• No results found

PROEFSLEUVENONDERZOEK MET DOORSTART NAAR OPGRAVING INDUSTRIETERREIN 4A-D TE PANNINGEN GEMEENTE PEEL EN MAAS

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "PROEFSLEUVENONDERZOEK MET DOORSTART NAAR OPGRAVING INDUSTRIETERREIN 4A-D TE PANNINGEN GEMEENTE PEEL EN MAAS"

Copied!
64
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

PROEFSLEUVENONDERZOEK MET DOORSTART NAAR OPGRAVING INDUSTRIETERREIN 4A-D

TE PANNINGEN

GEMEENTE PEEL EN MAAS

(2)

© Econsultancy bv, Swalmen

Foto’s en tekeningen: Econsultancy bv, tenzij anders vermeld

Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgevers.

Econsultancy aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit de toepassing van de adviezen of het gebruik van de resultaten van dit onderzoek.

Proefsleuvenonderzoek met doorstart naar opgraving Industrieterrein 4a-d te Panningen

in de gemeente Peel en Maas

Opdrachtgever Gemeente Peel en Maas Wilhelminaplein 1 5981 CC Panningen

Project PAN.GEM.APO Rapportnummer 14061650

Status definitief Versienummer D1

Datum 14 september 2016

Vestiging Swalmen

Auteur(s) Drs.T.H.L.Hos Ma Paraaf

Met een bijdrage van:

P. Wemerman (Econsultancy)

Autorisatie Drs. A.H. Schutte (Senior KNA-Archeoloog) Paraaf

(3)

Administratieve gegevens plangebied

Projectcode en nummer 14061650 PAN.GEM.APO

Toponiem Industrieterrein 4a-d

Opdrachtgever Gemeente Peel en Maas

Gemeente Peel en Maas

Plaats Panningen

Provincie Limburg

Kadastrale gegevens Gemeente Helden, sectie G, nummer: 2349

Omvang plangebied circa 1,2 ha

Kaartblad 58 B (1:25.000)

coördinaten centrum plangebied X: 196.750 / Y: 400.569

Bevoegde overheid Gemeente Peel en Maas

Mevrouw S. Stienen

jacqueline.stienen@peelenmaas.nl

Postbus 7088 5980 AB Panningen Tel. 077 - 3279635

Deskundige namens de bevoegde overheid ArchAeO drs. F.P. Kortlang advies@archaeo.nl

Rapelenburglaan 9 5654 AP Eindhoven 040 2519270

ARCHIS2

Onderzoeksmeldingsnummer (OM-nr.)

Proefsleuven 62459

Opgraving 63067

Archeoregio NOaA Brabants zandgebied

Beheer en plaats documentatie Econsultancy, Swalmen/ Provinciaal Archeologisch Depot Limburg

Uitvoerders Econsultancy, T.H.L. Hos, G.J. Boots, P. Beurskens, P. Kubiak

Kwaliteitszorg

Econsultancy beschikt over een eigen opgravingsvergunning, afgegeven door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE). De opgravingsvergunning geeft opdrachtgevers de zekerheid dat het uitvoerend bureau werkt conform de eisen die de RCE stelt op het gebied van competenties en integriteit van medewerkers en het toepassen van vigerende normen en onderzoeksprotocollen.

Betrouwbaarheid

Dit onderzoek is op zorgvuldige wijze uitgevoerd, conform de toepasselijke en van kracht zijnde regelgeving en richtlijnen die zijn opgesteld in het Programma van Eisen Industrieterrein 4a-d te Panningen, gemeente Peel en Maas (25-06-2014).

(4)

SAMENVATTING

Econsultancy heeft in opdracht van Gemeente Peel en Maas een proefsleuvenonderzoek met een doorstart naar een opgraving uitgevoerd op het Industrieterrein 4a-d te Panningen in de gemeente Peel en Maas (zie figuren 1 en 2). In het plangebied zal nieuwbouw worden gerealiseerd. Het archeo- logisch onderzoek wordt noodzakelijk geacht om te bepalen of er een gerede kans is dat archeologi- sche waarden wel of niet aanwezig (kunnen) zijn in de ondergrond, die door de voorgenomen bo- demingrepen kunnen worden aangetast/verloren kunnen gaan. Daarom is het binnen het kader van de Wet op de Archeologische MonumentenZorg uit 2007 (WAMZ), voortvloeiend uit het Verdrag van Malta uit 1992, verplicht voorafgaand archeologisch onderzoek uit te voeren (zie bijlage 3).

Op basis van een eerder uitgevoerd bureau- en booronderzoek bleek dat voor het plangebied een hoge verwachting geldt voor het aantreffen van sporen vanaf het Neolithicum. Om te toetsen of deze sporen inderdaad aanwezig zijn is een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Hierbij bleek dat in één proefsleuf in het plangebied sporen aanwezig zijn die gedateerd kunnen worden in de Bronstijd.

Rondom deze proefsleuf is vervolgens doorgestart naar een opgraving.

Tijdens deze opgraving zijn sporen aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Midden – Late Bronstijd. Het betreft een noord – zuid georienteerde plattegrond met een formaat van 11,6 x 6 meter, een graansilo en een palencluster. Vermoedelijk hebben we te maken met ten minste twee erven.

Een verkool eikentakje uit de silo is gedateerd met 14C in de Midden Bronstijd.

De aangetroffen erven zijn aangetroffen op de oostkant van de dekzandrug waar Helden en Panningen op liggen. Deze hogere gronden waren uitermate geschikt voor landbouwers om hun gewassen op te telen. Ten oosten van de dekzandrug ligt een lager gelegen dekzandvlakte waar het beekdal van de Kwistbeek door heen stroomt. In dit beekdal zullen de bewoners uit de Bronstijd hun dieet hebben kunnen aanvullen met visserij, jacht en het verzamelen van vruchten.

De erven uit de Bronstijd maken deel uit van een systeem van prehistorische erven die over de dekzandrug “gezworven” hebben. Nabij het erf lag een akker en als de bodem uitgeput raakte, werden erf en akker verplaatst naar een nog niet ongonnen deel. Bij de Bronstijd nederzetting zal ook een grafveld gehoord hebben, maar waar deze gelegen heeft is niet bekend.

(5)

INHOUDSOPGAVE

1 INLEIDING ... 1

2 BUREAUONDERZOEK ... 2

2.1 Geologie ... 3

2.2 Archeologische gegevens uit de omgeving ... 3

2.3 Historisch kaartmateriaal ... 8

2.4 Samenvatting ... 9

3 ONDERZOEKSVRAGEN... 10

3.1 Doelstelling ... 10

3.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders ... 10

3.3 (Centrale) vraagstelling ... 10

3.4 Onderzoeksvragen ... 10

4 METHODIEK VELDONDERZOEK ... 12

4.1 Inleiding ... 12

4.2 Methodiek opgraving ... 12

5 RESULTATEN VELDONDERZOEK ... 15

5.1 bodemopbouw ... 15

5.2 Analyse sporen en structuren ... 15

5.3 Vondstmateriaal ... 19

5.4 Grondmonsters ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd. 6 SYNTHESE ... 21

7 CONCLUSIE EN BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN ... 23 7.1 Conclusie ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

7.2 Beantwoording van de onderzoeksvragen ... Fout! Bladwijzer niet gedefinieerd.

(6)

1 INLEIDING

De gemeente Peel en Maas is voornemens om mee te werken aan een grondruil met het bedrijf Van Happen. Thans is het bedrijf nog gevestigd aan de Beekstraat 78 te Panningen, maar zal op termijn gaan verhuizen naar de locatie aan Industrieterrein 4a-4d te Panningen (afstand circa 750 m). Uit een aangepast ontwikkelingsplan blijkt dat Van Happen van plan is een bedrijfsloods op het westelijk ge- deelte van het perceel te bebouwen. Daarbij heeft Van Happen aangegeven dat met het aanleggen van de verharding de grond dieper dan 40 cm beneden maaiveld geroerd zal gaan worden. Eerder al (2008) heeft in het plangebied een archeologisch bureauonderzoek en karterend booronderzoek plaatsgevonden.1 Uit deze onderzoeken bleek dat er in het plangebied een enkeerdgrond aanwezig is die direct op de C-Horizont gelegen is. In de top van deze C-Horizont kunnen archeologische sporen aanwezig zijn. Om vast te stellen of er archeologische sporen in de ondergrond aanwezig zijn, is aan- bevolen om een proefsleuvenonderzoek uit te voeren. Dit proefsleuvenonderzoek is uitgevoerd in juli 2014. Tijdens dit proefsleuvenonderzoek zijn in de zuidoosthoek van het plangebeid sporen aange- troffen die gedateerd kunnen worden in de Midden Bronstijd. Na overleg in het veld is besloten deze sporen te behouden ex – situ. De opgraving heeft in dezelfde maand nog plaatsgevonden.

Afbeelding 1: plangebied op de topografische kaart van Nederland

1 Kortlang, 2014

(7)

2 BUREAUONDERZOEK

Afbeelding 2: AHN kaart van de omgeving van het plangebied. Het plangebied ligt op een hoge dekzandrug ten noordwesten van de Maas

(8)

2.1 Geologie

Het plangebied ligt aan de oostkant van een dekzandrug circa zeven kilometer ten noordwesten van de huidige loop van de Maas. De dekzandrug is gevormd tijdens het Weichselien (116.000 – 11.700 BP). Deze afsluitende periode van de laatste ijstijd werd onder andere gekenmerkt door een Maas met een vlechtend riviersysteem en een drooggevallen Noordzeebekken. Het landijs reikte niet tot Nederland. Er heerste hier indertijd een toendraklimaat, met weinig tot geen vegetatie, waarbij de wind vrij spel had. Met name uit het Noordzeebekken werd zand opgeblazen en in zogenaamde dek- zandruggen afgezet in onder andere Brabant en Limburg. De dekzandrug waar het plangebied op ligt is dan ook in deze periode gevormd. De dekzandrug wordt nog eens extra geaccentueerd doordat het ten noorden van de Peelrandbreuk ligt in het stijgende Peelblok.

Tijdens grote delen van het Weichselien was de Maas een vlechtend riviersysteem. Tegen het eind van de laatste ijstijd verandert dit systeem door onder andere stijgende temperaturen langzaam in een meanderend systeem. Aan de zuidkant wordt de dekzandrug afgesneden door een Maasterras dat gevormd is in de Allerød periode (13.900 – 12.850 BP).2 Hierna heeft de Maas zich steeds verder en dieper ingesleten totdat het de huidige loop bereikt heeft. Regenwater loopt vanuit de dekzandrug via het beekdal van de Kwistbeek en de Elsbeek naar de Maas toe.

Tijdens het holoceen heeft zich in het plangebied een podzolbodem ontwikkeld. Deze gronden waren geschikte landbouwgronden, zei het dat ze snel uitgeput raakten. Om de vruchtbaarheid te vergroten is vanaf de middeleeuwen een plaggendek opgeworpen. Tegenwoordig is dit plaggendek circa 80 centimeter dik en de bodem kan hierdoor geclassificeerd worden als een enkeerdgrond.

2.2 Archeologische gegevens uit de omgeving

Tussen het plangebied, gesitueerd op een hoge dekzandrug, en de Maas ligt een lagere vlakte waar- in beekdalen zich een weg banen naar de Maas. Deze verschillende landschappen zullen een hoge aantrekkingskracht gehad hebben op (vroege) landbouwers. De dekzandrug zal door zijn hoge ligging geschikt zijn geweest voor landbouw, terwijl de lagere vlakte en de beekdalen onder andere voor jacht en visserij gebruikt konden worden.

Industrieterrein Panningen

Op de dekzandrug zelf zijn verscheidene archeologische onderzoeken geweest. De meest relevante liggen circa 700 meter ten westen. Het betreft twee archeologische opgravingen uit 2002 en 2003.

Hierbij zijn 33 crematiegraven aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Midden en Late IJzer- tijd en een huisplattegrond die vermoedelijk gedateerd kan worden in de vroege IJzertijd. Ook zijn er losse sporen en vondsten aangetroffen die gedateerd kunnen worden in het Neolithicum (Michels- bergcultuur), Bronstijd en Late Middeleeuwen. Opvallend zijn een groot aantal ronde kuilen met een diameter van circa 1,25 meter en een diepte van circa 1 meter. De vulling is donkergrijs en los van structuur, de bodem is vlak. Kenmerkend zijn twee lange rijen van deze kuilen parallel aan elkaar op het hoogste punt van de dekzandrug. De functie van de kuilen is niet bekend, het zou om vlasrootkui- len kunnen gaan, maar de ligging op de top van de dekzandrug spreekt dit tegen. Er is navraag ge- daan bij lokale boeren, maar die hadden geen verklaring. Een agrarische functie lijkt echter wel de meest voor de hand liggende.3

2 Van der Berg, 1996

3Rensink et al., 2006, Kenemans en Lohof, 2005

(9)

Afbeelding 3: Opgraving uit 2002 en 2003. Het donkergrijze vlak is gezeefd op het voorkomen van vuursteenvondsten.

Afbeelding 4 en 5: Midden Bronstijd Plattegronden in De Mendert in Neer.

(10)

De Mendert te Neer

In 2009 en in 2013 zijn in het plangebied de Mendert in Neer archeologische onderzoeken uitgevoerd.

Het plangebied ligt op een rivierduin in het Allerødterras, circa 3 kilometer ten noordwesten van de Maas en circa 500 meter ten zuiden van de Peelrandbreuk. De bedding van de Wijnbeek volgt hier de breuk. In het plangebied zijn een tweetal Midden - Bronstijdplattegronden (1800 – 1100 BC) aange- troffen. In 2013 is een plattegrond aangetroffen die noordoost – zuidwest georiënteerd is en een leng- te heeft van circa 12 meter en een breedte van circa 8,5 meter. De plattegrond bestaat uit wandstijlen en heeft slechts één spoor op de middenas. Dit betreft een kuil waarin fragmenten van een Midden - Bronstijdpot met stafband met nagelindruk/rietstengelindruk en een korte opstaande rand is aange- troffen. Deze pot is in de periode 1200 – 1000 v. Chr. gedateerd. Vermoedelijk gaat het om een huis- offer.

In 2009 is tijdens de begeleiding een huisplattegrond van het type Sittard – Geleen aangetroffen.

Deze huisplattegrond is noordwest – zuidoost georiënteerd en meet 23 x 6,5 m. De plattegrond is tweebeukig met één rij middenstaanders. Op enkele plaatsen zijn reparaties zichtbaar. De ingang kan aan de noordelijke lange wand in het oosten gezeten hebben. De zuidelijke lange wand mist enkele palen in het westen, vermoedelijk zijn deze palen niet diep genoeg ingegraven om nog zichtbaar te zijn in het vlak.

Naast de plattegrond zijn er een kringgreppel en een zestal crematiegraven aangetroffen. De kring- greppel is gedateerd in de late Bronstijd / vroege IJzertijd, vermoedelijk dateren de crematiegraven in dezelfde periode. Opvallend is het voorkomen van een crematie in de rij middenstaanders van de plattegrond. Het crematiegraf in de huisplattegrond zou dan ingegraven kunnen zijn ruim nadat het huis verdwenen was.

Schrames te Helden

In 2004 is door BAAC een archeologische opgraving uitgevoerd op het plangebied Schrames te Hel- den. Hierbij zijn bewoningssporen aangetroffen die gedateerd kunnen worden vanaf de Steentijd tot en met de Middeleeuwen. Van de 42 aangetroffen huisplattegronden zijn er volgens de onderzoekers dertien toe te wijzen aan de Bronstijd. Het betreft met name plattegronden van het type Oss Ussen 1.

Dit soort plattegronden is archeologisch goed bekend van onder andere de opgravingen in Oss en Eindhoven. Het zijn lange boerderijen met lengte van circa 20 meter en een breedte van circa 6 me- ter. De kern is circa 4 meter breed en bestaat uit een paren binnenstijlen. Om de binnenstijlen heen ligt de wand die aan één of beide kopse kanten een afgeronde kant heeft. De sporen in Schrames waren niet bijster goed bewaard gebleven. De binnenstijlen zijn veelal goed teruggevonden, maar de ondieper ingegraven wandstijlen ontbreken vaak. De huisplattegronden maken deel uit van tenminste zes erven, waarbij erf 1 dateert uit de Vroege Bronstijd. Een erf bestaat volgens de onderzoekers uit een huisplattegrond en enkele spiekers en / of kuilenclusters. Opvallend is de afwezigheid van water- putten en graansilo’s.4

4 Winter, 2010

(11)

Afbeelding 6: Bronstijderven in Schrames in Helden.5

5 Winter, 2010 p. 74

(12)

Panningen Industrieterrein 4a-d – vooronderzoek

In 2008 heeft in het plangebied een archeologisch bureau- en een verkennend booronderzoek6 plaatsgevonden. In 2009 heeft er een aanvullend karterend booronderzoek plaatsgevonden.7

Tijdens het bureauonderzoek is gebleken dat het plangebied een hoge verwachting heeft voor zowel jagers en verzamelaars als voor landbouwers. Tijdens het hierop volgende booronderzoek is geble- ken dat in het plangebied een verstoorde bodemopbouw is aangetroffen. Slechts in drie van de vijftig boringen is een onverstoorde veldpodzol aangetroffen. Hiermee kon de archeologische verwachting op het aantreffen van sporen van jagers en verzamelaars worden bijgesteld naar laag. De archeologi- sche verwachting op het aantreffen van sporen van landbouwers (Neolithicum – Nieuwe tijd) blijft echter onverminderd hoog

6 Deville et al., 2008

7 Houbrechts, 2009

(13)

2.3 Historisch kaartmateriaal

Het Historisch kaartmateriaal dat beschikbaar is van de locatie is tot 1950 vrij uniform. Het plangebied lig ten noorden van het gehucht Stokx op een hoger gelegen akkercomplex. Dwars door het plange- bied loopt de weg die vanuit Stokx naar het noorden gaat. Op de bonnekaart van 1905 is duidelijk te zien dat de bewoning zich geclusterd heeft op de lagere delen van het landschap. Dit is een proces wat zich in de Late Middeleeuwen heeft voltrokken toen onder andere om de groei van steden moge- lijk te maken het akkerareaal werd vergroot. In de jaren zestig van de twintigste eeuw wordt het indu- strieterrein ontwikkeld en wordt de weg opgeheven. Ook in het plangebied zelf is industriële bebou- wing gerealiseerd.

Afbeelding 7: plangebied op de kaart van 1905.

(14)

Afbeelding 8: plangebied op de kaart van 19678.

2.4 Samenvatting

Het plangebied Panningen – Industrieterrein 4 a – d ligt aan de oostkant van een hoge dekzandrug circa zeven kilometer ten noordwesten van de huidige loop van de Maas. Tussen de dekzandrug en de Maas ligt een lagere vlakte met de beekdalen van de Kwistbeek en de Elsbeek. Dit gevarieerde landschap moet gezorgd hebben voor een grote verscheidenheid aan natuurlijke hulpbronnen, zoals voedsel en vruchtbare bodems, en moet zeer geschikt zijn geweest voor menselijke bewoning.

Uit de archeologische gegevens die bekend zijn van het plangebied en in de buurt liggende gelijk- waardige locaties blijkt inderdaad dat het in het verleden gewilde locaties waren voor menselijke be- woning. 700 meter ten westen zijn bij opgravingen in 2003 en 2004 sporen aangetroffen die geda- teerd kunnen worden vanaf het Neolithicum. In de Mendert in Neer zijn sporen aangetroffen die geda- teerd kunnen worden in de Midden – Bronstijd. In Schrames te Helden zijn in 2004 meerdere erven aangetroffen die gedateerd kunnen worden in onder andere de Bronstijd.

De boerderijen hebben tot de Late Middeleeuwen over het akkercomplex gezworven. Iedere keer als een boerderij gesloopt werd is een nieuwe in de nabijheid gebouwd. Het is onwaarschijnlijk dat de omgeving van het plangebied continu bewoond geweest is, het is goed mogelijk dat het in delen van de geschiedenis verlaten is vanwege bijvoorbeeld een uitgeputte bodem.

Ook in de Middeleeuwen zal het plangebied beakkerd zijn geweest. In de Late Middeleeuwen ver- schuiven de boerderijen naar de huidige locaties aan de rand van het akkercomplex. Dit gebeurde om het akkerareaal te vergroten om onder andere de steden van voldoende voedsel te kunnen voorzien.

Vanaf de Late Middeleeuwen wordt tevens een plaggendek opgeworpen om de vruchtbaarheid van de bodem te vergroten.

8 www.watwaswaar.nl

(15)

3 ONDERZOEKSVRAGEN9 3.1 Doelstelling

Proefsleuven

Het gebied kent een brede verwachting en een kans op het aantreffen van archeologische resten. Om deze verwachting te toetsen wordt dit proefsleuvenonderzoek uitgevoerd.

Het doel van het Inventariserend Veldonderzoek Proefsleuven (IVO-P) is het toetsen van de gespeci- ficeerde archeologische verwachting van het plangebied en het in kaart brengen en waarderen van de aanwezige archeologische vindplaatsen. Hierbij dient de aan- of afwezigheid van archeologische waarden vastgesteld te worden. Indien een vindplaats aanwezig is, dan dient de behoudenswaardig- heid van de vindplaats op basis van inhoudelijke en fysieke kwaliteit (aard, datering, karakter, om- vang, gaafheid, conservering) te worden vastgesteld.

Opgraving

Het doel van de archeologische opgraving is het behouden van de aangetroffen vindplaats ex situ.

3.2 Relatie met NOaA en/of andere onderzoekskaders

De Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (NOaA, www.noaa.nl) biedt een leidraad voor onder- zoeksrichtingen die op het onderhavige onderzoek van toepassing kunnen zijn. Indien daadwerkelijk sprake is van vindplaatsen dan sluit het onderzoek aan bij de vraagstellingen zoals verwoord in de hoofdstukken 11, 17, 18 en 22 van de NOaA (Arts et al. 2008; Deeben et al. 2006; Gerritsen et al.

2006; Van Enckevort et al. 2006).

3.3 (Centrale) vraagstelling

Het proefsleuvenonderzoek in het plangebied ‘Industrieterrein 4a-4d’ heeft tot doel inzicht te krijgen in aard, omvang, datering, kwaliteit en behoudenswaardigheid van de aan te treffen archeologische resten.

3.4 Onderzoeksvragen10

De volgende meer algemene onderzoeksvragen vormen mede het kader van het proefsleuvenonder- zoek.

1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden?

2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven?

3. Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van de aangetroffen sites aanwezig zijn en wat is de verwachting omtrent de fysische en inhoudelijke kwaliteit daarvan?

Gaafheid en conservering van de vindplaatsen:

9 Kortlang, 2014

10 Ook gesloten vragen (die met ja of nee zouden kunnen worden beantwoord) dienen met een degelijke onderbouwing beant- woord te worden.

(16)

4. In welke lagen, zones of gebieden bevinden zich gave en goed geconserveerde archeologi- sche resten of waar zijn ze te verwachten?

5. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?

Perioden en sites:

6. Indien er archeologische resten aanwezig zijn, kunnen er binnen de vindplaats aparte sites onderscheiden worden, en zo ja, op welke gronden?

7. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de sites en wat is de onderlinge samenhang?

8. Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

a. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing b. de geologische en/of bodemkundige eenheid c. de omvang (inclusief verticale dimensies) d. aard /complextype / functie

e. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) f. de vondst- en spoordichtheid

g. de stratigrafie

h. de ouderdom, periodisering, typo-chronologische classificatie11

9. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, perceelsinde- ling, akkers, grondstofwinning, vennen, et cetera?

10. Zijn er aanwijzingen voor agrarische en/of ambachtelijke activiteiten? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke kenmerken zijn hieraan naar analogie van vraag 9 te geven?

11. Kunnen meerdere bewoningsfasen (relatief en absoluut) onderscheiden worden?

12. Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik ge- raakt?

Landschap en bodem:

13. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

14. Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de strati- grafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogingslagen of cul- tuurlagen?

15. Wat is de datering van een eventueel aanwezige cultuurlaag onder het akkerdek?

16. Wat is het paleo-ecologische potentieel van het onderzoeksgebied? Liggen in de omgeving locaties die voor analyse bemonsterd kunnen worden? Wat is de te verwachten kwaliteit er van?

17. Kan aan de hand van archeologisch vondstmateriaal uit het eventueel aanwezige akkerdek een uitspraak worden gedaan over de ouderdom en/of de vorming van dit akkerdek?

18. Bevinden zich in het cultuurdek (plaggendek en onderliggende cultuurlagen) sporen van ak- kerbewerking (zoals ploeg- en spitsporen)?

19. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan op de archeologische resten?

11 In de rapportage dient rekening te worden gehouden met de volgens de NOaA vereiste terminologie voor de Middeleeuwen.

In tabellen kunnen de Archis-aanduidingen LMEA en LMEB gebruikt worden. In teksten dient gesproken te worden van Volle en Late Middeleeuwen (respectievelijk 1050-1250; 1250–1500).

(17)

4 METHODIEK VELDONDERZOEK 4.1 Inleiding

Voor de archeologische opgraving is door ArchAeO een programma van Eisen opgesteld.12 In dit document zijn de eisen vastgelegd waaraan het archeologische onderzoek dient te voldoen. De me- thodiek en onderzoeksvragen zoals die in het PvE zijn opgenomen, worden in dit hoofdstuk verwoord.

4.2 Methodiek opgraving

Naast de eisen zoals omschreven in het PvE is het archeologisch onderzoek is uitgevoerd conform de eisen en normen zoals aangegeven in de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie (KNA, versie 3.3, december 2013), die is vastgesteld door het Centraal College van Deskundigen (CCvD) Archeo- logie en is ondergebracht bij het SIKB te Gouda.

Op 15 en 16 juli 2014 zijn acht proefsleuven aangelegd conform PvE. Proefsleuf 1 moest een kwart- slag gedraaid worden vanwege de aanwezigheid van een vervuilde spot. Proefsleuf 8 is enkele me- ters verplaatst naar het oosten vanwege de ligging van een leiding. Proefsleuf 7 is een kwartslag ge- draaid vanwege de ligging van een gronddepot (niet zichtbaar op luchtfoto). Proefsleuf 3 is verlengd vanwege de aanwezigheid van een grote verstoring in het midden van de put. In proefsleuf 6 tenslotte is een uitbreiding gerealiseerd van circa 75 m² teneinde enkele aangetroffen sporen in de proefsleuf te kunnen waarderen. In totaal is er 955 m² aan proefsleuven aangelegd.

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn er sporen aangetroffen in proefsleuf 6. Het betroffen paalkui- len, kuilen en een silo. Deze sporen kunnen vermoedelijk gedateerd worden in de Bronstijd. Vanwege de aanwezigheid van deze sporen is besloten om door te starten naar een definitieve opgraving. De- ze opgraving heeft plaatsgevonden tussen 21 en 23 juli. Hierbij is afgesproken om niet verder te gra- ven als er een lege zone van 10 meter is aangetroffen. Bij werkput 12 is niet verder naar het westen uitgebreid in verband met de aanwezigheid van een spot mogelijk vervuilde grond. In totaal zijn 8 werkputten aangelegd met een totaal oppervlakte van 1443 m² (dit is inclusief proefsleuf 6).

Van alle proefsleuven en opgravingsputten zijn vlakfoto’s gemaakt. Alle sporen zijn aangekrast en ingemeten met een GPS. Bij de proefsleuven is een selectie van de sporen gecoupeerd, gefotogra- feerd en gedocumenteerd, en indien antropogeen, afgewerkt. Bij de opgravingsputten zijn alle sporen gecoupeerd, gefotografeerd, gedocumenteerd en afgewerkt. Alle foto’s zijn voorzien van een schaal- stok en noordpijl, alle coupes zijn digitaal getekend op een schaal van 1:20.

Vondsten aangetroffen bij het aanleggen van het vlak zijn als puntvondst ingemeten met de GPS.

Vondsten gedaan bij het couperen en afwerken van de sporen zijn per spoor en vulling gedocumen- teerd.

Bij iedere proefsleuf is aan het begin en het eind (om de 25 m) een profielkolom gedocumenteerd.

Profielkolommen zijn over een breedte van 1 meter opgeschaafd, gefotografeerd, digitaal getekend, lithologisch beschreven conform de NEN 510413 en bodemkundig14 geïnterpreteerd.

12 Kortlang, 2014.

13 NEN 5104 1989.

14 De Bakker en Schelling 1989.

(18)

Afbeelding 9: proefsleuven geprojecteerd op de luchtfoto van 2010.

(19)

Afbeelding 10: alle puttenkaart geprojecteerd op de luchtfoto van 2010.

(20)

5 RESULTATEN VELDONDERZOEK 5.1 bodemopbouw

De top van de bodem bestaat uit een 60 tot 80 centimeter dik verstoord plaggendek. Meerdere malen is het plaggendek omgezet en is er puin in terecht gekomen. Slechts op enkele plaatsen is een on- verstoord plaggendek aangetroffen. In het hele plangebied ligt onder het plaggendek een bioturbatie- laag (mollenlaag) van 10 tot 20 centimeter dik. Hieronder ligt de C-Horizont. Het is niet meer te ach- terhalen wat voor een soort podzol er oorspronkelijk is geweest. Hiervoor is er te weinig van de oor- spronkelijke bodemopbouw over.

Afbeelding 11: Profielin proefsleuf 8

5.2 Analyse sporen en structuren

Tijdens het archeologisch veldonderzoek zijn er 134 sporen aangetroffen. Uit de clustering van de sporen kan een erf uit de Midden – Late Bronstijd worden gedestilleerd. Aangetroffen zijn een bijge- bouw (structuur 1), een silo (structuur 2) en een conglomeratie paalkuilen. Verder zijn er een karren- spoor en enkele kuilen uit de Nieuwe tijd aangetroffen.

Structuur 1

Structuur 1, aangetroffen in werkput 12, is noord – zuid georiënteerd en meet 11,6 x 6 meter. De plat- tegrond bestaat uit twee rijen gepaard staande palen. Er is geen vondstmateriaal in de vulling van de paalkuilen aangetroffen. S104, S127 en S123 zijn vermoedelijk voorraadkuilen. Vondsten uit deze kuilen dateren in de Midden – Late Bronstijd. Het is niet duidelijk of de plattegrond en de kuilen gelijk- tijdig zijn. S118, 119 en 121 zijn sporen waarvan de vulling voortkomt uit het plaggendek en daarmee een datering hebben in de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd.

Bronstijd paalkuilen

In werkput 9 en 12 is een clustering paalkuilen aangetroffen, waaruit geen plattegrond herleid kan worden. Opvallend hier is een zwaar gebioturbeerde zone aan de westkant. Er is een tweede vlak aangelegd en dat heeft één extra spoor (S150) opgeleverd. De lengte van de cluster bedraagt circa 12 meter en dat is ongeveer even lang als structuur 1 is. Uit de clustering van paalsporen kan echter geen duidelijke plattegrond gedestilleerd worden, maar vermoedelijk behoren de palen wel tot één of twee plattegronden. In de vulling van de sporen zijn meerdere fragmenten aardewerk uit de Bronstijd aangetroffen. Rondom de palencluster zijn een drietal kuilen met Bronstijdaardewerk aangetroffen

(21)

(S56, S57 en S60). Deze kuilen zullen in of nabij de plattegrond gelegen hebben en mogelijk als voor- raadkuil gediend hebben.

Silo

In werkput 6 is een silo aangetroffen. Deze is gebruikt om graan in op te slaan, zodat het het jaar erna weer gebruikt kan worden om te zaaien. Iedere keer als er nieuw zaaigoed in gedaan werd, werd de kuil uitgebrand om achtergebleven zaden te doden om schimmelvorming en bacteriën te voorkomen.

Tijdens het bestuderen van de silo konden drie brandlagen herkend worden. In deze brandlagen zou- den verkoolde zaden aanwezig kunnen zijn. Een analyse van deze zaden zou kunnen aangeven wat voor soort graan er verbouwd werd. Echter na waardering bleek dat er geen verkoolde zaden in de vulling van de silo bewaard zijn gebleven. Wel zijn er brokjes houtskool en takjes aanwezig. Een takje is met 14C datering gedateerd in de Midden Bronstijd.

Afbeelding 12: Silo S18 Afbeelding 13: kuil S56

(22)

Afbeelding 14: Bronstijd erf met de plattegrond, de palencluster en de silo.

(23)

Karrenspoor

Tijdens het archeologisch veldwerk is een karrenspoor aangetroffen. Dit karrenspoor is al aanwezig op de oudste kaarten (circa 1850) en is (al dan niet later verhard) in gebruik geweest tot tenminste 1958. Bij de aanleg van het industrieterrein in de jaren zestig van de 20e eeuw is de weg opgeheven.

Opvallend is een reeks van negen ronde kuilen met een diameter van circa 1.2 meter die langs de weg liggen. De functie van de kuilen kan niet worden achterhaald.

Afbeelding 15: karrenspoor met kuilen ernaast

Afbeelding 16: Karrenspoor Afbeelding 17: kuil S3

(24)

5.3 Vondstmateriaal (P. Wermerman)

Tijdens het archeologisch onderzoek zijn in totaal 297 vondsten verzameld met een totaal gewicht van 6179 gram. De aangetroffen vondstcategorieën zijn: aardewerk (141), natuursteen (145), vuur- steen (7) en slakresten (4). Hieronder zullen ze per categorie worden beschreven.

Aardewerk

Tijdens het onderzoek zijn in totaal 141 fragmenten aardewerk gevonden. Hiervan bestaan 140 frag- menten uit prehistorisch handgevormd aardewerk en 1 fragment uit laat middeleeuws aardewerk. Het handgevormde aardewerk is vrijwel allemaal aangetroffen in sporen en voornamelijk te dateren in de Midden Bronstijd B tot Late Bronstijd (zie tabel 1).

Soort Aantal Gewicht Datering

handgevormd prehistorisch aardewerk 140 1683 gram 1500-800 v.Chr

Elmpter waar 1 4 gram 1150-1350 n.Chr

Tabel 1: Overzicht aardewerksoorten, aantal en datering.

Handgevormd prehistorisch aardewerk, Midden Bronstijd B – Late Bronstijd (1500-800 v.Chr) De fragmenten handgevormd aardewerk kenmerken zich door een grof baksel en zacht tot matig hard baksel. De meeste fragmenten zijn roodbruin tot oranje van kleur en dikwandig. Hiernaast komen ook enkele vaal geelbruine fragmenten voor. De magering bestaat in de meeste gevallen uit grof tot zeer grof kwartsgruis. Hiernaast komt in mindere mate ook een magering van grof potgruis voor. Het op- pervlak van de fragmenten zijn veelal glad geveegd maar de grove magering steekt er hier nog door- heen. Aardewerk met een dergelijk baksel komt met name voor in de Midden Bronstijd B, maar is sporadisch ook nog in de Late Bronstijd gemaakt (Grobkeramiek). Op basis van de wandfragmenten is hierin geen onderscheid in te maken.

Vormen

Onder de fragmenten zijn een drietal randfragmenten aanwezig. In één geval gaat het om een afge- ronde rand van een pot (2-ledig) of kom (1-ledig). Naast dit fragment komen twee randfragmenten voor met een steile naar binnen buigende schouder. Waarschijnlijk gaat het hier om potten met een kegelhals.15 Opvallend is dat de randfragmenten dunwandig gevormd zijn (circa 0,7 mm) en gema- gerd met potgruis.

Versiering

Op de fragmenten is geen enkele vorm van versiering aangetroffen.

Laat Middeleeuws aardewerk, 1150-1350 n.Chr.

Onder het aardewerk is één wandfragment aangetroffen tijdens de aanleg van het vlak (niet uit een spoor) welke dateert in de Late Middeleeuwen. Het gaat hier om een matig hard gebakken wand- fragment met een donkergrijs oppervlak en lichtgrijswitte kern. Het gaat hier om een vorm geprodu- ceerd in de regio Elmpt-Brüggen (Elmpter waar). Het fragment is te dateren tussen 1150 en 1350 n.Chr. Waarschijnlijk gaat het hier om aardewerk dat is meegekomen bij het opwerpen van het plag- gendek.

Conclusie

Het handgevormde aardewerk bezit vooral kenmerken van het aardewerk bekend uit de Midden Bronstijd. Het baksel is gemagerd met grof kwartsgruis, zacht tot matig hard gebakken en overwe- gend roodbruin van kleur. Hiernaast zijn ook enkele dunwandige fragmenten aanwezig (circa 5%).

15 van den Broeke, type 23b.

(25)

Deze fragmenten zijn ook zacht tot matig hard gebakken, maar zijn vooral gemagerd met potgruis.

Onder deze fragmenten zijn randvormen aanwezig van potten met een kegelhals. Dergelijke vormen komen voor in de Late Bronstijd.

Op basis hiervan bestaat de indruk dat het hier waarschijnlijk gaat om aardewerk te dateren in de laatste fase van de Midden Bronstijd B en het begin van de Late Bronstijd (circa 1200-1000 n.Chr.).

Afbeelding 18: verspreiding van Bronstijd aardewerk in de sporen

(26)

Metaalslak

Tijdens het onderzoek zijn vier metaalslakken aangetroffen. Het gaat hier om één grotere slak in spoor 56 (358 gram) en drie kleinere slakken in spoor 66 (4 gram). De slakken zijn niet magnetisch en bevatten veel inclusies. Op basis hiervan gaat het waarschijnlijk om productieslakken welke zijn vrij gekomen bij het smelten van klapperstenen of moerasijzererts. Op de slakken zijn geen vloeistructu- ren zichtbaar waardoor de indruk bestaat dat de slakken zijn gevormd in een kuiloven in plaats van een aftapoven.

Natuursteen

Het natuursteen is voornamelijk aangetroffen tijdens het couperen en afwerken van spoor 18, 56 en 60 (totaal 145 stuks, 4003 gram). Het gaat hierbij in de meeste gevallen om kwartsitische zandsteen.

De fragmenten zijn alle gebroken en vertonen hiernaast verschillende breuken waarop de stenen nog niet compleet doorgebroken zijn. Ook zijn op sommige fragmenten roetsporen zichtbaar. Zeer waar- schijnlijk zijn de stenen blootgesteld aan vuur (kookstenen).

Naast deze steensoort zijn ook elf fragmenten kwarts aangetroffen. Hiervan is één fragment compleet (kiezel), de andere fragmenten zijn gebroken. Mogelijk is deze steensoort verzameld met als doel te dienen als magering in het handgevormde aardewerk.

Vuursteen

Als laatste kunnen zeven fragmenten vuursteen genoemd worden. Bij vijf fragmenten gaat het om niet bewerkt vuursteen. Twee fragmenten betreffen kleine afslagen.

5.4 Grondmonsters

Uit de vulling van de graansilo (S18) zijn vier kansrijke lagen bemonsterd. De bedoeling van deze monsters is om te kijken of er verkoolde zaden aanwezig zijn, waaruit informatie gehaald kon worden over de verbouwde gewassen in de Bronstijd. Na het waarderen van de mosters door BIAX bleek dat er geen verkoolde zaden aanwezig waren. Een verkoold takje van een eik is door middel van een 14C datering gedateerd in de Midden Bronstijd.

Afbeelding 19: 14Cdatering van het verkoolde eikentakje uit de graansilo S18.

(27)

6 SYNTHESE

Tijdens het archeologisch onderzoek zijn sporen aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Midden – Late Bronstijd. Het betreft een plattegrond (structuur 1), een palencluster en een silo (struc- tuur 2).

Datering

De palencluster en de silo kunnen op basis van het vondstmateriaal gedateerd worden in de Midden – Late Bronstijd. Structuur 1 heeft geen vondstmateriaal in de paalkuilen opgeleverd, maar wel in de kuilen binnen de plattegrond. Alhoewel het niet zeker is of de kuilen gegraven zijn toen de structuur nog aanwezig was, is dat wel waarschijnlijk. Bovendien is er geen vondstmateriaal uit andere perio- den aangetroffen. Hiermee lijkt het erop dat alle structuren in dezelfde periode geplaatst kunnen wor- den.

Chronologie

Het is niet duidelijk of de aangetroffen sporen tot één erf behoord hebben. Echter omdat de oriëntatie van de palencluster anders is dan die van structuur 1 lijkt het erop dat het om twee verschillende er- ven gaat.

Functie en analogieën

De functie van structuur 1 is niet duidelijk. Een vergelijkbare structuur is opgegraven in Neer – De Mendert. Deze plattegrond maakt onderdeel uit van een grotere nederzetting die maar deels is opge- graven. Hierbij zijn een tweetal verschillende plattegronden aangetroffen. Het betreft een kleinere (zoals structuur 1) en een grotere van 23 x 6,5 meter. Deze beide plattegronden kunnen gedateerd worden in de Midden – Bronstijd. Het is verleidelijk om te stellen dat deze plattegronden in Neer tot één erf behoort hebben, maar dat is onjuist. De plattegronden liggen daarvoor te ver uit elkaar. Hier- door is het niet duidelijk of het gaat om een hoofdgebouw en een bijgebouw, of dat het toch gaat om twee hoofdgebouwen.

Structuur 1 lijkt qua afmetingen overeen te komen met de omvang van de palencluster (circa 12 x 6 meter). Dit is aan de kleine kant om dienst gedaan te hebben als woon-stalhuis. Dit kan erop duiden dat het vee in een apart gebouw gestald werd dan waar de mensen woonden en werkten. Dit feno- meen is bekend in de IJzertijd bij onder andere de Haps-plattegronden.

De aangetroffen erven liggen op de oostkant van de dekzandrug waar Helden en Panningen op liggen. Deze hogere gronden waren uitermate geschikt voor landbouwers om hun gewassen op te telen. Ten oosten van de dekzandrug ligt een lager gelegen dekzandvlakte waar het beekdal van de Kwistbeek door heen stroomt. In dit beekdal zullen de bewoners uit de Bronstijd hun dieet hebben kunnen aanvullen met visserij, jacht en het verzamelen van vruchten.

De erven uit de Bronstijd maken deel uit van een systeem van prehistorische erven die over de dekzandrug “gezworven” hebben. Nabij het erf lag een akker en als de bodem uitgeput raakte, werden erf en akker verplaatst naar een nog niet ongonnen deel. Bij de Bronstijd nederzetting zal ook een grafveld gehoord hebben, maar waar deze gelegen heeft is niet bekend.

Tijdens de opgraving is aangetoond dat er op de dekzandrug bewoning is geweest in de Midden – Late Bronstijd en dat de sporen redelijk goed geconserveerd zijn. Er is echter geen duidelijkheid over hoe de nederzetting eruit zag en zich ontwikkelde in de late prehistorie. Hiervoor moet een groter gebied onderzocht worden. Het is daarom noodzakelijk om bij volgende bodemingrepen op de dek- zandrug opnieuw archeologisch onderzoek uit te voeren.

(28)

7 BEANTWOORDING VAN DE ONDERZOEKSVRAGEN

1. Zijn er archeologische resten (sporen, structuren, vondsten) in de bodem aanwezig, of zijn er aanwijzingen dat deze hier verwacht mogen worden?

Tijdens het proefsleuvenonderzoek zijn er sporen aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Bronstijd. Tijdens de aanvullende opgraving zijn de sporen van enkele erven aangetrof- fen die gedateerd kunnen worden in de Midden – Late Bronstijd.

2. Indien het onderzoek geen archeologische resten of beperkte archeologische fenomenen (bijvoorbeeld alleen losse vondsten) oplevert, welke verklaring is hiervoor dan te geven?

Er zijn archeologisch sporen aangetroffen ondanks dat de bodemopbouw in het plangebeid tot bijna op de C-Horizont geroerd is en dat er betonnen funderingen aanwezig zijn.

3. Is er een verwachting dat buiten het nu onderzochte gebied nog resten van de aangetroffen sites aanwezig zijn en wat is de verwachting omtrent de fysische en inhoudelijke kwaliteit daarvan?

Het nederzettingsterrein loopt ongetwijfeld door buiten het plangebied, waarschijnlijk zelfs naar alle kanten op. Belangrijk om te noemen is de opgraving 700 meter te westen, waar in 2002 en 2003 onder andere een huisplattegrond en een grafveld uit de IJzertijd zijn aange- troffen.

Gaafheid en conservering van de vindplaatsen:

4. In welke lagen, zones of gebieden bevinden zich gave en goed geconserveerde archeologi- sche resten of waar zijn ze te verwachten?

Rondom proefsleuf 6 in het noorden van het plangebied is een cluster van sporen aangetrof- fen dat gedateerd kan worden in de Midden – Late Bronstijd. Deze sporen zijn zichtbaar in de top van De C-Horizont.

5. Wat is de mate van conservering en gaafheid van de archeologische resten?

De sporen zijn redelijk goed geconserveerd. Ondanks dat de bodem in het plangebied bijna tot op de C-Horizont meerdere malen is omgezet en er betonnen funderingen in het plange- bied aanwezig is. Zijn de sporen goed zichtbaar en documenteerbaar. Bij de palencluster was een deel van de sporen niet meer te zien vanwege een sterke bioturbatie. Het betreft echter een lokaal fenomeen dat zich niet uitstrekt over een groot oppervlak.

Perioden en sites:

6. Indien er archeologische resten aanwezig zijn, kunnen er binnen de vindplaats aparte sites onderscheiden worden, en zo ja, op welke gronden?

Er kunnen twee vinplaatsen onderscheiden worden. Het betreft enkele erven uit de Midden – Late Bronstijd en een karrenspoor en enkele agrarische kuilen uit de Nieuwe tijd.

7. Wat is de begrenzing en de ruimtelijke spreiding, zowel in horizontale als verticale zin, van de sites en wat is de onderlinge samenhang?

In het noorden van het plangebied zijn sporen aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Midden – Late Bronstijd. Het blijkt niet om één erf te gaan en de begrenzing is niet vastge- steld. Het karrenspoor loopt van noord naar zuid in het westen van het plangebied. Aan weerszijden van het karrenspoor zijn enkele agrarische kuilen aangetroffen, waarvan de func- tie onduidelijk is.

(29)

8. Wat is per archeologische site in het onderzoeksgebied:

i. de ligging (inclusief diepteligging) en begrenzing j. de geologische en/of bodemkundige eenheid k. de omvang (inclusief verticale dimensies) l. aard /complextype / functie

m. de samenstelling van de archeologische resten (grondsporen en mobilia) n. de vondst- en spoordichtheid

o. de stratigrafie

p. de ouderdom, periodisering, typo-chronologische classificatie16

Bronstijd Nederzetting:

De aangetroffen sporen behoren tot tenminste twee erven en kunnen gedateerd worden in de Midden – Late Bronstijd. Deze erven zijn niet begrenst, aangetroffen zijn een structuur van 11,6 x 6, een palencluster met een lengte van circa 12 meter en een silo. Voor een uitgebrei- de beschrijving van structuur 1 en de silo wordt verwezen naar bijlage 1.

Karrenspoor met agrarische kuilen:

Tijdens het archeologisch veldwerk is verder een karrenspoor aangetroffen. Dit karrenspoor is al aanwezig op de oudste kaarten (circa 1850) en is (al dan niet later verhard) in gebruik ge- weest tot tenminste 1958. Bij de aanleg van het industrieterrein in de jaren zestig van de 20e eeuw is de weg opgeheven. Opvallend is een reeks van negen ronde kuilen met een diame- ter van circa 1.2 meter die langs de weg liggen. De functie van de kuilen kan niet worden ach- terhaald.

9. Zijn er aanwijzingen voor landgebruik (off-site-patronen) in de zin van wegen, perceelsinde- ling, akkers, grondstofwinning, vennen, et cetera?

Er is een karrenspoor aangetroffen dat gedateerd kan worden in de Nieuwe tijd.

10. Zijn er aanwijzingen voor agrarische en/of ambachtelijke activiteiten? Zo ja, waaruit blijkt dat en welke kenmerken zijn hieraan naar analogie van vraag 9 te geven?

In de Bronstijdnederzetting is een silo aangetroffen die gebruikt is voor de opslag van graan.

Het lijkt erop dat de silo dichtbij het huis gestaan heeft, maar het is niet zeker of ze überhaupt gelijktijdig zijn.

In de Nieuwe tijd nederzetting zijn aan weerszijden van het karrenspoor kuilen aangetroffen, die een agrarische functie gehad moeten hebben. Het is niet duidelijk wat deze agrarische functie is geweest.

11. Kunnen meerdere bewoningsfasen (relatief en absoluut) onderscheiden worden?

De aangetroffen sporen uit de Midden – Late Bronstijd behoren ten minste tot twee verschil- lende erven. Het is niet duidelijk geworden hoe een dergelijk erf eruit ziet.

12. Wanneer en waarom zijn de sites en de vindplaats in zijn geheel verlaten of in onbruik ge- raakt?

16 In de rapportage dient rekening te worden gehouden met de volgens de NOaA vereiste terminologie voor de Middeleeuwen.

In tabellen kunnen de Archis-aanduidingen LMEA en LMEB gebruikt worden. In teksten dient gesproken te worden van Volle en Late Middeleeuwen (respectievelijk 1050-1250; 1250–1500).

(30)

De nederzetting uit de Bronstijd zal na het uitgeput raken van de bodem waarschijnlijk verder zijn gemigreerd op de dekzandrug. Het karrenspoor is opgeheven toen er een industrieterrein ontwikkeld werd in de jaren zestig van de 20e eeuw.

Landschap en bodem:

13. Wat is de fysiek-landschappelijke ligging van de sites (geologie, bodemkunde, geomorfologie, afstand tot water, reliëf)?

Het plangebied ligt aan de oostkant van een dekzandrug circa zeven kilometer ten noordwes- ten van de huidige loop van de Maas. De dekzandrug is gevormd tijdens het Weichselien (116.000 – 11.700 BP). Regenwater loopt vanuit deze dekzandrug via het beekdal van de Kwistbeek en de Elsbeek naar de Maas toe. Tijdens het holoceen heeft zich in het plangebied een podzolbodem ontwikkeld. Deze gronden waren geschikte landbouwgronden, zei het dat ze snel uitgeput raakten. Om de vruchtbaarheid te vergroten is vanaf de Middeleeuwen een plaggendek opgeworpen. Tegenwoordig is dit plaggendek circa 80 centimeter dik en de bo- dem kan hierdoor geclassificeerd worden als een enkeerdgrond.

14. Hoe is de opbouw van het profiel in bodemkundige zin? Wat zijn de kenmerken van de strati- grafische eenheden? Is er sprake van loopvlakken, begraven bodems, ophogingslagen of cul- tuurlagen?

De top van de bodem bestaat uit een 60 tot 80 centimeter dik verstoord plaggendek. Meerde- re malen is het plaggendek omgezet en is er puin in terecht gekomen. Slechts op enkele plaatsen is een onverstoord plaggendek aangetroffen. In het hele plangebied ligt onder het plaggendek een bioturbatielaag (mollenlaag) van 10 tot 20 centimeter dik. Hieronder ligt de C- Horizont. Het is niet meer te achterhalen wat voor een soort podzol er oorspronkelijk is ge- weest. Hiervoor is er te weinig van de oorspronkelijke bodemopbouw over.

Er zijn geen loopvlakken, begraven bodems of cultuurlagen aanwezig.

15. Wat is de datering van een eventueel aanwezige cultuurlaag onder het akkerdek?

Er is geen cultuurlaag onder het akkerdek aangetroffen.

16. Wat is het paleo-ecologische potentieel van het onderzoeksgebied? Liggen in de omgeving locaties die voor analyse bemonsterd kunnen worden? Wat is de te verwachten kwaliteit er van?

Er zijn geen laagtes, depressies of natte contexten aangetroffen, die inzicht kunnen geven in de ecologische omstandigheden in de late prehistorie. Ten westen van de dekzandrug ligt het beekdal van de Kwistbeek. Mocht er een fossiele beekloop aanwezig zijn, die gedateerd kan worden in de late Prehistorie dan is deze uitermate geschikt om de flora en fauna ontwikke- ling in de late prehistorie te bestuderen.

17. Kan aan de hand van archeologisch vondstmateriaal uit het eventueel aanwezige akkerdek een uitspraak worden gedaan over de ouderdom en/of de vorming van dit akkerdek?

Het plaggendek is dermate sterk geroerd dat hier geen uitspraken over gedaan kunnen wor- den.

18. Bevinden zich in het cultuurdek (plaggendek en onderliggende cultuurlagen) sporen van ak- kerbewerking (zoals ploeg- en spitsporen)?

Er zijn geen aanwijzingen voor ploeg- en of spitsporen.

19. Welke postdepositionele processen hebben zich afgespeeld en wat is het effect daarvan op de archeologische resten?

(31)

Toen het plangebied in de jaren zestig ontwikkeld is tot industriegebied is het terrein flink ge- roerd geweest. Deze roering heeft zich voornamelijk beperkt tot de bovenste lagen van de bodem en de C-Horizont is zelden geraakt. De sporen in de C-Horizont zijn redelijk goed be- waard gebleven, maar de bovenliggende vondstenlaag is verdwenen.

Econsultancy

Swalmen, november 2014

(32)

Bijlage 1 Structurencatalogus

Structuur 1: eenbeukig, rechthoekig gebouw Onderzoek

Structuur 1 betreft een eenbeukig rechthoekig gebouw dat is aangetroffen in put 12. De structuur ligt tegen de noordwand van de put aan, de put kon niet verder naar het noorden worden uitgebreid van- wege de aanwezigheid van een “spot” verontreinigde grond. Vermoedelijk liggen er geen sporen van de plattegrond ten noorden van de opgravingsput. Ten zuiden van de plattegrond ligt de betonnen fundering van een 20e-eeuws gebouw. Deze fundering heeft vermoedelijk geen sporen van de struc- tuur verstoord. De structuur wordt oversneden door het karrenspoor (S104 – 120) en door enkele kuilen met een agrarische functie uit de Nieuwe tijd (S94, 145). Deze sporen hebben enkele paalkui- len van de plattegrond verstoord. Alle aangetroffen sporen zijn gecoupeerd, gedocumenteerd, selec- tief bemonsterd en afgewerkt.

Oriëntatie, skelet en wanden:

De structuur is oost west georiënteerd en heeft een lengte van circa 11,6 meter en een breedte van circa 6 meter. De kern van het gebouw bestaat uit vijf paar binnenstijlen, waardoor er vijf traveeën aanwezig zijn. De lengte van een travee varieert van 2,2 tot 3,2 meter. Opvallend is dat de tegenhanger van S101 ontbreekt. Op de kopse kanten is aan beide zijden nog een extra paalkuil aangetroffen (S116, S125). De diepte van de palen ligt tussen de 14 en 60 cen- timeter.

Het is niet duidelijk of de structuur een aparte wand heeft gehad of dat de wand tussen de dakdragende binnenstijlen heeft gelopen. Vermoedelijk is het laatste het geval geweest Ingangen:

De afstand tussen S101 en S96 is significant groter (3,2 om 2,2 – 2,8) dan de anderen. Vermoedelijk heeft hier de ingang gezeten. Aan de andere lange zijde ontbreekt de tegenhanger van S101, maar vermoedt kan worden dat ook hier de ingang op dezelfde plaats heeft gezeten.

Bijzondere elementen:

Er zijn geen bijzondere elementen waargenomen.

Reparaties en verbouwingen:

S103 ligt tussen twee binnenstijlen in, het zou hier om een reparatie kunnen gaan.

Verdwijnen van het gebouw:

Er zijn geen paalkernen of uitgraafkuilen aangetroffen die inzicht kunnen geven in het verdwijnen van het gebouw.

Vondsten:

Er zijn geen vondsten in de vulling van de sporen aangetroffen.

Type -

Harris Matrix -

oriëntatie noord - zuid

lengte 11,6 m

breedte kern 6 m max. breedte 6 m afstand tussen

de gebinten 2,2 – 3,2 m aantal traveeën 4

datering -

(33)

Parallellen:

Dit type plattegrond met dezelfde afmetingen is ook aangetroffen in Neer – De Mendert.17 Datering:

Er is geen vondstmateriaal aangetroffen in de vulling van de sporen en daarmee kan de plattegrond niet gedateerd worden aan de hand van het vondstmateriaal. De vergelijkbare plattegrond in De Mendert in Neer kan op basis van het aangetroffen vondstmateriaal gedateerd worden in de Midden Bronstijd.

17 Hos, 2014.

(34)

Silo 2: driebeukig, rechthoekig gebouw Onderzoek

Structuur 2 betreft een silo die gebruik is voor de opslag van graan. De silo is aangetroffen tegen de wand van proefsleuf 6 en was de reden om door te starten naar een opgraving. De silo is twee keer gecoupeerd. Één keer in de proefsleuf en een tweede keer toen bij het openleggen van de opgra- vingsput bleek dat de silo een grotere diameter had. Vier verschillende lagen in de silo zijn bemon- sterd voor macrorestenonderzoek omdat deze vermoedelijk veel graankorrels hadden. Bemonstering heeft plaatsgevonden met 5 liter monsters.

Functie van de kuil

De silo is gebruikt om graan in op te slaan, zodat het het jaar erna weer gebruikt kan worden om te zaaien.

Iedere keer als er nieuw zaaigoed in gedaan werd werd de kuil uitgebrand om achtergebleven zaden te doden om schimmelvorming en bacteriën te voorkomen.

Opbouw van de kuil:

De silo heeft een diameter van 2,5 meter en een diepte van 0,98 meter. De silo ligt vrij in het vlak en wordt niet oversneden door andere sporen. De silo oversnijdt S73, een mogelijke paalkuil.

In de silo zijn drie brandlagen aangetroffen (laag 15, 6 en 9) Deze lagen zijn het resultaat van het uitbranden van de kuil. De kuil is dus meerdere malen in gebruik geweest. Na het laatste gebruik is de kuil dichtgegooid (laag 3, 4 en 2) en uiteindelijk is er een nazak in ontstaan (laag 1)

Relatie met erf

De silo ligt 12,5 m ten zuiden van de palencluster en 20 m ten zuidoosten van structuur 1, maar het is niet duidelijk of er een directe relatie is met een van de twee.

Datering:

In de vulling van de silo zijn in totaal dertig scherven aangetroffen die gedateerd kunnen worden in de Midden – Late Bronstijd. Een 14C datering geeft een datering van 2985 ± 30 BP.

Type Graansilo

Harris Matrix -

Diameter noord - zuid

Diepte 10,2 m

Datering Midden - Late Bronstijd

(35)
(36)

Bijlage 2 Literatuur

Broeke, P.W. van den, 2012: Het handgevormde aardewerk uit de ijzertijd en de Romeinse tijd van Oss-Ussen. Studies naar typochronologie, technologie en herkomst. Proefschrift, Leiden.

Deville, T., L. D. Valckx, Hagens, S. Koeman, J. Heersink, S. Diependaal en R. Paulussen, 2008:

Bureauonderzoek en verkennend veldonderzoek d.m.v. boringen, Synthegra Archeologie Rapport P0503142, Valkenswaard.

Hos, T.H.L., 2014: Archeologische opgraving De Mendert fase 7 en 8 te Neer in de gemeente Leudal, Econsultancy rapport LEU.KEY.ADO 14061650, Swalmen.

Houbrechts, S. 2008: Karterend veldonderzoek d.m.v. boringen, Industrieterrein 4-14 te Panningen Synthegra archeologie rapport S083388, Doetinchem.

Kenemans, M.C. en E. Lohof, 2005, Archeologische resten uit Midden-Neolithicum, Bronstijd, IJzertijd en Middeleeuwen in Panningen, gemeente Helden, ADC Rapport 319, Amersfoort.

Kortlang, F.P., 2014: Programma van Eisen Industrieterrein 4a-d Panningen, gemeente Peel aan de Maas, Eindhoven.

Rensik, E, E.M. Theunissen, Th. Spek en N. Vossen, 2006: vage grondsporen scherp bekeken. Op- gravingen industrieterrein Panningen (gemeente Helden) en het onderzoek van midden – neolithische grondsporen op de Limburgse zandgronden, ROB rapportage archeologische monumentenzorg 129, Amersfoort.

Winter, J. de, 2010: Archeologisch onderzoek op het plangebied Schrames te Helden, bewoningsspo- ren van het neolithicum tot de late middeleeuwen. BAAC rapport A-07.0204, ’s-Hertogenbosch.

(37)

Bijlage 2 Overzicht geologische en archeologische tijdvakken

(koud)

Pleniglaciaal

Kreftenheye

Formatie

(warme periode)

van Peelo Ouderdom

in jaren Chronostratigrafie MIS Lithostratigrafie

11.755

12.745

13.675

14.025

15.700

29.000

50.000

75.000

115.000

130.000

370.000

410.000

475.000

850.000

2.600.000

Formaties: Naaldwijk Holoceen 1 (marien), Nieuwkoop

(veen), Echteld (fluviatiel) Late Dryas

(koud) Weichselien (warm)

Formatie van Boxtel

Formatie van Beegden Laat-

(Laat-

Glaciaal) 2

Formatie van Allerød

Vroege Dryas Bølling (warm)

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

Laat- Pleniglaciaal

Midden- 3

Vroeg- Pleniglaciaal 4 Vroeg-

W eichselien (Vroeg- Glaciaal)

5a 5b 5c 5d Eemien

(warme periode) 5e Eem

Saalien (ijstijd) 6

Formatie van Drente

Formatie van Urk Holsteinien

Elsterien (ijstijd) Formatie

Cromerien (warme periode)

Formatie van Sterksel

Pre-Cromerien

(38)

perioden

1500

450 0 12

800

2650 815

2000

3755 5000

4900

5300

7020 8000

hazelaar, eik, iep,

8240 9000

8800

10.150 11.755

12.745 10.800 13.675 11.800 14.025 12.000

15.700

35.000

toendra

Chronostratigrafie voor Noordwest-Europa volgens Zagwijn (1974), Vandenberghe (1985) en De Mulder et al. (2003). Lithostratigrafie volgens De Mulder et al. (2003). Mariene isotoop stadium (MIS) volgens Bassinot et al. (1994). Atmosferische data volgens Stuiver et al. (1998).

Zuurstofisotoop calibratie (OxCal) versie 3.9 Bronk Ramsey (2003), toegepast op het Laat-Weichselien en het Holoceen.

Archeologische periode-indeling en ouderdom volgens de Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek (ROB).

Cal. jaren v/n Chr.

14C jaren Chronostratigrafie Pollen

zones Vegetatie Archeologische

1950 0 Nieuwe tijd

eik en hazelaar Vb2 Loofbos

Subatlanticum overheersen Middeleeuwen

koeler Vb1 haagbeuk Romeinse tijd

vochtiger veel cultuurplanten

Va rogge, boekweit, IJzertijd

korenbloem

Bronstijd Subboreaal

koeler droger

IVb Loofbos

eik en hazelaar overheersen beuk>1% invloed

landbouw (granen) IVa

Neolithicum

Mesolithicum Atlanticum

warm vochtig

III

Loofbos eik, els en hazelaar

overheersen in zuiden speelt linde een grote rol

Boreaal

warmer II

den overheerst linde, es Preboreaal

warmer I

eerst berk en later den overheersend

Laat-Paleolithicum Late Dryas LW III parklandschap

Laat- Weichselien

(Laat- Glaciaal)

Allerød LW II dennen- en

berkenbossen Vroege Dryas

LW I

open parklandschap

13.000

Bølling

open vegetatie met kruiden en berkenbomen

Midden- Weichselien (Pleniglaciaal)

perioden met een poolwoestijn en perioden met een

75.000

115.000 130.000

300.000

Midden-Paleolithicum Vroeg-

Weichselien (Vroeg- Glaciaal)

perioden met bos en perioden met een subarctisch open landschap Eemien

(warme periode) loofbos

Saalien (ijstijd)

Vroeg-Paleolithicum

(39)

Bijlage 3 Allesporenkaart met interpretatie

Proefsleuf 1

(40)

Proefsleuf 2

(41)

Proefsleuf 3

(42)

Proefsleuf 4

(43)

Proefsleuf 5

(44)

Proefsleuf 6

(45)

Proefsleuf 7

(46)

Proefsleuf 8

(47)

Werkput 6-14

(48)

Werkput 6-14

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

272 Tijdens bovenstaande (boor-)onderzoeken zijn binnen monument 4603 twee vindplaatsen aangetroffen (vindplaats KHII-1 en KHII-2). Binnen monument 4602 zouden zich in het westen

T ijdens een prospectie met ing reep in de bodem in 2015 w aren op meerdere plaatsen binnen het plang ebied g rondsporen uit de Late P rehistorie, de Middeleeuw en en de Nieuw e

Tenslotte zijn er in de nabijheid van het monument drie Romeinse brandresten- graven aangetroffen op circa 30 m afstand van elkaar. Twee van de drie graven zijn op basis

Er zijn enkele huisplaatsen die door relatief veel andere sporen uit de midden-bronstijd worden oversneden, hiervan veronderstel ik dat ze tot een oude gebruiksfase van het

Want er zitten schorpioenen bij mijn vindplaats, ook al kwamen we ze niet in leven tegen.. We hebben ook maar één

Een succesfactor voor de samenwerking tussen de gemeenten in de regio is een gedeelde visie op arbeidsmigranten, zo ervaart de gemeente Peel en Maas.. De gemeenten werken

Waarbij net zoals bij structuur C wordt opgemerkt dat veel aardewerk in de periode Late Bronstijd – Vroege IJzer- tijd dateert maar dat er ook fragmenten (in de sporen 117, 129

Uit deze studie blijkt concreet dat: • 588.000 ha van de oppervlakte van de natuurdoeltypenkaart ook voorkomen op de IPO-waterbergingskansenkaart of de vasthoudenkansenkaart en