• No results found

F. DE BAS, Kapitein van den Generalen Staf.

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "F. DE BAS, Kapitein van den Generalen Staf."

Copied!
12
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Kapitein van den Generalen Staf.

Het debiet van een boekwerk strekt geenszins tot een maatstaf van het nut en de daaraan toe te kennen waarde; veeleer beslissen daaromtrent het gebruik en de bekendheid in ruimeren of engereri kring. Het oogenblik der uitgave oefent dikwerf invloed uit op laatstbedoelde omstandigheid, in- zonderheid betreft zulks lettervruchten van minder klassieke waarde.

Schrijvers als VONDEL, GÖTHE, SCHILLER, KANT, LESSING, VICTOR HUGO , BEETS , CLAUSEWITZ , DENISON , KNOOP breken zich te allen tijde baan, al zijn de omstandigheden hen tegen. Hunne werken zijn even on- misbaar in de musea der wetenschap, als meubelen in een huis. Werken van minderen rang zijn in velerlei opzichten te vergelijken met de sieraden onzer woningen, waardoor de gezelligheid wordt bevorderd.

De Kapitein EUGÈNE CRUYPLA.NTS , kapitein-adjudant van den commandant der »garde civique" te Gent, koos met grooten tact het oogenblik tot de uitgave van zijn werken. Het verhaal van den roem en het lijden der Bel- gische helden in Oost-Indië gedurende het tijdvak 1815—1830 Histoire de la participation des Belges aux campagnes des Indes Orientales néerlandaïses sous Ie Gouvernement des Pays-Bas bekleedde een schoone plaats onder de inzendingen, waardoor België op de internationale koloniale tentoonstelling van Amsterdam medewerkte tot de kennis der buitenlandsche bezittingen.

In België zelf vond zijn arbeid aanmoediging in het feit, dat doorluchtige personen, naar oud-Hollandschen trant, zich aan het hoofd plaatsen van koloniale ondernemingen, tot heden meer kostbaar dan vruchtdragend. Op het tooneel van internationalen wedstrijd en wederzijdsche waardeering, gaven de hoofden van twee koningshuizen het voorbeeld van verbroedering, en noodigden de vroeger vei-eenigde zeventien gewesten uit, de laatste herin-

(2)

nering aan vroegere veten uit te wisschen. Aan dien echt koninklijken wensch is gehoor gegeven; van Helder tot Luxemburg, van de Eems tot Ostende weerklonk slechts één kreet, en nog voortdurend wordt elke gelegenheid ijverig te baat genomen om de nieuw gesloten banden hechter te snoeren. De warme oprechtheid dier gevoelens biedt betere waarborgen voor de toekomst dan het best gestelde tractaat. De hereeniging van Noord en Zuid, zij het onder het beheer van twee koningen, verwezenlijkt een staatkundig ideaal voor westelijk Europa, en vormt een krachtig bolwerk tegen vreemd geweld, uit welke richting gevaren België of Nederland mogen bedreigen.

Geen verbond is noodig om die éénheid te bezegelen : men wake zelfs tegen overdrijving. Innige vriendschap op wederzijdsche achting gegrond be- hoeft geen zegels, geen onafgebroken heildronken of wijdsche feesten, al zijn deze voor korten tijd gepast bij een nieuwe ontmoeting van oude vrienden.

Was het onder die omstandigheden te verwonderen, dat aan den letterkun- digen arbeid van den Heer CRUYPLANTS te Amsterdam een goede ontvangst en grooten bijval ten deel vielen? Ofschoon in Nederland de hulpmiddelen en de archieven tot kennis der koloniale krijgsgeschiedenis rijker zijn dan in België, spraken de Hollandsche tijdschriften — o. a. de Nederlandsche Spectator, 1883, n°. 49 — met hooge waardeering van een arbeid, waar- door de zuidelijke landgenoot vergeten helden opnieuw in herinnering had gebracht, en het goede recht aangetoond onzer zuidelijke broeders op een deel van den Indischen roem en de Oostersche weelde in 1873 aan Amstel's boorden ten toon gespreid.

De tweede druk van CRUYPLANT'S Histoire de la Cavalerie beige au service (fAutriche, de Franae, des Pays-Bas et pendant les premières années de notre nationalité werd in Nederland verspreid, terwijl het 3de regiment huzaren zich voorbereidde, het feest van zijn 70-jarig bestaan te vieren.

Treden wij niet in een beoordeeling, waarom ditmaal juist een 70ste ge- boortedag met zooveel luister is gevierd. Feestvieren is aanstekelijk en wij leven nu eenmaal in den tijd van jubilé's. Het regiment grenadiers en jagers had vóór weinige jaren het 50-jarig bestaan gevierd; de Koninklijke Militaire Academie, waaraan het leger zooveel is verschuldigd, herdacht eveneens haar zilveren feest; Delft had zich feestelijk getooid , toen een kroon van twee- maal honderd jaren de werkplaatsen van BARBARA binnen zijn veste sierde.

Den 24sten Januari j l. hadden de uit Nederland gedetacheerde deelnemers aan de tweede expeditie van Atjeh zich vereenigd om de dagen van Tibau, Penajong, Lemboe en het tiende jaar der bezetting van den kraton kame- raadschappelijk te gedenken. De lust was opgewekt! Dertig zonnekringen, vijf jaren zelfs schenen te lang om den dorst van den ruiterkring naar een eigen jubelfeest te lesschen; en het denkbeeld der feestviering op 12 en 13 Februari, in het brein van een der edelen van het korps gekiemd, vervolgens in ruimeren kring verspreid, kreeg vleesch en bloed.

(3)

Het behaagde Zijner Majesteit den Koning aan die herdenking Hoogstdeszelfs goedkeuring te schenken, terwijl door Z. K. H. den Prins van Oranje, door de oud-officieren en officieren van het regiment en verschillende colleges blijken van groote belangstelling en sympathie werden betoond.

Alles werkte mede om de feestviering te doen slagen. Niet licht zal de indruk verloren gaan van de ruiterlijke weelde in den avond van den 12den Februari jongstleden in de rijbaan van het 3de regiment huzaren ontwikkeld, welke niets toegaf aan het caroussel bij het Ziethen-feest te Rathenou op 14 April 1880.

De kwistig met wapenen en tropeeën, groen en bloemen, vlaggen en naamborden versierde wanden boden onwillekeurig gelegenheid om één en ander omtrent den historischen arbeid van Kapitein CRUYPLANTS te toetsen.

De overeenkomst tusschen zijn verhaal, betreffende het vroegere regiment chevau légers, en hetgeen de rijbaan thans door graphische en chronistische versieringen vertolkte, stemde tot vertrouwen, bevestigde de eerste woor- den van de voorrede: »s'il est une arme dans laquelle on doit conserver reli- gieusement les anciennes traditions, c'est bien la cavalerie."

Lang vóór den aanvang van het feest, zonder iets te kunnen vermoeden omtrent later gerijpte denkbeelden, had onze Belgische kameraad in zijn werk hulde gebracht aan het verleden van het 3de regiment huzaren. Hij kon 't niet onderstellen, dat Belgische wapenbroeders, de kleinzonen van den oprichter van het korps, Graaf A. VAN DER BURCH , kolonel-commandant van het 1ste regiment Belgische jagers te paard te Gent, Graaf ALBÉRIE VAN DER BURCH , ritmeester bij het 1ste regiment guides te Brussel, en de luitenant-adjudant van eerstgenoemden hoofdofficier, de Heer VAN ORTROY , weldra zouden getuigen, hoe de herinneringen aan het Belgisch verleden van het Nederlandsch ruiterkorps telkens onder versmelting van het Wien Neerland's bloed met de Brabanqonne zijn begroet.

En dat is in die dagen tallooze malen geschied! Onder aanbieding van den eerewijn aan de buitenlandsche deelgenooten bij hunne ontvangst door de huzaren-officieren, door andere korpsen en genootschappen te 's Graven- hage, gedurende het rijkunstig feest in de rijbaan van het regiment, het- welk door gasten van koninklijken bloede en het puik der Haagsche bevol- king werd bijgewoond; bij de revue op het Alexander-terrein, het glanspunt van het feest in militairen zin, toen de zon de feestvierenden met heerlijke lentestralen verwelkomde; bij het onthaal, onder zang en dans van onder- officieren, korporaals en huzaren. Vooral weerklonken die tonen aan den maaltijd der officieren in de Witte Sociëteit op het Plein: éénmaal de lusttuin der graven van het Bourgondische en het Oostenrijksche huis die voor de eerste maal in de rolle op het Binnenhof de Staten der zeventien gewesten ter vergadering hadden saamgeroepen.

Lang te voren had de Heer CRUYPLANTS geboekt, dat Zijn Doorluchtige Hoogheid, de regeerende Hertog KAHEL Auo UST van Saksen-Wei mar-

(4)

Eisenach, toenmaals commandant der troepen in Brabant, den 13den Februari 1814 toestemming had verleend tot de oprichting van een regiment »Chevau- Léger-Belges" te Mechelen, aan Graaf CHARLES VAN DER BURCH, vervolgens benoemd tot kolonel-commandant van dat regiment. Op bladzijde 146 trof- fen wij de oorkonde der oprichting van het regiment, na 70 jaar prijkende aan het hoofd der appèl-lijst van oud-officieren en officieren van het korps, die den 13den Februari 1884 bij het aflezen van hun naam spresent" mochten roepen. Achtereenvolgens werd dit korps: in 1815, regiment lichte dragon- ders n°. 5, in 1841, 3de regiment lichte dragonders, in 1843, 3de regiment dragonders en in 1867, 3de regiment huzaren, welken naam het thans nog draagt in ons leger. Evenzoo lezen wij in »l'Histoire de la Cavalerie beige"

de heldenfeiten van het korps, hetwelk bij Quatre-Bras en te Waterloo onder de orders van den Kolonel EDOUARD DE MERX streed aan de zijde van den heldhaftigen erfprins van Oranje, die bij Mont St. Jean, met de dynastie zijner vaderen, het lot van Europa hielp redden uit de hand van den overweldiger. Onder de bevelen van Prins FREDERIK DER NEDERLANDEN nam het korps vervolgens deel aan den veldtocht in het noorden van Frank- rijk. In 1831 ontmoeten wij de lichte dragonders onder de dapperen van Kermpt, Hasselt, den Ijzeren Berg en Leuven. Al die beroemde mannen prijkten langs de wanden der geïmproviseerde feestzaal op den 12den Fe- bruari jongstleden.

Gelijktijdig met de geboorte van het regiment »Chevau-Léger-Belges", waartoe

•het 3de regiment Nederlandsche huzaren opklimt, had Prins FERÜINAND DE CROY het regiment huzaren, zijn naam voerende, opgericht, daarna overge- gaan in het korps Hollandsche huzaren N". 8, waaruit in 1830 het ruiter- regiment is ontstaan, dat thans als 2de regiment jagers te paard onder den Kolonel VAN SPRANG een sieraad vormt van het Belgische leger.

Diende een gelukkige samenloop van omstandigheden om in het werk van den Heer CRUYPLANTS belangrijke gegevens na te slaan en te vinden, boven- dien bevat het schoone herinneringen uit het tijdperk, toen de Zuidelijke Nederlanden bij den vrede van Utrecht in 1713 een eigendom werden van het Oostenrijksche huis; uit den strijd met de legers der Nationale Con- ventie, die België ketenden aan de zegekar van Frankrijk's overheersching, totdat het Weener Congres Noord en Zuid vereenigde tot één koningrijk onder Neerland's eersten souverein.

Tot het jaar 1815 vermeldde de geëerde Schrijver zich niet uitsluitend in biographische aanteekeningen maar betrad hij tevens het krijgsgeschied- kundig terrein en bewees daardoor, evenals de Generaal GUILLAUME in zijn ver- haal omtrent de Belgische krijgsverrichtingen, aan Zuid-Nederland de niet volprezen diensten, die Noord-Nederland sinds lang is verschuldigd aan mannen als v. LÖBEN SELS , KNOOP , SYPESTEIN en BOSSCHA. In 1792 zien wij de dragonders van LATOUR nabij Doornik en op de velden van Jemappes den vijand chargeeren. Te Neerwinden wijst de Schrijver op de daden van

(5)

III l

den dapperen Kolonel PFOBTZHEIM; de dagen van Rijssel en Meenen in 1793, van Luizen, Bautzen , Kulm , Brienne, Arcis-sur-Aube, Vitry-le-Francais in 1813 en '14 bieden gepaste gelegenheid om roem te brengen aan opper- en hoofdofficieren als GEORGE LEOPOLD CHRÉTIEN FRÉDÉRIC VAN SAKSEN CO- BURG — later koning LEOPOLD I —, Graaf DU MONCEAU , DUVIVIER, VAN REMOORTERE , D'ARGENTEAU D'OCHAIN, DE TIEREN DE TERHOVE , OULTRE- MONT DE WÉGIMONT , NYPELS en andere beroemde Belgische ruiteraanvoer- ders , wier sabel den moedergrond heeft vrijgevochten met het Legioen van Eer op de borst. Van de «Cavalerie néerlandaise", toen nog tien regimenten sterk, getuigt de Kapitein CRUYPLANTS (bladz. 193): »A la chute de NAPO- LÉON, Ie roi des Pays-Bas se trouva a la tête d'une des plus belles cavaleries de l'Europe, lorsque sous des généraux tels que COLLAERT, VAN MERLEN, GHIGNY et TRIP , les anciens officiers de l'Empire, les vieux soldats de la grande armee vinrent lui apporter Ie concours de leur épée et de leur expérience de la guerre".

Aan België het oordeel overlatende omtrent hetgeen de geëerde Schrijver van het eigen ruiterwapen boekte, verklaren wij ons als Nederlandsen ruiter- officier dankbaar voor de aandacht, gewijd aan de geschiedenis onzer cavalerie.

Middelerwijl pleiten wij onzen hooggeachten wapenbroeder geenszins vrij van overdrijving, bij de vermelding der wapenfeiten van de ruiterij in Oost- Indië.

Men kan aan de Belgische officieren, die vóór het jaar 1830 bij het Indi- sche leger gediend hebben, den lof niet ontzeggen, dit met onderscheiding te hebben gedaan, al valt er het een en ander af te dingen op hetgeen de Kapitein CRUYPLANTS schrijft.

Zoowel bij de infanterie als bij de cavalerie — artillerie-officieren leverden de Belgen, zoo ver wij konden nagaan, niet — hebben de Belgische officieren een eervolle plaats bekleed. Dit zal niemand verwonderen; de Belgen, hun natuurlijke neiging om druk te raisonneeren daargelaten, zijn goede soldaten.

Door hun levendige phantasie geprikkeld, bezitten de Zuid-Nederlanders meer dan hun broeders in het Noorden,; zeker overdreven gevoel van eigenwaarde, doen soms gewone daden hoog klinken, streven dientengevolge het doel voorbij en leiden dan van pathos tot ironie.

Zoo laat de Schrijver den Luitenant DELÏITRE met de karwats in de hand chargeeren en stelt hem gelijk met de schitterendste Fransche cavalerie-aan- voerders, met LASALLE en MURAT uit het Napoleontische tijdperk. Chargeeren met de karwats, in plaats van met de sabel in de hand, kan niemand tot een verdienste worden aangerekend. Wanneer een cavalerie-aarivoerder chargeert zonder de sabel te trekken, dan is men onwillekeurig geneigd te onderstellen, óf dat er geen sabelhouwen te wisselen zijn, óf dat hij niet als één der voorsten ten aanval rent.

(6)

DEL&TRE , als aanvoerder van een peloton cavalerie, ongeveer 25 man, tegen een Indischen vijand, te vergelijken met LASALLE en MURAT , die duizenden ruiters aanvoerden tegen Europeesche, geregeld georganiseerde legers, gaat te ver.

Hij was in 1828/29 als luitenant met vijf-en-twintig huzaren van het 7de regiment ingedeeld bij de colonne LEDEL van de expeditionnaire afdeeling.

Of hij toen met de karwats in de hand chargeerde, wordt door tydgenooten in Indië betwijfeld; wellicht geschiedde het een enkele maal bij de vervolging, nadat de vluchtende vijand door de infanterie duchtig was geschokt. Wij willen niets ontnemen aan DEL&TRE'S onverschrokkenheid, maar beweren dat de betoonde moed geen overdreven voorstelling gedoogt; mythische ver- halen kunnen den waren held eer schaden dan verheffen. Om zich een goede voorstelling van zaken te maken, behoort men bovendien te weten dat DIPO NEGORO geen cavalerie had. Wanneer er dus van zijn ruiters ge- sproken wordt, waren het eenvoudig hoogere en lagere volkshoofden, te paard gezeten, maar niet een behoorlijk georganiseerde, geoefende cavalerie.

Onbetwistbaar was ÜELaTRE een dapper soldaat, die het door zijn moed in den oorlog tot den officiersrang gebracht had. Maar wat intellectueele ontwikkeling betreft, kon onze held, volgens mededeeling van een zijner oud-kameraden wiens waarheidsliefde boven elke verdenking is verheven, nauwelijks lezen en schrijven. In laatstvermelde kunst had hij het niet veel verder kunnen brengen, dan machinaal zijn naam te stellen onder de ad- ministratieve stukken van zijn detachement, waarbij hij dan nog zeer on- gaarne werd gestoord, uit vrees van spelfouten te maken. Nimmer schijnt hij een hoog besef te hebben gehad omtrent de beschaving van den geest, die de maatschappelijke positie van den officier vergt.

De geschiedenis leert, dat MEIIEMED ALI evenmin kon lezen en schrij- ven, toen hij Pacha van Eg}'pte werd. Maar deze begreep althans, dat hij die zaken kennen moest, en liet zich nog op 40-jarigen ouderdom daarin onderwijzen.

Niet zoo onze DEL&TRE , in Indië algemeen bekend onder den familiaren naam. van »SIESKE", de Vlaamsche verkorting van FRANQOIS of FRANCIES.

Hij bezat een goede stem en was zeer gezocht wegens zijn voordracht van populaire, niet altijd even gekuischte liederen. Over die ietwat vreemde smaak valt trouwens niet te twisten. Of hebben wij niet tijdens het tweede Fransche Keizerrijk gelijke ingenomenheid opgemerkt, tot in de hoogste krin- gen der maatschappij, met zekere chanteuse van minder allooi, die opgang maakte met het platte lied : »rien n'est sacré pour un sappeur ?"

DELÈTRE was, om te resumeeren, een flink soldaat, in den oorlog een gewaardeerd aanvoerder van één of meer pelotons cavalerie; maar, indien rnen de overige te stellen eischen aan. officieren als LASALLE en MURAT toetst, geenszins met hen te vergelijken. Dat hij het na den oorlog nog tot ritmeester heeft gebracht, was een dankbare hulde voor zijn diensten

(7)

gedurende den oorlog, geenszins een erkenning van bijzondere bruikbaarheid in dien rang na den oorlog. Hij overleed in 1833 in het kamp te Rijswijk, de naam van het cavaleriekamp bij Batavia, evenals Weltevreden de naam is van het kwartier der infanterie en der artillerie. Niet onwaarschijnlijk heeft de dood hem gespaard voor de grieven van ongenoegzaamheid bij de nieuwe orde van zaken.

Even dapper als DELaTRE, maar meer bescheiden en beter onderwezen, was LA HUBE, die eveneens, maar op meer degelijke gronden, dealgemeene achting genoot en bijzonder gezien was bij zijn kamaraden.

Er zijn drie broeders van dien naam geweest. De oudste, PIERRE ANTOINE, zou, volgens den schrijver der »Histoire de la Cavalerie beige" (bladz. 182), als tweede luitenant den loden April 1827 te Karong-Bolang zijn gesneuveld.

De Generaal-Majoor WEITZEL in zijn belangrijke beschrijving van den »0orlog op Java" (1), ofschoon zeer uitvoerig en uiterst nauwkeurig omtrent de ge- ringste bijzonderheden van dien krijg, spreekt niet van dit gevecht of van den heldendood van dien officier. Later (bladz. 210) vermeldt de Heer CRUYPLANTS, PIERRE ANTOINE LA. HUUE nogmaals als «brigadier, sous-ofQcier"

1816—1830; blijkbaar een fout, vermits hij reeds in 1827 als officier zou zijn gesneuveld.

De twee andere heeren LA HURE waren: ADOLPHE (bladz. 179, 205, 328) de jongste, als luitenant van het 7de regiment huzaren naar België terug- gekeerd en in 1834teMechelen overleden; voorts, FÉLIX CORNEILLE ALEXIS, de meest bekende, in 1881 als luitenant-generaal op 82-jarigen ouderdom overleden. Deze onderscheidde zich reeds gedurende den oorlog op het eiland Celebes als opperwachtmeester bij de Bengaalsche lanciers en werd tot be- looning op het slagveld tot officier bevorderd, (bladz. 177). Hij woonde den Java-oorlog bij (1827—1830) en nam roemrijk deel aan tal van gevech- ten. Hij was een dapper officier vol élan. De dapperheid van LA HURE be- hoefde geen kunstmatige opwekking, en zijn matigheid was vooral in die dagen voorbeeldig. De voorstanders van «vergunning", toen menigvuldig onder Noord- en Zuid-Nederlanders van minder beschaving in Oost-Indië , plaagden hem soms door het aanheffen van een drinklied, met het refrein:

Tous les méchants sont buveurs d'eau , G est bien prouvé par Ie de'luge.

De geëerde Schrijver van den »0orlog op Java" vermeldt LA HURE her- haalde malen, o. a. op de bladz. 215, 265 en 396 van het tweede deel. Op laatstgenoemde bladzijde komt ook de heer ADOLPHE LA HUKE voor.

Bladz. 186 der »Histoire" vermeldt, dat LA HURE met de expeditionnaire afdeeling in Indië is gekomen. Maar de expeditionuaire afdeeling werd eerst

(1) A. W. P. WEITZEL, De Oorlog op J a v a van 1825—1830. Hoofdzakelijk bewerkt naar de nagelatene papieren van Z. K. den Lt.-Gen. baron MERKUS DE ROCK. Breda, BBOKSE , 1852 2 dln. 8°.

(8)

in de laatste maanden van 1826 opgericht, en LA HURE ging reeds in 1821 naar Oost-Indië. Hij vertrok daarheen als koloniaal, zooals men thans zegt;

als ssoldat de fortune" om de épaulet te verwerven, die alhier, wegens het groot getal overcornpleete cavalerie-officieren na den herstelden vrede in Europa, moeilijk was te bekomen. Hij heeft in Indië glansrijk zijn sporen verdiend. De onderscheiding, waarmede hij bij het Oost-Indische leger ge- diend heeft, de ondervinding , aldaar opgedaan, zijn intelligentie en militaire studie, alle hoedanigheden, waaraan men in het jonge Belgische leger be- hoefte had, deden hem spoedig opklimmen tot luitenant-generaal, Adjudant van Koning LEOPOLD en tot den adelstand verheffen. Niemand zal het den achtenswaardigen officier hebben misgund.

Kort vóór zijn dood gaf de Generaal LA HURE het eerste deel zijner ge- denkschriften u i t , behelzende zijn aankomst op Java en den veldtocht op Celebes 1824—1826 (1).

Zoowel hier te lande als in België heeft de achting, die de naam van den schrijver algemeen afdwong, alles voor goede munt doen opnemen, wat er in zijn werk voorkomt, hoewel men bij eenig nadenken kon gissen, dat het geheugen en een rijke phantasie den 80-jarigen Generaal soms parten hebben gespeeld.

Zoo lezen wij o. a. op bladz, 48 en 49 der «Souvenirs", dat LA HURE be- stemd was om den Gouverneur-Generaal, Baron VAN DER CAPELLEN met tien huzaren te escorteeren op reis naar de Molukken, gaande over land van Batavia tot Samarang: »Je montais è, cheval & la suite du gouverneur- général et je quittais Batavia pour n'y rentrer que bien des années plus tard!" Is het de bedoeling te doen gelooven, dat de Schrijver met tien huzaren den Gouverneur-Generaal tot Samaraug, een afstand van 543 KM.

— als van Amsterdam tot Berlijn — te paard heeft geëscorteerd, dan zal een ieder, die eenigszins met de locale gesteldheid in Indië bekend is, on- geloovig de schouders ophalen, aangezien de paardenposterij op Java zich gewoonlijk beweegt met een snelheid, waardoor b. v. de afstand van Buitenzorg tot Batavia, + 57 KM., bijna even spoedig als per spoor (30 KM. per uur) wordt afgelegd.

Eveneens het verhaal aangaande de expeditie van Tanette in Juni 1826 (bladz. 261 der «Souvenirs").

»0n croyait l'autorité hollandaise entièrement rétablie dans l'ile des Célèbes, quand un chef indien, L a p e t a u w , souleva de nouveau la province de Tanetta.

Une armee consideratie s'était rassemblée a sa voix et son royaume s'était transformé en un vaste camp au cri de guerre! In de sFastes militaires des Indes Orientales" van GERLACH, (bladz. 388), die LA HUHE in een enkele jaren te voren gegeven relaas doet spreken, wordt nog gezegd: »Notre position était des plus précaires".

(1) Les Indes orientales Néerlandaises. L'lle des Gélèbes. Souvenirs par Ie General baron LA HURE. Aide de camp du Roi des Belges.— Bruxelles, MUQUABDT et Rotterdam, KRAMERS , 1880.

(9)

l : ' , ' :

Is dat weder niet overdreven? Tanette is een klein onbeduidend landschap, groot 218,94 kerkpalen — 592 KMZ — waarvan slechts 22,52 vierkante palen — 50,89 KM1 — bebouwd zijn; het overige is woest bergland, bewoond, volgens de statistiek van 1861 (1) — die tegenover het jaar 1826 eerder een grooter dan een kleiner cijfer zal aanwijzen — door een bevolking van 13.462 zielen.

Zulk fen bevolking kon hoogstens tusschen twee tot drie duizend gewapenden leveren om aan den oorlogskreet van Vorst LAPETAUW te gehoorzamen.

En dan de buit, die in den zoogenaamden kraton zou zijn gevonden en medegenomen!

Op bladz. 285 der «Souvenirs" wordt gezegd:

»C'étaient des meubles de confection anglaise, une profusion de tapis d'Oriënt magnifiques, des boussolesj des chronomètres, des cloches et des cordages de navire, des armes européennes et indiennes de toutes les espèces de toutes les époques. Enfin, en descendant dans une salie basse, je décou- vris un vaste magasin a poudre, oü les barils anglais étaient empilés avec un soin étonnant".

De geachte Generaal doet het voorkomen, alsof Tanette een aanzienlijke staat ware, die de genoemde rijkdommen zou hebben verkregen door zee- roof. Maar hoe dit te rijmen met een arme bevolking, hoofdzakelijk bestaande van landbouw, niet van zeeroof? Wijlen de Gouverneur van Celebes, de Heer J. A. BAKKERS, vele jaren als adsistent-resideni belast met de politieke aangelegenheden van Celebes, leeft, volgens eigen waarnemingen op reis aldaar, in het 12de deel, bladz. 255 v&n het «Tijdschrift voor Indische taal- land- en volkenkunde", uitgegeven door het Jiataviaasch Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, een belangrijke beschrijving gegeven van Tanette, alwaar hij in 1861 vier maanden heeft doorgebracht. De tegen- woordige toestand zal wel niet veel van dien in 1826 afwijken, onder het genot van langdurige rust en vrede eer zijn verbeterd dan verminderd. De voormelde statistiek van het hmdschapje nu is van den Heer BAKKERS af- komstig. IIij schatte de inkomsten der tegenwoordige vorstin zeer gering, voortspruitende uit de haar toekomende «ornaments-" (kroon) velden, tal van kleine heffingen, boeten, ?nz., welke bij een zeer arme bevolking van niet meer dan 13.000 a 14.000 zielen, slechts weinig kunnen beteekenen.

Het voornaamste, wat zij trekt van haar ornaments-velden, wordt geschat op + f 2400! Wat dan te oordeelen bij zoodanigen toestand omtrent de kracht van een vorst als die van Tanette en het gevaar, waarmede in 1826 de opstand van LAPETAUW het Nederlandsch gezag ^ou hebben bedreigd?

Men ziet, er valt op de geschiedkundige waarde der »Souvenirs", die be- halve de beide genoemde voorbeelden, wemelen van onjuistheden, heel wat af te dingen. Middelerwij l bevatten zij ook krijgskundige opmerkingen van waarde, getuigende van een heideren geest van opmerking.

(1) Aardrijkskundig en Statistiek Woordenboek van Nederlandsen Indic, onder het woord Tanette. Amsterdam, v. K A M P E N , 186'J.

(10)

ARTAN, VITAL ALEXANDRE, (bladz. '207 der jHistoire de la Cavalerie beige") was in Nederlandsch Indië bekend als ARTAN DE ST. MARTIN en behoorde tot de Expeditionnaire Afdeeling. Hij was een flink officier, »qui ne boudait pas" als het op een gevecht of een charge aankwam.

Dat de Ridder DE LA FONTAINE, ALFRED DÉSIRÉ (bladz. 181 en 207) trouwens den 24sten Augustus 1821 zou zijn benoemd tot kolonel en com- mandant van het 1ste regiment huzaren, tevens tot civiel en militair gou- verneur van Banka, is minder juist. Voor het 1ste regiment huzaren leze men het 7de, hetgeen een drukfout kan zijn. Maar zijn benoeming tot civiel en militair gouverneur van Banka is evenmin te rijmen met een benoeming tot commandant van het 7de Regiment huzaren, als de gebruiken in Indië toelaten om den chef van een wapen of dienstvak daaraan te ont- trekken tot andere werkzaamheden. De Kolonel DE LA FONTAINE is nimmer bevelhebber te Banka geweest. Vóór en na 1821 was het de Kolonel KEER.

De Kolonel DE LA FONTAINE heeft den dood gevonden door een noodlottig schot op jacht zijnde met den heer CAROLUS DE LA BRETIJONNIÈRE: een man zóó volkomen zeker van zijn schot, dat hij met de grootste gerustheid den tijger opzocht, waarvan de nabijheid hem gesignaleerd werd, en het dier op korten afstand naderde en velde. Het ongeval met den Kolonel DE LA FONTAINE had plaats des nachts op een wilde varkensjacht. De jagers waren op een weg door het bosch geposteerd en ontvingen strenge aanbeveling hun post niet te verlaten. De Kolonel DE LA FONTAINE , vroolijk en overmoe- dig, had, om zijn gezellen te verschalken, die aanbeveling niet opgevolgd.

CAHOLUS DE LA BRETHONNIÈRE, op korten afstand iets ziende bewegen — DE LA FONTAINE had een gebogen en kruipende houding aangenomen — doch in twijfel of het wel een dier was, riep driemaal aan en loste, geen antwoord bekomende, zijn schot. De arme DE LA FONTAINE zeeg doodelijk getroffen neder. Alvorens hij den geest gaf, verklaarde hij dat DE LA BRET- HONNIÈRE volkomen onschuldig was, en verzocht dringend hem geen leed te berokkenen. Nog herinnert een monument op het kerkhof van Salatiga aan den Kolonel DE LA FONTAINE.

Op bladz. 193 der »Histoire" leest men, dat van de drie regimenten hu- zaren, het 6de en het 8ste den veldslag bij Waterloo hebben bijgewoond, doch het 7de zich in Oost Indië bevond. Maar het 7de regiment werd eerst in 1817 in Indië samengesteld en geremonteerd. De Bengaalsche lan- ciers, sterk twee eskadrons en bereden met Persische paarden, zijn opgericht in navolging van de Engelschen. De lanciers waren Sepoys, maar het kader bestond uit Europeanen. Gedurende het bestuur van den Commissaris- Generaal DU Bus DE GHISIGHNIES zijn de Bengaalsche lanciers als maatregel van bezuiniging opgeheven. Die ruiterij in den oorspronkelijken vorm te behouden en aan te vullen was te kostbaar. Wel werd in 1815 de brigade infanterie, voor Oost Indië bestemd, opgericht; maar toen NAPOLEON I den

(11)

Il i

i

Isten Maart 1815 van het eiland Elba naar Frankrijk terugkeerde, stelde men haar vertrek uit, om aan den ophanden zijnden veldtocht te kunnen deel- nemen. Die brigade vertrok tegen het einde van 1815 met een eskader van negen oorlogsschepen, dat den 29sten October uit Texel zeilde en een tamelijk lange reis had. De overname van Java had eerst plaats den 19den Augustus 1816; die van de Buiten-bezittingen, nog later.

Bij Z. E. den Luitenant-Generaal J. F. GRAAF DU MONCEAU (bladz. 214) is niet vermeld, dat hij, behalve Ridder Grootkruis van den Nederlandschen Leeuw en de Luxemburgsche orde van de Eikenkroon, ook was Ridder van de 3de klasse der Militaire Willemsorde, Ridder van het Legioen van Eer en der orde van St. Louis, tevens Ridder Grootkruis der orden van den Toren en het Zwaard, van de Militaire orde van St. Bento d'Avis van Portugal, van Waldeck-Pyrmont, de Leeuw en de Zon van Perzië. De Schrijver noemt hem Graaf van Bergendael, onder welk predicaat hij bij ons niet bekend is. De Nederlandsche ruiterij is immer grootsch op een opper- officier als de Luitenant-Generaal Graaf DU MONCEAU, die lange jaren als inspecteur het bevel voerde over het wapen, wiens adeldom, ware hij niet reeds edel geboren, op het oorlogsveld was bevochten (1).

De heer CRUYPLANTS vermeldt niet den naam van MOREL. Evenals meerden zijner landgenooten was hij te laat uit Franschen dienst ontslagen om een plaatsing te bekomen in het Nederlandsche leger. Hij heeft als chef d'escadron bij Waterloo tegen ons gevochten; ook wijlen de Generaal H. DE STUERS verkeerde in dat geval. MOREL moet een wonderschoone man zijn geweest, en stond te Gent bekend onder den naam van »le beau MOREL". Jong, even 20 jaar oud, chef d'escadron en Ridder van het Legioen van Eer, valt het gemakkelijk te verklaren, dat hij, na de abdicatie van Fontainebleau, dacht in Frankrijk een betere carrière te zullen maken dan in zijn vaderland, welks lot toen nog niet was beslist. Na Waterloo kon hij in ons leger niet worden opgenomen. Naar Indië te gaan, zooals eenige zijner lotgenooten, lachtte hem niet toe. Hij bleef te Gent. Waarvan hij leefde, was iedereen een raadsel. Fortuin bezat hij niet; een gesalarieerde betrekking had hij evenmin, en de vreemdste geruchten waren in omloop omtrent hom en zijn »amoureuse"

lotgevallen, die voor de naturalistische strekking der hedendaagsche Fransche literatuur wellicht rijke stof zou hebben opgeleverd. MOREL was »homme du monde" en te huis in de voornaamste gezelschappen, waar hij uitmuntte door goede vormen, een vroolijken en aangenamen toon. Doch dat onbezorgde, avontuurlijke leven kon niet altijd duren. In 1825 zag hij zich genoodzaakt de hem, op voorspraak van den Hertog VAN SAXEN WEIMAR, aangeboden

(1) Wij schreven den 20sten Februari: Zijn Excellentie de Luitenant-Generaal J. V. GIUAV DU MONCEAU, Chef van het Militair Huis des Konings , overleed den Isten Maart d. a . v. op zijn vier-en-negentigsten verjaardag.

(12)

betrekking van ritmeester bij het 7de regiment huzaren aan te nemen. In 1827 diende hij bij de Djajang-Sekars, geëerd bij de bevelhebbers van het leger, ten paleize van den Commissaris-Generaal zeer gezien, door hooger en lager geplaatste kameraden op het bivak als een vroolijk kameraad ge- zocht. In 1835 verkreeg hij als majoor of luitenant-kolonel het bevel over het korps Djajang-Sekars en vertrok in dat jaar of het volgende met pensioen naar Europa. Een werkzaam deel aan den oorlog van Java heeft de heer MOREL niet genomen.

Natuurlijk was het doel van bovenstaande bemerkingen geenszins, om de verdiensten van de Belgische officieren in Oost Indië te verkleinen; toch meenden wij ze, ter wille van de geschiedkundige waarheid, te moeten meedeelen. Er schiet voor de besproken hoofdpersonen nog genoeg over om hen te waardeeren als brave, flinke soldaten, die een belangrijk, zeer werk- zaam aandeel hebben gehad aan het bedwingen van den opstand onder DIPO NEGORO.

De Kapitein CRUYPLANTS heeft voor de cavalerie-officieren van Zuid- en Noord-Nederland een verplichtend werk verricht. Doch met betrekking tot hetgeen 50 tot 60 jaar geleden in Indië is geschied kon hij niet zoo goed zijn onderricht, als tijdgenooten van hoogeren rang, wier vóórlichting ons vereerend en leerrijk mocht ten deel vallen. Daarvoor betuigen wij hun onzen eerbiedigen dank.

's Gravenhage, 20 Februari 1884.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

„Terwijl het net belangrijk is ons te tonen, niet als mensen zonder zorgen maar als gelovigen die hun zorgen kunnen neerleggen voor God en

Sijn jaren daghen uren die waren al ghetelt, En de doot en heeft hem niet eer ghevelt, Dan doen hy volbrocht hadde sijn voyage, En hy en soude oock gheen avantage, Verworven hebben

De eerste dagen had hij gewalgd van de vuile, roodbruine massa's waarin hij moest wroeten met zijn vingers en van de zoete, blauwgrijze lucht die in de zaal hing, een lucht die in

Het zanduur van de dood ruist in haar kleine hand, de roze van haar mond welkt treuzelend naar binnen.. Bertus Aafjes, Het zanduur van

Als Dorus er maar accoord mee is, dat ze languit op de banken gaan maffen, en als hij niet al te zuinig kijkt naar de pakkage, boven het toelaatbare gewicht aan eigen reisgoed, en

Ei, lieve wolk, hebt u soms mijn luchtballon gezien.. Mijn broeder heeft er juist

Want naauwlyks had hy zyn Voet op de eerste Trap gezet, of de Slaapende Man Ontwaakte en zag na de Deur; Dit tweede Gezigt deed den intreeder wel haast agter uit wyken, waar op de

Hij heeft zich ter beschikking van notarissen ge- steld tot het afschrijven van acten, en van koop- lieden om hun van dienst te zijn in het boekhouden, en dit alles is de