• No results found

INHOUD FLASH

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INHOUD FLASH"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Inleiding

Deze bijdrage onderzoekt de moeilijkheden betreffende de daden van concurrentie die door werknemers tegenover hun gewezen werkgever worden gesteld na het verbreken van de arbeidsovereenkomst waardoor de partijen waren verbonden.

De problematiek betreffende de situatie van de handelsvertegenwoordi- gers, die wordt bepaald en gereglementeerd door de artikelen 104 tot 106 van de Wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, wordt echter niet behandeld.

Het beoogde geval bestaat overigens uit de veronderstellingen, grenzen en uitzonderingen van de concurrentie na het beëindigen van de arbeids- overeenkomst.

Er wordt aanvaard dat de werknemer voordat de contractuele band wordt ontbonden er moet van afzien zijn werkgever te beconcurreren, en dit ongeacht het juridische stelsel, als zelfstandige of als werknemer, van deze concurrentie1. Het betreft zowel daden van eerlijke als van oneerlij- ke concurrentie: de hoedanigheid van partij bij de arbeidsovereenkomst verbiedt dat de werknemer zijn werkgever beconcurreert.

Alleen al het feit dat een arbeidsovereenkomst wordt afgesloten, impli- ceert een verbod enige concurrerende daad te stellen, die een bedreiging zou vormen voor de door de werkgever2globaal nagestreefde bedoeling.

Dit beginsel vloeit met name voort uit de uitvoering te goeder trouw van de overeenkomsten3. De schending ervan kan een dringende reden vor- men, die de werkgever toestaat, om met inachtneming van artikel 35 van

de Wet van 3 juli 1978, de arbeidsovereenkomst te verbreken zonder vooropzeg, noch vergoeding.

Het blijft echter een feit dat wanneer de arbeidsbetrekkingen een einde nemen, duidelijk de vraag kan rijzen van het principe en van de grens van de daden van concurrentie die de werknemer kan moeten stellen, onge- acht het statuut waaronder deze daden zouden worden gesteld4.

Principe: de vrijheid van concurrentie

De vrijheid van arbeid, alsmede de vrijheid van handel en nijverheid vor- men de hoeksteen van de vrijheid om te ondernemen.

Zij staan een werknemer toe om, nadat hij uit dienst is getreden en dit ongeacht de reden, een activiteit naar keuze te beginnen.

Deze activiteit kan bijgevolg een concurrentie vormen voor de activiteit die voordien werd uitgeoefend, aangezien zelfs de gewezen werkgever zich de klant niet kan toe-eigenen5.

De concurrentie van de werknemers tegenover hun gewezen werkgever: Principes, grenzen en uitzonderingen

•De concurrentie van de werknemers tegenover hun gewezen werkgever: Principes, grenzen en

uitzonderingen 1

•Ledenbijdrage 2004 en burgerlijke

beroepsaansprakelijkheidsverzekering 5

•Jaarverslag permanente vorming 2003 6

•BIBF publicaties voor 2004 7

•Contact 7

•Seminaries 8

I N H O U D

F L A S H

• Verlaagd BTW- tarief voor woningrenovatie en herstellingen verlengd tot eind 2005

In het staatsblad van 19 januari 2004 verscheen het Koninklijk Besluit van 14 januari 2004 dat de tijdelijke BTW - vermindering voor arbeidsintensie- ve diensten verlengt met twee jaar, tot 31 december 2005.

Het BTW – tarief van 6 % blijft dus tot 31 december 2005 van toepassing op :

- verbouwings – en renovatiewerken aan woningen van vijf tot vijftien jaar oud

- herstellingen van fietsen, schoenen, lederwaren, kleding en huishoud- linnen. De voorwaarden blijven ongewijzigd. Zo vervalt het gunsttarief als de materialen een aanzienlijk deel van de dienst uitmaken.

1 M. JAMOULLE, “Le contrat de travail”, tome II, nr. 115, blz. 128.

2 M. JAMOULLE, op. cit.

3 Artikel 1134 van het Burgerlijk Wetboek.

4 Hetzij als zelfstandige, als natuurlijk of als rechtspersoon, hetzij voor rekening van een nieuwe werkgever, hetzij zelfs in het kader van een statuut bij een overheid.

5 V. LEBE-DESSARD, “La clause de non concurrence et la concurrence déloyale” in

“Clauses spéciales du contrat de travail : utilité, validité, sanction”, verslag van het colloqium dat op 30 april 2003 werd georganiseerd in LLN, Bruylant, nr. 1, blz. 221.

B

U L L E T I N V A N H E T

B

E R O E P S I N S T I T U U T V A N E R K E N D E

B

O E K H O U D E R S E N

F

I S C A L I S T E N

Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 • Tweewekelijks • NL : P309340

(2)

Geen enkele deelnemer aan het bedrijfsleven kan een absolute aan- spraak maken op de klanten, die de vrije keuze behouden en waarbij het iedereen even vrij staat deze een aanbod te doen6.

De wetgever heeft echter rekening gehouden met de situatie van de werk- gever die zich door het feit zelf van de arbeidsovereenkomst verplicht zag aan de werknemer bepaalde, per definitie vertrouwelijke informatie te verstrekken. Artikel 17, 3° van de Wet van 3 juli 1978 voorziet dat zowel gedurende de overeenkomst als na het beëindigen ervan in het absolute verbod voor de werknemer om fabrieksgeheimen, zakengeheimen of geheimen in verband met persoonlijke of vertrouwelijke aangelegenhe- den, waarvan hij in de uitoefening van zijn beroepsarbeid kennis kan hebben, bekend te maken. De werknemer moet er zich eveneens van onthouden daden van oneerlijke concurrentie te verrichten of daaraan mee te werken en meer in het algemeen zich te onthouden van al wat schade kan berokkenen aan de werkgever en/of aan derden.

Het absolute verbod fabrieks- of zakengeheimen bekend te maken, wordt trouwens bekrachtigd door het strafrecht7. Sommige bepalingen hebben ook betrekking op het octrooi, het auteursrecht en de naburige rechten, alsmede de bescherming van software met betrekking tot tekeningen en modellen.

De partijen hebben voorts de mogelijkheid een zogenaamd concurrentie- beding af te sluiten, binnen de wettelijke voorwaarden en grenzen, voor- ziet dat men zich na de beëindiging van de arbeidsovereenkomst onthoudt van elke daad die voor de werkgever een concurrentie kan vormen.

Wij zullen de gevallen en de uitzonderingen bestuderen die door de Wet van 3 juli 1978 worden beoogd inzake het opnemen van een concurren- tiebeding in de arbeidsovereenkomsten (2), alsmede de gedragingen die kunnen worden gekwalificeerd als daden van oneerlijke concurrentie, met name in de zin van de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handel- spraktijken (3).

Het concurrentiebeding

De geldende bepalingen en de juridische aard van de kwes- tieuze normen

Het principe en het toepassingsgebied van de zogenaamde concurrentie- bedingen zijn vastgelegd in de artikelen 658en 869van de Wet van 3 juli 1978.

Het concurrentiebeding wordt omschreven als het beding krachtens het- welk de werknemer bij zijn uitdiensttreding uit de onderneming ervan afziet soortgelijke activiteiten uit te oefenen, hetzij door zelf een onder- neming uit te baten, hetzij door in dienst te treden bij een concurreren- de werkgever, waardoor hij de mogelijkheid heeft de onderneming die hij heeft verlaten, nadeel te berokkenen door de kennis die eigen is aan de onderneming en die hij op industrieel of op handelsgebied in die onder- neming heeft verworven, voor zichzelf of ten voordele van een concurre- rende onderneming aan te wenden.

De wetsbepalingen betreffende de geldigheidsvoorwaarden van het con- currentiebeding zijn eenzijdig dwingend10. Dit betekent :

• dat enkel en alleen de werknemer zich kan beroepen op de nietigheid die

is afgeleid van de wederrechtelijkheid van het contractuele beding, met uitzondering van de werkgever. Laatstgenoemde kan enkel pogen daaraan te ontsnappen door er binnen de gestelde termijn aan te verzaken11.

• dat de werknemer de mogelijkheid heeft om zich uiteindelijk niet te beroepen op de nietigheid. Dit zal bijvoorbeeld het geval zijn indien de werknemer zijn nieuwe activiteit uitoefent in een andere sector, waar- in hij geen daden kan stellen die voor zijn gewezen werkgever een con- currentie vormen. In dit geval, ook al is het beding nietig, moet de werkgever het naleven en, behalve indien hij eraan verzaakt, de over- eengekomen vergoeding betalen12.

• dat indien de werknemer zich beroept op de nietigheid van de geldig- heidsvoorwaarden, deze nietigheid geldt voor het beding in zijn geheel13.

Overigens moet de aandacht worden gevestigd op het feit dat het eenzij- dig dwingend karakter van de geldigheidsvoorwaarden van het concur- rentiebeding slechts van toepassing is op de contractuele bepalingen die tussen partijen zijn overeengekomen bij de aanvang en tijdens de uit- voering van de arbeidsovereenkomst.

De voornoemde bepalingen kunnen immers niet worden toegepast op de niet-concurrentieovereenkomst die wordt ondertekend na de verbreking van de beroepsbetrekkingen14. Door dit laatste beding herkrijgen partijen een contractuele vrijheid die ze in staat stelt af te wijken van de voor- waarden, bepaald door de Wet van 3 juli 1978, met name op het vlak van de toepassing in de tijd en de ruimte alsmede de vergoeding die in geval van schending door de werkgever en/of de werknemer wordt betaald.

De geldigheid van dergelijke bepalingen zal afhangen van de mate waar- in zij al dan niet op ernstige wijze de vrijheid van arbeid en van handel en nijverheid aantasten15. Zij moet bijgevolg op zijn minst op een rede- lijke en passende manier in de tijd en in de ruimte worden beperkt.

Vormvoorwaarde

Het concurrentiebeding is onderworpen aan het bestaan van een geschrift dat de toepassingsmodaliteiten moet bevatten van de voorwaar- den waarin de wet voorziet.

Zelfs indien bepaalde voorwaarden wat de inhoud van dit geschrift betreft collectief kunnen vastgelegd worden, kan het enkel tot stand komen via een individuele akte, die is opgesteld tussen de werkgever en de werkne- mer16. Het geschrift kan worden opgemaakt vóór, op het ogenblik van of na de indiensttreding van de werknemer17.

Geldigheidsvoorwaarden

Het concurrentiebeding moet in essentie voldoen aan de geldigheids- voorwaarde die verband houden met het de hoogte van de bezoldiging van de werknemer en met de grond- en toepassingsvoorwaarden er onder vallen:

De voorwaarde die gekoppeld is aan de hoogte van de bezoldiging

De reglementering voorziet drie bezoldigingsbedragen:

• onder een “bodem”-bedrag van 26.418 EUR18bepaalt artikel 65 dat het beding “als niet-bestaande wordt beschouwd”.

6 Arbeidshof Luik, 5/9/1994, JTT, 1995, blz. 137.

7 Artikel 309 van het Strafwetboek bestraft het kwaadwillig of bedrieglijk meedelen van fabrieksgeheimen.

8 Voor de arbeidsovereenkomst voor werklieden.

9 Voor de arbeidsovereenkomst voor bedienden.

10 Cassatie, 2/5/1988, Pas., III, blz. 1036.

11 Cf. infra.

12 Cf. infra.

13 Cassation, 3/2/1971, RDS, 1971, blz. 13.

14 Arbeidsrechtbank Brussel, 3/9/1990, JTT, 1991, blz. 14.

15 V. LEBE-DESSARD, op. cit., nr. 14, blz. 227.

16 Cassatie, 25/6/1975, Pas., I, blz. 1038.

17 Voor de concurrentieovereenkomsten, gesloten bij de afloop van de contractuele betrekkingen, cf. supra (2.1.).

18 Bedrag van toepassing op 1/1/2004.

(3)

• een “vork” tussen een jaarloon van 26.418 EUR en 52.836 EUR19bruto:

in dit geval mag het beding enkel worden toegepast op categorieën van functies of op functies die bij een in paritair comité of paritair subco- mité gesloten collectieve arbeidsovereenkomst zijn bepaald. Bij ont- stentenis van dergelijke overeenkomst, hetzij omdat die organen niet werken, hetzij omdat zij niet tot een akkoord konden komen en na mislukking van de verzoeningsprocedure mogen de categorieën van de functies of de functies worden aangeduid op ondernemingsniveau en dit op initiatief van de meest gerede partij bij akkoord tussen de werk- gever en de representatieve werknemersorganisaties. Bij blijvend meningsverschil tussen de werkgever en de representatieve werkne- mersorganisaties kan de meest gerede partij het advies inwinnen van een zogenaamde commissie “van goede diensten”20.

• een bezoldiging van meer dan 52.836 EUR21: wanneer het brutojaar- loon van de werknemer dit bedrag overschrijdt, kan het concurrentie- beding rechtsgeldig in de arbeidsovereenkomst worden ingeschreven, behalve voor de categorieën van functies of voor de functies die bij een in paritair comité of paritair subcomité gesloten collectieve arbeids- overeenkomst zijn uitgesloten. Bij ontstentenis van een CAO is de pro- cedure dezelfde als die welke hierboven werd uiteengezet.

Na tal van controverses binnen de rechtsleer en de rechtspraak betreffen- de de aard van de loonvoorwaarde, alsmede met betrekking tot de sanc- tie bij niet-naleving ervan, lijkt het Hof van Cassatie de discussie defini- tief te hebben beslecht. Het ging er recentelijk van uit22dat de voorwaar- de betreffende het bedrag van het loon een geldigheidsvoorwaarde vormt waarvan de niet-naleving leidt tot de nietigheid van de overeengekomen bepaling. Het hoogste gerechtshof gaat nog verder: het is van oordeel dat deze geldigheidsvoorwaarde eenzijdig dwingend is en enkel wordt gesteld ten bate en in het belang van de werknemer.

Het rechtscollege bij wie de zaak aanhangig wordt gemaakt, kan de ongel- digheid van het beding niet vaststellen wanneer de werknemer zich niet beroept op de nietigheid ervan.

Het praktische belang van het standpunt van het Hof van Cassatie mag beslist niet worden onderschat: in de veronderstelling dat de overige gel- digheids- en tegenstelbaarheidsvoorwaarden zijn vervuld, kan de werk- nemer die bijvoorbeeld geen brutojaarloon van 26.418 EUR verdiende zich niet beroepen op de nietigheid van het beding en de vergoeding eisen die daarin is voorzien, in de veronderstelling dat de werkgever bin- nen vijftien dagen na de stopzetting van de arbeidsovereenkomst geen afstand heeft gedaan van de toepassing ervan.

In geval van een vast loon wordt het bedrag van het jaarloon bepaald met verwijzing naar het loon dat van toepassing is op het ogenblik van de ver- breking en niet in vergelijking met het loon dat werd betaald en ontvan- gen tijdens de laatste twaalf maanden die voorafgingen aan het ogenblik waarop het concurrentiebeding uitwerking had23.

In de mate dat het jaarloon geheel of gedeeltelijk veranderlijk zou zijn, moet rekening worden gehouden met het loon van de twaalf maanden die voorafgingen aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst24. De grond- en toepassingsvoorwaarden

De geldigheid van elk concurrentiebeding is bovendien onderworpen aan volgende voorwaarden:

a) Soortgelijke activiteiten

Het beding moet betrekking hebben op soortgelijke activiteiten. Deze eis is tweeledig:

• de soortgelijkheid moet bestaan tussen de economische activiteit die door de gewezen werkgever wordt uitgeoefend en de activiteit die ver- volgens door de werknemer voor eigen rekening of voor rekening van een derde wordt uitgeoefend.

• de concurrentie moet eveneens worden onderzocht aan de hand van een criterium inzake soortgelijkheid van de functies die door de betrokken werknemer worden uitgeoefend; daartoe moet eventueel rekening worden gehouden met het voorwerp van de uitgeoefende acti- viteit en niet met de benaming van de functie.

Het is noodzakelijk dat de werknemer op deze twee vlakken zijn gewezen werkgever kan benadelen of hem schade kan berokkenen.

Aangezien het concurrentiebeding een aantasting vormt van de vrijheid van arbeid en bijgevolg strikt moet worden geïnterpreteerd, is, gelet op de nietigheidssanctie25, nauwkeurigheid bij de redactie van dergelijk beding uitermate belangrijk

Het doet er niet toe of de soortgelijke activiteit wordt uitgeoefend als werknemer of als zelfstandige26.

b) De beperking in de tijd en in de ruimte

Het concurrentiebeding moet geografisch worden beperkt tot die plaat- sen waar de werknemer de werkgever werkelijk concurrentie kan aan- doen, en dit rekening houdende met de aard van de onderneming en haar actieradius. Het beding mag in geen geval verder reiken dan het nationale grondgebied27.

Een beding waarvan de geografische omvang samenvalt met het nationa- le grondgebied, terwijl bewezen is dat het werkterrein van de onderne- ming op het ogenblik dat de arbeidsovereenkomst werd beëindigd, beperkt was tot een gedeelte van het land, zou bijgevolg nietig zijn28. Het beding mag bovendien niet langer lopen dan twaalf maanden vanaf de dag dat de dienstbetrekking beëindigd werd.

c) Het moet voorzien in de betaling van een financiële vergoeding door de werkgever

Het concurrentiebeding moet voorzien in de betaling van een enige en forfaitaire compensatoire vergoeding door de werkgever, tenzij deze bin- nen een termijn van vijftien dagen te rekenen vanaf het ogenblik van de stopzetting van de overeenkomst afziet van de werkelijke toepassing van het concurrentiebeding.

Het minimumbedrag van deze vergoeding is gelijk aan de helft van het brutoloon van de werknemer gedurende de toepassingsduur van het beding. De basis van dat bedrag wordt gevormd door het brutoloon dat de werknemer heeft ontvangen gedurende de maand voorafgaand aan de dag waarop de dienstbetrekking beëindigd werd29.

Door het Hof van Cassatie wordt echter een belangrijke verduidelijking aangebracht: het Hof heeft geoordeeld dat indien de werknemer zich niet beroept op de nietigheid van het concurrentiebeding dat niet voorziet in een forfaitaire vergoeding, deze houding niet tot gevolg heeft dat ze hem

19 Bedragen van toepassing op 1/1/2004.

20 Ingevoerd door de CAO van 12/2/1970 betreffende het afwijkingsbeding.

21 Bedrag van toepassing op 1/1/2004.

22 Cassatie, 3dekamer, 30/6/2003, nr. S020098F.

23 Cassatie, 17/6/1998, JTT, 1999, blz. 80 en noot.

24 Arbeidshof Luik, 2/5/1996, JLMB, 1997, blz. 1404.

25 Het zou in het onderhavige geval om een volstrekte nietigheid gaan want strijdig met de beginselen van vrijheid van arbeid en van de individuele vrijheid – Arbeidshof Brussel, 21/6/1988, CDS, 1989, blz. 135.

26 Arbeidsrechtbank Luik, 18/12/1973, JTT, 1974, blz. 232.

27 Behoudens afwijkingsbeding van niet-concurrentie, cf. infra.

28 C. WANTIEZ, “Les clauses de non concurrence et le contrat de travail”, nr. 25, blz. 34.

29 Voor de werknemers met een volledig of gedeeltelijk veranderlijk loon wordt dit bedrag voor het veranderlijke gedeelte berekend op het gemiddelde brutoloon van de twaalf maanden die voorafgaan aan de dag van de beëindiging van de overeenkomst.

(4)

het recht verleent op deze vergoeding, vermits de werkgever er zich niet toe verbonden heeft30.

De wet staat de werkgever hoe dan ook toe af te zien van de werkelijke toepassing van het concurrentiebeding binnen vijftien dagen na de stop- zetting van de arbeidsovereenkomst. Indien deze afstand plaatsheeft bin- nen de gestelde termijn, ontslaat dit de werkgever van de verplichting de enige en forfaitaire compensatoire vergoeding te betalen. Indien de wet- telijke termijn is verstreken, verkrijgt de werknemer onder het voor- noemde voorbehoud het recht om van de werkgever de betaling van deze vergoeding te eisen31.

De afstand moet niet noodzakelijkerwijze schriftelijk gebeuren, maar men moet rekening houden met de bewijsmoeilijkheden die verbonden zijn aan een mondelinge of stilzwijgende afstand.

De afstand moet gebeuren door een persoon die gemachtigd is om de werkgever te vertegenwoordigen of, bij ontstentenis daarvan, mits goed- keuring ervan door de bevoegde organen en dit binnen vijftien dagen na de beëindiging van de overeenkomst32.

Tegenstelbaarheidsvoorwaarden

Zelfs in de veronderstelling dat het beding voldoet aan de geldigheids- en toepassingsvoorwaarden, dan nog moet het ook nog tegenstelbaar zijn aan de werknemer.

Het beding zal geen uitwerking hebben indien de arbeidsovereenkomst wordt beëindigd:

• ofwel tijdens de proefperiode,

• ofwel na deze periode door de werkgever zonder dringende reden of door de werknemer wegens dringende reden ten laste van de werkgever.

Gelet op het “automatische karakter” van de niet-tegenstelbaarheid van het beding in deze gevallen moet de werkgever geen afstand doen van de toepassing ervan binnen vijftien dagen na de beëindiging van de arbeids- overeenkomst om te worden ontheven van de verplichting de concurren- tievergoeding te betalen33.

De schending van het concurrentiebeding

Indien het concurrentiebeding door de werknemer wordt geschonden, is hij ertoe gehouden de werkgever de sommen terug te betalen die laatst- genoemde hem als enige en forfaitaire vergoeding34 heeft betaald.

Bovendien zal hij hem een gelijkwaardig bedrag moeten betalen.

Op verzoek van de werknemer kan de arbeidsrechtbank echter het bedrag van de conventioneel vastgestelde vergoeding verminderen, reke- ning houdend met de veroorzaakte schade en met de werkelijke duur van de periode tijdens welke het beding werd nagekomen. De rechter kan echter, op verzoek van de werkgever, een hogere schadeloosstelling toe- wijzen, onder de verplichting het bewijs te leveren van het bestaan en de omvang van de geleden schade.

De aard van het bedrag van de vergoeding die door de werkgever is betaald en eventueel door de werknemer is terugbetaald, geeft aanleiding tot discussie.

Over het algemeen wordt aangenomen dat, aangezien deze vergoeding geen loon vormt in de zin van artikel 19 §2 van het koninklijk besluit van 26 november 196935, deze ook niet is onderworpen aan bijdragen voor de sociale zekerheid,

De belastingregeling die op deze vergoeding wordt toegepast, is eveneens omstreden: voor sommigen betreft het een afkoopsom in de zin van arti-

kel 171, 5° van het Wetboek van de Inkomstenbelastingen36; voor ande- ren gaat het om diverse inkomsten die moeten worden belast tegen het afzonderlijke tarief van 33% en die niet zijn onderworpen aan bedrijfs- voorheffing37.

Er moet echter ook nadruk worden gelegd op het feit dat de werkgever, op basis van hoogdringendheid, de zaak aanhangig kan maken bij de rechter zetelend in kort geding en eisen dat de werknemer het bevel wordt opgelegd de niet-toegelaten activiteit stop te zetten en dit op straf- fe van een dwangsom.

Volgens ons kan de getroffen werkgever de nieuwe werkgever samen met de betrokken werknemer dagvaarden en tegen hem hetzelfde rechterlij- ke bevel eisen.

Volgens ons kan de zaak ook aanhangig worden gemaakt bij de voorzitter van de Rechtbank van Koophandel, zetelend zoals in kort geding, en dit in het kader van een stakingsvordering wegens oneerlijke handelsprak- tijken, aangezien de schending van een concurrentiebeding op zich een daad van oneerlijke concurrentie zou kunnen vormen.

Deze spoedprocedures kunnen (of moeten) gepaard gaan met een pro- cedure ten gronde die de toekenning beoogt van de voornoemde schade- vergoeding en eventueel de hoofdelijke veroordeling van de nieuwe werk- gever van de betrokken werknemer.

Het afwijkingsbeding

Het stelsel van de concurrentiebedingen voor bedienden kan worden aangepast door middel van de afsluiting van zogenaamde “afwijkings”- bedingen.

Op grond van artikel 86 §2 van de Wet van 3 juli 1978 kan immers wor- den afgeweken van de voorwaarden inzake de beperking in de tijd en ruimte, alsmede van de invoeging van het bedrag van de compensatoire vergoeding.

Kort samengevat, het systeem is van toepassing op de ondernemingen die beantwoorden aan één van de twee of aan beide volgende voorwaarden:

• een internationaal activiteitsveld hebben of belangrijke economische, technische of financiële belangen hebben op internationale markten;

• over een eigen dienst voor onderzoek beschikken.

In deze ondernemingen kan het afwijkingsbeding worden toegepast op de bedienden die betrokken zijn bij werkzaamheden die hen rechtstreeks of onrechtstreeks in staat stellen kennis te nemen van praktijken die eigen zijn aan die onderneming en waarvan het gebruik, buiten die onderneming, voor deze laatste nadelig kan zijn.

De vormen en voorwaarden van deze afwijkingsbedingen zijn beschreven in de collectieve overeenkomsten, die zijn afgesloten binnen de NAR nr.

1bis van 21 december 1978 en nr. 1ter van 28 februari 1980.

De collectieve overeenkomst nr. 1, van 12 februari 1970, creëert een zogenaamde commissie “van goede diensten”, die als opdracht heeft zich uit te spreken over het toepassingsgebied van het afwijkingsbeding en van de toepassingsvoorwaarden38.

De verjaring

Rechtsleer en rechtspraak zijn verdeeld wat de verjaringstermijn betreft inzake de toepassing van het concurrentiebeding, zowel wat het begin van de termijn als wat de duur ervan betreft.

Volgens sommigen is de termijn van één jaar, bepaald in artikel 15 van de Wet van 3 juli 1978, van toepassing, terwijl volgens anderen rekening

30 Cassatie, 20/1/2003, AR nr.° S.02.0018.N/12.

31 Cassatie, 15/3/1999, Bull., 1999, blz. 389.

32 Arbeidshof Antwerpen, 3/9/1996, JTT, 1997, blz. 341.

33 V. VANNES, “Le contrat de travail”, blz. 246; Cassatie, 7/2/1994, JTT, 1994, blz. 139.

34 Cf. supra.

35 V. LEBE-DESSARD, op. cit., nr. 41, blz. 241; C. MERLA, “La clause de non concurrence”, Orientations, 2002, blz. 67; Arbeidshof Brussel, 10/10/2002, JTT, 2003, blz. 42; in tegenovergestelde zin echter: C. WANTIEZ, op. cit., blz. 81 en volgende.

36 C. WANTIEZ, op. cit., blz. 81.

37 C. MERLA, op. cit., blz. 77 en 78.

38 Voor meer details, cf. C. WANTIEZ, op. cit., blz. 59 en volgende.

(5)

moet worden gehouden met de tienjarige verjaringstermijn van artikel 2262bis van het Burgerlijk Wetboek39.

De oneerlijke concurrentie

Op grond van onder meer de artikelen 17,3° en 5° van de Wet van 3 juli 1978 en de Wet van 14 juli 1991 betreffende de handelspraktijken vor- men daden van oneerlijke concurrentie, zonder dat deze lijst als volledig kan worden beschouwd:

• het feit dat de werknemer verwarring creëert tussen de gewezen en de nieuwe werkgever door te doen geloven dat hij nog altijd in dienst is van de eerste40;

• het feit dat de werknemer aan zijn nieuwe werkgever de klantenlijst van de gewezen werkgever bezorgt41;

• het feit dat een werknemer contact opneemt met de klanten van zijn gewezen werkgever met het doel ze ertoe aan te zetten de contracten op te zeggen waardoor ze met laatstgenoemde verbonden zijn en met de werknemer een nieuwe overeenkomst te ondertekenen42;

• het feit dat men personeel van een concurrent in dienst neemt met het doel verwarring te stichten, de diensten van die concurrent te desorga- niseren of de zaken- of beleidsgeheimen te weten te komen43. De voornoemde gerechtelijke en financiële sancties inzake de schending van het concurrentiebeding kunnen mutatis mutandis worden toegepast bij vaststelling van een daad van oneerlijke concurrentie.

Conclusie

Er bestaan hulpmiddelen om zich te wapenen tegen elke daad van onge- oorloofde of oneerlijke concurrentie.

Rekening houdend met het eenzijdig dwingende karakter van de regle- mentering inzake het concurrentiebeding is een nauwgezette en aan- dachtige redactie van deze bedingen absoluut noodzakelijk voor de werk- gever die zich wil wapenen tegen elke daad van concurrentie die door een gewezen werknemer kan worden gesteld.

De toepassing van dit juridische instrument kan een delicate zaak blijken te zijn. Bij de toepassing ervan moet trouwens beroep worden gedaan op de geëigende procedures, die per definitie een bijzondere spoed vereisen.

Dit is het resultaat van een billijk evenwicht tussen de vrijheid van arbeid, de vrijheid van handel en nijverheid en het vertrouwen dat onvermijde- lijk wordt gesteld in de werknemers, wat het mogelijk maakt de verplich- tingen na te komen die zijn aangegaan in het kader van de arbeidsover- eenkomst die beide partijen heeft verenigd.

Michel STRONGYLOS Advocaat Elegis – Hannequart & Rasir 19 januari 2004

Ledenbijdrage 2004 en burgerlijke

beroepsaansprakelijkheidsverzekering

Zoals vorig jaar, zal ook in 2004 de bijdrage geïnd worden samen met de verzekeringspremie van de collectieve polis burgerlijke beroepsaanspra- kelijkheid. Teneinde elke verwarring uit te sluiten zal de verzekerings- premie voor alle leden en stagiairs, die toetraden tot de collectieve polis BA van Marsh, opnieuw ingevorderd worden via een apart schrijven. Dit zal op hetzelfde ogenblik gebeuren als de invordering van de ledenbij- drage (maart-april 2004). Voor de leden die zich via een andere maat- schappij hebben verzekerd, blijft alles bij het oude. Zij betalen hun pre- mie aan de verzekeraar van hun keuze en de ledenbijdrage wordt betaald aan het B.I.B.F.

De verzekeringspremie voor de collectieve BA polis via het BIBF bedraagt voor 2004, net zoals vorig jaar 103,29 euro. De premie daalde vorig jaar van 123,95 euro tot 103,29 euro wegens de gunstige schadestatistieken van het verleden en de toepassing van het bonus-malussysteem. De scha- destatistieken (hangende dossiers) wijzen er echter op dat voor 2005 de premie terug zal stijgen. Alle BIBF leden kunnen deze referentiepolis consulteren en downloaden via onze website (enkel voor de BIBF leden)

Ledenbijdrage 2004

De Nationale Raad heeft op haar vergadering van 21 november 2003 de ledenbijdrage (zowel voor de leden in hoofd-als bijberoep) voor het jaar 2004 vastgesteld op 325 euro. Deze is dus licht gestegen in vergelijking met vorig jaar.

Daarnaast zal het BIBF, samen met de ledenbijdrage, de verplichte bij- drage invorderen die aan de Cel voor Financiële informatieverwerking

moet worden doorgestort. Deze bedraagt voor 2004 : 13 euro.

Het Instituut heeft op basis van bovenvermelde bijdrage van 325 euro een begroting in evenwicht overgemaakt aan onze voogdijminister, Mevrouw Sabine Laruelle, die hieraan haar goedkeuring heeft verleend.

Dit budget werd opgesteld met het oog op een verzekering van dezelfde dienstverlening aan onze leden en stagiairs. De stijgende kosten, het dalend aantal leden (onder meer omwille van het verbod tot dubbel lid- maatschap uitgevaardigd door het IAB), de bijkomende taken en ver- plichtingen die de Wet aan het B.I.B.F heeft opgedragen, hebben ons genoodzaakt tot een kleine verhoging van de jaarlijkse bijdrage met 11 euro (nog geen 3 %). Er valt te noteren dat de totale begrote inkom- sten in 2004 evenwel nog onder het niveau van 2003 zullen blijven.

Ondanks deze elementen, heeft de Nationale Raad er dit jaar naar gestreefd om de ledenbijdrage (die de werkingsmiddelen van het BIBF uitmaken) slechts te verhogen tot een bedrag dat het Instituut minimaal moet toelaten om haar wettelijke opdracht alsook een gelijkwaardige dienstverlening voor onze leden te verlenen.

Deze bijdrage dient betaald te worden binnen de 6 weken na de invordering.

Deze som zal verhoogd worden met 62 euro voor die leden die hun vol- ledige bijdrage niet binnen de 6 weken na invordering hebben betaald.

Voor de erkende boekhouders die bijkomend de titel van erkend fiscalist hebben verworven, zal er geen bijkomende ledenbijdrage worden inge- vorderd.

• Voor de nieuwe leden wordt het boekjaar in kwartalen ingedeeld. ( art.

39 Over de verschillen tussen de rechtsleer en de rechtspraak, cf. MERLA, op. cit., blz. 76 en 77.

40 Arbeidsrechtbank Brussel, 21/4/1975, Pas., III, blz. 47.

41 Voorz. Rechtbank van koophandel Luik, 27/9/1992, Prat. Comm., 1992, blz. 356.

42 Voorz. Rechtbank van koophandel Gent, 13/5/1992, Prat. Comm., 1992, blz. 330.

43 Arbeidshof Luik, 2/5/1996, JLMB, 1996, blz. 1404.

(6)

Jaarverslag permanente vorming 2003

De Nationale Raad van het Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten heeft, op haar vergadering van 19 december 2003, het aan- tal uren permanente vorming vastgelegd die elke boekhouder(-fiscalist) BIBF en elke stagiair-boekhouder(fiscalist) in 2004 moet volgen.

In 2004 zal, net zoals de voorbije jaren, elke boekhouder(-fiscalist) en stagiair - boekhouder(-fiscalist) minimum 30, door het BIBF erkende, uren besteden aan zijn beroepsvervolmaking.

Bijgevoegd vindt U een formulier om uw permanente vorming van 2003 over te maken aan het BIBF. Wij dringen er evenwel op aan om de aangifte 2003 te doen via ons EXTRANET (zie www.bibf.be, en dan doorklikken linksonder op extranet). U kan daar tevens van dag tot dag nu al uw vorming van 2004 online invullen. Dit maakt een aangif- te via bijgevoegd formulier geheel overbodig.

Teneinde toegang te krijgen tot de portaalsite van dit extranet, moet u beschikken over een gebruikersnaam (userid) en een pincode. U ontving deze vorig jaar via Pacioli. Om het gebruik van deze portaalsite (extranet) nog verder aan te moedigen, zullen de BIBF leden die nog nooit ons extranet hebben bezocht, eerstdaags nogmaals hun pincode en userdid ontvangen via hun persoonlijke E-mail (E- mailadres dat zij aan het Instituut meedeelden).

Op de portaalsite is een helpfunctie voorzien die u kan oproepen door het aanklikken van “?” en die u dan verder door deze toepassing zal gid- sen. Indien U uw userid en/of pincode zou vergeten zijn, kan U hier ook terecht voor het aanvragen van nieuwe toegangscodes.

Bij de eerste toegang zal men u vragen om een geheime sleutel te creë- ren, een sleutel die u ook zal nodig hebben voor al uw volgende bezoe- ken aan deze portaalsite en de diverse toepassingen. NOTEER EN BEWAAR DEZE DUS ZORGVULDIG.

Deze toepassing zal u toelaten verslag te doen over de in 2003 (01.01.2003-31.12.2003) gevolgde permanente vorming. Nadat u alles heeft ingevuld zal gevraagd worden om met behulp van uw geheime sleu- tel het formulier elektronisch te “ondertekenen”. U kan dan vervolgens het formulier afdrukken en bijhouden als bewijs dat u weldegelijk uw verslag heeft ingediend. U dient dit geprinte formulier gedurende 5 jaar te bewaren.

Na het afsluiten van het verslag over 2003 kan u dan ook beginnen met het aanvullen van het verslag voor de in 2004 gevolgde vorming. U kan dit steeds doen op eender welk door u gekozen tijdstip (bv na afloop van elk seminarie waaraan u heeft deelgenomen).

Voor de personen die nog geen toegang tot het internet zouden hebben, voegen wij bij deze Pacioli toch nog een jaarverslag 2003 toe. Het is dus absoluut overbodig dit formulier terug te sturen indien U een aangifte online via het extranet van het BIBF heeft gedaan !!!

U dient deze aangifte via het extranet of de gewone post te doen UITERLIJK tegen 01/05/2004.

Wij benadrukken dat U enkel dit jaarverslag (via internet of desgevallend via het formulier) dient in te vullen. De originele attesten dienen door de boekhouder(-fiscalist) gedurende 5 jaar bewaard te worden en slechts op vraag van het Instituut moeten deze worden voorgelegd.

Enkel de bijscholingsactiviteiten waarvoor een aanwezigheidsattest werd uitgereikt, komen in aanmerking.

Wij herinneren er U tevens aan dat het volgen van de opgelegde uren permanente vorming een deontologische verplichting is voor alle BIBF leden en stagiairs. Bij gebreke hieraan kunnen er disciplinaire maat- regelen genomen worden in uitvoering van artikel 15 van het KB van 23 december 1997 tot goedkeuring van het reglement van plichtenleer van het Instituut

Inzake de beroepsvervolmaking die in aanmerking komt voor de perma- nente vorming 2004, heeft de Nationale Raad een nieuwe richtlijn opge- steld. Deze werd voor advies overgemaakt aan de Hoge Raad voor de Economische Beroepen. Van zodra deze definitief is, zullen wij deze onverwijld publiceren in Pacioli.

9 § 3 huishou-delijk reglement ) en bedraagt de bijdrage naargelang het geval 3/4 ; 1/2 of 1/4 van de volledige bijdrage.

• Stagiair-boekhouders(-fiscalisten) betalen gedurende hun stageperio- de geen ledenbijdrage (zie uitzonderingen hieronder). De dossier- rechten bij indiening van hun stagedossier bedragen zoals vorig jaar 125 euro.

• Stagiair-boekhouders(-fiscalisten) die een nieuwe stageperiode zijn begonnen of die ingeschreven werden op de lijst van de stagiairs nadat zij werden opgespoord voor het illegaal uitoefenen van het beroep, betalen een normale ledenbijdrage (artikel 10 § 3 huishoudelijk regle- ment).

• Net zoals vorig jaar heeft de Raad beslist geen uitvoering te geven aan artikel 10 § 1 van het huishoudelijk reglement. Gepensioneerde of invalide leden betalen in 2004 dezelfde éénvormige bijdrage van 325 euro. Bij laattijdige betaling zal deze som eveneens met 62 euro ver- hoogd worden.

• Het lid dat afstand doet van zijn erkenning of wiens erkenning wordt ingetrokken of opgeschort, en dit ongeacht de reden, blijft voor het lopende jaar zijn volledige bijdrage verschuldigd. (art.9 § 4 huishou- delijk reglement)

Enkele specifieke bepalingen inzake de verzekering burgerlijke beroeps- aansprakelijkheid:

Indien U ons, als erkende boekhouder(-fiscalist) of als stagiair, geen uit- sluitsel heeft gegeven over uw verzekeringstoestand, gaan wij ervan uit dat U toetreedt tot de collectieve polis. De premie van 103,29 euro zal worden ingevorderd gelijktijdig met de ledenbijdrage. We herhalen nog- maals dat die leden en stagiairs die ons reeds een attest van verzekering toestuurden in het verleden (hetzij attest toetreding collectieve polis bij Marsh via BIBF hetzij een attest van gelijkwaardige verzekering bij een verzekeraar naar keuze), dit geen tweede maal moeten doen behoudens indien hun toestand inzake de burgerlijke beroepsaansprakelijkheids- verzekering wijzigt.

(7)

■ Klein boekhoudkantoor zoekt nog aan aantal dossiers over te nemen voor uitbreiding in de regio Gent / Oost – Vlaanderen. Ook samenwerking of fusie zijn bespreekbaar.

Tel : 09/229.15.17

Mailen naar boekhoudkantoor_deruyck@hotmail.com

■ Klein boekhoudkantoor wenst cliënteel uit te breiden en zoekt over- name van een boekhoudkantoor in de regio van Sint – Truiden, Hasselt, Tongeren, Diest en/of Tienen. Ook samenwerking, dossierbeheer in onderaanneming of overname va, dossiers is bespreekbaat.

Tel. : 0475/51.79.05

■ Boekhoudkantoor zoekt voor uitbreiding van haar cliënteel overna- me van dossier of een klein kantoor in de omgeving van Antwerpen.

Ref. 158/01

■ Boekhoudkantoor (BV onder BVBA) met eerder kleine portefeuille, waarvan het klantenbestand zich hoofdzakelijk in de regio Gent situeert, zoekt een overnemer op korte termijn, wegend stopzetting om gezond- heidsredenen. Diverse overname -modaliteiten zijn bespreekbaar. Ref : 158/02

Stagiair zoekt stagemeester

Stagiair op zoek naar een stagemeester regio Antwerpen, ze zou de zelf- standige activiteit in bijberoep willen uitoefenen. Ze is in bezit van een graduaat diploma boekhouden en heb al ± vijf jaar ervaring.

Ref : 158/03

Naar jaarlijkse traditie zal het BIBF ook in 2004 weer een aantal praktijkgerichte referentiewerken ter beschikking stellen van haar leden. In functie van het beschikbare budget en de offertes die momenteel ingewonnen worden, zal het Instituut dit jaar minstens een viertal van de hieronder ver- melde publicaties uitgeven:

•100 vragen en 101 antwoorden uit de dagdagelijkse praktijk van een BIBF lid;

•Wetboek Inkomstenbelasting 2004

•Het BTW Wetboek

•De boekhoudkundige en fiscale regels in het kader van de nieuwe VZW Wet

•De Belasting- en Beleggingsgids 2004 + fiscus op zak

•Praktisch boekhouden 2004

Contact

BIBF publicaties voor 2004

S e m i n a r i e s

25/02/2004 Geel Vruchtgebruik ACC VER LBC-NVK

Meester Poppe, advokaat Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64 26/02/2004 Dendermonde Dubbel belastingbedrag

Dhr. Van Kerchove ACC VER LBC-NVK

Eerstaanwezend Inspecteur Ministerie Financien Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

26/02/2004 Gent Fiscale amnistie KVABB

Prof. Jef Buelens, Dhr. Stefaan Kindt Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231.21.20 01/03/2004 Roeslare Grensoverschrijdende fiscaliteit (België-Frankrijk) KVABB

Dhr. Stefaan Kindt, Jurist-Belastingconsulent Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231.21.20

01/03/2004 Hasselt IAS 7 LVAB

Prof. Jan Verhoeye, Prof. Erik De Lembre Tel : 011/23.87.76 - Fax : 011/23.88.67

(8)

02/03/2004 Antwerpen Werken in onroerende staat ACC VER LBC-NVK

Dhr. Beheydt, BTW-adviseur Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

04/03/2004 Antwerpen Faillissementswetgeving KVABB

Prof. Dr. Bernard Tilleman: Hoogleraar K.U. Leuven Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231.21.20

04/03/2004 Elewijt Grondige cursus IAS/IFRS MAB

Prof. dr. E. DE LEMBRE Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

08/03/2004 Hasselt IAS 8, 10, 12 LVAB

Prof. Jan Verhoeye, Prof. Erik De Lembre Tel : 011/23.87.76 - Fax : 011/23.88.67

09/03/2004 Lummen Faillissement wetgeving KVABB

Prof. Dr. Bernard Tilleman: Hoogleraar K.U. Leuven Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231.21.20

11/03/2004 Dendermonde VZW - wetgeving ACC VER LBC-NVK

Meester Poppe, advokaat Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

11/03/2004 Kasterlee Updating boekhoudrecht KBAB

Dhr. Albert Bauwens, accountant, bedrijfsrevisor Tel : 014/41.61.46 - Fax : 014/71.02.67

15/03/2004 Hasselt IAS 17, 18, 38 LVAB

Prof. Jan Verhoeye, Prof. Erik De Lembre Tel : 011/23.87.76 - Fax : 011/23.88.67

18/03/2004 Elewijt-Zemst Grondige cursus IAS/IFRS MAB

Prof. J. VERHOEYE Tel : 015/62.31.10 - Fax : 015/62.18.48

20/03/2004 Gent De aangifte vennootschapsbelasting

Dhr. Haustraete, bedrijfsrevisor, BBAV

professor Universiteit Gent, voorzitter B.B.A.V. Tel : 09/377. 87. 88 - Fax : 09/378. 06. 67

22/03/2004 Hasselt IAS 22, 27, 28 LVAB

Prof. Jan Verhoeye, Prof. Erik De Lembre Tel : 011/23.87.76 - Fax : 011/23.88.67

23/03/2004 Leuven Faillissementswetgeving KVABB

Prof. Dr. Bernard Tilleman: Hoogleraar K.U. Leuven Tel : 09/231.21.01 - Fax : 09/231. 21.20

23/03/2004 Universiteit De witwaswetgeving LBAB

Antwerpen (wilrijk) Jan De Paepe – advocaat, faillissementscurator Tel : 0496/27.24.40 - Fax : 02/426.22.06

24/03/2004 Geel Vennootschapsbelasting ACC VER LBC-NVK

Meester Poppe, advokaat Tel : 03/220.87.53 - Fax : 03/231.66.64

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overge- dragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld.

V e r a n t w o o r d e l i j k e u i t g e v e r: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. - Legrandlaan 45, 1050 Brussel • Tel. 02 626 03 80 • Fax 02 626 03 90 • E-mail: info@bibf.be • Url: www.bibf.be. R e d a c t i e : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, José PATTYN. A d v i e s r a a d : Professor P. MICHEL, Ecole d'Administration des Affaires de

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wil de werkgever na 2 jaar arbeidsongeschiktheid van de werknemer het dienstverband beëindigen, dan is toestemming nodig van UWV als dit niet met wederzijds goedvinden of

• De tekortkoming van de werknemer ten aanzien van zijn verplichting de werkgever op de hoogte te brengen van zijn afwezigheid wegens arbeids- ongeschiktheid en die te

3° alle gegevens die toelaten na te gaan of de rechtspersoon geen han- delsactiviteiten of met het beroep onverenigbare activiteiten uitoefent, noch dat haar vennoten,

De oproeping moet verder op duidelijke wijze aangeven waar en wanneer de vergadering doorgaat en eveneens aangeven of de aandeelhouders hun aandelen al dan niet op voorhand

Onder verwijzing naar het artikel 31, §1, maant de OVAM eveneens de personen aangeduid in het artikel 10, §1 aan als zijnde saneringsplich- tige. Tot de uitvoering van een

Het arrest bevestigt immers het recht van de belastingplichtige natuurlijke persoon om een gebouw volledig te bestemmen voor zijn economische vermogen, hoewel het vaststaat dat

stelt de uitvoering door een belastingplichtige van een werk in onroerende staat voor zijn privé-doeleinden of voor die van zijn personeel en, meer in het algemeen, om niet of

Voorbeeld rapport – wijzigingen werknemergegevens Hieronder ziet u dat de gebruiker Vincent op 10 juli 2014 werknemergegevens gewijzigd heeft via interactieve invoer (= Herkomst