• No results found

INHOUD FLASH

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INHOUD FLASH"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

•De inkohieringstermijnen inzake de directe belastingen 1

•Onderzoek en controle inzake inkomsten belastingen :

recente beslissingen (deel 2) 4

•BIBF participeert in project ter bevordering van

E-government toepassingen 6

•BTW-stelsel voor invaliden en gehandicapten –

trage voertuigen 6

•Interventie van het B.I.B.F bij behandeling van hoogdringende dossiers (langdurige ziekte of

overlijden van confrater) – herhaling van de principes 7

•Voor u gelezen 7

•Contact 7

•Seminaries 8

I N H O U D

Inleiding

1.- Wat de inkomstenbelastingen betreft, ontstaat de belastingschuld in prin- cipe door en op het ogenblik van de inkohiering. Dit is de formaliteit die er voor de directeur-generaal der belastingen (of zijn afgevaardigde) in het ambtsge- bied waar de belastingschuldige is gevestigd, in bestaat de naam van laatstge- noemde en het bedrag dat door de betrokkene is verschuldigd te vermelden in het kohier, dat wil zeggen de naamlijst van alle belastingplichtigen van het dis- trict1.

De datum van inkohiering is de datum waarop het kohier uitvoerbaar is (of de datum waarop de belastingschuld wordt ingekohierd)2, en niet de datum van verzending van het aanslagbiljet naar de belastingplichtige.

Deze commentaar heeft de bedoeling de termijnen te onderzoeken die door de administratie der directe belastingen moeten worden in acht genomen om over te gaan tot de inkohiering van de belasting.

Aangezien een onderscheid moet worden gemaakt tussen diverse situaties, zal onze uiteenzetting als volgt zijn opgebouwd:

A. Gewone termijn van achttien maanden

B. Buitengewone termijn van drie jaar in geval van niet-aangifte, van laattijdige overlegging ervan of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de aangegeven inkomsten

C. Buitengewone termijn van drie jaar, verlengd met maximum zes maanden in geval van een bezwaarschrift

F L A S H

Revalorisatiecoëfficient aanslagjaar 2005

De revalorisatiecoëfficient voor het aanslagjaar 2005 werd vastgesteld op 3,45 (B.S. 24/06/2004). Er zal een herkwalificatie plaatsvinden wanneer de huurinkomsten meer bedragen dan 5,75 keer, het niet-geïndexeerde kadastraal inkomen.

In MEMORIAM Jean-Pierre TRICOT

De Heer Jean-Pierre Tricot, lid van de Franstalige Uitvoerende Kamer van het BIBF, is ons op 2 juni 2004, op 56 jarige leeftijd, ontvallen.

Hij werd bij de verkiezingen van 17 maart 2003 verkozen en heeft één jaar gezeteld in deze Uitvoerende Kamer. De Heer Tricot oefende zijn mandaat met dezelf- de ernst en met hetzelfde enthousiasme uit zoals hij dat ook deed in de uitoefening van zijn beroep van boekhouder-fiscalist.

Al diegenen die het geluk hebben gehad om met hem samen te werken, die zijn goed humeur en zijn humor mochten delen, zullen hem erg missen.

Het bureau, de Nationale Raad, de Kamers en het personeel van het Instituut houden eraan hun gevoelens van medeleven te betuigen aan de familie van de Heer Tricot.

D. Buitengewone termijn van vijf jaar in geval van bedrieglijk opzet of het oog- merk om te schaden

E. Buitengewone termijnen van drie jaar en vijf jaar voor de voorheffingen en de administratieve boeten

F. Buitengewone termijn voor de vier gevallen, bedoeld in artikel 358 van het W.I.B./92

G. Specifieke termijnen voor het vestigen van een nieuwe aanslag in geval een aanslag nietig is verklaard wegens een andere reden dan de verjaring (arti- kelen 355 en 356 van het W.I.B./92).

1 Het kohier wordt ondertekend door de directeur en voorzien van de formule van uit- voerbaarheid die de daarin vermelde belastingplichtigen verzoekt de belasting te beta- len binnen een termijn van twee maanden, op straffe van daartoe te worden gedwon- gen.

2 Cf. Gent, 24 september 1992, F.J.F., nr. 93/17.

Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 • Tweewekelijks • NL : P309340

B

U L L E T I N V A N H E T

B

E R O E P S I N S T I T U U T V A N E R K E N D E

B

O E K H O U D E R S E N

F

I S C A L I S T E N

De inkohieringstermijnen inzake de directe belastingen

(2)

A. Gewone inkohieringstermijn van achttien maanden

2.- Indien de belastingaangifte voldoet aan de vorm- en termijnenvereisten van de artikelen 307 tot 311 van het W.I.B./92, moet de belasting met betrek- king tot de inkomsten en de andere gegevens vermeld in de daartoe bestemde rubrieken van het formulier ad hoc worden gevestigd binnen de termijn van achttien maanden die begint op 1 januari van het aanslagjaar en eindigt op 30 juni van het jaar dat volgt op dat waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd (artikelen 353 en 359 van het W.I.B./92).

De termijn voor het vestigen van de belasting kan echter niet korter zijn dan zes maanden te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte door de bevoegde dienst is ontvangen of vanaf de datum waarop het voorstel van aanslag bedoeld in artikel 306 van het W.I.B./92 aan de belastingplichtige is toegestuurd3. Bedoeling is de Schatkist niet in de onmogelijkheid te plaatsen deze belasting te innen4.

De belasting wordt rechtgeldig ingekohierd op de laatste dag van de termijn en het is irrelevant dat de ontvanger de aanslagbiljetten enkele dagen later ver- zendt5.

Voorbeeld: voor de inkomsten van 2003 heeft een aan de personenbelasting onderworpen gepensioneerde belastingplichtige binnen de voorgeschreven termijn een aangifte ingediend die voldoet aan de vormvereisten. De adminis- tratie der directe belastingen heeft in principe tot uiterlijk 30 juni 2005 de tijd om de belasting in te kohieren.

3.- De gewone inkohieringstermijn van achttien maanden die begint op 1 januari van het aanslagjaar is enkel van toepassing indien de belastingaangifte regelmatig is en de administratie der directe belastingen toestaat de belasting in te kohieren zonder bijkomend onderzoek. Deze termijn geldt dus vooral voor de werknemers (althans diegenen die geen andere beroepsinkomsten hebben en die er zich toe beperken de forfaitaire beroepskosten af te trekken en niet de reële kosten) en de gepensioneerden.

Sommige rechtbanken hebben echter aanvaard dat wanneer de administratie in het bezit is van alle vereiste stukken en inlichtingen (met name wanneer zij voorkomen in de aangifte of in de bijlagen erbij) zij zich niet kan beroepen op een gewone materiële fout die gemakkelijk kan worden opgespoord om de aangifte als onregelmatig te kwalificeren en zodoende de inkohieringstermijn te verlengen6.

4.- Om de berekening van de inkohieringstermijnen correct te begrijpen, moet het begrip “aanslagjaar” worden gedefinieerd.

Het W.I.B./92 beperkt zich ertoe te vermelden dat het aanslagjaar begint op 1 januari en eindigt op de daaropvolgende 31stedecember (artikel 359, lid 1 van het W.I.B./92) en dat de voor een aanslagjaar verschuldigde belasting wordt gevestigd op de inkomsten die de belastingplichtige in het belastbare tijdperk heeft verkregen (artikel 360, lid 1 van het W.I.B./92).

Om te bepalen waarmee het “belastbare tijdperk” overeenstemt, moet worden verwezen naar de artikelen 199 tot 206 van het uitvoeringsbesluit van het W.I.B./92. In hoofdzaak gelden de volgende regels:

a) Voor de toepassing van de onroerende voorheffing, de roerende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing valt het belastbare tijdperk samen met het aanslag- jaar.

b) Voor de toepassing van de personenbelasting, de vennootschapsbelasting, de rechtspersonenbelasting en de belasting van niet-inwoners valt het belast- bare tijdperk in sommige gevallen samen met het aanslagjaar. Wat de ven- nootschapsbelasting betreft, worden de betrokkenen beoogd die geen boek- houding voeren of waarvan de boekhouding per kalenderjaar wordt gevoerd.

c) Voor de belastingplichtigen die onderworpen zijn aan de vennootschapsbe- lasting of aan de belasting van niet-inwoners die wordt gevestigd overeenkom-

stig de artikelen 233 en 248 van het W.I.B./92, gelden bepaalde bijzonderhe- den:

- indien het boekjaar betrekking heeft op een tijdperk dat kleiner of groter is dan een jaar en de betrokkenen hun boekingen afsluiten op 31 december van het jaar, valt het belastbare tijdperk samen met het boekjaar dat vooraf gaat aan het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd;

- indien de betrokkenen een andere boekhouding voeren dan per kalender- jaar valt het belastbare tijdperk samen met het boekjaar tijdens het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd.

d) Voor de belastingplichtige die pas na 1 januari voldoen aan de voorwaarden om onderworpen te zijn aan de belasting of die vóór 31 december daaraan niet langer voldoen, is het belastbare tijdperk hoe dan ook datgene dat overeen- stemt met het gedeelte van het jaar waarin deze voorwaarden waren vervuld.

Het aanslagjaar stemt echter overeen met het jaar waarin de voorwaarden om onderworpen te zijn aan de belasting, niet langer waren vervuld (bijvoorbeeld in geval van overlijden, van overbrenging van de woonplaats naar het buiten- land, ...).

e) De bijzondere aanslag bij de vennootschapsbelasting (300%) op de kosten die niet worden verantwoord en op verdoken meerwinsten, bedoeld in artikel 219 van het W.I.B./92, de bijzondere aanslag bij de belasting van niet-inwoners die krachtens artikel 246, 2° van het W.I.B./92 wordt berekend op dezelfde gegevens en de aanslagen, bedoeld in artikel 247, 2° en 3° van het W.I.B./927, zijn verbonden aan het aanslagjaar betreffende het belastbare tijdperk dat wordt bepaald volgens de regels beschreven sub a) tot d) en in de loop waar- van zich de omstandigheid heeft voorgedaan die aanleiding gaf tot het ontstaan van gezegde aanslagen.

B. Buitengewone inkohieringstermijn van drie jaar in geval van niet-aangifte, van laattijdige overlegging ervan of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de aangegeven inkomsten 5.- In de volgende gevallen bedoeld in artikel 354, lid 1 van het W.I.B./92 kan de belasting of de aanvullende belasting worden gevestigd binnen een ter- mijn van drie jaar vanaf de 1stejanuari van het jaar dat het aanslagjaar aanduidt waarvoor de belasting is verschuldigd:

a) de aangifte werd niet ingediend;

b) de aangifte werd laattijdig overgelegd bij de bevoegde controledienst;

c) de verschuldigde belasting is hoger dan de belasting met betrekking tot de belastbare inkomsten en de andere gegevens vermeld in een aangiftefor- mulier dat voldoet aan de vorm- en termijnvereisten.

De buitengewone termijn van drie jaar is een termijn van openbare orde, waar de administratie niet rechtsgeldig kan van afzien zodra de voorwaarden voor de toepassing ervan zijn vervuld8.

De rechtspraak, onder meer het Hof van cassatie, interpreteert deze voorwaar- den op een manier die eerder gunstig is voor de administratie. Onder “niet- aangifte” moet bijgevolg niet enkel het totale gebrek aan het invullen van het formulier worden verstaan dat bij koninklijk besluit is voorgeschreven, maar ook de overlegging van een aangifte waarin de essentiële basisgegevens ont- breken9.

Volgens de rechtspraak van het Hof van cassatie is de termijn van drie jaar van toepassing wanneer bewijzen het bestaan onthullen van niet-aangegeven inkomsten, met name wanneer de belastingschuldige van zijn brutoinkomsten kosten heeft afgetrokken waarvan hij de werkelijkheid niet heeft bewezen10. Volgens deze bekritiseerbare benadering kan binnen de buitengewone termijn van drie jaar de totale belastbare nettowinst worden ingekohierd, zelfs indien een gedeelte ervan regelmatig zou zijn aangegeven zonder te zijn ingekohierd

3 Bedoeld worden de belastingplichtigen die zijn vrijgesteld van de aangifteplicht overeenkomstig artikel 305 van het W.I.B./92 en de artikelen 178 en 179 van het W.I.B./92. Dit voor- stel vermeldt de grondslag van de belasting en de daarop verschuldigde belasting, alsmede alle inlichtingen en gegevens die in aanmerking zijn genomen.

4 Com.I.B./92, nr. 353/1. De toepassing van de minimumtermijn van zes maanden impliceert dat de aangifte voldoet aan de vormvereisten en wordt ingediend binnen de wettelijke termijn, maar na 31 december van het jaar waarnaar het aanslagjaar wordt genoemd. (Com.I.B./92, nr. 353/2).

5 Cf. Cass., 4 juni 1934, Pas., 1934, I, blz. 296; Com.I.B./92, nr. 353/4 en nr. 353/5.

6 Cf. Brussel, 9 januari 1984, R.G.F., 1984, blz. 96; Bergen 20 december 1984, Act. Fisc., 1985, nr. 118/7. Contra, Luik, 8 maart 1995, F.J.F., nr. 95/243.

7 Het betreft de B.N.I. betreffende de belastingplichtigen bedoeld in artikel 227, 3° van het W.I.B./92, dat wil zeggen “vreemde Staten, staatkundige onderdelen en plaatselijke gemeen- schappen daarvan, alsmede alle rechtspersonen die hun maatschappelijke zetel, hun voornaamste inrichting of hun zetel van bestuur of beheer niet in België hebben en geen onder- neming exploiteren of zich niet met verrichtingen van winstgevende aard bezighouden of zich zonder winstoogmerk uitsluitend met in artikel 182 van het W.I.B./92 vermelde verrich- tingen bezighouden.”

8 Com.I.B./92, nr. 354/21.

9 Cf. Cass., 18 mei 1990, Pas., 1990, I, blz. 1070, Bull. Cont. Dir., 1992, blz. 850. Het Hof van cassatie beoogt de jaarrekening, het verslag van de algemene vergadering en het formulier tot aangifte van de reële en permanente functies van de bestuurders (laatstgenoemd is afgeschaft sinds de wet van 22 december 1989).

10 Cf. Com.I.B./92, nr. 354/11; Cass., 30 november 1989, Pas., 1990, I, blz. 401, Bull. Cont. Dir., 1991, blz. 82.

(3)

11 Cf. Cass., 3 oktober 2003, F.J.F., nr. 2003/292, Act. Fisc., 2003, nr. 42, blz. 4 en noot P. BELLEN : “Pour qui sonne le glas? Mais pour le délai ordinaire d’imposition pardi!”; Cass.

13 oktober 2000, R.W., 2001-2002, blz. 970; Cass., 7 maart 1997, J.D.F., 1999, blz. 35 en noot van M. BALTUS, “La disparition du délai ordinaire d’imposition”

12 Cf. Com.I.B./92, nr. 354/11.

13 Artikel 351, lid 1 van het W.I.B./92 bepaalt dat de administratie in de gevallen die door deze bepaling worden beoogd, de aanslag ambtshalve “kan” vestigen.

14 Cf. Cass., 23 januari 1992, Pas., 1992, I, blz. 455, Bull. Cont. Dir., 1993, blz. 124 ; Com.I.B./92, nr. 354/9.

15 Com.I.B./92, nr. 354/35.

16 Er mag niet uit het oog worden verloren dat de belasting in principe moet worden betaald binnen de twee maanden na de verzending van het aanslagbiljet, waarbij de verwijlinte- resten beginnen te lopen vanaf de 1ste dag van de maand na het verstrijken van deze termijn van twee maanden. Het blijft echter een feit dat men in de praktijk vaststelt dat de ont- vangers de jongste tijd geregeld de neiging hebben te wachten tot wanneer de termijn van drie maanden voor het indienen van een bezwaarschrift verstreken is alvorens tegen de belastingplichtige bewarende maatregelen te nemen of een vervolging in te stellen. Wij herinneren eraan dat de uitvoeringsmiddelen maar kunnen worden aangewend ten belope van het onbetwistbaar verschuldigde bedrag dat door de gewestelijke directeur of zijn afgevaardigde wordt bepaald.

17 Com.I.B./92, nr. 354/23.

18 Com.I.B./92, nr. 354/23.

19 Cf. Cass., 1 maart 1991, Pas., 1991, I, blz. 627, F.J.F., nr. 91/134.

20 Cf. Cass., 12 september 1991, Pas., 1992, I, blz. 30, Bull. Cont. Dir., 1994, blz. 2248: de bodemrechter had aangestipt dat de eiser had geopteerd voor een vereenvoudigde boek- houding waarvan de belangrijkste eigenschap niet de objectiviteit en de duidelijkheid was.

21 Cf. Antwerpen, 21 januari 2003, F.J.F., nr. 2003/109 (stukken die afkomstig waren van een zwarte boekhouding van een derde); Antwerpen, 12 oktober 1992, F.J.F., nr. 93/93.

22 Cf. Cass., 3 januari 1997, Pas., 1997, I, blz. 17, F.J.F., nr. 97/49 ; Antwerpen, 21 januari 2003, F.J.F., nr. 2003/109; Antwerpen, 29 oktober 2002, F.J.F., nr. 2003/51; Gent, 23 april 1998, F.J.F., nr. 98/199; Antwerpen 12 juni 1995, F.J.F., nr. 95/188; Brussel, 31 maart 1987, F.J.F., nr. 87/105; Rb. Brussel, 12 maart 2004, Cour. Fisc., 2004, blz. 391 en noot; Rb. Antwerpen, 1 juni 2001, F.J.F., nr. 2002/113.

binnen de gewone termijn van achttien maanden11. Dit komt erop neer aan de gewone termijn van achttien maanden elke nuttige draagwijdte te ontnemen.

De administratieve commentaar bij het W.I.B./92 stipt echter aan dat indien in het stadium van de aanslag of in een later stadium zou blijken dat de ver- schuldigde belasting niet hoger is dan diegene betrekking heeft op de gegevens van de aangifte, de aanslag niet meer zou kunnen worden gevestigd of zou moeten worden vernietigd aangezien de gewone aanslagtermijn verstreken is.

De belastingplichtige zou er bijgevolg toe gerechtigd zijn de terugbetaling te eisen van zijn voorheffingen en voorafbetalingen12.

Voorbeeld: voor zijn inkomsten van 2003 heeft een belastingplichtige die onderworpen is aan de personenbelasting of aan de vennootschapsbelasting met een boekhouding die per kalenderjaar wordt gevoerd, geen aangifte inge- diend, de aangifte laattijdig ingediend of zijn beroepskosten overdreven. De administratie der directe belastingen zal de belasting of een aanvullende belas- ting kunnen vestigen tot 31 december 2006.

6.- De termijn van drie jaar wordt anders bepaald wanneer de belasting- plichtige die overeenkomstig de artikelen 233 en 248 van het W.I.B./92 onder- worpen is aan de vennootschapsbelasting of aan de B.N.I. een andere boek- houding voert dan per kalenderjaar.

In dit laatste geval wordt de termijn van drie jaar verlengd met een periode die gelijk is aan die welke ligt tussen 1 januari van het jaar waarnaar het aanslag- jaar wordt genoemd en de datum van afsluiting van de boekingen van het boekjaar in de loop van datzelfde jaar (artikel 354, lid 1 in fine van het W.I.B./92).

Voorbeeld: voor een belastingplichtige die is onderworpen aan de vennoot- schapsbelasting met een boekhouding die wordt afgesloten op 30 september van ieder jaar, valt het aanslagjaar samen met het belastbare tijdperk. Wat de inkomsten van het eerste gedeelte van het jaar 2003 betreft, zal de adminis- tratie der directe belastingen de belasting of een aanvullende belasting kunnen inkohieren tot 30 september 2006. De termijn van drie jaar die begint op 1 januari 2003 wordt immers verlengd met negen maanden (periode tussen 1 januari en 30 september).

7.- Bij gebrek aan een aangifte of in geval van een laattijdige, onvolledige of naar de vorm onregelmatige aangifte kan de administratie de belasting of de aanvullende belasting inkohieren binnen de voornoemde termijn van drie jaar, zonder gehouden te zijn tot een aanslag van ambtswege overeenkomstig arti- kel 351 van het W.I.B./92.

De procedure van de aanslag van ambtswege is voor de administratie een mogelijkheid13en geen verplichting en zij kan er zich mee vergenoegen een bericht van wijziging te zenden14.

C. Inkohieringstermijn van drie jaar, verlengd met maximum zes maanden in geval van een bezwaarschrift

8.- Hier wordt de volgende situatie bekeken: de belastingplichtige of zijn fei- telijk gescheiden echtgenoot heeft met betrekking tot de goederen waarop de belasting wordt ingevorderd binnen de buitengewone termijn van drie jaar, bepaald door artikel 354, lid 1 van het W.I.B./92 een regelmatig bezwaarschrift ingediend overeenkomstig de artikelen 366 en 371 van het W.I.B./92.

In dit geval wordt de termijn van drie jaar verlengd met een tijdperk dat gelijk is aan de tijd die is verlopen tussen de datum van indiening van het bezwaar- schrift en die van de beslissing van de directeur of de gedelegeerde ambtenaar, zonder dat deze verlenging meer dan zes maanden mag bedragen (artikel 354, lid 4 van het W.I.B./92). De termijn wordt berekend in dagen, met uitzondering

van de maximumtermijn die wordt berekend in maanden15.

Opgemerkt dient te worden, dat krachtens de tekst zelf deze verlenging van ter- mijn enkel van toepassing is indien het bezwaarschrift wordt ingediend vóór het verstrijken van de termijn van drie jaar.

Voorbeeld: voor de inkomsten van 2001 die onderworpen zijn aan de perso- nenbelasting verstrijkt de buitengewone termijn van drie jaar, bedoeld in arti- kel 354, lid 1 van het W.I.B./92 op 31 december 2004. Op 15 oktober 2004 kohiert de administratie een aanvullende aanslag in betreffende de inkomsten van 2001. De belastingplichtige beschikt over een termijn van drie jaar om een bezwaarschrift in te dienen, zijnde tot 15 januari 2005.

Doet hij dit vóór 1 januari 2005 dan wordt de inkohieringstermijn van drie jaar betreffende de voornoemde inkomsten met maximum zes maanden verlengd.

Hetzelfde geldt voor de termijn waarbinnen de administratie zonder vooraf- gaande kennisgeving onderzoekingen kan verrichten (artikel 333, lid 2 van het W.I.B./92).

Wacht hij echter 2 januari 2005 om zijn bezwaarschrift in te dienen, dan zal de buitengewone termijn van drie jaar inmiddels verstreken zijn en zal hij niet worden verlengd16.

D. Buitengewone termijn van vijf jaar in geval van bedrieglijk opzet of het oogmerk om te schaden

9.- De buitengewone termijn van drie jaar wordt op vijf jaar gebracht in geval van inbreuk op de bepalingen van het W.I.B./92 of van ter uitvoering ervan geno- men besluiten, gedaan ”met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden”

(artikel 354, lid 2 van het W.I.B./92). De controle van dit morele element gebeurt door de rechter in hoofde van een bepaalde belastingplichtige.

Er is “bedrieglijk opzet” wanneer de inbreuk wordt begaan met de bedoeling zichzelf of een derde een ongeoorloofd voordeel te verschaffen, doorgaans ten nadele van een persoon of van de gemeenschap17. Dit ongeoorloofd voordeel wordt in de meeste gevallen gevormd door de ontdoken belasting.

Er is “oogmerk te schaden” wanneer de inbreuk wordt begaan met de bedoe- ling schade te berokkenen, zelfs zonder dat de betrokkene uit zijn gedrag enig voordeel haalt18.

Voorbeeld: een belastingplichtige die onderworpen is aan de personenbelasting of aan de vennootschapsbelasting met een boekhouding die per kalenderjaar wordt gevoerd, heeft opzettelijk nagelaten beroepsinkomsten aan te geven die hij in 2003 heeft ontvangen. De administratie der directe belastingen zal de belasting of een aanvullende belasting kunnen inkohieren tot 31 december 2008.

10.- In de volgende gevallen heeft de rechtspraak besloten tot het bestaan van een bedrieglijk opzet:

a) Het bedrieglijke opzet wordt afgeleid uit de omstandigheid dat de belasting- schuldige eerst heeft nagelaten bepaalde inkomsten aan te geven en hij ver- volgens, op vordering van de administratie, een onvolledige aangifte heeft inge- diend met de bedoeling de belasting te ontduiken19.

b) De inbreuk, met name wegens onregelmatige aangifte in de personenbe- lasting, werd begaan met de bedoeling zichzelf of een derde een ongeoorloofd voordeel te verschaffen20:

In de volgende gevallen werd geoordeeld dat het bedrieglijk opzet onvoldoende bewezen was:

a) Het bedrieglijke opzet of het oogmerk te schaden kunnen maar worden afgeleid van een stuk dat eenzijdig door een derde is opgesteld indien dit stuk wordt gestaafd door andere concrete gegevens21.

(4)

7.- De verlenging van de onderzoekstermijn van 3 tot 5 jaar De onderzoeksbevoegdheden van de Administratie van de directe belastingen zijn beperkt in de tijd : de Administratie mag "zonder voorafgaande kennisge- ving" onderzoekingen instellen gedurende het belastbare tijdperk en geduren- de een termijn van drie jaar vanaf 1 januari van het jaar waarnaar het aanslag- jaar wordt genoemd waarvoor de belasting is verschuldigd (art. 333, lid 2, WIB 1992). Zo mag de Administratie in 2004 onderzoekingen instellen voor het jaar 2004 en voor de jaren 2001 tot 2003 (aanslagjaren 2002 tot 2004).

In geval van inbreuk op de bepalingen van het WIB 1992 gedaan met bedrieg- lijk opzet of met het oogmerk te schaden, kan deze termijn van drie jaar met

twee jaar worden verlengd "op voorwaarde dat de Administratie de belas- tingplichtige vooraf schriftelijk en op nauwkeurige wijze kennis heeft gege- ven van de aanwijzingen inzake belastingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoeld tijdperk". Die voorafgaande kennisgeving is voorge- schreven op straffe van nietigheid van de aanslag” (art. 333, lid 3 WIB 1992).

De verplichting tot voorafgaande kennisgeving geeft aanleiding tot veel geschil- len. Uit de recente rechtspraak onthouden we :

- deze voorafgaande kennisgeving mag de dag zelf van het onderzoek worden gedaan (Cass. 18 juni 2003, F.J.F., nr. 2003/215);

- wanneer de Administratie, behoorlijk daartoe gemachtigd, een strafdossier b) Het bedrieglijke opzet kan niet uitsluitend worden afgeleid uit de omstan-

digheid dat een belangrijke som niet werd aangegeven, zelfs niet indien de niet-aangifte betrekking heeft op meerdere jaren22.

c) De inbreuken vloeien voort uit gewone nalatigheid, materiële fouten of onregelmatigheden die door de belastingplichtige te goeder trouw zijn begaan23.

d) De administratie kan er niet van uit gaan, zonder daarvan het positieve bewijs te leveren, dat een aanzienlijke fraude in de boekhouding van een belastingplichtige al tijdens de voorgaande boekjaren moet hebben bestaan en naar analogie een herziening toepassen voor het verleden24.

11.- Om de termijn van twee jaar te verlengen, is het niet noodzakelijk dat de inbreuk die werd begaan met bedrieglijk opzet of met het oogmerk te schaden, werd vastgesteld tijdens de buitengewone termijn van drie jaar25. Enkele alleenstaande beslissingen hebben echter aanvaard dat de administratie de verlengde termijn niet kon toepassen wanneer de inbreuken op de belasting- wetgeving al werden vastgesteld tijdens de aanslagtermijn van drie jaar26. De administratie moet bewijzen dat de voorwaarden die zijn vereist voor de toepassing van de termijn van vijf jaar, zijn vervuld27, aangezien de grondslag van de belasting dan kan worden bepaald op grond van tekenen en indiciën28. Zij is er echter niet toe gehouden dit bewijs te leveren alvorens de belasting of de aanvullende belasting te vestigen binnen de aldus verlengde termijn29. 12.- Artikel 354, lid 2 van het W.I.B./92 dat betrekking heeft op de verlenging tot vijf jaar van de inkohieringstermijn ingeval van bedrieglijk opzet of het oog- merk om te schaden, mag echter niet worden verward met artikel 333, lid 3 van het W.I.B./92 dat betrekking heeft op de onderzoekingen die de adminis- tratie zowel ten aanzien van de belastingplichtige als van derden enkel mag ver- richten wanneer er “aanwijzingen inzake belastingontduiking” bestaan.

Hoewel de administratie tijdens het belastbare tijdperk en tijdens de buitenge- wone inkohieringstermijn van drie jaar zonder voorafgaande kennisgeving onderzoekingen mag verrichten30, mogen die maar worden verricht binnen een aanvullende termijn van twee jaar (en dus over een periode van vijf jaar) op voorwaarde dat de administratie de belastingplichtige vooraf schriftelijk en

op nauwkeurige wijze kennis heeft gegeven van de aanwijzingen inzake belas- tingontduiking die te zijnen aanzien bestaan voor het bedoelde tijdperk31. Deze voorafgaande kennisgeving die is voorgeschreven op straffe van nietigheid van de aanslag, beoogt enkel de onderzoekingen ten aanzien van de belasting- plichtige zelf en zij is niet van toepassing wanneer de administratie over gege- vens beschikt die toestaan de belasting te vestigen zonder een beroep te moe- ten doen op een bijkomend onderzoek ten aanzien van de belastingplichtige zelf binnen de aanvullende termijn van twee jaar32.

De rechtbank van eerste aanleg is bevoegd om de gegrondheid te controleren van de voorafgaande kennisgeving van de aanwijzingen van belastingontdui- king, want deze handeling die een administratieve beslissing voorbereidt wij- zigt op juridisch vlak de situatie van de belastingplichtigen ten opzichte van de administratie33.

E. Buitengewone termijnen van drie jaar en vijf jaar voor de voor- heffingen en de administratieve boeten

13.- In principe is de roerende voorheffing betaalbaar binnen vijftien dagen na de toekenning of na de betaalbaarstelling van de belastbare inkomsten, en de bedrijfsvoorheffing binnen de vijftien dagen na het verstrijken van de maand waarin de inkomsten werden betaald of toegekend (artikel 412, lid 1 en 2 van de W.I.B./92). De uitvoeringsmaatregelen betreffende deze voor- heffingen moeten echter worden voorafgegaan door een inkohiering.

De buitengewone termijnen van drie jaar en van vijf jaar zijn van toepassing op de onroerende voorheffing, de administratieve boete en voor zover zij niet zijn betaald binnen de termijn, bepaald door artikel 412 van het W.I.B./92, de roe- rende voorheffing en de bedrijfsvoorheffing (artikel 354, lid 3 van het W.I.B./92).

(Einde van het eerste deel)

Luc Herve Advocaat bij de Balie van Luik – Elegis, Wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit te Luik, Hoogleraar aan de Ecole Supérieure de Comptabilité de Liège (C.B.C.E.C. Luik)

23 Cf. Gent, 12 februari 2003, F.J.F., nr. 2003/231; Antwerpen, 17 februari 1992, F.J.F., nr. 92/77 (een minderwaarde werd ten onrechte geboekt als een afschrijving van een imma- terieel vast actief).

24 Cf. Gent, 21 september 1995, F.J.F., nr. 96/13.

25 Cf. Cass., 14 oktober 1999, Pas., 1999, I, blz. 1316, F.J.F., nr. 99/287.

26 Cf. Antwerpen, 24 december 2002, F.J.F., nr. 2004/17, Cour. Fisc., 2002, blz.. 286; Antwerpen, 24 april 2001, Cour.Fisc., 2001, blz. 238 ;. Contra, Brussel, 2 september 1993, F.J.F., nr. 93/247.

27 Cf. Brussel, 6 februari 2003, F.J.F., nr. 2003/182; Antwerpen, 29 oktober 2002, F.J.F., nr. 2003/51 (een bericht van wijziging waarin in algemene bewoordingen wordt verwezen naar de stukken van een gerechtelijk dossier, zonder dat blijkt dat de belastingplichtige te kwader trouw was of een bedrieglijk opzet zou hebben gehad, voldoet niet aan deze moti- vatieplicht).

28 Cf. Cass., 27 juni 2002, F.J.F., nr. 2003/212.

29 Cf. Cass., 29 oktober 1999, Pas., 1999, I, blz. 1419, J.L.M.B., 2000, blz. 1467. Zie echter Com.I.B./92, nr. 354/24, initio die bepaalt dat “de inbreuk vooraf door de administra- tie moet zijn vastgesteld – en voldoende naar recht bewezen”.

30 Een voorafgaande kennisgeving is evenmin vereist wanneer de administratie haar onderzoekingen verricht tijdens de maximum met zes maanden verlengde termijn van drie jaar in geval door de belastingplichtige of door zijn feitelijk gescheiden echtegenoot een bezwaarschrift wordt ingediend overeenkomstig artikel 354, lid 4 van het W.I.B./92.

31 Cf. Rb. Brussel, 28 juni 2002, R.G.C.F., 2003/2, F.J.F., nr. 2003/80: het gebruik van een “gestandaardiseerde” tekst bij wijze van kennisgeving vormt geen schending van artikel 333, lid 3 van het W.I.B./92 voor zover die nauwkeurig de aanwijzingen van belastingontduiking vermeldt die tegen de belastingplichtige worden aangevoerd; vormt overigens een voldoende nauwkeurige kennisgeving die welke de vermelding bevat van het bestaan van een rekening in het buitenland en het vermoeden dat deze rekening roerende inkomsten heeft opgeleverd.

32 Cf. Cass., 18 juni 2003, F.J.F., nr. 2003/215: de voorafgaande kennisgeving die plaatsheeft op de dag zelf van het onderzoek maar vóór het onderzoek voldoet aan de voor- waarden opgelegd door de wet; Cass., 14 oktober 1999, Pas., 1999, I, blz. 1318.

33 Cf. Rb. Bergen, 2 mei 2002, F.J.F., nr. 2003/201: zij zijn er immers toe gehouden de controle te aanvaarden van boekjaren die in principe niet meer moesten worden gecontro- leerd, de kosten ervan te dragen alsmede van eventuele aanvullende rechtzettingen.

Onderzoek en controle inzake inkomsten belastingen: recente beslissingen (deel 2)

Hieronder vindt u het vervolg van het artikel gepupliceerd in “Pacioli” n° 167

(5)

inziet, is dat geen onderzoeksdaad vermits die inzage toelaat te beslissen of het noodzakelijk is om nieuwe onderzoeken in te stellen (Cass. 27 juni 2003, F.J.F., nr. 2003/212).

De Rechtbank van Bergen (2 mei 2002, F.J.F., 2003/201) verklaarde zich bevoegd om, tijdens de controle, kennis te nemen van een geschil betreffende het recht van de Administratie om de onderzoekstermijn met twee jaar te ver- lengen. De voorbereidende akte van een administratieve beslissing, die bestaat in de voorafgaande kennisgeving van de aanwijzingen van belastingontduiking, moet kunnen worden voorgelegd aan de controle van de rechtbank van eerste aanleg, aangezien deze onbetwistbaar de juridische situatie van eisers ten aan- zien van de Administratie kan wijzigen. Immers, deze beslissing verplicht hun het onderzoek toe te laten voor de betrokken aanslagjaren die normaliter niet meer kunnen worden gecontroleerd, en mogelijke bijkomende fiscale rechtzet- tingen te ondergaan. Na onderzoek van het dossier besliste de rechtbank niet- temin dat er duidelijke aanwijzingen van belastingontduiking waren en dat de voorafgaande kennisgeving op juiste motieven berustte. De ontvankelijk ver- klaarde eis van de belastingplichtige werd derhalve verworpen en de Administratie kon de twee bijkomende aanslagjaren controleren.

Bij vonnis van 14 juni 2002 (Fiscoloog, 2002, n° 851, p. 821) verklaarde de Rechtbank van Leuven het verzet van een belastingplichtige tegen de uitbreiding van de onderzoekstermijn door de Administratie ontvankelijk en gegrond.

Overwegende dat de in de voorafgaande kennisgeving vermelde aanwijzingen van belastingontduiking niet feitelijk bewezen waren, verbood de rechtbank de Administratie op basis van deze kennisgeving onderzoekingen in te stellen.

De Rechtbank van Brugge (24 juni 2003, T.F.R., nr. 2004/24, p. 263) moest zich over dezelfde kwestie buigen maar besliste tot de onontvankelijkheid van de eis om reden dat de belastingplichtige de vestiging van de aanslag moest afwachten en vervolgens zijn kritiek in een bezwaarschrift formuleren.

8.- De inachtening door de Administratie van het fair-play beginsel Het wordt al lang aangenomen dat de beginselen van behoorlijk bestuur van toepassing zijn op de Administratie in haar contacten met de belastingplichtigen (onder meer, Cass., 27 maart 1992, Pas. 1992, I, p. 680; De Fiscale Koerier, 1992, p.374).

In een vonnis van 28 februari 2003 (samengevat en van commentaar voorzien in De Fiscale Koerier, 2003, p. 299 e.v.) herinnerde de Rechtbank van Brussel eraan dat de beginselen van behoorlijk bestuur onder meer het fair-playbegin- sel omvatten. De Administratie moet in haar contacten met de belastingplichti- ge blijk geven van elementaire eerlijkheid en de duidelijke regels van welle- vendheid naleven die uit het algemeen rechtsgevoel volgen.

In het besproken geval trachtte de Administratie een belastingplichtige – slager van beroep – voor de gecontroleerde jaren tot een akkoord over een omzetver- hoging te overhalen. Tot driemaal toe ondernamen de controleurs een poging waarbij ze telkens hun "voorstel" verminderden. Na herhaaldelijke weigering vanwege de belastingplichtige, zonden de controleurs hem uiteindelijk een bericht van wijziging met vermelding van een meerwinst die veel hoger was dan hetgeen werd besproken, dat alles met een belastingverhoging van 50 %. De belastingsupplementen werden op deze grondslagen gevestigd.

Volgens de rechtbank (en de synthese ervan in De Fiscale Koerier, 2003, p. 299 e.v.), mocht de belastingplichtige, gelet op de verschillende taxatievoorstellen die hem werden gedaan, redelijk de gewettigde verwachting koesteren dat de Administratie geen hogere winsten zou belasten dat deze die hem tijdens de controle werden voorgesteld. Door hem, tegen alle verwachting in, hogere win- sten mede te delen en een belastingverhoging van 50 % toe te passen, heeft de Administratie zich niet gehouden aan het fair-playbeginsel. Bijgevolg vernietig- de de rechtbank de betwiste aanslagen.

Andere rechtbanken beslisten reeds in dezelfde zin (Rb. Gent, 3 mei 2001, De Fiscale Koerier, 2001, p. 273, Rb. Antwerpen, 8 april 2002, De Fiscale Koerier, 2002, p. 313).

9.- Mag de Administratie een vennootschap "verhuizen" van de ene controledienst naar de andere ?

Sommige vennootschappen hebben onlangs van de AOIF het volgende bericht ontvangen : "het fiscaal domicilie van een vennootschap is de plaats waar het effectieve dagelijks beheer van de vennootschap plaatsvindt en waar de boekhouding wordt gehouden en gecentraliseerd. Uit hetgeen voorafgaat is het fiscaal domicilie van uw vennootschap gevestigd te ……. Het aanslag- dossier werd bijgevolg overgemaakt aan de volgende taxatiedienst : …. De aangifte in de vennootschapsbelasting voor het aanslagjaar 2004 moet bij deze dienst worden ingediend".

Doorgaans betreft het vennootschappen met maatschappelijke zetel in het Brusselse Gewest wier dossier naar een controledienst in het Waalse of Vlaamse

Gewest wordt verzonden. De gevolgen van dergelijke verzending kunnen zwaar zijn. Daardoor kan de vennootschap zelfs van taalstelsel veranderen (gebruik van de talen voor hun aangifte, contacten met de Administratie, procedures, enz.).

De aanleiding van deze verzendingen zijn twee instructies van de AOIF (nr.

61/2003 van 25 september 2003 en nr. 82/2003 van 9 september 2003). Het doel dat deze instructies vermelden is de controles te vergemakkelijken door de harmonisatie van het fiscaal domicilie tussen de inkomstenbelastingen en de BTW.

Hoewel de bekommernis om efficiëntie vanwege de Administratie slechts kan worden toegejuicht, baart de door de AOIF weerhouden definitie van het fiscale domicilie wel enige verwondering : "de plaats waar het effectieve dagelijks beheer van de vennootschap plaatsvindt en waar de boekhouding wordt gehouden en gecentraliseerd".

Voor de bepaling van het fiscaal domicilie van een vennootschap op Belgisch grondgebied, moet de Administratie, bij gebrek aan een bijzondere regel, nood- zakelijk toepassing maken van de bepalingen van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen die de "woonplaats" van de vennootschappen bepalen.

Overeenkomstig artikel 2 § 2, 2° WIB 1992 is een binnenlandse vennootschap enigerlei vennootschap die in België haar maatschappelijke zetel, haar voor- naamste inrichting of haar zetel van bestuur of beheer heeft.

Volgens de administratieve commentaar (nr. 179/22 en 179/23) is de maat- schappelijke zetel van een vennootschap meestal ook haar voornaamste inrich- ting, ... Als de statuten een maatschappelijke zetel vermelden die in feite niet de voornaamste inrichting van de vennootschap is (met andere woorden als de maatschappelijke zetel meer schijn dan werkelijkheid is), is de ligging van de voornaamste inrichting bepalend ... om uit te maken waar de voornaamste inrichting van een vennootschap gelegen is, is het van belang te bepalen waar zich de zetel van algemeen bestuur bevindt (daar waar de voornaamste direc- tie- en beheersorganen verenigd zijn, d.w.z. de kantoren van de eigenlijke direc- tie, van de handelsafdeling, van de centrale boekhouding, het archief, enz.), waar de algemene vergaderingen van de aandeelhouders of vennoten worden gehouden, waar uiteindelijk de hogere leiding, het maatschappelijke beheer en de algemene belangen worden waargenomen en behartigd.

Op internationaal gebied gebruiken de overeenkomsten tot vermijding van dub- bele belasting doorgaans een gelijkaardig begrip, de "plaats van leiding", terwijl het Wetboek van Vennootschappen de vennootschappen waarvan de werkelijke zetel zich in België bevindt, aan de Belgische wet onderwerpt (art. 56 W. Venn.).

Het is overduidelijk dat "de plaats waar het effectieve dagelijks beheer van de vennootschap plaatsvindt en waar de boekhouding wordt gehouden en gecen- traliseerd" geen synoniem is van "plaats van leiding".

Wanneer de vennootschap de verzending van haar dossier betwist en de Administratie haar standpunt handhaaft, heeft de vennootschap geen andere oplossing dan het geschil aan de rechtbank van eerste aanleg te onderwerpen.

We kijken met belangstelling uit naar het standpunt dat de rechtspraak over deze, naar ons weten onuitgegeven, kwestie zal innemen.

10.- Conclusie

Dit kort overzicht van de recente rechtspraak houdt voor de belastingplichtigen vrij positieve perspectieven in. De gerechtelijke controle op de bevoegdheden van de Administratie en op de rechten van de belastingplichtige is reëel.

De interventie van de rechtbanken tijdens de controle zelf betekent een aan- zienlijke vooruitgang. Maar sommige rechtbanken zijn nog terughoudend ten aanzien van dergelijke tussenkomsten. Gevreesd wordt dat de kwestie pas bin- nen een aantal jaren zal beslecht worden, wanneer eerst de hoven van beroep en dan het Hof van Cassatie stelling hebben genomen.

Zich tijdens de controle tot de rechtbanken wenden, kan trouwens op prakti- sche bezwaren stuiten, wegens de termijnen die inherent zijn aan elke gerech- telijke procedure, zelfs al betreft het een spoedprocedure. Stel dat een belas- tingplichtige een vraag om inlichtingen weigert te beantwoorden omdat ze te algemeen is of omdat ze het beroepsgeheim schendt. Hij besluit de kwestie door het gerecht te laten beslechten. Zal de Administratie de afloop van de procedu- re willen afwachten, terwijl ze gebonden is door de aanslagtermijnen ? Zal ze het bestaan van een procedure als een "gewettigde reden" willen erkennen om de antwoordtermijn te verlengen (art. 316, 322, lid 1 en 323 WIB 1992) ? En zo niet, zal de rechtbank bij het uitoefenen van haar secundaire controle op de administratieve beslissingen dit als een "gewettigde reden" willen erkennen?

Michel DEPREZ Geassocieerd advocaat Taquet, Clesse & Van Eeckhoutte Wetenschappelijk medewerker aan de Universiteit van Luik Docent fiscaal recht aan de CBCEC

(6)

1. Probleemstelling

De aankoop van voertuigen die door bepaalde categorieën van invaliden of gehandicapten als persoonlijk vervoermiddel gebruikt worden, geniet een gunstregeling.

Vooreerst zijn deze verrichtingen onderworpen aan het verminderde tarief van 6 % (in de plaats van 21 %).

Vervolgens is de BTW van 6 % vatbaar voor teruggaaf indien daartoe een aan- vraag wordt ingediend bij het controlekantoor waaronder de invalide valt.

Zo is er uiteindelijk geen BTW verschuldigd voor de aankoop van deze voer- tuigen.

Het heeft hierbij geen belang of het gaat om een aankoop in België, een intra- communautaire verwerving of een invoer uit een land van buiten de Europese Unie.

Men kan zich slechts voor één voertuig tegelijk op dit voordeel beroepen.

De koper moet het als persoonlijk transportmiddel gebruiken gedurende drie jaar.

Indien het voertuig gedurende deze periode bestemd wordt voor andere doel- einden of door de begunstigde wordt overgedragen, is deze in principe verplicht om de BTW terug te storten voor de resterende periode (berekend op basis van dertig zesden totdat deze periode van drie jaar verlopen is).

Een ander voordeel heeft betrekking op de aankoop van onderdelen en uit- rustingen voor, evenals onderhouds- en herstellingswerken aan dergelijke voertuigen.

Hiervoor geldt een tarief van 6 %.

Maar voor deze verrichtingen geldt dat, in tegenstelling tot de BTW op de aan- koop, de belasting die geïnd werd op de onderdelen, de uitrustingen en de onderhouds- en herstellingswerken, niet vatbaar is voor teruggaaf.

Deze belasting blijft dus ten laste van de invalide.

De minister van Financiën heeft besloten deze regeling uit te breiden tot de trage voertuigen vanaf 22 januari 2004.

2. Nieuwe maatregelen sinds 22 januari 2004

De uitbreiding van de gunstregeling tot trage voertuigen wordt ambtshalve toe- gepast sinds 22 januari 2004.

Zowel de aankoop van trage voertuigen (aanslag van 6 % vervolgens vatbaar voor teruggaaf), als de onderdelen, de uitrustingen en de onderhouds- en herstellingswerken (aanslag van 6 %, niet vatbaar voor teruggaaf) worden beoogd.

3. Aankopen van 1 januari 2000 tot en met 21 januari 2004

De aankoop van onderdelen en uitrustingen voor dit voertuig evenals de onderhouds- en herstellingswerken die erop betrekking hebben, kunnen ech- ter het verminderde tarief genieten van 6 %, dat niet vatbaar is voor teruggaaf, voor de uitgaven die gedaan werden vanaf 22 januari 2004 (dus zelfs indien het trage voertuig voor 1 januari 2000 werd aangekocht).

4. Onderdelen, uitrustingen, accessoires en onder- houds- en herstellingswerken voor 22 januari 2004 Er is geen enkel recht op teruggaaf voor belastingen die VOOR 22 januari 2004 verschuldigd werden op onderdelen, uitrustingen, accessoires en de onder- houds- en herstellingswerken.

De tegen het tarief van 21 % geïnde belasting blijft dus definitief ten laste van de invalide.

5. Andere regels

De BTW die betaald werd op de aankoop van trage voertuigen is vatbaar voor teruggaaf via een ad-hocaanvraag bij het BTW-controlekantoor waaronder de invalide valt, gelet op zijn woonplaats (formulier verkrijgbaar op eenvoudige aanvraag).

Voor zover de BTW van 21 % geïnd werd bij de aankoop van onderdelen, uit- rustingen en accessoires, of bij onderhouds- en herstellingswerken, voordat men op de hoogte was van de bepalingen die van toepassing werden vanaf 22 januari 2004, moet de invalide de teruggaaf vragen bij de belastingplichtige verkoper of dienstverlener via een creditnota ten belope van 15 % van de belastbare grondslag.

Alle andere regels die verbonden zijn aan de toepassing van het verminderde tarief voor gehandicapten moeten uiteraard nageleefd worden, met name de voorlegging aan de koper of de dienstverlener van een attest afgeleverd door het BTW-controlekantoor waaronder de invalide valt, dat het voertuig aanduidt waarvoor de gunstregeling kan toegepast worden.

Men mag niet vergeten dat voor deze verrichtingen eveneens een factuur moet worden opgemaakt en dat deze factuur en de kopie ervan de datum en het referentienummer van het voornoemde attest moeten vermelden.

Hetzelfde geldt voor de creditnota waarover hiervoor werd gesproken.

De belastingplichtige verkoper of dienstverlener zal op zijn beurt de teruggaaf van de 15 % te veel geïnde BTW vorderen via rooster 64 van zijn periodieke aangifte.

Rooster 49 moet hetzelfde bedrag vermelden.

BTW-stelsel voor invaliden en gehandicapten – trage voertuigen

Samen met de Kamers van Handel en Nijverheid van Halle-Vilvoorde, Kempen, Leuven en Mechelen participeert het BIBF in het E-gov. Accelerator project.

De bedoeling hiervan is de KMO’s en het bedrijfsleven nauwer te laten kenni- smaken met de E gov toepassingen van de overheid en hen tevens aan te moe- digen om deze toepassingen actief te gebruiken. Zo bestaan vandaag reeds meerdere toepassingen op sociaal (vb. Dimona) en fiscaal vlak (Tax on web, edivat, intervat ….). , toepassingen waar het BIBF ook steeds actief heeft aan meegewerkt.

De voordelen zoals : snelheid, eenvoud, minder rompslomp en kostenbespa- ring zijn veelvuldig en zullen in de nabije toekomst enkel nog toenemen, zeker nu het elektronisch verkeer dezelfde rechtszekerheid garandeert en rekening houdend met de plannen van de overheid om deze ”E-diensten” nog verder aan te moedigen en uit te breiden.

Het project wordt mede ondersteund door het kabinet van Staatssecretaris voor Administratieve Vereenvoudiging V. VAN QUICKENBORNE, de Staatssecretaris

voor Informatisering van de Staat, P.VANVELTHOVEN en door de Vlaamse Minister van Economie. De academische inbreng wordt verzorgd door de KU Leuven.

Meer informatie aangaande dit project en zijn partners vindt U op : http://www.e-gov-project.be

Hier vindt U tevens een handig overzicht van alle reeds bestaande E-gov toe- passingen met een handig “doorkliksysteem”.

Zowel BIBF leden als hun KMO- cliënteel (beginnende E-gov gebrui- kers) die geïnteresseerd zijn om deel te nemen aan dit project (peiling naar vertrouwdheid met E gov toepassing, enquêtering over belemmeringen in gebruik, opleiding van de deelnemers, feed- back….), kunnen contact opnemen met de Heer Benny Vleminckx adviseur Voka - Kamer van Koophandel Halle-Vilvoorde (projectcoördinator).

Medialaan 26, B-1800 Vilvoorde - Tel. 02 255 20 15 - Fax 02 255 20 30 bv@kvkhv.voka.be (copie naar geert.lenaerts@bibf.be)

BIBF participeert in project ter bevordering van E-government

toepassingen

(7)

Het Instituut werd in het verleden meermaals geconfronteerd met verschillen- de vragen om tussenkomst ingeval een boekhouder fiscalist door overmacht (ziekte, overlijden) niet meer in staat is de belangen van zijn cliënten te behar- tigen.

Daarom heeft de Nationale Raad, reeds op haar vergadering van 8 mei 1998, beslist een systeem uit te werken om in dergelijke gevallen een vorm van vrij- willige bijstand uit te werken.

Vermits dit al weer een hele tijd geleden is, lijkt het ons nuttig om dit systeem even in herinnering te brengen.

Ter zetel van het Instituut zal een lijst bijgehouden worden van erkende boek- houders (-fiscalisten) B.I.B.F, die zich kandidaat stellen om in dergelijke geval- len bijstand te verlenen. Men kan enkel op deze lijst opgenomen worden indien men geen tuchtrechterlijke sancties heeft opgelopen en indien men voldoet aan de verplichtingen inzake ledenbijdrage, permanente vorming en verzekering van de beroepsaansprakelijkheid.

Geïnteresseerde personen kunnen zich schriftelijk kandidaat stellen om op deze lijst opgenomen te worden. Een modelformulier wordt ter beschikking gesteld via onze website www.bibf.be.

Het Instituut zal, desgevallend, deze lijst overmaken aan personen die deze opvragen wanneer er zich in hun bureau een probleem stelt inzake de behan- deling van dossiers te wijten aan ziekte of overlijden van een confrater.

Door hun inschrijving op deze lijst verbinden de kandidaten BIBF leden er zich vrijwillig toe om volgende regels na te leven:

- diegene die ingeval van overlijden van een confrater de dringende werk- zaamheden afhandelt zal de dringende werkzaamheden uitvoeren en wordt hiervoor rechtstreeks vergoed door de cliënt. Hij mag zijn eigen erelonen aanrekenen. Hij zal de erfgenamen tevens bijstaan bij het zoeken naar een kandidaat-overnemer of kan het cliënteel van de overleden confrater zelf overnemen. In dat geval moet de overnameprijs ter goedkeuring worden voorgelegd aan de Nationale Raad.

- diegene die ingeval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid de dringende werk- zaamheden voor een confrater uitvoert, mag geen cliënt overnemen (noch rechtstreeks noch onrechtstreeks) van zijn confrater behoudens schriftelijke toestemming van de overdrager. Gedurende de tijdelijke arbeidsongeschikt- heid wordt de vervanger vergoed door de oorspronkelijke boekhouder (in onderaanneming) terwijl de cliënt zijn ereloonnota blijft ontvangen van de oorspronkelijke boekhouder.

Zelfs indien deze cliënt hem zou vragen het dossier over te nemen, en behoudens schriftelijk akkoord van de overdrager of zijn rechthebbende, moet hij zich hiervan onthouden gedurende een periode van 2 jaar vanaf de datum dat het dossier uit handen werd gegeven.

BOERAEVE (Christophe), SULMON ( Maud), VAN CAMPENHOUT (Patrick), Fiscale Amnestie: alles over de operatie EBA ,

Luik, Uitgeverij van de Kamer voor Handel en Nijverheid, 2004,175 p.

De operatie Fiscale Amnestie, de Eenmalige Bevrijdende Aangifte EBA, is van start gegaan. Tot eind dit jaar kan iedereen die over geld beschikt dat men ‘ver- gat’ te melden aan de Belgische fiscus, zich tegenover de administratie in regel stellen, en dit tegen betaling van een beperkte boete. Dat velen deze operatie discriminerend vinden, verandert hier op dit ogenblik niets aan.

De praktische handleiding Fiscale Amnestie: alles over de operatie EBA biedt een antwoord op de talloze vragen waar men mee te maken krijgt indien men zijn kapitaal op veilige wijze wil repatriëren.

De wetteksten zijn – ondanks, of misschien wel juist door – de vele aanpa sin- gen en verbeteringen die zijn doorgevoerd niet altijd even duidelijk over wat nu al dan niet mag. Iedereen wordt wel geacht de wet te kennen, maar in de prak- tijk, en zeker in een dergelijke complexe materie, loopt dat wel eens fout. Er blijft dus een nood bestaan aan praktische, bruikbare antwoorden op vragen als:

- Belangt deze operatie EBA mij nu eigenlijk ook aan?

- Welke bedragen en welke investeringen worden door de fiscus aanvaard?

- Zijn er risico’s verbonden aan de aangifte? Nu of eventueel vanaf het moment dat ik mijn aangifte heb ingediend?

- Is er een absolute vertrouwelijkheid en anonimiteit gewaarborgd?

- Moet ik mijn vermogen wel naar België terugbrengen?

- Hoe bereken ik de te betalen ‘boete’?

- Wanneer, waar en hoe moet ik aangifte doen? Wie kan me hierbij helpen?

Het boek ‘Fiscale Amnestie: alles over de operatie EBA’ is een bondig werk, geen zwaar op de hand liggende studie, en zo geschikt voor een erg ruim publiek. Omwille van de mogelijk erg ruime interesse hebben de auteurs gekozen voor een eenvoudig taalgebruik, toegankelijk voor iedereen. Om de leesbaarheid te verhogen, behandelen zij ook de elementaire begrippen van de fiscale wetgeving die noodzakelijk zijn om de soms duistere terminologie te begrijpen (wit geld, grijs geld, zwart geld, fiscale fraude, administratieve sanc- tie, fiscale sanctie, enz.), zodat de troeven en voordelen van de fiscale amnes- tie ten gronde worden verklaard.

Prijs: 32 EUR (BTW en verzendingskosten inbegrepen) Om te bestellen: Tel: 02/305.91.31 – Fax: 02/305.91.32

www.ukhn.be kverbeken@ukhn.be

Contact

 Boekhouder BIBF regio Gent zoekt dossiers in onderaanneming. Beschik over eigen soft- en hardware. Tel. / Fax: 09/229.15.17,

boekhoudkantoor_deruyck@hotmail.com

 Advocaat met ervaring in uw sector zoekt samenwerking met boekhouders voor verdediging dossiers. Ward Van Loo, Guido Gezellestraat 12 A 2630 Aartselaar.Web site: www.advodirect.com

 Over te laten, boekhoudkantoor, tweetalig kliënteel in Brussel en omstre- ken. – Tel. : 02/463.16.21 tijdens de kantooruren.

 Erkende boekhouder-fiscalist gevestigd te Affligem zoekt, wegens uitbrei- ding, werk in onderaanneming, samenwerking of overname dossiers op zelfstandige basis. – Tel. : 0485/15.63.45

 Over te nemen: Boekhouderkantoor of klanten dossiers regio groot Antwerpen +/- 60.000EUR. Wegens pensioen. Ref: 168/01

 Boekhoud kantoor, hoofdzakelijk actief in het noorden van de provincie Antwerpen is op zoek naar een partner (eventueel met dossiers) om de activiteiten op korte termijn te bundelen. De wijze van samenwerking kan besproken worden. Ref: 168/02

Voor U gelezen

Interventie van het B.I.B.F bij behandeling van hoogdringende dossiers (langdurige ziekte of overlijden van confrater) –

herhaling van de principes

(8)

Seminaries

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overge- dragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld.

V e r a n t w o o r d e l i j k e u i t g e v e r: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. - Legrandlaan 45, 1050 Brussel • Tel. 02 626 03 80 • Fax 02 626 03 90 • E-mail: info@bibf.be • Url: www.bibf.be. R e d a c t i e : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, José PATTYN. A d v i e s r a a d : Professor P. MICHEL, Ecole d'Administration des Affaires de

30/08/2004 Aalst Verweerrecht bij controle Sociale Inspectie BBB

Dhr. Adriaens Tel : 056/44.37.21 - Fax : 056/44.37.24

01/09/2004 Leuven Verweerrecht bij controle Sociale Inspectie BBB

Dhr. Adriaens Tel : 056/44.37.21 - Fax : 056/44.37.24

02/09/2004 Ruddervoorde Verweerrecht bij controle Sociale Inspectie BBB

Dhr. Adriaens Tel : 056/44.37.21 - Fax : 056/44.37.24

02/09/2004 Antwerpen Onttrekking onroerend goed uit vennootschap KVABB

Meester Vermeulen, Advocaat Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231. 21.20

02/09/2004 Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - Boekhouden MAB

Dhr. Dillen Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

06/09/2004 Roeselare Onttrekking onroerend goed uit vennootschap KVABB

Meester Vermeulen, Advocaat Tel : 09/231. 21.01 - Fax : 09/231. 21.20 07/09/2004 Waregem Verweerrecht bij controle Sociale Inspectie BBB

Dhr. Adriaens Tel : 056/44.37.21 - Fax : 056/44.37.24

09/09/2004 Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - boekhouden MAB

Dhr. Dillen Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

09/09/2004 Elewijt-Zemst Grondige cursus IAS/IFRS MAB

Prof. J. Verhoeye Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

14/09/2004 Lummen Onttrekking onroerend goed uit vennootschap KVABB

Meester Vermeulen, Advocaat Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231.21.20

16/09/2004 Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - boekhouden MAB

Dhr. Dillen Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

20/09/2004 Aalst Recente fiscale rechtspraak BBB

Meester Van Biervliet, Advocaat Tel : 056/44.37.21 - Fax : 056/44.37.24

21/09/2004 Antwerpen BTW ACC VER LBC-NVK

Bart Beheydt, BTW-adviseur Tel : 03/220. 87. 53 - Fax : 03/231.66.64

21/09/2004 Waregem Recente fiscale rechtspraak BBB

Meester Van Biervliet, Advocaat Tel : 056/44. 37. 21 - Fax : 056/44. 37. 24

22/09/2004 Geel BTW - Dirk Schalck ACC VER LBC-NVK

Eerstaanwezend Inspecteur BTW Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

22/09/2004 Leuven Recente fiscale rechtspraak BBB

Meester Van Biervliet, Advocaat Tel : 056/44. 37. 21 - Fax : 056/44 .37. 24 23/09/2004 Aalst Internet Accountantsvereniging LBC-NVK ACC VER LBC-NVK

Dhr. Dierickx, Accountant Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

23/09/2004 Ruddervoorde Recente fiscale rechtspraak BBB

Meester Van Biervliet, Advocaat Tel : 056/44. 37. 21 - Fax : 056/44 .37. 24 23/09/2004 Elewijt-Zemst BIBF Stagiairs - Vennootschapsrecht MAB

Meester Spruyt, Notaris Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

23/09/2004 Elewijt-Zemst Grondige cursus IAS/IFRS MAB

Prof. dr. E. De Lembre Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

15.- Een belastingplichtige die de bijkomende interestaftrek wenst te genieten, moet eigenaar zijn van de woning. Met de invoering van de regels betreffende de decumulatie zal

3° alle gegevens die toelaten na te gaan of de rechtspersoon geen han- delsactiviteiten of met het beroep onverenigbare activiteiten uitoefent, noch dat haar vennoten,

De oproeping moet verder op duidelijke wijze aangeven waar en wanneer de vergadering doorgaat en eveneens aangeven of de aandeelhouders hun aandelen al dan niet op voorhand

Onder verwijzing naar het artikel 31, §1, maant de OVAM eveneens de personen aangeduid in het artikel 10, §1 aan als zijnde saneringsplich- tige. Tot de uitvoering van een

9 Cf. FAQ, vraag nr. FAQ, vraag nr. FAQ, vraag nr. Er is hier enkel sprake van de EBA waarvan het ontbreken in principe zal worden bestraft, aangezien de belastingplichtige of

b) De belastingplichtige zal zich niet meer kunnen beroepen op de woningaftrek, toegepast op het kadastrale inkomen. Dit stelsel waarin vroeger werd voorzien door artikel 16 van

• dat de werknemer de mogelijkheid heeft om zich uiteindelijk niet te beroepen op de nietigheid. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien de werknemer zijn nieuwe activiteit

Het nieuwe artikel 53 § 2 van het Wetboek van de BTW somt de gevallen op waarin een belastingplichtige die andere leveringen van goederen of diensten verricht dan die welke