• No results found

INHOUD FLASH

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "INHOUD FLASH"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De uiterst volledige en overzichtelijke tabellen, waar- van sprake in onderstaand artikel, vindt U terug via onze website www.bibf.be. Dit zowel via de homepage of via publicaties/ pacioli/2003/146.

We hebben er een hele tijd op moeten wachten, maar op 15 mei 2003 werd de Wet van 28 april 2003 betreffende de aan- vullende pensioenen en het belastingstelsel van die pensioe- nen en van sommige aanvullende voordelen inzake sociale zekerheid, of kortweg de WAP, gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad. Deze wet verandert op grondige wijze het fiscale regime van de aanvullende pensioenen en van een aantal andere aanvullende voorzieningen zoals arbeidsongeschikt- heid en medische kosten, en dit zowel voor werknemers als voor bedrijfsleiders. Tijd voor een overzicht …

SOCIAAL & FISCAAL LUIK

Met de WAP wordt op de eerste plaats het sociaalrechtelijk kader van de aanvullende rust- en overlevingspensioenen voor werk- nemers herschreven, en dit zowel voor wat betreft de collectieve (via groepsverzekering of pensioenfonds) als de op individueel

de bedrijfsleiders viseert en dat naast de aanvullende rust- en overlevingspensioenen ook andere waarborgen zoals arbeidson- geschiktheid en medische kosten omvat. Deze bijdrage concen- treert zich vooral op dit tweede luik.

In twee tabellen geven wij de belangrijkste kenmerken van het (para)fiscale regime van een aantal van de meest voorkomende collectieve en individuele voorzorgsregelingen weer, rekening houdend met de nieuwe principes geïntroduceerd door de WAP.

Dit regime wordt in principe van toepassing vanaf 1 januari 2004, al blijft het nog wachten op de publicatie van het uitvoe- ringsbesluit terzake. Voor nieuwe voorzorgsregelingen afgesloten vanaf 1 januari 2004 is het nieuwe regime zoals weergegeven in de tabellen onmiddellijk van toepassing.

Het fiscale landschap van voorzorgsplannen na de WAP

•Het fiscale landschap van voorzorgsplannen

na de WAP 1

•BTW – Arrest SEELING van 8 mei 2003 4

•Vervreemding van bedrijfsvoertuigen

Vrijgestelde meerwaarde 6

I N H O U D

F L A S H

• Vennootschappen waarvan het boekjaar ten einde liep op 31/12/2002 hebben in theorie tijd tot 30 juni 2003 om hun aangif- te vennootschapsbelasting in te dienen. Het aangifteformulier is echter nog steeds niet officieel gepubliceerd en werd evenmin verspreid.

De uiterste datum voor het indienen van de aangifte wordt vastgelegd op 29 augustus 2003.

• Verlenging uitstel : dezelfde datum geldt voor het indienen van de aangifte personenbelasting.

B

U L L E T I N V A N H E T

B

E R O E P S I N S T I T U U T V A N E R K E N D E

B

O E K H O U D E R S E N

F

I S C A L I S T E N

Afgiftekantoor 2800 Mechelen 1 • Tweewekelijks • NL : P309340

(2)

Voor reeds bestaande pensioenregelingen gelden daarentegen overgangsbepalingen, die grotendeels in de tabellen verwerkt zitten, en die er in hoofdzaak in bestaan dat de huidige toepas- singsvoorwaarden voor taxatie van de uitkeringen aan de afzon- derlijke tarieven van 10% of 16,5% blijven gelden, hetzij tot en met 31 december 2009 hetzij onbeperkt in de tijd. Omdat werd geprobeerd de tabellen zo overzichtelijk en beknopt mogelijk te houden, geven zij voornamelijk de grote lijnen van het nieuwe fiscale regime van de erin opgenomen toezeggingen weer en werden bewust een aantal specifieke details weggelaten. Wij gin- gen er van uit dat de verzekeringscontracten waarvan sprake ondergebracht worden bij een Belgische verzekeraar.

De tabellen gelden voor werknemers en bedrijfsleiders, die werk- zaam zijn in een vennootschap die onder de Belgische vennoot- schapsbelasting valt. Met bedrijfsleiders worden hierna de bedrijf- sleiders van artikel 32 van het Wetboek Inkomstenbelastingen 1992 (WIB92) bedoeld, zijnde de natuurlijke personen die een opdracht als bestuurder, zaakvoerder, vereffenaar of een gelijk- soortige functie uitoefenen (zogenaamde 'bedrijfsleiders van de 1e categorie') en deze die in de vennootschap een leidende func- tie of een leidende werkzaamheid van dagelijks bestuur, van commerciële, financiële of technische aard uitoefenen buiten een arbeidsovereenkomst (de zogenaamde 'zelfstandige direc- teurs'). Tenzij anders vermeld hebben de tabellen betrekking op beide categorieën van bedrijfsleiders. Noteer dat we niet de situa- tie behandelen van de zelfstandige beheerders van een VZW noch van de bedrijfsleiders die onder het sociale regime van werkne- mer vallen maar wier werknemersbezoldiging omwille van hun medehoedanigheid als (bezoldigd) bestuurder of zaakvoerder ingevolge het attractiebeginsel fiscaal als bedrijfsleidersbezoldi- ging bestempeld wordt.

Tabel 1 : het nieuwe fiscale regime van de collectieve voorzorgsregelingen

De eerste tabel gaat in op de volgende collectieve voorzorgsrege- lingen :

• de groepsverzekering als zijnde een collectief onderneming- spensioenstelsel dat voorziet in een rust- en/of overleving- spensioen bij overlijden vóór of na pensionering of in de ermee overeenstemmende kapitaalswaarde;

• de collectieve arbeidsongeschiktheidstoezegging die voorziet in voordelen die moeten worden beschouwd als een aanvul- ling van de wettelijke uitkeringen bij overlijden, arbeidson- geschiktheid door arbeidsongeval of ongeval ofwel beroeps- ziekte of ziekte;

• de collectieve verzekering medische kosten, die kan voorzien in de volgende voordelen :

- de vergoeding van medische kosten die verband houden met hospitalisatie, dagverpleging, ernstige aandoeningen en palliatieve thuiszorg van de werknemer of de bedrijf- sleider en in voorkomend geval van alle inwonende gezinsleden;

- de vergoeding van specifieke kosten veroorzaakt door de afhankelijkheid van de werknemer of bedrijfsleider, gede- finieerd als zijnde de medisch vaststaande nood aan hulp voor het vervullen van gewone en instrumentele activitei- ten van het dagelijkse leven (aanvulling van de zorgverze- kering);

- de uitkering van een rente in geval de werknemer of de bedrijfsleider het slachtoffer is van een ernstige aandoe- ning.

Noteer dat we niet ingaan op de specifieke problematiek van de zogenaamde cafetariaplannen, waarbij de werkgever een globa- le enveloppe aan de aangeslotene toekent die de keuze heeft wat betreft de aanwending ervan (pensioen, overlijden, arbeidson- geschiktheid, …), en waarvoor een aantal specifieke voorwaar- den gelden in het kader van de toepassing van de premietaks.

Tabel 2 : het nieuwe fiscale regime van de individuele pensioentoezegging

De tweede tabel omvat het nieuwe (para)fiscale regime van de individuele pensioentoezeggingen. Daarin wordt de vergelijking gemaakt tussen de onderhandse pensioenbelofte, gefinancierd via interne balansprovisies of via een bedrijfsleidersverzekering, en de individuele pensioentoezegging 'nieuwe stijl'. We beper- ken ons hierbij wel tot de individuele toezeggingen die voorzien in voordelen bij pensionering en/of vroegtijdig overlijden.

Vandaag kan elke werkgever die dat wil met één van zijn werk- nemers een onderhandse pensioenbelofte afsluiten, op voor- waarde dat hij dat slechts op occasionele en niet-stelselmatige basis doet. Dergelijke onderhandse pensioenbelofte is een over- eenkomst tussen de werkgever en de werknemer waarin de werkgever er zich toe verbindt om aan de werknemer een pen- sioen(kapitaal) uit te keren bij zijn pensionering en/of een over- levingspensioen(kapitaal) aan zijn rechthebbenden bij zijn vroegtijdig overlijden. Hetzelfde kan ook tussen een onderne- ming en haar bedrijfsleider. Deze pensioenbelofte kan dan ofwel intern binnen de vennootschap gefinancierd worden (via balansprovisies), ofwel kan op het hoofd van de werknemer/bedrijfsleider een levensverzekering afgesloten wor- den waarvan het bedrijf de verzekeringnemer én begunstigde is (de zogenaamde 'bedrijfsleidersverzekering'). Achillespees van dergelijke belofte is dat de betrokken werknemers of bedrijfslei- ders (of hun nabestaanden bij vroegtijdig overlijden) slechts niet-bevoorrechte aanspraken kunnen laten gelden ten opzich- te van de onderneming, waardoor zij zich in een uiterst zwakke positie bevinden wanneer de onderneming financiële moeilijk- heden krijgt of erger, failliet gaat.

Om een einde te stellen aan deze gebrekkige rechtsbescherming bepaalt de WAP dat, vanaf 1 januari 2004, geen dergelijke onder- handse pensioenbeloftes meer afgesloten mogen worden met werknemers. De figuur van de onderhandse pensioenbelofte wordt vervangen door deze van de 'individuele pensioentoezeg- ging voor alle nieuwe toezeggingen vanaf 1 januari 2004.

7 - 2 0 J U L I 2 0 0 3

2

P A C I O L I NR1 4 6 B I B F-I P C F

(3)

Belangrijk kenmerk van deze individuele pensioentoezegging is dat ze verplicht extern gefinancierd moet worden, hetgeen bete- kent dat ze de vorm zal hebben van een individuele levensver- zekering of van een geïndividualiseerd contract in de schoot van een pensioenfonds, afgesloten door de werkgever, maar waarvan de betrokken werknemer de rechtstreekse begunstigde is. Dit heeft voor gevolg dat de betrokkene zijn pensioenrechten niet meer verliest bij faillissement van de werkgever. Qua juridische structuur lijkt de individuele pensioentoezegging heel sterk op de groepsverzekering (bv. verworven rechten, rendementsga- rantie, …), zij het natuurlijk dat ze niet bestemd is voor een groep of categorie van aangeslotenen maar voor één welbepaal- de bij naam aangeduide werknemer. Het toekennen van een dergelijke individuele pensioentoezegging aan een werknemer kan enkel op occasionele en niet-stelselmatige basis en indien :

• in de onderneming voor alle werknemers een collectieve aanvullende pensioenregeling bestaat;

• ze niet afgesloten wordt tijdens een periode van 36 maanden vóór de pensionering, brugpensionering of een gelijksoortige eindeloopbaanregeling.

De verplichting tot rechtstreekse begunstiging van de werkne- mer en tot het toekennen van definitief verworven rechten in het kader van deze individuele pensioentoezegging vergde wel een belangrijke fiscale ingreep. Volgens de belastingadministra- tie zijn premies voor een individuele levensverzekering gesloten in het rechtstreeks en definitief voordeel van een werknemer vandaag onmiddellijk belastbaar als voordeel van alle aard. De nieuwe wet stelt de premies van een dergelijke individuele pen- sioentoezegging daarom voortaan expliciet vrij van belasting in hoofde van de werknemer.

De situatie van de bedrijfsleiders ziet er geheel anders uit. Voor de 'bedrijfsleiders van de 2e categorie' (de zogenaamde zelf- standige directeurs) wordt het gebruik van de onderhandse pen- sioenbelofte net zoals voor werknemers verboden, en dient vanaf 1 januari 2004 voor nieuwe toezeggingen een beroep gedaan te worden op de individuele pensioentoezegging.

Belangrijk is wel dat voor hen noch de hiervoor genoemde toe- kenningsvoorwaarden (er is tevens een collectieve pensioenre- geling en de toezegging kan niet aangegaan worden tijdens de laatste 36 maanden vóór de pensionering) noch de sociale be- schermingsbepalingen (bv. rendementsgarantie) gelden, gezien deze enkel op werknemers van toepassing zijn. De premies voor de individuele pensioentoezegging zijn vrijgesteld als voordeel van alle aard, mits de betrokken bedrijfsleider een regelmatige en maandelijkse bezoldiging ontvangt zoals bedoeld in artikel 195, §1, 2e lid van het WIB92.

Voor het merendeel van de zelfstandige bedrijfsleiders, met name de vennootschapsmandatarissen, zijnde de zaakvoerders, bestuurders, … van vennootschappen (de 'bedrijfsleiders van de 1e categorie') zal het daarentegen ook in de toekomst moge- lijk blijven dat de vennootschap in hun voordeel een onde-

dersverzekering of via interne balansprovisies. Om reden van coherentie wordt hen echter tevens de mogelijkheid geboden om een beroep te doen op de individuele pensioentoezegging, zonder dat dit resulteert in een onmiddellijke belasting van de premie als voordeel van alle aard, op voorwaarde dat de betrok- ken bedrijfsleider een regelmatige en minstens maandelijks betaalde bezoldiging geniet in de zin van artikel 195, §1 WIB92.

Voor alle duidelijkheid herhalen we dat onderhandse pensioen- beloftes die reeds bestaan op het ogenblik van de inwerkingtre- ding van de WAP (in principe 1 januari 2004) kunnen behouden blijven in hun huidige vorm. Zij dienen niet te worden omge- vormd naar een extern gefinancierde individuele pensioentoe- zegging, noch voor werknemers noch voor bedrijfsleiders. We vermelden ook dat voor werknemers de fiscale aftrekgrens van 1.525 EUR, die van toepassing is voor de individuele pensioen- toezegging (zie tabel 2), niet geldt ten opzichte van de verdere financiering van deze bestaande beloftes. De WAP voorziet wél in de mogelijkheid tot een fiscaal neutrale omvorming van een intern gefinancierde pensioenbelofte naar een individuele pen- sioentoezegging voor bedrijven die dat wensen. Voor bedrijfslei- ders kan dat ook voor wat betreft de omvorming van de bedrijfs- leidersverzekering naar een individuele pensioentoezegging.

Wie dergelijke overdrachten wil realiseren, doet er wel goed aan zich eerst grondig te informeren over de toepassingsvoorwaar- den, om een onmiddellijke belasting op het ogenblik van de overdracht te vermijden.

Ann Misplon, Vereycken & Vereycken Consulting

(4)

7 - 2 0 J U L I 2 0 0 3

4

P A C I O L I NR1 4 6 B I B F-I P C F

1. DE FEITEN

De heer SEELING oefent in Duitsland een activiteit als belasting- plichtige uit waarvoor hij BTW ontvangt, met recht van aftrek.

In dit kader trekt hij een gebouw op en bestemt het volledig voor zijn onderneming.

Vanaf het begin staat het vast dat het gebouw zal worden gebruikt voor beroepsdoeleinden en ook als privé-woning.

Ten gevolge van een geschil tussen deze belastingplichtige en de Duitse belastingadministratie diende het H.v.J. E.G. de volgende situaties te beslechten.

• Wat is het bedrag van de aftrekbare BTW bij de bouw van het gebouw?

Wie beslist daarover?

Welke maatstaven moeten daarbij in aanmerking worden geno- men?

• Wat is het BTW-stelsel in geval van privé-gebruik?

Kan of moet het gedeeltelijke gebruik van het gebouw als privé- woning een vrijstelling genieten als “verpachting” of als

“verhuur van onroerende goederen”?

Dit arrest van 8 mei 2003, alsmede de latere conclusie van de advocaat-generaal van 16 mei 2003 zijn beschikbaar op de site http://europa.eu.int/jurisp/...

Wij zijn bijzonder verheugd u nu al onze eerste commentaren te kunnen bezorgen.

2. HERINNERING AAN DE HIËRARCHIE VAN DE NORMEN

Het H.v.J. E.G. is bevoegd om zich uit te spreken over de toepassing van de zesde richtlijn. Die vormt de gemeenschappelijke BTW- regeling zoals die door alle Lid-Staten van de Gemeenschap moet worden toegepast.

Wanneer een arrest wordt gewezen, heeft het betrekking op een rechtsprobleem.

Aangezien het om het communautaire recht gaat, moet de BTW worden toegepast zoals geoordeeld werd.

De arresten van het H.v.J. E.G. hebben voorrang op de nationale wetten.

Elke persoon kan voor de gerechtelijke autoriteiten van zijn Staat de toepassing ervan eisen.

Wij leggen er de nadruk op dat de gevolgen van een arrest van het H.v.J. E.G. voor alle Lid-Staten dezelfde zijn.

Dit is het geval ongeacht welke Lid-Staat de zaak aanhangig heeft gemaakt.

Het doet er niet toe dat de nationale wetgeving afwijkt of dat de belastingadministratie ze op een verschillende manier toepast. Het is altijd de richtlijn die primeert zoals zij begrepen wordt volgens de rechtspraak van het H.v.J. E.G.

3. DE REDENERING VAN HET HOF

3.1. Keuze van de belastingplichtige

Het H.v.J. E.G. herinnert eraan dat een belastingplichtige die BTW ontvangt met recht van aftrek volledig vrij is het gedeelte van het goed dat bestemd is voor zijn privé-gebruik al dan niet in zijn onderneming op te nemen.

Hij alleen heeft deze vrije keuze. De belastingadministratie moet zich daarbij neerleggen. De belastingplichtige moet natuurlijk alle gevolgen van zijn keuze dragen.

De keuze van de belastingplichtige die een natuurlijke persoon is, berust op drie mogelijkheden:

• het goed volledig bestemmen voor zijn beroepsvermogen (ondanks het privé-gebruik)

• het goed volledig bestemmen voor zijn privé-vermogen (ondanks het beroepsgebruik)

• het goed bestemmen én voor zijn privé-vermogen en voor zijn beroepsvermogen.

Dit is een constante rechtspraak (onder meer arresten Armbrecht C-291/92, Lennartz C-97/90, Bakcsi C-415/98. Laatstgenoemd arrest werd besproken in de Pacioli nr. 97).

3.1.1. Volledige bestemming voor het economische ver- mogen

Wanneer een dergelijke belastingplichtige ervoor geopteerd heeft goederen, die zowel voor beroepsdoeleinden als voor privé-doel- einden worden gebruikt, volledig voor het economische vermogen te bestemmen, wordt de BTW die in de voorafgaande fase werd gedragen in principe volledig aftrekbaar (arrest Lennartz).

Dit recht op aftrek wordt bevestigd, zelfs indien het gebruik voor de noodwendigheden van de beroepsactiviteit heel beperkt is (zie nr. 26 van de conclusie van de advocaat-generaal).

3.1.2. Volledige bestemming voor het privé-vermogen In deze situatie opteert de belastingplichtige ervoor zich met betrekking tot het gehele goed te gedragen als een niet-belasting-

B T W – A r r e s t S E E L I N G v a n 8 m e i 2 0 0 3 – H o f v a n J u s t i t i e v a n d e E u r o p e s e G e m e e n s c h a p p e n ( H . v . J . E . G . ) – A f t r e k v a n d e B T W o p e e n

g e b o u w v o o r g e m e n g d g e b r u i k –

B e l a s t i n g h e f f i n g o p h e t p r i v é - g e b r u i k –

E v o l u t i e o f r e v o l u t i e ?

(5)

plichtige. Bijgevolg moet hij afzien van elke aftrek van de BTW die op het gebouw rust, zelfs voor het gedeelte dat wordt gebruikt in het kader van de beroepsactiviteit.

In geval van een gebruik voor privé-doeleinden zal geen enkele belasting meer worden geheven aangezien de belastingplichtige geen recht van aftrek heeft uitgeoefend.

Wat de kosten betreft, die zijn gemaakt in het kader van het eco- nomische gebruik van het gebouw, blijft de aftrek van de BTW in de voorafgaande fase daarentegen toegestaan volgens de normale regels (elektriciteit, verwarming enz.).

3.1.3. Gemengd gebruik

De aftrek is dan evenredig met de respectieve vermogensrechtelij- ke bestemmingen.

3.2. Later privé-gebruik

Wanneer het goed een recht op aftrek van de BTW die op zijn gebouw rust, heeft doen ontstaan, leidt het gebruik voor privé-doel- einden tot een belastingheffing.

Het privé-gebruik is het voorwerp van een belastingheffing naar rata van de uitgaven die zijn gedaan om dit privé-gebruik mogelijk te maken.

Het betreft een belastingheffing via gelijkstelling met een levering van diensten. De belastingplichtige wordt geacht zichzelf een belastbare dienst te leveren.

In het Belgische Wetboek van de BTW werden deze communautai- re bepalingen vastgelegd in de artikelen 19, § 1 en 33, 2°.

Het is bijgevolg een jaarlijkse belastingheffing via gelijkstelling met een levering van diensten in een latere fase, aangezien er in een voorafgaande fase een recht op aftrek bestond.

De maatstaf van heffing voor het privé-gebruik van een onroerend goed bestaat in hoofdzaak in de afschrijving of de waardeverminde- ring van het gedeelte dat voor privé-doeleinden wordt gebruikt (zie nr. 15, 2de lid en 44 van de conclusie van de advocaat-generaal).

De zesde richtlijn voorziet in vrijstellingen, met name voor “ver- pachting” en “verhuur van onroerende goederen”.

Deze vrijstelling bestaat ook volgens het Duitse Wetboek.

Op grond daarvan hield de Duitse Staat er de volgende redenering op na: aanvankelijk geen aftrek op het privé-gedeelte van het gebouw aangezien het privé-gebruik ervan een “verpachting” is of een “verhuur van onroerende goederen”, die in elk geval is vrij- gesteld door het Duitse Wetboek.

Volgens deze Lid-Staat kan er geen recht op aftrek zijn met betrek- king tot de kosten die zijn gemaakt om dergelijke vrijgestelde ver- richtingen te genereren.

Op Belgisch vlak werd de communautaire bepaling die de vrijstel- ling wegens “verpachting” of “verhuur van onroerende goederen”

mogelijk maakte, omgezet in art. 44, § 2, 2° van ons Wetboek van de B.T.W.

België heeft de vrijstelling echter uitgebreid tot “alsook het gebruik van dergelijke goederen onder de voorwaarden van artikel 19, § 1”.

Het Duitse en het Belgische standpunt liggen dan ook dicht bij elkaar.

Het H.v.J. E.G. is echter van oordeel dat het aangevoerde privé- gebruik niet onder de vrijstellingen wegens “verpachting” of

“verhuur van onroerende goederen” valt (zie nrs. 49, 50 en 51 van het arrest). Grosso modo merkt het Hof op, dat de verhuur van vrij- gestelde onroerende goederen de betrekkingen beoogt tussen een eigenaar en een huurder tegen betaling van een huurprijs, voor een overeengekomen duur.

Het gebruik voor de privé-behoeften van de belastingplichtige van een woning in een gebouw, dat door deze persoon in zijn geheel bestemd wordt voor zijn onderneming, vervult deze voorwaarden niet (geen betaling van een huurprijs, geen echt akkoord over de duur, uitsluiting van de andere personen van het genot enz.).

Hoewel de Lid-Staten de mogelijkheid hadden deze vrijstelling te beperken, is de mogelijkheid om ze uit te breiden niet voorzien in de zesde richtlijn.

Bijgevolg wordt het privé-gebruik gelijkgeschakeld met diensten (diensten die de belastingplichtige geacht wordt aan zichzelf te ver- kopen). Deze diensten zijn van jaar tot jaar onderworpen aan de BTW naar rata van de gedane uitgaven die het recht op aftrek doen ontstaan (waaronder de jaarlijkse waardevermindering van het onroerende goed).

Met andere woorden, de Belgische vrijstelling bepaald in artikel 44,

§2, 2° van het W.B.T.W. kan nooit worden uitgebreid tot een derge- lijk gebruik.

BESLUITEN

Dit arrest van het H.vJ. E.G. gooit “een knuppel in het hoenderhok”

wat de Belgische wetgeving betreft, of op zijn minst inzake de toe- passing die er tot dusver aan werd gegeven.

Het arrest bevestigt immers het recht van de belastingplichtige natuurlijke persoon om een gebouw volledig te bestemmen voor zijn economische vermogen, hoewel het vaststaat dat een gedeelte ervan voor privé-gebruik is bestemd.

De volledige bestemming voor het economische vermogen gene- reert een recht op de TOTALE aftrek van de BTW in de voorafgaan- de fase.

De belastingplichtige moet slechts van jaar tot jaar de gedane uit- gaven opnieuw samenstellen om ze te onderwerpen aan de BTW.

De vrijstelling wegens “onroerend genot” waarin artikel 44, § 2, 2°

van het Belgische W.B.T.W. voorziet, is niet van toepassing op het onderhavige geval.

De beschouwingen zijn uiteraard ook van toepassing op de rechts- personen. Die hebben immers geen enkele keuze tussen een eco- nomisch vermogen en een privé-vermogen. Enkel de bestemming voor een economisch vermogen is mogelijk, wat de totale aftrek impliceert van de BTW in de voorafgaande fase en een jaarlijkse belastingheffing op de uitgaven die zijn gedaan om het privé- gebruik mogelijk te maken.

Dit arrest zal beslist voor heel wat tandengeknars zorgen.

(6)

Aan het WIB/92 moet een artikel 44 bis worden toegevoegd.

De meerwaarden die op bedrijfsvoertuigen zijn verwezenlijkt, wor- den volledig vrijgesteld wanneer een bedrag gelijk aan de verkre- gen schadevergoeding of de verkoopwaarde wordt herbelegd op de wijze en binnen de termijn als hierna gesteld.

De meerwaarden moeten zijn verwezenlijkt:

• naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis, of

• bij een vervreemding van bedrijfsvoertuigen, voor zover de ver- vreemde bedrijfsvoertuigen sedert meer dan 3 jaar vóór hun vervreemding de aard van vaste activa hadden.

SOORT VAN VOERTUIG

Onder bedrijfsvoertuigen moet worden verstaan:

a) voertuigen aangewend voor bezoldigd personenvervoer, met name autobussen, autocars en de autovoertuigen die uitsluitend worden aangewend hetzij voor een taxidienst, hetzij voor verhuring met bestuurder;

b) voertuigen aangewend voor goederenvervoer, met name trek- kers en vrachtwagens, en aanhangwagens en opleggers met een maximum toegelaten massa van minstens 4 ton.

HERBELEGGING

De herbelegging moet gebeuren in bedrijfsvoertuigen die beant- woorden aan de ecologische normen en in België voor het uitoe- fenen van de beroepswerkzaamheid worden gebruikt.

De herbelegging moet uiterlijk bij de stopzetting van de beroeps- werkzaamheid gebeuren en binnen een termijn:

a) van 1 jaar na het verstrijken van het belastbare tijdperk waarin de schadeloosstelling is ontvangen wanneer het meerwaarden betreft die zijn verwezenlijkt naar aanleiding van een schadegeval, een opeising in eigendom of een andere gelijkaardige gebeurtenis;

b) van 2 jaar vanaf de eerste dag van het kalenderjaar waarin de meerwaarden zijn verwezenlijkt in geval van vervreemding van het goed.

Indien niet wordt herbelegd op de voornoemde wijze en binnen de voornoemde termijnen, wordt de verwezenlijkte meerwaarde aan- gemerkt als een inkomen van het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn verstreken is.

FORMULIER

Om de vrijstelling te kunnen genieten, moet de belastingplichtige bij zijn aangifte in de inkomstenbelastingen, vanaf het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk van de verwezenlij- king van de meerwaarde en tot het aanslagjaar dat is verbonden aan het belastbare tijdperk waarin de herbeleggingstermijn is ver- streken, de voorgeschreven opgave voegen.

OVERWOGEN ECOLOGISCHE NORMEN

Deze bepalingen hebben een tweeledig doel:

• De ecologische normen bepalen en opsommen waaraan de bedrijfsvoertuigen moeten voldoen die voor herbelegging in aanmerking komen.

• Voor de aanhangwagens en de opleggers die de oude vervangen, met een maximum toegelaten massa van minimum 4 ton, voorschrijven dat zij moeten worden voorzien van een pneu- matische ophanging of van een als gelijkwaardig erkende ophanging. Deze bepaling is voorzien om de graad van bescha- diging van de wegen te verminderen.

VOORGESCHREVEN ECOLOGISCHE NORMEN

Opdat de meerwaarden die worden verwezenlijkt op bedrijfsvoer- tuigen (art. 44 bis WIB/92) de VOLLEDIGE VRIJSTELLING zouden genieten, moeten de bedrijfsvoertuigen die met het oog op herbe- legging worden aangekocht, voldoen aan de volgende ecologische normen:

1. Aanhangwagens en opleggers

ebruikt voor het vervoer van goederen met een maximum toe- gelaten massa van minimum 4 ton. Zij moeten in nieuwe staat zijn aangekocht en zijn uitgerust met een pneumatische ophanging of met een als gelijkwaardig erkende ophanging.

De aanhangwagens en opleggers die uitsluitend door autobus- sen en autocars worden getrokken en waarvan de maximum toegelaten massa groter is dan 750 kg, moeten in nieuwe staat worden aangekocht.

2. Motorrijtuigen

gebruikt hetzij voor een taxidienst, hetzij voor verhuring met chauffeur. Deze voertuigen moeten in nieuwe staat zijn aange- kocht.

3. Trekkers en vrachtwagens

gebruikt voor goederenvervoer en autobussen en autocars gebruikt voor bezoldigd personenvervoer. Zij moeten in nieuwe staat zijn aangekocht en op het ogenblik van de aankoop

7 - 2 0 J U L I 2 0 0 3

6

P A C I O L I NR1 4 6 B I B F-I P C F

Ve r v r e e m d i n g v a n b e d r i j f s v o e r t u i g e n

V r i j g e s t e l d e m e e r w a a r d e

(7)

mogen zij niet sinds meer dan 3 jaar in het verkeer zijn gebracht en moeten zij voldoen aan een van de volgende alter- natieve voorwaarden:

a) Het peil van de STIKSTOFuitstoot (NOX-norm) is lager dan 4,9 gr/Kwh;

b) Het voertuig is uitgerust met een pneumatische ophanging of met een als gelijkwaardig erkende ophanging.

c) Het voertuig is voor ten minste 25% samengesteld uit recy- cleerbare materialen.

d) Het koetswerk van het voertuig is bedekt met een laklaag die een neutrale uitwerking heeft op het leefmilieu.

e) Voor de transmissie maakt het voertuig gebruik van een elek- tronische versnellingsbak.

f) Het voertuig is uitgerust met een dode-hoekspiegel of met een camera- of radarbewaking die het gezichtsveld van de bestuurder verbeteren.

g) Alle zetels die in de autocars en autobussen zijn geïnstal- leerd, zijn voorzien van veiligheidsgordels.

Sommige van deze normen zijn verplicht of zullen dat weldra wor- den en bijgevolg zullen zij niet langer kunnen worden toegepast als alternatieve voorwaarden om in aanmerking te worden geno- men als geldige herbelegging.

Dit is het geval met:

1. de installatie van een dode-hoekspiegel (verplicht op 1.1.2003);

2. de installatie van de veiligheidsgordels voor alle zetels van de autobussen en autocars (verplicht vanaf 1.3.2003).

DOCUMENTEN AFGEGEVEN DOOR DE CONSTRUC- TEUR

De administratie zal de vrijstelling van de voornoemde meerwaar- den moeten toestaan voor zover de belastingplichtige de docu- menten verstrekt die zijn afgegeven door de constructeur, de invoerder of de installateur ten bewijze dat is voldaan aan een of meer van de alternatieve (aanvullende) voorwaarden.

OPNAME IN DE BOEKHOUDING

Voorbeeld

Ten gevolge van de verkoop van het goed koopt de onderneming onder het jaar een nieuw voertuig af dat voldoet aan deze voor- waarden (bevestigen aan de hand van het invoerattest)

De verwezenlijkte meerwaarde wordt als volgt bepaald:

- aankoopprijs 148.750 €, toegestane afschrijving 148.750 € - verkoopprijs 12.500 €

BOEKING

2419 geboekte afschrijvingen 148.750,00

7484 niet-gebruikelijke verkopen van vaste activa 12.500,00 aan 2419 rollend materieel 148.750,00 aan 7630 meerwaarden op de realisatie 12.500,00

Vaststelling van de vrijgestelde meerwaarde

6809 overboeking naar de belastingvrije reserves 12.500,00 aan 132 belastingvrije reserves 12.500,00 aan 1323 vrijgestelde meerwaarden op

bedrijfsvoertuigen (art. 44 bis/14.1.2003) Belastingaangifte vak B belastingvrije winst reserves (---)

D Andere gerealiseerde meerwaarden

0,00 304 12.500,00 314

TOTAAL 0,00 310 12.500,00 320

TERUGWERKENDE KRACHT

De bepalingen van de wet van 14.01.2003 betreffende de meer- waarden bij de vervreemding van bedrijfsvoertuigen en van het besluit van 3 april 2003 zijn van toepassing op de meerwaarden die worden verwezenlijkt vanaf 1 januari 2000 en voor zover de datum van verwezenlijking ten vroegste verband houdt met het belastbare tijdperk dat is verbonden aan het aanslagjaar 2001.

De belastingplichtige die in de loop van de jaren 2000 (aanslagjaar 2001) en 2001 (aanslagjaar 2002) meerwaarden heeft verwezen- lijkt ter gelegenheid van een schadegeval of op de verwezenlijking van bedrijfsvoertuigen en waarvan de herbelegging aan de gestel- de voorwaarden voldoet, zal in 2002 (aanslagjaar 2003) een bedrag van belasting mogen vrijstellen dat gelijk is aan de verwe- zenlijkte meerwaarden.

C o n t a c t

• Over te nemen : wegens pensioenleeftijd boekhouddossiers van particulieren en vennootschappen, omgeving Mechelen. Overnameprijs ove- reen te komen schrijven naar Pacioli. Ref. : 146/01

(8)

7 - 2 0 J U L I 2 0 0 3

8

P A C I O L I NR1 4 6 B I B F-I P C F

Noch deze publicatie, noch gedeelten van deze publicatie mogen worden gereproduceerd of opgeslagen in een retrievalsysteem, en evenmin worden overge- dragen in welke vorm of op welke wijze ook, elektronisch, mechanisch of door middel van fotokopieën, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. De redactie staat in voor de betrouwbaarheid van de in haar uitgaven opgenomen info, waarvoor zij echter niet aansprakelijk kan worden gesteld.

V e r a n t w o o r d e l i j k e u i t g e v e r: Marcel-Jean PAQUET, B.I.B.F. - Legrandlaan 45, 1050 Brussel • Tel. 02 626 03 80 • Fax 02 626 03 90 • E-mail: info@bibf.be • Url: www.bibf.be. R e d a c t i e : Valérie CARLIER, Geert LENAERTS, José PATTYN. A d v i e s r a a d : Professor P. MICHEL, Ecole d'Administration des Affaires de l'Université de Liège, Professor C. LEFEBVRE, Katholieke Universiteit Leuven, José HAUSTRAETE, Georges HONORE.

Voor U gelezen

CHEVALIER (Claude),

Vademecum vennootschapsbelasting Brussel, LARCIER, 2003, 1626 p.

Handboeken vennootschapsbelasting verstaan traditioneel onder

“winst” hoofdzakelijk de aangroei van het netto-actief van de ven- nootschap zoals deze uit de balans blijkt. Op fiscaal valk resulteert dit in technische benadering, die het nadeel heeft dat weinig aandacht wordt aan de resultatenrekening. Bovendien brengt deze statische aanpak de band tussen het inkomstenbelastingenrecht en het boe- khoudrecht niet voldoende tot uiting.

Claude Chevalier kiest daarom resoluut voor een dynamische en tevens meer bedrijfseconomische benadering van het winstbegrip, vanuit het inzicht dat het globale belastbare winstsaldo van een ven- nootschap steeds het resultaat is van een dagelijks wisselwerking van opbrengsten en kosten. In plaats van het traditionele onderscheid te volgen tussen onroerende, roerende en eigenlijke beroepsopbreng- sten, behandelt de auteur de materie vanuit het schema van de resultatenrekening uit het K.B. tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen.

De indeling van kosten en opbrengsten in respectievelijk bedrijfs-, financiële- en uitzonderlijke resultaten getuigt van bedrijfsecono- mische realiteitszin. Door deze benadering komt de verwevenheid van het inkomstenbelastingenrecht en de boekhoudkundige praktijk centraal te staan. Deze structuur zich er ook toe om verbanden te leggen met enerzijds andere fiscale rechtstakken (personenbelas- ting, BTW, registratierechten, gewestbelastingen) en anderzijds niet fiscale rechtstakken (vennootschapsrecht, arbeidsrecht, sociaalzeke- rheidsrecht).

De rechtsbeoefenaar die een specifiek probleem wil ontleden, mag zich immers niet beperken tot de regels van een bepaalde tak, maar moet ook aandacht hebben voor de regels van de andere (fiscale) rechtstakken die het geval kunnen beïnvloeden.

Deze benadering aan de hand van het schema van de resultatenre- kening is bijzonder origineel. Zij geeft de auteur de gelegenheid om zeer diep te graven in alle mogelijke hoofd – en nevenaspecten van de grondslag van de vennootschapsbelasting, waardoor het boek een uiterste volledig referentiewerk is.

Met de resultatenrekening als leidraad wordt een duidelijk analyse- model aangereikt. Een uitgebreid register en een gedetailleerde inhoudstafel dragen bij tot snel opzoekwerk.

De talrijke verwijzingen naar hoofdzakelijk recente rechtspraak laten toe na te gaan in welke mate de administratieve zienswijze in ove- reenstemming is met de thans vigerende wettelijke bepalingen. Het werk bevat tal van in de fiscale praktijk gehanteerde modelformulie- ren en licht toe.

De materie is bijgewerkt tot 4 april 2003. Jaarlijks verschijnt een nieuwe editie van het Vademecum Vennootschapsbelasting.

Prijs : 168 EUR ( 142,80 EUR met abonnement)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• De tekortkoming van de werknemer ten aanzien van zijn verplichting de werkgever op de hoogte te brengen van zijn afwezigheid wegens arbeids- ongeschiktheid en die te

15.- Een belastingplichtige die de bijkomende interestaftrek wenst te genieten, moet eigenaar zijn van de woning. Met de invoering van de regels betreffende de decumulatie zal

B. Buitengewone inkohieringstermijn van drie jaar in geval van niet-aangifte, van laattijdige overlegging ervan of wanneer de verschuldigde belasting hoger is dan de

3° alle gegevens die toelaten na te gaan of de rechtspersoon geen han- delsactiviteiten of met het beroep onverenigbare activiteiten uitoefent, noch dat haar vennoten,

De oproeping moet verder op duidelijke wijze aangeven waar en wanneer de vergadering doorgaat en eveneens aangeven of de aandeelhouders hun aandelen al dan niet op voorhand

Onder verwijzing naar het artikel 31, §1, maant de OVAM eveneens de personen aangeduid in het artikel 10, §1 aan als zijnde saneringsplich- tige. Tot de uitvoering van een

9 Cf. FAQ, vraag nr. FAQ, vraag nr. FAQ, vraag nr. Er is hier enkel sprake van de EBA waarvan het ontbreken in principe zal worden bestraft, aangezien de belastingplichtige of

b) De belastingplichtige zal zich niet meer kunnen beroepen op de woningaftrek, toegepast op het kadastrale inkomen. Dit stelsel waarin vroeger werd voorzien door artikel 16 van