 BEOORDELINGSCRITERIA 27
5 ORGANISATIE EN WERKWIJZE 29
5.1 ORGANISATIE 29
5.2 PROCEDURES 30
6 COMMUNICATIE EN IMPLEMENTATIE 33
6.1 COMMUNICATIE- EN IMPLEMENTATIEPLAN 33
6.2 VERSPREIDING EN IMPLEMENTATIE PROJECT(EN)(RESULTATEN) 34
6.3 AFSTEMMING MET / AANSLUITING OP BIJ VELDPARTIJEN 34
7 VOORTGANGSBEWAKING EN EVALUATIE 37
7.1 VOORTGANGSBEWAKING PROJECTEN 37
7.2 RAPPORTAGE 37
7.3 TUSSENTIJDSE EN EINDEVALUATIE 37
8 BUDGET, BEGROTING EN TIJDPAD 39
8.1 BUDGET 39
8.2 BEGROTING 39
8.3 TIJDPAD 39
BIJLAGE I OPDRACHTBRIEF 43
BIJLAGE II GOEDKEURINGSBRIEF 49
BIJLAGE III PROGRAMMACOMMISSIE 53
BIJLAGE IV DEELNEMERSLIJST INVITATIONALS 55
BIJLAGE V TIPS 57
BIJLAGE VI BELANGRIJKE VELDPARTIJEN 61
BIJLAGE VII BEGRIPPEN 67
6
7
Samenvatting
Het programma ‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ richt zich op het versterken van de pedagogische civil society in de lokale praktijk. Het programma beoogt het samenleven en actief burgerschap rondom opvoeden en opgroeien een impuls te geven.
Dit gebeurt onder meer door contact en ontmoetingen tussen mensen te stimuleren.
‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ is een driejarig programma (2009 t/m 2011) met een budget van € 18 miljoen in opdracht van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
Het programma biedt organisaties die zich richten op vrijwillige inzet, zoals vrijwilligersorganisaties, de gelegenheid tot het indienen en uitvoeren van
praktijkprojecten met aandacht voor vrijwillige inzet rond opgroeien en opvoeden. De thematiek van de praktijkprojecten is opgehangen aan de Wmo-structuur. Een van de doelen van dit programma is dat gemeenten, professionals en organisaties die zich richten op vrijwillige inzet voor en door jeugdigen en gezinnen elkaar beter en vaker zullen vinden. Daarnaast is het de bedoeling dat lokale projecten niet alleen ingezet worden daar waar ouders en/of jeugdigen al problemen ondervinden met opvoeden en opgroeien, maar juist ook (preventief) bij het stimuleren van ontmoetingen en contacten.
Het programma bestaat uit vier programmalijnen. De eerste twee lijnen richten zich voornamelijk op praktijkprojecten van vrijwillige inzet aansluitend op de thematiek van de Wmo-prestatievelden 1 ‘het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten’ en 2 ‘op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden’. Programmalijn 3 richt zich op het ontwikkelen en aanbieden van kennis en vaardigheden aan
veldpartijen, opdat de kennis- en ondersteuning(sinfrastructuur) rond vrijwillige inzet voor en door jeugdigen en gezinnen wordt versterkt. Activiteiten en producten uit deze
programmalijn kunnen onder meer een bijdrage leveren aan Wmo-prestatieveld 4 ‘het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers’. Programmalijn 4 richt zich op het enthousiasmeren en stimuleren van gemeenten en veldpartijen tot meer aandacht en activiteiten voor lokale vrijwillige inzet op het gebied van opvoeden en opgroeien.
(Lokale) samenwerking, verbetering en/ of vernieuwing (innovatie), borging en verspreiding van projectresultaten zijn belangrijke aandachtspunten binnen het programma. Alle praktijkprojecten binnen dit programma dienen hieraan aandacht te besteden. Hiermee wordt beoogd dat activiteiten gestart binnen dit programma breed worden verspreid en doorgaan na afloop van de financiering uit het programma.
Na afloop van dit programma moeten verspreid door Nederland projecten vrijwillige inzet hebben plaatsgevonden die hebben bijgedragen aan meer ontmoetingen, contacten en ondersteuning van jeugdigen, ouders en gezinnen. De succesvolle projecten hebben hun weg gevonden naar meerdere locaties in Nederland. Er zijn aan het eind van dit programma succesvolle voorbeelden van verbindingen tussen vrijwillige inzet en de Centra voor Jeugd en Gezin. Het vergaren, bundelen en toegankelijk maken van kennis over vrijwillige inzet en het stimuleren van kennisuitwisseling tussen gemeenten en veldpartijen heeft geleid tot een versterking van de kennis- en
ondersteuningsinfrastructuur. Aan het eind van het programma zijn gemeenten en veldpartijen op de hoogte van en enthousiast over de waarde van vrijwillige inzet om te
8
komen tot wijken en buurten waar mensen elkaar kennen en helpen en jeugdigen en ouders elkaar ondersteunen waar nodig.
Dit programma draagt bij aan het kabinetsbeleid dat gericht is op een samenleving waarin mensen niet alleen naast elkaar, maar ook met elkaar (samen)leven en een actieve rol op zich nemen in de (lokale) maatschappij.
9
1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Op 28 januari 2009 heeft het programmaministerie voor Jeugd en Gezin ZonMw
verzocht om in samenwerking met MOVISIE en het Nederlands Jeugd instituut (NJi) een driejarig programma te ontwikkelen, met een budget van 18 miljoen euro, op het gebied van vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin, gericht op het versterken van de civil society1. De opdracht komt voort uit de moties van de kamerleden Slob2 en
Voordewind3. De motie Slob is erop gericht om met extra financiële middelen (3 x € 6 miljoen voor 2009, 2010 en 2011) innovatieve projecten door gezinnen en jongeren te bevorderen. In de motie Voordewind wordt verzocht om bij de uitwerking van de motie Slob aan (landelijke) vrijwilligersorganisaties de mogelijkheid te bieden om voorstellen voor innovatieve projecten in te dienen en uit te voeren. De opdrachtbrief met notitie zijn in dit programmavoorstel opgenomen onder bijlage I.
In het Eerste Kamer themadebat jeugdzorg van 29 januari 2008 is gesproken over de inzet van mentoraat door en vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin. Op dit moment vindt dit nog niet of nauwelijks plaats. Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin heeft ZonMw gevraagd om in het programmavoorstel ook ruimte voor het indienen van dergelijke projecten te creëren.
1.2 Achtergrond
De Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) en de Raad voor Volksgezondheid en Zorg (RVZ) schrijven in hun preadvies ‘Versterking voor gezinnen’ (2008), dat de omgeving van gezinnen – familie, buurt, lokale middenstand, scholen – een meer vanzelfsprekende opvoedingspartner kan zijn van ouders dan nu het geval is. De adviezen van de RMO en de RVZ zijn geschreven voor de gezinsnota, uitgebracht door de minister voor Jeugd en Gezin.
De RMO constateert in ‘Versterking van de village; preadvies over gezinnen en hun sociale omgeving’, dat het gezin er steeds vaker alleen voor staat en daarmee ook de kinderen in het gezin. Voor vragen over opvoeden en opgroeien zijn zij vaak
aangewezen op professionele hulpverleners. Aan familie en kennissen in de buurt ontbreekt het. De focus is komen te liggen op wat professionals voor jeugd en gezinnen kunnen doen in plaats van wat jongeren en volwassenen voor elkaar kunnen betekenen.
Om hier iets aan te doen moet de sociale omgeving van jeugd en gezinnen versterken, zodat het weer gewoon wordt om ‘uit vrije wil’ iets voor elkaar te doen. De inzet van vrijwilligers speelt hierbij een belangrijke rol en kan eraan bijdragen dat het beroep op het professionele circuit verminderd of aangevuld wordt. De RVZ stelt de steun in familieverband centraal in ‘Zorg in familieverband; preadvies over zorgrelaties tussen
1 De civil society, ook wel aangeduid met burgermaatschappij, kan worden omschreven als het institutionele domein van vrijwillige associaties. Het is een aanduiding van organisaties of instituten buiten de sfeer van de overheid, de markt en de verbanden van familie en vrienden.
Mensen maken er vrijwillig deel van uit. Betrokkenheid van burgers bij de publieke zaak, het vergroten van maatschappelijk zelfbestuur en versterking van gemeenschapszin en tolerantie, worden vaak geassocieerd met het begrip civil society.
2 TK 2008 – 2009, 31 700, nr.17
3 TK 2008 – 2009, 31 700, nr.22
10
generaties’. Onderzoek geeft aan dat ouders in een isolement verkeren waar het gaat om de opvoeding van hun kinderen. De omgeving kan ouders steunen en de overheid kan daar gunstige randvoorwaarden voor scheppen.
Medio 2009 wordt het definitieve advies van RMO en RVZ verwacht.
In de beleidsbrief ‘Voor elkaar. Mantelzorg en vrijwilligerswerk 2008-2011’ van de staatssecretaris van VWS wordt gerefereerd aan vrijwilligers en mantelzorgers als personen die in belangrijke mate bijdragen aan verbinding, aan het vergroten van de onderlinge betrokkenheid en sociale samenhang in onze maatschappij. Los van de intrinsieke waarde die vrijwilligers bij hun inzet ervaren, geven zij het voorbeeld van actief burgerschap.
De afgelopen jaren is er vanuit de landelijke overheid meer aandacht geweest voor vrijwilligerswerk voor en door jeugd. De landelijke overheid kende twee opeenvolgende tijdelijke subsidieregelingen gericht op landelijke vrijwilligersorganisaties. Dit betreft de
‘Stimuleringsregeling vrijwilligerswerk voor en door jeugd’ in de periode 2004-2007 met een budget van 7.1 miljoen euro en de ‘Tijdelijke regeling vrijwillige inzet voor en door jeugd 2007-2008’ met een budget van 4.7 miljoen euro.
De inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) markeert een nieuwe fase, waarin de lokale ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers expliciet is vastgelegd. De Wmo biedt gemeenten de mogelijkheid om – op de lokale situatie toegespitst – integraal beleid te voeren, waarbij verbindingen worden gelegd tussen de ondersteuningsbehoeften van vrijwilligers en mantelzorgers en andere beleidsterreinen, zoals kinderopvang, de toewijzing van woningen, lokaal werkgelegenheidsbeleid. De komst van de Wmo verandert de verhouding tussen partijen. Lokale partijen zijn aan de ene kant meer op elkaar aangewezen, anderzijds komen ze meer in een
concurrentiepositie tot elkaar te staan.
Uit een onderzoek van het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP, 2008) blijkt dat
vrijwilligers vergrijzen. Onder jongeren neemt het vrijwilligerswerk niet navenant toe. De veranderende leefstijl van burgers vraagt om een eigentijdse manier waarop
vrijwilligersactiviteiten worden aangeboden en georganiseerd. Er is behoefte aan een meer flexibele en gerichte invulling van vrijwilligerswerk. Er is volgens het SCP een kwaliteitsslag nodig om nog actieve vrijwilligers te behouden en om nieuwe groepen (jongeren, allochtonen en hoger opgeleidde ouderen) aan te spreken.
Alle ouders, jeugdigen en kinderen moeten als zij dit willen met alle mogelijke vragen over opvoeden en opgroeien én voor hulp terecht kunnen bij een laagdrempelig en herkenbaar punt in de buurt. In 2011 moet er sprake zijn van een landelijk dekkend netwerk van Centra voor Jeugd en Gezin. Dat betekent dat zij voor alles wat te maken heeft met opvoed- en opgroeiondersteuning in hun eigen omgeving terecht moeten kunnen bij een Centrum voor Jeugd en Gezin.
1.3 Leeswijzer
In dit document, de programmatekst, wordt het kader geschetst van het programma Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. In hoofdstuk 2 is aandacht voor de
afbakening en de onderbouwing van de invulling van het programma. In hoofdstuk 3 zijn de doelstellingen, doelgroepen en beoogde resultaten geformuleerd. Hoofdstuk 4 gaat verder in op de structuur en programmalijnen van het programma en beoordelingscriteria
11
voor projecten binnen het programma. Hoofdstuk 5 geeft inzicht in de organisatie en werkwijze van het programma. Aandacht voor communicatie en implementatie is
weergegeven in hoofdstuk 6. Hoofdstuk 7 geeft invulling aan de voortgangsbewaking en de evaluatie van het programma en hieruit gefinancierde projecten. Tot slot zijn het budget, de begroting en het tijdpad opgenomen in hoofdstuk 8. Belangrijke begrippen en afkortingen worden in de tekst uitgelegd, in bijlage VII is daarnaast een begrippenlijst opgenomen voor de betekenis die in dit programma wordt verleend aan de woorden gezin, innovatie(f), jeugd(igen), ouders en professionals.
12
13
2 Afbakening en onderbouwing
Dit hoofdstuk plaatst het programma in context. In paragraaf 2.1 wordt aangegeven wat de vernieuwende aspecten van dit programma zijn ten opzichte van eerdere
subsidieprogramma’s en -regelingen. Paragraaf 2.2 geeft de afbakening van het programma weer en formuleert het domein en de begripsomschrijving waar binnen dit programma vanuit wordt gegaan. In paragraaf 2.3 staan de relevante ontwikkelingen, vraagstellingen en behoeften weergegeven, verzameld aan de hand van invitationals, gesprekken en verkenningen van en/of bij veldpartijen.
2.1 What’s new
Dit programma is breder dan de voorgaande subsidieregelingen die zich op hoofdlijnen richtten op vrijwilligerswerk/vrijwillige inzet voor/door (risico)jeugdigen. Dit programma richt zich op projecten vrijwillige inzet die een bijdrage leveren aan de pedagogische civil society, onder meer door contact en ontmoetingen tussen mensen toe te laten nemen.
Het is de bedoeling toe te werken naar een setting waarbij vrijwillige inzet, gericht op de pedagogische civil society, een meer lokale inbedding vanuit de Wmo-structuur heeft verkregen. Belangrijke beoordelingscriteria zijn dan ook aandacht voor samenwerking, verbetering/ vernieuwing, lokale borging/ inbedding en verspreiding van projecten. Naast het subsidiëren van projecten zal vanuit dit programma ook gewerkt worden aan het creëren van gunstige randvoorwaarden, ondersteuning aan de verschillende betrokken partijen en het met elkaar in contact brengen van verschillende partijen.
2.2 Afbakening
Het programma Vrijwillige inzet richt zich op het leveren van een bijdrage aan de
pedagogische civil society door het stimuleren van vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. Hierbij gaat het om de vragen wat, waarover, wie en waar.
• Wat: vrijwillige inzet
• Waarover: onderwerp van vrijwillige inzet
• Wie: door en voor jeugd en gezin
• Waar: lokaal/Nederland
Deze afbakening is grotendeels gebaseerd op de brief van 28 januari 2009 met de opdracht tot het maken van een programmavoorstel ‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ en de bijgeleverde notitie.
Wat
Het programma richt zich op het bevorderen van vrijwillige inzet voor en door jeugdigen en voor en door gezinnen op lokaal niveau. Vrijwillige inzet is breder dan de
veelgebruikte definitie ‘vrijwilliger’ en richt zich op actief burgerschap, of participatie van de burger ten behoeve van zijn directe lokale omgeving.
Waarover
Het programma richt zich op het versterken van de pedagogische civil society, ook wel aangeduid met de ‘village’, afkomstig van de uitspraak ’it takes a village to raise a child‘.
Dit wordt onder meer gestimuleerd door contacten en ontmoetingen rondom dit thema toe te laten nemen.
Het programma is ingedeeld aan de hand van de Wmo prestatievelden. Bij de
subsidieoproepen gericht op praktijkprojecten vrijwillige inzet sluit de thematiek van deze
14
oproepen zo veel mogelijk aan op de Wmo prestatievelden (zie voor de uitwerking hiervan paragraaf 4.2, programmalijn 1 a en b, programmalijn 2 en programmalijn 3).
Deze inkadering heeft twee redenen. Enerzijds worden indieners zo gestimuleerd bij vrijwillige inzet te denken en te werken in termen van de Wmo. Anderzijds wordt
toegewerkt naar een situatie waarbij met name de prestatievelden 1 en 4 vanuit de Wmo meer bijdragen aan opgroeien en opvoeden. En het is de bedoeling dat prestatieveld 2 niet alleen geassocieerd wordt met professionele hulp, maar ook met
ontwikkelingsgerichte opvoeding en een rol voor vrijwillige inzet naast de professionele hulp.
Vrijwillige inzet kan in principe een plek krijgen in alle prestatievelden van de Wmo. Voor het bereiken van de doelen van dit programma, een bijdrage aan de pedagogische civil society, wordt echter gewerkt met een nadruk op prestatievelden 1, 2 en 4. Hieronder worden de prestatievelden nader benoemd met een aantal specifieke onderdelen welke gerelateerd kunnen zijn aan de (pedagogische) civil society.
1 Het bevorderen van sociale samenhang in en leefbaarheid van dorpen, wijken en buurten.
• Het betrekken van burgers bij de wijk
• Het bevorderen van sociale samenhang en ontmoeting
• Het versterken van de civil society
2 Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
• Signalering, toe leiden naar en wegwijs maken in het hulpaanbod.
• Pedagogische hulp en coördinatie van zorg
• Gezinsondersteuning
4 Het ondersteunen van mantelzorgers en vrijwilligers
• Het ondersteunen van lokale mantelzorgorganisaties
• Het stimuleren van vrijwilligersprojecten en -initiatieven
• Het faciliteren, ondersteunen en ontlasten van vrijwilligers en mantelzorgers.
Wie
Dit programma richt zich op het investeren in de pedagogische civil society door middel van het laten plaatsvinden en stimuleren van vrijwillige inzet. Dit wordt opgedeeld in de onderstaande deelgebieden welke ook zijn benoemd in de bij de opdrachtbrief voor het vormgeven van een programmavoorstel bijgevoegde notitie van het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
Vrijwillige inzet voor jeugd
• Jongeren ondersteunen elkaar
• Volwassenen ondersteunen jongeren Vrijwillige inzet door jeugd
• Jongeren ondersteunen elkaar
• Jongeren doen iets voor de samenleving waardoor zij zich meer betrokken voelen bij de eigen leefomgeving
Vrijwillige inzet voor gezin
• Steun van vrijwilligers voor gezinnen/ ouders waardoor ouders in opvoeding worden ontzien of ontlast
• Voorzien in de behoefte van ouders aan onderlinge steun en uitwisseling door (bestaande) vrijwillige inzet en organisaties die met ouders en kinderen werken.
15 Vrijwillige inzet door gezin
• Gezinnen/ ouders zetten zich in voor andere gezinnen/ ouders waardoor ouders voor wie de opvoeding (tijdelijk) te zwaar is geworden worden ontzien of ontlast
• Gezinnen/ ouders doen iets voor de samenleving (de buurt, de wijk) waardoor zij zich meer betrokken voelen bij de eigen leefomgeving
Hierbij wordt voor de term gezin de definitie uit de gezinsnota gevolgd welke luidt: ’Elk leefverband van één of meer volwassenen die de verantwoordelijkheid dragen voor de verzorging en opvoeding van één of meer kinderen’.
Waar
Dit programma richt zich op het versterken van de pedagogische civil society in Nederlandse gemeenten. In dit kader worden geen projecten en/of activiteiten gefinancierd die zich richten op vrijwillige inzet voor en/of door jeugd en gezin in het buitenland. Wel biedt het programma ruimte voor het testen en toepassen van goede voorbeelden uit het buitenland.
2.3 Onderbouwing
Gedurende het vormgeven van het programmavoorstel ‘Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin’ is kennis genomen van de huidige stand van zaken binnen dit veld.
Hiervoor zijn verschillende (veld)partijen (MOVISIE, NJi, VNG, vrijwilligersorganisaties, de Nationale Jeugdraad, onderzoekers, fondsen, programmaministerie voor Jeugd en Gezin, ministerie van VWS) geraadpleegd en is een inventariserend onderzoek
uitgevoerd door MOVISIE en NJi. Daarnaast is gebruik gemaakt van de bevindingen uit het evaluatieonderzoek van Twynstra Gudde ten aanzien van de eerdere
subsidieregeling Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk voor en door jeugd (2004-2007).
Invitationals vrijwilligersorganisaties
Gedurende de voorbereidingsfase van het programma zijn in samenwerking met MOVISIE en NJi twee invitational conferences georganiseerd gericht op
vrijwilligersorganisaties. Op deze twee bijeenkomsten hebben veertig medewerkers van 40 organisaties (waaronder de zes organisaties vermeld in de opdrachtbrief) kunnen meepraten over de invulling van het programma, rekening houdend met het in de brief van het ministerie (28 januari 2009) meegegeven kader. De invitationals leverden zowel tips op ten aanzien van selectiecriteria en randvoorwaarden voor subsidieaanvragen als tips aan ZonMw voor de uitvoering en begeleiding vanuit het programma. De lijst van de organisaties die hebben deelgenomen en de tips en de wijze waarop deze zijn verwerkt in het programma zijn weergegeven in respectievelijk bijlage IV en V.
Inventarisatie MOVISIE en NJi4
Ter voorbereiding van dit programmavoorstel hebben MOVISIE en het NJi gezamenlijk een inventarisatie gemaakt en verkennende vraagstukken in beeld gebracht over kansen, barrières, kennishiaten, best practices en lessen geleerd uit het verleden.
Op basis van de veldverkenning is een model met schaalwaarden ontwikkeld welke loopt van ‘het gewone omgaan met elkaar in de village-omgeving’ tot ‘gerichte inzet op een hulpvraag door professionals’. In dit model worden drie varianten van vrijwillige inzet benoemd:
4 Verkenning programmavoorstel Vrijwillige inzet. MOVISIE en NJi, Utrecht, 21 april 2009.
16
1. Elkaar ontmoeten, om het sociaal verband te versterken (schaalwaarde 1)
In het linker gedeelte van de schaal, het versterken van sociale verbanden, gaat het om een lange termijn doelstelling. Activiteiten met schaalwaarde 1 worden
aangeboden vanuit de intentie: samen iets doen en al doende elkaar leren kennen.
De activiteit is het primaire doel; elkaar ontmoeten is een ‘prettige bijkomstigheid’. De inzet door de vrijwilliger is dienend aan de activiteit.
2. Elkaar opzoeken, om een hulpvraag te voorkomen (schaalwaarde 2)
Bij activiteiten met een schaalwaarde 2 is ‘de ontmoeting’ het primaire doel. Mensen worden bewust met elkaar in contact gebracht en zoeken elkaar op omdat zij iets aan elkaar kunnen hebben. Er wordt informatie uitgewisseld of het sociaal isolement wordt doorbroken. Er is (nog) geen sprake van een expliciete hulpvraag; de
activiteiten kunnen wel leiden tot het voorkomen van problemen op een later moment. De activiteit wordt aangeboden met de intentie van ‘ontmoeting’, maar zonder verplichting of acute noodzaak. Vrijwilligers zorgen zowel voor het goed laten verlopen van de activiteit, als voor het met elkaar in contact brengen en verbinden van de deelnemers; het ontmoetingsdoel is leidend. Er worden doelen nagestreefd op zowel de lange als de korte termijn.
3. Elkaar raadplegen, om op een (dreigend) probleem aan te sluiten (schaalwaarde 3) Activiteiten op schaalwaarde 3 zijn bedoeld om specifieke problemen te voorkomen.
Er is duidelijk sprake van een (dreigend) probleem of een noodsituatie-in-wording, maar zonder de noodzaak van specialistische en professionele inzet. Het is de taak van de vrijwilliger om specifiek in te zetten op het oplossen van het probleem of het bijspringen in de noodsituatie. Er is sprake van een korte termijn-doelstelling.
Hoe hoger de schaalwaarde van een activiteit, des te meer begeleiding van de vrijwilligers noodzakelijk is om die activiteit uit te voeren. Hoe hoger de schaalwaarde, hoe professioneler de vrijwilligersorganisatie moet werken. Naarmate de schaalwaarde stijgt, doen vrijwilligers steeds meer werkzaamheden en activiteiten die als aanvullend op het professionele circuit kunnen worden gezien. Naarmate de schaalwaarde stijgt, moeten vrijwilligersorganisaties dan ook steeds meer samenwerken met professionals om de werkzaamheden onderling af te stemmen en ten opzichte van elkaar zuiver te houden.
De verkenning van MOVISIE en NJI levert een zestal aanbevelingen op:
• Zet met de subsidieregeling vooral in op het versterken van sociale verbanden (schaalwaarde 1). Deze projecten die zich meer richten op het creëren en versterken van sociale verbindingen vinden moeilijker hun weg naar het lokale (Wmo) beleid van de gemeenten. Daarnaast is extra onderzoek nodig naar het aantonen van de bijdragen van deze projecten aan het voorkomen van hulpvragen en uitval.
• De begeleiding van vrijwilligers moet afgestemd zijn op de doelstelling (=
schaalwaarde) van het project. Hoe hoger de schaalwaarde des te professioneler de begeleiding dient te zijn.
• Samenwerking van een vrijwilligersorganisatie met een andere partij moet
meerwaarde opleveren. De samenwerking moet door de indieners geconcretiseerd worden. Bovendien dient naast samenwerking in projecten binnen het programma ook gewerkt te worden aan samenwerking met een hoger doel dan die van
individuele organisaties.
• Focus de ondersteuning voor organisaties op de doelstellingen van het
subsidieprogramma. Verplicht de aanwezigheid bij (bepaalde) onderdelen (van) het ondersteuningsaanbod. Daarnaast dient ondersteuning tijdens het uitvoeringstraject
17
ook voor het verkrijgen van een hoger abstractieniveau in het vertalen van leerervaringen vanuit individuele organisaties.
• Omschrijf de definities helder in de subsidieregeling, maar maak ze niet te beperkt.
• Ga uit van de meerwaarde van vrijwillige inzet voor alle partijen. De winst van het meedoen aan activiteiten of projecten (in ieder geval bij schaalwaarde 1) dient te worden benoemd.
De bevindingen vanuit de verkenning zijn meegenomen in de vormgeving van dit
programma en de oproepen tot het indienen van een subsidieaanvraag. Het rapport van de verkenning is te vinden op www.zonmw.nl/vrijwilligeinzet.
Inventarisatie pedagogische civil society en Centra voor Jeugd en Gezin
Het NJi en hoogleraar Micha de Winter van de Universiteit Utrecht hebben gezamenlijk een verkenning uitgevoerd betreffende onderdeel c van het kader uit de opdrachtbrief voor het schrijven van een programmavoorstel Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. Dit betreft het onderdeel: ‘het bieden van ondersteuning aan gemeenten die het initiatief nemen om ook vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin de ’village‘ (de
pedagogische sociale omgeving) te versterken c.q. te verkennen wat de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin hierbij kan zijn.’ Uit deze inventarisatie is gekomen dat er behoefte is aan en draagvlak voor het oprichten van een aantal pilot CJG’s waarbij door middel van toepassing in de praktijk onderzocht wordt wat al dan niet goede en/of praktische manieren zijn om de pedagogische civil society te versterken.
Toetsing projecten mentoring
Op basis van het onderzoek naar mentoring (Verkenning Effectieve interventies,
MOVISIE, 2008 in opdracht van het VSBfonds) constateren de onderzoekers dat er een kennislacune bestaat bij het opzetten en uitvoeren van projecten. Dit gebeurt veelal intuïtief. Zij pleiten dan ook sterk om te investeren in kennisoverdracht, begeleiding en monitoring en dat te verbinden aan toekenning van gelden. Voor mentorprojecten ligt nu een effectieve vragenlijst klaar die gebruikt kan worden om de projecten te toetsen en te ijken. NJi en MOVISIE adviseren om een dergelijke vorm van toetsing van projecten gericht op mentoring te verankeren in het programma.
Evaluatie subsidieregeling Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk voor en door jeugd 2004-2007
Op verzoek van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft Twynstra Gudde een tussentijdse evaluatie uitgevoerd naar de effectiviteit van de eerdere
Stimuleringsregeling Vrijwilligerswerk voor en door jeugd. Belangrijke conclusie uit deze evaluatie is dat de stimuleringsregeling de vrijwilligersorganisaties en daarbij het
vrijwilligerswerk de ruimte heeft gegeven om te innoveren. Het opstarten van een innovatiedynamiek alleen leidt echter niet tot een daadwerkelijke structurele versterking van het vrijwilligerswerk. Op grond van de evaluatie wordt geadviseerd te voorzien in een beleid waarmee een reeds opgestarte innovatiedynamiek leidt tot een bredere en langere termijn borging. Aangrijpingspunten hiertoe zijn professionalisering van het vrijwilligerskader en hoogwaardig vrijwilligerswerk.
Internationaal
Het is binnen dit programma niet de bedoeling om vrijwillige inzet in internationaal perspectief te stimuleren. Wel is vanuit de inventarisatie van MOVISIE en NJi gekeken naar goede voorbeelden voor het stimuleren van een ‘pedagogische civil society’ buiten Nederland. In de Angelsaksische landen zoals de VS, Canada en Australië wordt vrijwillige inzet door gezin vaker expliciet benoemd dan in Nederland. Daarnaast wordt
18
‘family volunteering’ daar ook actief ondersteund door (vrijwilligers)organisaties, zoals
‘Doing Good things together’ (VS) of ‘Volunteer Canada’. Deze laatste organisatie heeft bijvoorbeeld een handreiking ontwikkeld om organisaties te ondersteunen bij het werven van gezinnen voor vrijwilligerswerk. Daarnaast hebben meerdere
(vrijwilligers)organisaties, zoals ‘Volunteer Maine’, op hun website overzichten van of zoekfuncties voor ‘family volunteering’. Tijdens het programma zal gekeken worden op welke wijze (succesvolle) ervaringen/resultaten vanuit het programma en onderhavige projecten toegankelijk kunnen worden gemaakt voor het buitenland. Het programma biedt ruimte voor het testen en toepassen van goede voorbeelden uit het buitenland.
19
3 Doelstellingen, doelgroepen en resultaten
In hoofdstuk 3 wordt de kern van het programma verder uiteengezet. In paragraaf 3.1 staan het doel en de uitgangspunten van het programma centraal. De doelgroepen van het programma staan weergegeven in paragraaf 3.2 . De beoogde resultaten staan beschreven in paragraaf 3.3.
3.1 Doelen
Het programma richt zich op het investeren in de pedagogische civil society door vrijwillige inzet voor en door jeugdigen en ouders, door het nastreven van de onderstaande vier doelen. Deze doelen zijn overgenomen uit de opdrachtbrief
betreffende het vormgeven van een programmavoorstel van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin (zie bijlage I):
1. Meer vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin 2. Professionals maken meer gebruik van vrijwillige inzet 3. Gemeenten maken meer gebruik van inzet vrijwilligers
4. Structurele relatie (landelijke) vrijwilligersorganisaties en gemeenten
Uitgangspunten bij het bereiken van deze doelen zijn aandacht voor samenwerking, lokale borging/ inbedding, innovatie (verbetering/ vernieuwing) en verspreiding van projecten.
Innovatie wordt hierbij gedefinieerd als vernieuwingen en/of verbeteringen die gericht zijn op het behalen van extra toegevoegde waarde van het (bestaande) project. Hierbij kan het bijvoorbeeld gaan om het doorvoeren van verbeteringen/ veranderingen in reeds bestaande projecten, maar ook om geheel nieuwe projecten waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat een toevoegde waarde ten opzichte van het bestaande te
verwachten is.
3.2 Doelgroepen
Dit programma richt zich op partijen die een rol spelen bij vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin. Het programma onderscheidt een vijftal hoofddoelgroepen: de
(landelijke) vrijwilligersorganisaties, de professionals in lokale jeugdzorg en -welzijn, de gemeenten, de kennisinstituten en de mensen om wie het uiteindelijk gaat, de jeugdigen en ouders. Een van de onderliggende doelen van dit programma is het versterken van de infrastructuur waarbinnen deze partijen elkaar kunnen vinden. Dit vraagt om samenwerking tussen deze partijen. Een aantal organisaties waarmee binnen dit programma zal worden afgestemd dan wel samengewerkt staat vermeld in hoofdstuk 6.
Jeugdigen en ouders
Jeugdigen en ouders vormen de doelgroep waar het uiteindelijk om gaat. In het programma is het perspectief van deze ouders en jeugdigen op verschillende plaatsen ingebed. Ouders en jeugdigen spelen een rol bij de beoordeling van de
projectaanvragen (paragraaf 5.1) en dienen betrokken te zijn bij de opzet en uitvoering van de projecten (paragraaf 4.3).
20 3.3 Programma activiteiten
Door onderstaande activiteiten -vermeld in de opdrachtbrief van het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin- wordt beoogd te investeren in de
pedagogische civil society en in de in paragraaf 3.1 vermelde onderliggende doelen.
1. Onder andere de mogelijkheid bieden aan (landelijke) vrijwilligersorganisaties om voorstellen voor innovatieve projecten in te dienen en uit te voeren.
2. a. Het vergaren, bundelen en toegankelijk maken van kennis, zoals goede voorbeelden en effectieve methoden, over vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin.
b. Zorg dragen voor een kennisuitwisseling tussen gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de NOV en kennisinstituten.
3. Het bieden van ondersteuning aan gemeenten die het initiatief nemen om ook vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin de ‘village’ te versterken / te verkennen wat de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin hierbij kan zijn.
4. De ontwikkeling van een campagneachtige omgeving waardoor alle betrokken partijen op de hoogte zijn van het programma en de mogelijkheden die het hen biedt en een appèl gedaan wordt op hun verantwoordelijkheid.
In hoofdstuk 4 wordt de structuur van het programma behandeld en wordt aangegeven binnen welke programmalijnen wordt gewerkt aan bovenstaande activiteiten.
21
4 Structuur en inhoud van het programma
Hoofdstuk 4 geeft een beschrijving van de inhoudelijke thema’s en onderdelen van het programma. In paragraaf 4.1 zijn de vier verschillende programmalijnen van het
programma benoemd en de relatie tot de beoogde programma activiteiten. In paragraaf 4.2 worden de programmalijnen verder uiteengezet met een aantal onderliggende onderdelen. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de aandachtspunten bij de beoordeling van ingediende projectideeën/subsidieaanvragen.
4.1 Structuur
Het programma is opgedeeld in vier programmalijnen. In de onderstaande tabel is weergegeven in welke programmalijnen de activiteiten benoemd in paragraaf 3.3 een plek krijgen.
Tabel 1: programmastructuur
Programmalijn Programma activiteiten Programmalijn 1
Vrijwillige inzet in de lokale praktijk
• Mogelijkheid bieden aan (landelijke)
vrijwilligersorganisaties om voorstellen voor innovatieve projecten in te dienen en uit te voeren
• Zorgdragen voor kennisuitwisseling tussen gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de NOV en kennisinstituten
Programmalijn 2
Specifieke pilot Centra voor Jeugd en Gezin
• Het bieden van ondersteuning aan gemeenten die het initiatief nemen om ook vanuit de Centra voor Jeugd en Gezin de ‘village’ te versterken/ te verkennen wat de rol van de Centra voor Jeugd en Gezin hierbij kan zijn
Programmalijn 3
Bijdragen/ voeden van kennis- en ondersteuningsinfrastructuur
• Het vergaren, bundelen en toegankelijk maken van kennis, zoals goede voorbeelden en effectieve methoden, over vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin
• Zorgdragen voor kennisuitwisseling tussen gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de NOV en kennisinstituten
Programmalijn 4 Campagne-omgeving
• De ontwikkeling van een campagneachtige omgeving waardoor alle betrokken partijen op de hoogte zijn van het programma en de
mogelijkheden die het hen biedt en een appèl gedaan wordt op hun verantwoordelijkheid
• Zorgdragen voor kennisuitwisseling tussen gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de NOV en kennisinstituten
4.2 Inhoud
Het programma richt zich op het investeren in de zogenaamde ´pedagogische civil society´. Het programma is opgedeeld in vier programmalijnen die elk met een eigen aandachtsgebied/doelstelling bijdragen aan dit hoofddoel. Hieronder volgt een nadere
22
omschrijving van de programmalijnen. Aan het eind van deze paragraaf wordt deze omschrijving samengevat in een overzichtstabel.
Programmalijn 1: Vrijwillige inzet in de lokale praktijk Budget: € 11.8 miljoen
Procedures: open subsidierondes/ gerichte uitzetting
Deze programmalijn bestaat uit vier onderdelen. Onderdeel a (twee rondes) biedt de mogelijkheid voor het indienen van projecten gericht op prestatieveld 1 van de Wmo.
Onderdeel b (twee rondes) biedt de mogelijkheid tot het indienen van projecten gericht op prestatieveld 2 van de Wmo. Onderdeel c richt zich op het aanbieden van
ondersteuning aan de projecten gehonoreerd binnen onderdeel a en b. Onderdeel d richt zich op wetenschappelijk onderzoek naar het zichtbaar maken van de resultaten van vrijwillige inzet en het invullen van kennishiaten.
Onderdeel a. Vrijwillige inzet rondom samenhang en leefbaarheid Budget: € 7 miljoen
Focus: prestatieveld 1 Wmo ‘samenhang en leefbaarheid’ toegespitst op een bijdrage aan opvoeden en/of opgroeien
Procedure:open subsidierondes
Binnen dit onderdeel kunnen projectvoorstellen worden ingediend die zich richten op prestatieveld 1 van de Wmo. Dit prestatieveld richt zich op het bevorderen van de sociale samenhang en leefbaarheid.
De projecten binnen dit onderdeel zullen zich voornamelijk richten op ‘elkaar ontmoeten, om het sociaal verband te versterken (schaalwaarde 1)’. Bij deze projecten dient de meerwaarde van de projecten voor zowel de uitvoerende partij (vrijwillige inzet) als de ontvangende partij benoemd te worden en de relatie met het stimuleren van een pedagogische civil society.
Binnen dit onderdeel zullen twee grote subsidierondes worden gehouden in 2009 en 2010. Bij de eerste ronde is een belangrijk criterium dat binnen een looptijd van 24 maanden op minmaal drie gemeenten in Nederland eenzelfde activiteit/project is opgestart/ loopt. In de tweede ronde zal aandacht zijn voor de ‘witte vlekken’ na afloop van ronde 1 en voor initiatieven van kleinere vrijwilligersinitiatieven/ organisaties.
Onderdeel b. Vrijwillige inzet rondom (problemen met) opgroeien en opvoeden Budget: € 3 miljoen
Focus: prestatieveld 2 Wmo ‘problemen opgroeien en opvoeden’ toegespitst op vrijwillige inzet naast / in samenwerking met professionals
Procedure:open subsidierondes
Binnen dit onderdeel vallen projecten met betrekking tot vrijwillige inzet die zich richten op prestatieveld 2 van de Wmo. Dit prestatieveld richt zich op ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en van ouders met problemen met opvoeden.
Belangrijke aandachtspunten hierbij zijn het bieden van gezinsondersteuning en pedagogische hulp. Projecten binnen dit onderdeel richten zich voornamelijk op
schaalwaarde 2 ‘Elkaar opzoeken, om een hulpvraag te voorkomen’ en schaalwaarde 3
‘elkaar raadplegen, om op een (dreigend) probleem aan te sluiten’. Bij deze projecten dient aandacht te zijn voor de professionele inbedding van de vrijwillige inzet. Zowel
23
betreffende de begeleiding van de uitvoerende partij (vrijwillige inzet) als de eventuele toeleiding naar professionele hulp van de ontvangende partij.
Onderdeel c. Kennis/ondersteuning aan gehonoreerde projecten Budget: € 0.5 miljoen
Procedure: aanbod (ontwikkeling en uitvoering door middel van gerichte uitzetting) Dit onderdeel richt zich specifiek op het ondersteunen organisaties bij de uitvoering van projecten. Dit wordt gerealiseerd door middel van een aanbod van advies en
ondersteuning aan binnen het programma gehonoreerde projecten. Dit aanbod zal geleverd worden door adviseurs van MOVISIE en NJi.
Onderdeel d. Wetenschappelijk onderzoek Budget: € 1.3 miljoen
Procedure: gerichte uitzetting
Binnen dit onderdeel worden subsidies uitgezet tot het doen van wetenschappelijk onderzoek op het terrein van vrijwillige inzet en de pedagogische civil society. Hierbij wordt onder andere gedacht aan het evalueren/effectonderzoek van gehonoreerde projecten binnen het programma en het invullen van kennishiaten die naar voren zijn gekomen uit het inventariserende onderzoek van MOVISIE en NJi. Het onderdeel dient onder meer meer inzicht te geven in effectieve methodieken voor het betrekken van jeugdigen, ouders en gezinnen bij de pedagogische civil society.
Programmalijn 2: Specifieke pilot Centra voor Jeugd en Gezin Budget: € 1.1 miljoen
Procedures: gerichte uitzetting
Binnen deze pijler wordt in twee fasen een gerichte subsidie verstrekt aan één partij (of consortium van meerdere partijen) betreffende het opzetten van pilots in vijf gemeenten die gaan werken aan de ontwikkeling van een CJG dat naast het vervullen van meer reguliere functies (adviseren, ondersteunen, signaleren) zich ook tot taak stelt de pedagogische kracht van de sociale leefomgeving te versterken. Het project omvat een onderdeel (fase 1) opzetten en vormgeven van de pilots gecombineerd met een
adviestraject van hoogleraren en de weerslag van de ervaringen in een aantal concrete producten voor gemeenten. En een onderdeel met wetenschappelijk (actie)onderzoek (fase 2) naar de resultaten van de verrichtingen van de gemeenten.
De hoofdresultaten van het project zijn:
• In de deelnemende gemeenten wordt de pedagogische civil society versterkt.
• Overdraagbare kennis over het versterken van de pedagogische civil society in de context van de ontwikkeling van CJG’s.
• Voor alle Nederlandse gemeenten wordt duidelijk wat al dan niet goede praktische manieren zijn om pedagogische civil society te versterken vanuit het CJG.
Deelresultaten zijn:
• Bijdragen aan workshops van een door het programmaministerie voor Jeugd en Gezin te organiseren landelijk congres oktober 2009, en (indien het programmaministerie dan ook zo’n congres organiseert) eind 2010.
24
• Uiterlijk het derde kwartaal 2010 opleveren van een tekst die het
programmaministerie voor Jeugd en Gezin kan uitgeven als handreiking in de gereedschapskist CJG.
• Het in 2011 publiceren van de met het project behaalde resultaten die wetenschappelijk verantwoord zijn gevolgd.
Voor deze programmalijn is een bedrag van €1.1 miljoen beschikbaar. Met dit bedrag wordt de ondersteuning van de deelnemende gemeenten, het ontwikkelen van concrete producten voor gemeenten en het wetenschappelijk volgen en het bekend maken van de resultaten bekostigd. De deelnemende gemeenten en relevante lokale instellingen leveren/bekostigen zelf de menskracht om op lokaal niveau activiteiten op te pakken.
Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin zal zo spoedig mogelijk de verdere criteria voor deze programmalijn kenbaar maken aan ZonMw.
Programmalijn 3: Bijdragen/voeden van kennis- en ondersteuningsinfrastructuur Budget: € 2 miljoen
Procedures: gerichte uitzetting/ doorlopende subsidieronde
Programmalijn 3 richt zich op de thematiek van prestatieveld 4 van de Wmo. Hierbij gaat het om het ondersteunen van vrijwilligers. Binnen deze programmalijn zullen een aantal subsidies worden uitgezet betreffende het aanvullen, verbeteren en uitbreiden van de bestaande kennis- en ondersteuningsinfrastructuur. Bij de nadere uitwerking van deze programmalijn wordt ervoor gewaakt dat er geen overlap is met andere regelingen en initiatieven. We zullen aansluiten bij wensen en behoeften van gemeenten. Hierover zal overleg plaats vinden met de VNG.
Binnen deze programmalijn zijn de volgende doelgroepen benoemd:
• gemeenten/vrijwilligercentrales
• professionals
• veelbelovende nog niet landelijke vrijwilligersorganisaties Programmalijn 3 bestaat uit drie onderdelen.
Onderdeel a. Landelijke kennis- en ondersteuningsinfrastructuur Budget: € 0.5 miljoen
Procedure: gerichte uitzetting
Binnen dit onderdeel worden subsidies uitgezet gericht op het versterken van de
landelijke kennis- en ondersteuningsinfrastructuur voor de veldpartijen rondom vrijwillige inzet.
Gerichte uitzetting bij MOVISIE en NJi:
• Kennisbank met databank good practices (nationaal en internationaal), succesvolle methodieken, werkwijzen en instrumenten voor organisaties, voorbeelden van en voorwaarden voor effectief vrijwilligersbeleid op lokaal, regionaal en landelijk niveau, overzicht (inter)nationaal onderzoek et cetera. De kennisbank heeft één duidelijke ingang (een herkenbare digitale omgeving) en links naar al bestaande informatie die elders wordt aangeboden. Bovendien zal de kennis na de programmaperiode
toegankelijk blijven via bestaande websites.
25
Gerichte uitzetting bij enkele partijen onder andere MOVISIE en NJi:
• In kaart brengen van kennislacunes door middel van een kennissynthese
• Analyse van succes- en faalfactoren van vrijwilligerswerk, gerelateerd aan diverse doelgroepen, door middel van kennissynthese.
Onderdeel b. Kennisinfrastructuur in de praktijk Budget: € 1 miljoen
Procedure: doorlopende subsidieronde
Doelgroepen binnen deze doorlopende subsidieronde zijn:
• gemeenten/vrijwilligerscentrales
• professionals
• veelbelovende nog niet landelijke vrijwilligersorganisaties
Binnen deze doorlopende subsidieronde kunnen door gemeenten, professionals, vrijwilligersorganisaties e.a. projecten worden ingediend gericht op een bijdrage aan de kennisinfrastructuur. De projecten moeten bijdragen aan het inbedden van lokale vrijwillige inzet binnen de Wmo-structuur en andere lokale financieringsbronnen.
Hierbij gaat het onder andere om projecten die zich richten op het samenbrengen van aanbod dan wel vraag naar vrijwillige inzet, met de intentie te komen tot langdurende netwerken en structurele overeenkomsten. Daarnaast vallen binnen dit onderdeel aanvragen voor de ontwikkeling van ondersteunende producten als handboeken, methodiekbeschrijvingen, trainingen, websites en bijeenkomsten. Tot slot is binnen dit onderdeel ook ruimte voor aanvragen die zich richten op het ontvankelijk maken van een bepaalde doelgroep voor onderlinge samenwerking.
Onderdeel c. Training (landelijke) vrijwilligersorganisaties Budget: € 0.5 miljoen
Procedure: aanbod (ontwikkeling en uitvoering door middel van gerichte uitzetting) Binnen dit onderdeel worden één of meer trainingen ontwikkeld en aangeboden, gericht op (landelijke) vrijwilligersorganisaties om hun structuur/organisatie aan te passen aan de verschuiving van landelijke en provinciale subsidie naar lokale subsidie. Daarnaast zal hierbij ook aandacht zijn voor het samenwerken met andere partners waaronder het bedrijfsleven en de plaatselijke middenstand. Belangrijk aandachtspunt bij de training zal het ‘train de trainer’ principe zijn, waarbij de organisatie zelf de geleerde vaardigheden verder de organisatie in kan brengen.
Programmalijn 4: Campagne-omgeving Budget: € 1.5 miljoen
Procedure: gerichte uitzetting
Gedurende het programma zal gewerkt worden aan een campagne-achtige omgeving.
Er wordt bekendheid gegeven aan de mogelijkheden binnen het programma en kennisuitwisseling tussen gemeenten, vrijwilligersorganisaties, de NOV en kennisinstituten wordt tot stand gebracht. Deze programmalijn 4 richt zich op het enthousiasmeren en stimuleren van veldpartijen tot meer aandacht en activiteiten voor lokale vrijwillige inzet op het gebied van opvoeden en opgroeien.
26
Kenbaar maken van het programma en de mogelijkheden hierbinnen
Bij het ontwikkelen van een campagneomgeving wordt zo veel mogelijk aangesloten bij parallel lopende activiteiten. Binnen deze lopende activiteiten kan aandacht worden gegeven aan het bestaan van het programma, de mogelijkheden hiervan en de tussentijdse resultaten. Hierbij denken wij bijvoorbeeld aan de volgende
congressen/bijeenkomsten:
• Congres Jeugd in Onderzoek
• Het opvoeddebat
• Landelijk congres programmaministerie voor Jeugd en Gezin (7 oktober 2009, eind 2010)
• Make a difference day, maart 2010
• Het NOV congres (jaarlijks)
• Landelijke VNG jeugddag
• Uitreiking Jong Lokaal Bokaal (19 november 2009)
• WMO-congres (24 september 2009)
Daarnaast zal over het programma en de resultaten van dit programma worden gepubliceerd via reeds bestaande media (websites, tijdschriften et cetera). Hierbij denken we aan:
• www.jeugdengezin.nl
• www.movisie.nl
• www.nji.nl
• www.njr.nl
• www.vrijwilligerswerk.nl
• www.youthinaction.nl
• www.vng.nl
• E-zine vrijwillige inzet en jongeren
• E-zine jeugd
• E-zine Eurodesk
• E-zine Youth in Action
• Nieuwsbrief Wijkenaanpak WWI
• Movisies
• Jeugd en Co
• NOV ledenbestand
• Vakwerk
• Zorg en welzijn
Kennisuitwisseling op programmaniveau
Op terrein van kennisuitwisseling op programmaniveau wordt gedacht aan het brengen van praktijkbezoeken. Doelgroep van de praktijkbezoeken zijn niet de
vrijwilligersorganisaties maar de faciliterende organisaties, waaronder gemeenten, scholen en de Centra voor Jeugd en Gezin. Doel van de praktijkbezoeken is
kennisuitwisseling en motivatie waarmee gestimuleerd wordt dat ook partijen die geen projectsubsidie ontvangen uit het programma toch kunnen aanhaken. Concreet wordt gedacht aan het organiseren van een bustour, minimaal drie keer per jaar, waarbij een specifieke gemeente of een specifiek project in de schijnwerpers wordt gezet.
Gedurende de looptijd van het programma wordt zowel geworven voor gastheren die zich kunnen inschrijven als voor bezoekers die mee willen in de bus. Er zal een subsidie worden gegeven aan een communicatiebureau om deze kennisuitwisseling verder uit te werken en te organiseren.
27
Campagne gericht op kleine initiatieven betreffende vrijwillige inzet
Gedurende het programma zal in afstemming met de VNG een communicatie-initiatief worden ontwikkeld waarbij kleine initiatieven van vrijwillige inzet passend in het
programmakader in de publiciteit worden gebracht. Gedacht wordt aan de ontwikkeling van of aansluiting bij een website waarbij door middel van filmpjes –concept YouTube- aandacht kan worden gevraagd voor lokale initiatieven. Gekoppeld hieraan kunnen kleine subsidies en prijsvragen lokale vrijwillige inzet stimuleren en mogelijk maken. In het kader van borging wordt samengewerkt met de VNG om het beheer van de website een meer continu karakter te geven en de verspreiding van het initiatief over Nederland te stimuleren.
4.3 Beoordelingscriteria
In de vorige paragraaf zijn de vier programmalijnen van het programma en
onderliggende onderdelen beschreven. Een projectvoorstel dient te passen binnen de programmalijn en het onderliggende onderdeel waarop het is ingediend. De relevantie wordt bepaald aan de hand van een relevantie- en kwaliteitsformulier waarop staat aangegeven op welke punten de (subsidie)aanvraag wordt beoordeeld (zie ter illustratie bijlage III: de basisformulieren voor beoordeling van projectideeën). Binnen dit
programma is een aantal punten waaraan extra belang wordt gehecht bij de relevantie- en kwaliteitsbepaling welke in deze paragraaf worden vermeld en nader toegelicht.
(Lokale) samenwerking
Binnen dit programma wordt prioriteit gegeven aan projecten waarbij sprake is van duidelijke (lokale) samenwerking. Hierbij kan het zowel gaan om samenwerking tussen verschillende organisaties voor vrijwillige inzet als samenwerking met gemeente en professionals gericht op jeugd en welzijn.
Verbetering en/ of vernieuwing (innovatie)
Projecten binnen dit programma dienen gericht te zijn op het doorvoeren van
verbeteringen/ veranderingen in reeds bestaande projecten of dienen gericht te zijn op nieuwe projecten waarvan aannemelijk kan worden gemaakt dat een toegevoegde waarde ten opzichte van het bestaande is te verwachten.
Borging
Dit programma heeft een tijdelijk karakter. Belangrijk aandachtspunt bij het selecteren van projecten is dan ook de aannemelijkheid dat ontwikkelde –verder gebrachte- activiteiten/ projecten doorgaan na afloop van het programma.
Verspreiding
Bij verspreiding dient zowel aandacht te zijn voor het verder brengen van het project binnen de eigen organisatie als de mogelijkheid voor andere organisaties om kennis te nemen van de methode.
Participatie van de einddoelgroep
Binnen dit programma wordt belang gehecht aan het betrekken van de einddoelgroep bij de opzet en uitvoering van het project. Er wordt om deze reden dan ook extra prioriteit gegeven aan het betrekken van jeugdigen dan wel ouders -uit de lokale doelgroep- bij de opzet en uitvoering van de projecten.
28 Diversiteit
In dit programma wordt eveneens belang gehecht aan het thema diversiteit. Hiermee wordt gedoeld op het bewust zijn, rekeningen houden met en aandacht hebben voor het omgaan met verschillen tussen mensen (geslacht, etniciteit, leeftijd et cetera). Binnen vrijwilligersorganisaties zijn verschillende groepen niet of ondervertegenwoordigd, zoals allochtonen en jongeren. Bij opvoedondersteuning richt slechts een beperkt deel van de bestaande programma’s zich op allochtone gezinnen en vaders (autochtoon en
allochtoon). Dit programma beoogt de pedagogische civil society te versterken, onder meer door contact en ontmoetingen tussen mensen toe te laten nemen. Bij projecten in dit programma is het daarom belangrijk dat er extra aandacht wordt gegeven om deze groepen actief bij de projecten te betrekken. Hierbij kan het gaan om extra aandacht voor verschillen tussen mensen zowel in de projectgroep als bij de doelgroep van het project. Bij het indienen van een project moet worden gemotiveerd op welke wijze al dan niet rekening wordt gehouden met deze diversiteitaspecten.
Financiering
Bij al de projecten die bottom-up vanuit het veld worden ingediend, moet worden onderbouwd waarom de aanvraag vanuit dit programma moet worden gefinancierd en niet (geheel) door de/een organisatie zelf of andere financiers. Co-financiering zorgt voor een extra relevantiescore.
Beleid van de organisatie
De indienende organisatie dient gebruik te maken van algemeen vrijwilligersbeleid en te kunnen aantonen dat, en op welke wijze, aandacht voor de preventie van ongewenst gedrag / seksueel overschrijdend gedrag een onderdeel vormt van het beleid.
In november 2007 hebben de ministeries van Justitie, JenG en VWS een brief aan de Tweede Kamer gezonden waarin de hoofdlijnen worden geschetst van een
samenhangend pakket aan maatregelen, dat zoveel mogelijk moet voorkomen dat jeugdigen binnen vrijwilligersorganisaties het slachtoffer worden van seksueel misbruik of van ongewenst gedrag. MOVISIE en NOV bundelen en actualiseren de bestaande materialen om deze te vertalen naar één samenhangend pakket aan maatregelen dat bruikbaar is voor alle vrijwilligersorganisaties die met jeugd werken.
De indienende organisatie volgt deze ontwikkelingen en gaat gebruik maken van het pakket aan maatregelen zodra dat beschikbaar komt. Concrete voorstellen en aanbevelingen tot implementatie komen beschikbaar via NOV. Zie ook de website www.inveiligehanden.nl.
29
5 Organisatie en werkwijze
Hoofdstuk 5 behandelt de organisatiestructuur van het programma. Paragraaf 5.1 gaat in op de organisatie van de uitvoering van het programma, zoals de rol van de
commissie en het panel van ouders en jeugdigen. Paragraaf 5.2 gaat in op de
verschillende procedures voor het aanvragen van een subsidie binnen dit programma.
5.1 Organisatie Het secretariaat
Het secretariaat van het programma wordt ondergebracht bij ZonMw. Het secretariaat is verantwoordelijk voor de uitvoering van de activiteiten van het programma, het bewaken van het programmabudget en de monitoring van de uitgezette projecten. Het
secretariaat is tevens verantwoordelijk voor adequate rapportage aan de
programmacommissie, de deelnemende partijen, het ministerie van VWS en NWO en de opdrachtgever, het programmaministerie voor Jeugd en Gezin.
Programmacommissie
Voor de uitvoering van het programma wordt een onafhankelijke commissie Vrijwillige inzet voor en door jeugd en gezin ingesteld. De commissie zal bestaan uit een voorzitter, vicevoorzitter en ten minste zes commissieleden. De commissie wordt samengesteld door ZonMw en ingesteld door het bestuur van ZonMw. Bij de samenstelling van de commissie is rekening gehouden met de volgende criteria:
• kennis van (praktijk) ervaring en affiniteit met het terrein van vrijwillige inzet voor en/of door jeugdigen en gezinnen
• affiniteit met de Wmo/ lokaal beleid
• diversiteit van leden wat betreft achtergrond en geslacht
De leden functioneren in de commissie op persoonlijke titel. Bij de samenstelling van de commissie wordt rekening gehouden met de ‘Code belangenverstrengeling’ van ZonMw en NWO.
De programmacommissie heeft de volgende taken:
• Het zorgdragen voor de programmering, het beoordelen en vaststellen van een prioritering van subsidieaanvragen. Daarbij wordt een doelmatige en transparante beoordelingsprocedure gehanteerd waarin zowel plaats is voor een beoordeling van de relevantie als de (wetenschappelijke) kwaliteit van een projectvoorstel.
• Het leveren van een bijdrage aan communicatie van de resultaten alsmede het creëren van voorwaarden voor de implementatie ervan.
Zie bijlage II voor de samenstelling van de programmacommissie. Gedurende de looptijd van het programma kan de samenstelling van de commissie wijzigen. Op de ZonMw- website van het programma zal de actuele samenstelling van de commissie worden geplaatst.
Jury/ panel van jongeren en ouders
De subsidieaanvragen ingediend bij programmalijn 1, onderdeel a en b, worden
beoordeeld door een jury/ panel bestaande uit jongeren en ouders. Bij de samenstelling van deze jury/ dit panel zal, net zoals bij de commissie, rekening worden gehouden met de aspecten culturele achtergrond en geslacht. Afhankelijk van het aantal uitgewerkte subsidieaanvragen zullen de projectleiders hun project mogen presenteren aan het betrokken panel of worden de subsidieaanvragen schriftelijk aan het panel voorgelegd.
30
In dit laatste geval zal het oordeel van het panel schriftelijk worden voorgelegd aan de indiener, waarbij de indiener in een schriftelijk ‘wederhoor panel’ een reactie kenbaar mag maken aan de programmacommissie. Samen met de voorzitter van de
programmacommissie wordt er op toegezien dat het advies van het panel serieus wordt genomen.
Referenten
De kwaliteit van de subsidieaanvragen met een budget boven de €25.000 zullen beoordeeld worden door (anonieme) referenten. Per subsidieaanvraag beoordelen minimaal twee en maximaal drie referenten de kwaliteit van de aanvraag. Deze referentenrapporten worden zowel aan de commissie als de indieners gezonden. De indieners kunnen middels een wederhoor een reactie kenbaar maken aan de
programmacommissie.
Bestuur ZonMw
De programmacommissie brengt een advies uit over de binnengekomen
subsidieaanvragen aan het bestuur van ZonMw. Het bestuur van ZonMw zal besluiten over honorering of afwijzing en de aanvrager hierover berichten.
5.2 Procedures
Voor dit programma maakt ZonMw gebruik van de standaardprocedures van ZonMw voor het indienen en beoordelen van projectvoorstellen. Deze procedures zijn beschreven in de brochure ‘Procedures ZonMw’, te downloaden op www.zonmw.nl.
Tevens zijn voor de gehonoreerde projecten de subsidievoorwaarden van ZonMw van kracht.
Open subsidieronde
Voor de open subsidierondes in programmalijn 1 gelden in beginsel de volgende uitgangspunten:
1. Aankondiging
Op de websites van ZonMw, NJi, MOVISIE e.a. en in diverse tijdschriften gericht op de doelgroep en in het ZonMw tijdschrift Mediator, wordt de openstelling van een
subsidieronde aangekondigd. De genodigden/deelnemers van de invitationals voor vrijwilligersorganisaties worden gericht geattendeerd op de openstelling van de op hen betreffende subsidierondes en bijbehorende voorlichtingsbijeenkomst(en). De
aankondiging omvat een ‘call for ideas’ om binnen een bepaalde termijn een idee voor een project kort uit te werken.
2. Projectidee
Door middel van een korte uitwerking van een projectidee dienen potentiële projectuitvoerders hun ideeën bekend te maken bij ZonMw.
Binnengekomen ideeën worden door leden van de programmacommissie beoordeeld op relevantie en globaal op kwaliteit. Op basis hiervan adviseert de programmacommissie de indiener om zijn aanvraag al dan niet tot een subsidieaanvraag uit te werken.
3. Subsidieaanvraag
Aan indieners die overgaan tot de uitwerking van hun idee in een subsidieaanvraag wordt het zogenaamde subsidieaanvraagformulier en bijbehorende toelichting toegezonden.
31 Doorlopende subsidierondes
In de doorlopende subsidierondes wordt de fase van projectideeën overgeslagen en kan direct een subsidieaanvraag worden ingediend.
Gerichte uitzetting
Bij gerichte uitzetting wordt vanuit ZonMw aan één of meerdere organisaties de oproep gedaan om een subsidieaanvraag in te dienen gericht op een specifieke vraag binnen het programma. Hierbij wordt de fase van projectidee veelal overgeslagen.
32
33
6 Communicatie en implementatie
ZonMw besteedt in haar programma’s expliciet aandacht aan het implementeren en breed verspreiden van project- en programmaresultaten. In dit hoofdstuk staan de uitgangspunten van communicatie en implementatie van dit programma benoemd.
Paragraaf 6.1 behandelt het communicatie- en implementatieplan van het programma.
Paragraaf 6.2 gaat in op de invulling van het verspreiden en implementeren van de projectresultaten. Paragraaf 6.3 gaat in op de veldpartijen waarmee wordt afgestemd.
6.1 Communicatie- en implementatieplan
De communicatieactiviteiten worden gepland en vastgelegd in een communicatie- en implementatieplan (CIP). Dit plan verwoordt op systematische wijze het doel van het programma in specifieke doelgroepgerelateerde communicatiedoelstellingen voor project- en programmaresultaten. De programmacommissie stelt het plan vast voor het gehele programma. Het CIP zal een dynamisch karakter hebben.
Verspreiden en implementeren programmaresultaten
Het programma heeft een tijdelijk karakter. Kennis en kunde dienen daarom over te worden gedragen. Dit zal worden gestimuleerd door (overkoepelende) resultaten van projecten zo veel mogelijk te borgen in bestaande structuren (zie paragraaf 6.2).
Hiervoor zal binnen het programma gewaarborgd worden dat belangrijke
stakeholderorganisaties worden betrokken. MOVISIE en NJi spelen in deze context een onmisbare rol bij de uitvoering van het programma. Dit onderdeel zal
verder worden uitgewerkt in het CIP. Het CIP zal tenminste bestaan uit:
• aandacht voor het programma en resultaten uit het programma binnen relevante bestaande publicaties, websites en andere communicatiemiddelen
• programma-activiteiten om het stokje over te nemen
Hierbij worden onder andere aan activiteiten en middelen gedacht waarmee organisaties hun projecten (actief) kunnen presenteren aan gemeenten, fondsen en andere financiers; bijvoorbeeld een adoptiemarkt
• het voorzien in communicatiemiddelen waarbij de programmaresultaten op een toegankelijke en samenhangende manier gepresenteerd worden
• aandacht voor lokale inbedding van projecten/resultaten Kennisuitwisseling tussen projecten
Op meso-niveau worden binnen het programma themabijeenkomsten georganiseerd met de projectleiders van de gehonoreerde projecten en eventuele andere betrokkenen uit de projectgroepen. Deze bijeenkomsten worden vanwege het belang van
kennisuitwisseling verplicht gesteld. Tijdens deze bijeenkomsten wordt kennis
uitgewisseld over opgedane ervaringen, barrières en succesfactoren bij de uitvoering van de projecten. Speciale thema’s die onder de aandacht komen zijn bijvoorbeeld samenwerking, langere termijn plan voor het project en overdracht/verspreiding van methodieken.
Tevens wordt een plek gecreëerd waar gedurende de uitvoering van de projecten ruimte is voor interactie en uitwisseling, teneinde (van elkaar) te leren en optimaal te
ontwikkelen.
34
6.2 Verspreiding en implementatie project(en)(resultaten)
Al de projecten binnen dit programma moeten conform de subsidievoorwaarden van ZonMw aandacht besteden aan het verspreiden en implementeren van de resultaten van het project. Vanwege de focus van dit programma op verbetering, verspreiding, samenwerking en borging is zowel bij de selectie van projecten als bij de uitvoering van projecten extra aandacht voor de verspreidings- en implementatieactiviteiten.
Verspreidings- en implementatie bij elk individueel project
Alle projecten bij ZonMw dienen al in de fase van de subsidieaanvraag aandacht te besteden aan het verspreiden en implementeren van de projectresultaten. Bij de projecten die binnen dit programma een aanvraag indienen wordt al in de fase tussen projectidee en subsidieaanvraag extra aandacht besteed aan dit aspect. Dit zal gebeuren door middel van een interactieve bijeenkomst waarbij advies en tips worden gegeven over passende communicatie- en implementatiemethoden. Tevens zal bij de beoordeling (zie paragraaf 4.3) extra belang worden toegekend aan dit punt. Hierbij staat de volgende vraag centraal: Zijn de (beoogde) resultaten van het project implementeerbaar? Hiertoe worden drie vragen gesteld:
1. Wat is het eindproduct?
2. Is het resultaat bruikbaar voor een volgende partij?
3. Is hiervoor geld/faciliteiten beschikbaar?
Dus: wie neemt het stokje over aan het einde van het project en wie heeft hierbij welke verantwoordelijkheden? Is er een vraag vanuit de volgende partijen om dit project/ deze resultaten?
Gehonoreerde projecten zullen gedurende de looptijd van het project gevraagd worden naar doelen, strategieën en activiteiten op het gebied van verspreiding en
implementatie. Zij kunnen hiervoor individueel worden begeleid door adviseurs van MOVISIE en NJi, en implementatiemedewerkers van ZonMw.
Verdere verspreiding projecten binnen de eigen organisatie
Projecten die gehonoreerd zijn in de eerste ronde van programmalijn 1, onderdelen a en b, en goed lopen, krijgen in het tweede en derde jaar van het subsidieprogramma de mogelijkheid om een voorstel in te dienen gericht op verdere geografische uitbreiding van het project en verbetering in het kader van het verspreiden en implementeren van de projecten. Deze mogelijkheid zal worden gefinancierd vanuit het Communicatie en - implementatiebudget.
6.3 Afstemming met / aansluiting op bij veldpartijen
De resultaten van dit programma en onderhavige projecten moeten worden opgenomen in de bestaande kennis- en ondersteuningsinfrastructuur voor vrijwilligersorganisaties, gemeenten en Centra voor Jeugd en Gezin. Vanuit dit programma zal een bijdrage worden geleverd aan het ‘vullen’ van deze structuur. Hierbij wordt zo veel mogelijk aangesloten bij al bestaande structuren. Hiertoe worden belangrijke veldpartijen betrokken bij het programma. Het gaat hierbij in ieder geval om de onderstaande organisaties. Een omschrijving van voor dit programma relevante doelen en activiteiten van de onderstaande organisaties is te vinden in bijlage (VII).
Ondersteuners vrijwilligersorganisaties
• Vrijwilligerscentrales/ steunpunten