• No results found

Staat de werknemer buitenspel?

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Staat de werknemer buitenspel?"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Staat de werknemer buitenspel?

Masterthesis, Master Accountancy

Rijksuniversiteit Groningen, Faculteit Economie en Bedrijfskunde Datum: 26 mei 2013

Sander Jacob Dhont Studentnummer: 1651161 Lingestraat 25B

9725 GM Groningen Tel: 0613263397

E-mail: sanderdhont@hotmail.com Begeleider: prof.dr Dick de Waard RA

(2)

2

Abstract

Dit onderzoek is gestart vanuit de hoofdvraag: Hoe wordt gezien vanuit de vertrouwensleer, de accountantsfunctie gewaardeerd door de beroepsbevolking als niet-directe gebruiker, c.q. mogelijk belanghebbende? Er zijn verschillende beperkingen denkbaar bij het onderzoek; gebrek aan kennis onder werknemers van de accountantsfunctie is hiervan de meest prominente. Ondanks deze beperkingen kan worden gezegd dat de beroepsbevolking belang heeft bij het bestaan van de accountant en dat hij nog steeds vertrouwen heeft in de rol van de accountant als vertrouwensman in het maatschappelijk verkeer. Het vertrouwen in de functie heeft een positieve relatie met het belang dat de werknemer hecht aan de functie. Maar vervult de accountant wel de rol die de beroepsbevolking voor ogen heeft? Er zijn aanwijzingen gevonden voor zowel een verwachtingskloof als voor mogelijk verschillende dimensies binnen de stakeholdersgroep van werknemers zelf. Door de aanwezigheid van een gebrek aan kennis over de accountant kan echter alleen van indicaties van een relatie worden gesproken. Mogelijk kan in de toekomst bij ondernemingsraden worden geprobeerd de verwachtingskloof tastbaar te maken. Vooralsnog zijn er alleen indicaties dat werknemers een brede kijk hebben op de accountantsfunctie.

(3)

3

Inhoudsopgave

1. Inleiding 4

2. Theoretisch kader

1. Voorgaand onderzoek naar de waarde 5 van de accountantscontrole

2. Een andere aanpak 5-7

3. Leer van het gewekte vertrouwen 7+8

4. Verwachtingskloof 8+10 5. Waarom de beroepsbevolking? 10+11 3. Hypotheses 12 t/m 14 4. Methodologie 15 t/m 17 5. Resultaten 18 t/m 23 6. Conclusie en discussie 1. Vertrouwenstheorie 24 t/m 26

2. Relatie accountant tot werknemer 26 + 27

7. Referentielijst 28 t/m 30

8. Bijlagen

1. Bijlage 1 (enquête) 31 t/m 34

2. Bijlage 2 (frequenties) 35

(4)

4

1.

Inleiding

Tijdens het MAK Symposium van 2012 vond er een discussie plaats over het mogelijk verdwijnen van de controleplicht voor het mkb. Er werd onder andere gezegd dat er voldoende vraag zal blijven vanuit de markt en dat de meeste mkb-ondernemers vrijwillig voor accountantscontrole zullen kiezen. De vraag naar controle kan onder anderen komen van investeerders, vreemd vermogenverschaffers of leveranciers. De beroepsbevolking mengt zich echter niet of onvoldoende in deze discussie.

Een belangrijke reden voor het niet mee laten discussiëren door werknemers is dat zij wettelijk en door verschillende instanties, zoals vakbonden, goed beschermd worden. Nederland is een verzorgingsstaat met veel verschillende wetten ter bescherming van de werknemers. Ook is er sprake van een uitgebreid vangnet voor mensen die werkloos worden en moeite hebben een nieuwe baan te vinden. Maar wordt er dan alleen gewerkt voor de excentrieke beloning en is werk iets vervelends dat we moeten doen om te overleven? Of krijgen we voor werk ook intrinsieke beloningen die niet kunnen worden gecompenseerd met bijvoorbeeld een WW-uitkering?

Verder werd tijdens het symposium ook gezegd dat werknemers zelden of nooit een jaarrekening of de bijbehorende controleverklaring doornemen. Betekent dit dan ook direct dat zij geen belang hebben bij of waarde hechten aan een onafhankelijk oordeel over de jaarrekening? Uit onderzoek van bijvoorbeeld Gray et al. (2011) kwam naar voren dat banken slechts zelden controleverklaringen van bedrijven écht doornemen terwijl ze het wel belangrijk vinden dat er een controleverklaring is toegevoegd.

Het doel van dit onderzoek is: voor de stakeholdersgroep van werknemers de waarde bepalen van de taak van de accountant gebaseerd op verwachtingen, vertrouwen en belang dat de werknemer aan de functie van de accountant verbindt.

Hoe wordt, gezien vanuit de vertrouwensleer, de accountantsfunctie gewaardeerd door de beroepsbevoking als niet-direct gebruiker, c.q. mogelijk belanghebbende?

In dit onderzoek wordt toegespitst op de beroepsbevolking. Dus ook werkzoekenden worden hierin betrokken; zij kunnen aan het onderzoek meedoen denkend vanuit hun voormalige dienstbetrekking. Het waardeoordeel van werknemers/werkzoekende wordt mede gebaseerd op hun vertrouwen in en hun belang bij het bestaan van de accountantsfunctie. Vervolgens zal worden gekeken hoe zij de functie van accountant invullen (Limperg, 1932). Omdat de kennis van de beroepsbevolking van de accountantstaak gelimiteerd is, kan er alleen worden gesproken van indicaties van een verschil in verwachting tussen wat een accountant levert en wat een werknemer verwacht. In het eerste deel van deze thesis wordt de theoretische onderbouwing beschreven. Vervolgens worden de hypotheses gesteld en de methodologie uiteengezet. Daarna worden de gevonden resultaten weergegeven en vervolgens bediscussieerd. De referentielijst en bijlagen vormen de laatste onderdelen.

(5)

5

2.

Theoretisch kader

1. Voorgaand onderzoek naar de waarde van de accountantscontrole

Onderzoek naar de waarde van een accountantscontrole is niet nieuw en bedenkingen over de inhoud en betrouwbaarheid van controleverklaring zijn er al lang (Church, Davis en McCracken, 2008). Men heeft al diverse onderzoeken verricht naar het schaduwrijke onderwerp van de waarde van een

controleverklaring proberen te belichten en als waardebepalende richtlijn worden verschillende aspecten onderzocht.

Vaak wordt de waarde van de accountantscontrole bepaald op basis van de kwaliteit van de verklaring. Maar hoe kun je bij een controleverklaring de kwaliteit meetbaar maken? Er kan gebruik worden gemaakt van de mate waarin een controleverklaring foutief is (audit failure). Een audit failure kan ontstaan door het niet correct toepassen van accountingprincipes of het afgeven van een verkeerde verklaring (niet passend bij de situatie) door een auditor (audit report risk) (Francis, 2004). Door het aantal rechtszaken tegen accountantsorganisaties te meten kan de mate van audit failure vastgesteld worden. Palmrose (2000) heeft in zijn onderzoek hiervan gebruik gemaakt, maar stelde daarbij een heel laag percentage (0,28%) vast. Als hij alleen de succesvolle rechtszaken tegen accountantsorganisaties zou opnemen, zou dit percentage vervolgens nog eens worden gehalveerd. Een andere mogelijkheid is: faillissementen bekijken. Echter wordt dan verondersteld dat ook de controle heeft gefaald. De auditor wordt slechts in 25% van de gevallen daadwerkelijk aangeklaagd. Dit percentage is te laag om als richtlijn voor audit failure te dienen (Palmrose, 1987). Een andere mogelijke manier die Francis (2004) aankaart om audit falen te meten komt van de Securities and Exchange Commission. Er wordt dan gekeken naar het aantal keren dat een auditor een straf accepteert, ongeacht of hij zijn fout erkent. Maar ook hier wordt slechts een zeer laag percentage van 0,14% geconstateerd (Dechow et al. 1996).

Voor het bepalen van de waarde van een controleverklaring kan ook worden gekeken naar het effect van de controleverklaring op het nemen van beslissingen door gebruikers. Wederom is evenals bij de

kwaliteit, de invloed op de beslissing van gebruikers moeilijk vast te stellen (Francis, 2004). Een methode voor de vaststelling van het nut van een controleverklaring voor gebruikers is het meten van de reactie op de waarde van aandelen. Er is bijvoorbeeld onderzoek gedaan naar het effect op de aandelenkoers bij het uitgeven van een going concernwaarschuwing (in dergelijke gevallen zou de continuïteit van het bedrijf in gevaar zijn). Er is sprake van een relatie met een negatieve aandelenkoers op het moment dat voor de eerste keer een going concernrapport wordt uitgegeven (Dodd et al. 1984). Ook is uit onderzoek gebleken dat bij slechts 30% van de faillissementen een going concernwaarschuwing is toegevoegd aan de

controleverklaring in de voorafgaande periode (Carcello en Palmrose, 1994). Er wordt een behoorlijk aantal going concernrapporten uitgegeven maar kennelijk niet in aansluiting op de van toepassing zijnde controleverklaringen (Francis en Krishman, 2002). Maar ondanks de kille cijfers worden

controleverklaringen toch als informatief beschouwd en hebben zij invloed op de beslissingen van gebruikers (Raghunandan, 1993).

2. Een andere aanpak

Bij andere onderzoeken is de problematiek overwegend vanuit het bestaansrecht van het accountancyvak benaderd. Hiervoor wordt eerst even kort ingegaan op het ontstaan van het accountantsberoep en de onderliggende theorieën. Het beroep van accountant bestaat al sinds het eind van de 19e eeuw. Als gevolg van een belangrijke ontwikkeling in de wereldeconomie, de industriële revolutie, is het beroep van accountant ontstaan. Bedrijven werden immers steeds groter en het werd steeds moeilijker om het overzicht te houden. De bedrijfsleiding kreeg behoefte aan zekerheid over de correcte uitvoering van opdrachten door de verschillende onderdelen binnen het bedrijf. Verder ontstonden er in de loop van de

(6)

6 20e eeuw steeds meer naamloze vennootschappen en daarmee kwamen meer bedrijven waar eigendom en beheer van elkaar werden gescheiden. Door deze scheiding ontstond er bij de vermogensverschaffers vraag naar informatie en verantwoording over de financiële positie van de bedrijven en hun

belangenbehartiging binnen die bedrijven (Limperg, 1932).

De behoefte naar een accountantscontrole kan voortkomen uit de agencytheorie (Fama, 1980). Bij de agencytheorie spreekt men van agent (zoals het management) en principaal (zoals een aandeelhouder). Wat van belang is voor de principaal is niet noodzakelijk in het belang van de agent. Het is dan ook denkbaar dat de agent voor eigen gewin kiest, terwijl dit mogelijk niet in het belang is van de principaal. Doordat de agent een informatievoordeel heeft ten opzichte van de principaal, heeft hij deze

mogelijkheid. Door de scheiding van beheer en eigendom staan de vermogensverschaffers verder af van de bedrijfsvoering (moral hazard). De principaal loopt het risico dat hij tegen kosten aanloopt als gevolg van verkeerde beslissingen van de agent. Deze kosten worden ook wel agencykosten genoemd (Jensen en Meckling, 1976). Naast verkeerde beslissingen zijn er meerdere oorzaken waardoor agencykosten kunnen ontstaan. Hierbij kan men denken aan de kosten voor het controleren van het management door de aandeelhouders en de kosten die gepaard gaan met het aantonen van correct handelen (conform

overeenkomst) door het management. Een accountant heeft als taak de onzekerheden weg te nemen en de agencykosten te reduceren en daarmee is volgend de agencytheorie het bestaan van het accountantsberoep gerechtvaardigd. De agencytheorie richt zich hoofdzakelijk op de partijen beheer en eigendom en hun onderliggende relatie. Maar er zijn mogelijk andere belanghebbenden bij een accountantscontrole; namelijk leveranciers, vreemd vermogenverschaffers en de fiscus. Deze groepen komen bij de agencytheorie niet aan bod.

Naast de agencytheorie zijn er verschillende andere theorieën die de behoefte aan en daarmee het bestaan van het accountantsberoep proberen te verklaren. Neem bijvoorbeeld de informatietheorie die een meer economische kijk heeft op de vraag naar accountantscontrole. Door het verhogen van de

informatiekwaliteit en het beperken van het informatierisico kunnen er lagere vermogenskosten worden verkregen (Jensen en Meckling, 1976; Watts en Zimmerman, 1986). Wanneer bijvoorbeeld bedrijf X een lening nodig heeft zal het hierover een rentepercentage moeten betalen. Het rentepercentage is door de vreemd vermogenverschaffer mede berekend op basis van het risico dat hij loopt bij de

leningverstrekking. Hij gaat er in zijn berekeningen vanuit dat er een risico is dat de hem verstrekte informatie over de situatie van het bedrijf onjuist is. Het rentepercentage (vermogenskosten) kan lager uitvallen als het informatierisico beperkt kan worden. Bedrijf X kan daarvoor gebruik maken van een onafhankelijke controle van deze informatie en daarmee de informatiekwaliteit verhogen (Francis et al., 2004; Khurana en Raman, 2004). De behoefte aan een accountantscontrole vloeit voort uit het verlagen van het informatierisico en daarmee de financieringskosten. Als de controlekosten lager zijn dan het te behalen voordeel bij de financiering zullen bedrijven kiezen voor een controle.

Nog een andere manier op te kijken naar het informatierisico komt uit de verzekeringstheorie. Hierbij worden de kosten van een accountantscontrole gezien als een premie. Bedrijven betalen deze premie voor het overdragen/delen van het risico op het verstrekken van onjuiste informatie. Als gebruikers verkeerde beslissingen nemen, gebaseerd op onjuiste informatie, kan de accountant aansprakelijk worden gesteld (Kellogg, 1984; Wallace, 1987 en Mansi et al., 2004). Bewijs voor de verzekeringstheorie wordt echter niet altijd gevonden. In het artikel van Khurana en Raman (2004) wordt bijvoorbeeld wel bewijs gevonden voor de theorie in de Verenigde Staten maar niet in Australië, Canada en het Verenigd Koninkrijk. Zij schrijven dit toe aan het feit dat in laatstgenoemde landen een lager

aansprakelijkheidsrisico voor accountantsorganisaties geldt dan in de Verenigde Staten. Bij de informatietheorie is er sprake van de link tussen management en het maatschappelijk verkeer; bij de verzekeringstheorie tussen de accountant en het maatschappelijk verkeer.

(7)

7 Een theorie die nog veel meer kijkt naar de relatie tussen de accountant en het maatschappelijk verkeer, is de vertrouwenstheorie. De theorie is in 1926 in Nederland voor het eerst verkondigd door prof. Dr. Th. Limperg jr. Bij deze theorie treedt de accountant op als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer (Limperg, 1932). De vertrouwenstheorie speelt een belangrijke rol binnen dit onderzoek en zal dan ook zorgvuldig worden uitgewerkt.

3. Leer van het gewekte vertrouwen

Het onderzoek van Limperg (1932) is beperkt tot de Nederlandse accountant. Deze beperking is

noodzakelijk omdat de positie, die de accountant in de maatschappij inneemt, kan differentiëren per land. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat dit onderzoek lang geleden is uitgevoerd en er tegenwoordig tussen de verschillende landen veel meer uniformiteit is wat betreft de taak van accountants. Bij dit onderzoek wordt uitsluitend onder de Nederlandse beroepsbevolking gekeken naar de impressie op de taak van accountants.

De functie van iets kun je op diverse manieren benaderen. Bij de functiebepaling van een object of persoon kan de functie wisselend zijn, omdat je er steeds op verschillende manieren naar kunt kijken (Limperg, 1932). Als je kijkt naar de accountant en op zoek bent naar zijn functie aan de hand van behoeftebevrediging, wordt het een economisch vraagstuk (Limperg, 1932). Deze invalshoek zal ook in dit onderzoek worden gebruikt. Er zou ook door een ethische bril naar de accountants kunnen worden gekeken. Er wordt immers gesproken over de accountant als vertrouwensman van het maatschappelijk verkeer. Maar als er vanuit wordt gegaan dat de accountant zijn bestaansrecht ontleent aan het vertrouwen dat het maatschappelijk verkeer heeft in zijn uitspraken, is het meer een onderzoek naar de doelmatigheid van het beroep gericht op het bevredigen van een behoefte van het maatschappelijk verkeer dan naar het ethisch gedrag van de accountant tegenover het maatschappelijk verkeer (Limperg, 1932).

Naast de genoemde invalshoek moet er ook naar de afzonderlijke functies van de accountants worden gekeken. De meest gebruikte en bekende opdeling is de scheiding van de adviserende rol van accountants en de controlerende rol van accountants. Deze tweedeling in functies is voor dit onderzoek echter niet erg relevant. De gehele discussie rond de scheiding van controle en advies is waarschijnlijk niet bekend onder de beroepsbevolking. Maar omdat dit onderwerp toch in het nieuws is gekomen, zal er in het onderzoek kort op worden ingegaan. Belangrijker voor de probleemstelling is het onderscheid dat Limperg (1932) maakt: het onderscheid tussen het controlerende (en adviserende) orgaan van de directie en het

controlerende (en adviserende) orgaan van het maatschappelijk verkeer. In onderliggend onderzoek gaat de deling nog een stap verder door het maatschappelijk verkeer te splitsen in verschillende

stakeholdersgroepen. Er wordt dus geen onderscheid gemaakt tussen de controlerende en de adviserende taak van de accountant. Uitgangspunt is dat de accountant een natuurlijke adviesfunctie heeft. De taakstelling van de accountant wordt door een algemene bril bekeken.

Met uitzondering van de scheiding van advies en controle is tot nu toe steeds gesproken over de functie van accountant zonder ook maar iets te vermelden over zijn werkzaamheden. Het beroep van accountant bestaat uit meer dan alleen controle van jaarcijfers; daarbij kan men denken aan hulp bij emissie of controle op een begroting. Deze werkzaamheden behoren tot de specifieke functies van de accountant en niet tot de algemene functie. De algemene functie is echter opgebouwd uit de specifieke functies en de algemene functies geven op hun beurt het stramien voor de specifieke functies (Limperg, 1932). De specifieke functie op zich wordt verricht voor een beperkt doel; hieruit ontstaat de algemene functie in het maatschappelijk verkeer (Limperg,1932). De eisen aan een specifieke functie van de accountant ontstaan dus uit de perceptie van het maatschappelijk verkeer in de algemene functie van de accountant. ‘De accountant vertrouwensman ontleent, zijn algemene functie in het verkeer aan de behoefte aan deskundig en onafhankelijke controle en de behoefte aan een op die controle gegrond deskundig en onafhankelijk

(8)

8 oordeel’ (Limperg, 1932 blz. 153). De functie van de accountant is gerelateerd aan het vertrouwen van het maatschappelijk verkeer in de conclusies van de accountants. Als aan de bestaansvoorwaarde van

vertrouwen niet wordt voldaan gaat dat ten koste van de functie en wordt zij uiteindelijk nutteloos (Limperg, 1932).

4. Verwachtingskloof

Vertrouwen speelt een essentiële rol in de taak van de accountant, vooral bij de controlerende taak (Limperg, 1932). Bij een controle bestaat het eindresultaat (controleverklaring) slechts uit een paar pagina’s tekst die mogelijk te uniform worden opgesteld (Gray et al., 2011). De daadwerkelijke waarde van de accountantscontrole (vanuit de vertrouwensleer geredeneerd) wordt bepaald door het vertrouwen dat de gebruiker heeft in de conclusie. Wel moet hierbij worden opgemerkt dat controleverklaringen steeds omvangrijker worden mede als gevolg van de vermelding van de verantwoordelijkheid van zowel de accountant als het bestuur (NIVRA, 2007). Het aantal stemmen voor het opnemen van meer

cliëntgerichte informatie in de controleverklaring stijgt ook(Gray et al. 2011).

Wanneer het vertrouwen van de gebruiker wordt beschaamd, wordt er met andere woorden niet voldaan aan de verwachtingen van de gebruiker. Een verschil in de verwachtingen en het uiteindelijk resultaat van het werk van de accountant kan op diverse manieren ontstaan. Om dit verschil in verwachtingen bij de taakstelling van de accountant aan te duiden, is de term verwachtingskloof in het leven geroepen. De verwachtingskloof wordt door Liggio (1974) volgens het artikel van Porter (1993) voor het eerst genoemd in connectie met accounting door Liggio (1974), maar deze term vertoont nogal veel overeenkomst met de omschrijving in het artikel van Limperg uit 1932. De verwachtingskloof kan volgens het artikel van Porter (1993) beter worden gepresenteerd als de ‘audit expectation-performance gap’. Zij definieert de term als: ‘the gap between society’s expectations of auditors and auditors performance, as perceived by society’ (Porter, 1993 p50). Deze definiëring verschilt van die van haar voorgangers zoals Liggio (1974), door rekening te houden met het ontstaan van een kloof als gevolg van ondermaats presteren van de accountant. De verwachtingsprestatiekloof kan worden opgesplitst in twee dimensies, namelijk de prestatiekloof (performance gap) en de verwachtingskloof (reasonableness gap). Met de laatste dimensie wordt gedoeld op de kloof tussen wat de maatschappij verwacht van de accountant en wat de accountant werkelijk kan leveren (Porter, 1993). De prestatiekloof heeft betrekking op datgene wat de maatschappij in redelijkheid kan verwachten en datgene wat de accountant in de ogen van de maatschappij levert (Porter, 1993).

De prestatiekloof kan vervolgens opnieuw worden opgedeeld in twee nieuwe dimensies. Als eerste de kloof die ontstaat tussen de bestaande beroepsregels en de taakstelling die in alle redelijkheid kan worden gevraagd van het accountantsberoep. Deze beroepsregels hebben betrekking op zowel de wettelijke regels als de regels die vanuit de beroepsgroep zelf zijn ongesteld (deficiënt standards) (Porter, 1993).

Vervolgens is er de kloof tussen de verwachte beroepsregels waaraan het accountantswerk dient te voldoen en het waargenomen resultaat van zijn werk (deficiënt performance) (Porter, 1993). Het gaat hier dus over het waargenomen resultaat en niet het daadwerkelijke resultaat. Volgens de vertrouwenstheorie is het vertrouwen het product; dit gezien vanuit het oogpunt van het maatschappelijk verkeer. Stel: Het wettelijk kader is eenduidig en de accountant heeft zijn opdracht correct uitgevoerd. Het hoeft dan niet per definitie te betekenen dat de gebruiker het ook zo interpreteert. Er wordt derhalve gesproken over het in het maatschappelijk verkeer waargenomen resultaat en niet over het daadwerkelijke resultaat. De opsplitsing van de verwachtingsprestatiekloof in dimensies wordt in figuur 1 schematisch weergegeven.

(9)

9 De verwachtingsprestatiekloof (Figuur 1)

De verwachtingsprestatiekloof kan dus worden opgedeeld in verschillende dimensies op grond van de oorzaak van de verwachtingskloof. Er hoeft echter niet één universele verwachtingsprestatiekloof te zijn. Zoals eerder besproken is het resultaat van de accountant, vanuit de vertrouwenstheorie, een verhoogd vertrouwen in bijvoorbeeld de jaarrekening (Limperg, 1932). Wanneer niet aan bepaalde verwachtingen wordt voldaan gaat dit ten koste van het vertrouwen. De verwachtingen die gebruikers hebben hoeven niet voor iedere groep gebruikers hetzelfde te zijn (Porter, 1993). Naast de opdeling in dimensies op basis van de oorzaak van de kloof, kan de kloof diverse dimensies aannemen bij de afzonderlijke groepen

gebruikers (Porter, 1993). Vanuit de stakeholderstheorie gezien kan dit onderscheid in verschillende segmenten worden gemaakt. De stakeholderstheorie is vandaag de dag een belangrijk onderdeel binnen het economisch denken (Wijnberg, 2000) en kan op verschillende manieren benaderd worden. Er kan naar de stakeholderstheorie worden gekeken vanuit het oogpunt: macht. Hierbij worden stakeholdersgroepen gedefinieerd en ingedeeld op grond van de mate van invloed die een stakeholdersgroep heeft op een relatie (Mitchell, Agle en Wood, 1997). Echter in dit onderzoek is de normatieve manier leidend. Bij de normatieve manier worden stakeholdersgroepen gedefinieerd aan de hand van het belang dat men bij het bedrijf heeft (Donaldson en Preston, 1995). Vervolgens wordt het belang van iedere stakeholdersgroep ook daadwerkelijk meegenomen bij de besluitvorming van een bedrijf (Donaldson en Preston, 1995). Porter (1993) heeft door middel van een enquête onder verschillende groepen geprobeerd om de verwachtingsprestatiekloof tastbaar te maken. De verwachtingen bij de verschillende functies van de accountant werden vergeleken met de antwoorden van de accountants. Er worden twee hoofdgroepen onderscheiden: De eerste groep (financial community) bestaat uit personen van wie verwacht mag worden dat zij op de hoogte zijn van de taakstelling van de accountant, zoals de accountant zelf maar ook

directieleden van beursgenoteerde bedrijven, financiële analisten en academici op het gebied van accounting. De tweede groep (general public) wordt gevormd door personen die minder bekend zijn met de rol die accountants vervullen, zoals advocaten en financieel geëngageerde journalisten. Voor deze tweede groep is een aangepaste enquête opgesteld, omdat de kennis bij deze groep niet groot genoeg is om de enquête van de eerstgenoemde groep in te vullen. Deze ‘knowledge gap’ maakt onderlinge vergelijking tussen de verwachtingen van iedere groep moeilijker (Porter, 1993). De ‘general public’ bleek een bredere kijk te hebben op de taak van de accountants dan de ‘financial community’. Een

(10)

10 mogelijke oorzaak zou kunnen liggen in een verlangen naar een verbreding van de taakstelling van de accountant (Porter, 1993). De reden van deze bredere kijk op de taak van accountants kan mogelijk ook voortkomen uit het gebrek aan voldoende kennis over wat een accountant doet en/of door de afstand tussen de accountant en de general public. Deze groep werkt in tegenstelling tot de financial community niet direct samen met accountants (Porter, 1993). De afstand tot de accountant en de knowledge gap zijn twee belangrijke aandachtspunten in dit onderzoek naar de taak van de accountant in de ogen van de beroepsbevolking. Aangezien de meeste deelnemers aan de enquête niet veel affiniteit zullen hebben met het vakgebied van de accountant, zullen de afstand en de knowledge gap in dit onderzoek toegenomen zijn. Hierdoor kan geen onderzoek naar de precieze invulling van de verwachtingsprestatiekloof voor de beroepsbevolking worden opgezet en zal meer in algemene termen over het accountantsvak moeten worden gesproken in de enquête die voor dit onderzoek wordt gehouden.

Het onderzoek van Gray, Turner, Coram en Mock (2011) gooit het over een andere boeg door te kijken naar de verwachtingsprestatiekloof met behulp van focusgroepen. Zij hebben verschillende focusgroepen gemaakt van in totaal 5 verschillende stakeholdergroepen: Chief Financial Officer (CFO), banken, analisten, niet-professionele beleggers en externe accountants. Hierbij wordt aan de groepen gevraagd wat hun perceptie is van onder andere de controleverklaring. Het onderzoek van Gray et al. (2011) ontdekte ondermeer dat termen, die door accountants worden gebruikt, door de verschillende stakeholdersgroepen verkeerd werden geïnterpreteerd. Het gaat daarbij om uitdrukkingen als ‘redelijke mate van zekerheid’ en ‘materialiteit’ enz. Het onderzoek van Gray et al. (2011) komt dan ook met de term

verwachtingsprestatiekloof naar voren en spreekt over de ‘intended communicatie’ en de‘unintended communicatie’ van een controleverklaring. Uit dat onderzoek bleek dat de intended communicatie van een controleverklaring moeilijk vast te stellen was; zelfs accountants hadden moeite met het exact definiëren van de intended communicatie. Derhalve is de unintended communicatie en daarmee de verwachtingskloof moeilijk vast te stellen (Gray et al, 2011). Voor dit onderzoek is het echter geen belemmering. Er is immers een te grote knowledge gap bij de beroepsbevolking; er kan niet worden ingegaan op de exacte vorm van de verwachtingsprestatiekloof en bovendien is het de vraag of de beroepsbevolking überhaupt belang heeft bij het werk van accountants.

5. Waarom de beroepsbevolking

In de huidige wetenschappelijke literatuur is de beroepsbevolking in de discussie over de taakstelling van de accountant nauwelijks of niet aan bod gekomen. Er zijn verschillende redenen te bedenken waarom de stakeholdersgroep van werknemers niet is betrokken. De meest prominente redenen zullen in dit deel worden besproken. Tevens wordt beredeneerd waarom mogelijk toch naar deze groep dient te worden geluisterd.

Eén van de meest in het oog springende beperkingen van de stakeholdersgroep van werknemers is de knowledge gap (Porter, 1993). In het onderzoek van Porter (1993) werd al gesproken over een knowledge gap terwijl haar groep (general public) was samengesteld uit personen met een zekere mate van affiniteit met het werk van accountants. Toch werd er voor deze groep een aangepaste enquête opgezet, omdat de verwachting was dat de enquête voor de groep financial community te moeilijk was (Porter, 1993). Als de knowledge gap al problemen oplevert bij de groep general public in het onderzoek van Porter (1993), zal het gebrek aan kennis al helemaal spelen bij mensen die geen affiniteit hebben het accountancyvak. De werknemer zal daarenboven waarschijnlijk zelden het jaarverslag onder ogen krijgen van het bedrijf waar hij werkzaam is, laat staan de controleverklaring. Het niet-lezen van de controleverklaring is een

fenomeen dat zelfs bij directe gebruikers wordt gesignaleerd en hoeft vanuit dat oogpunt geen

belemmering te zijn. (Gray et al. 2011). Een onderzoek, zoals van Porter (1993) of van Gray et al. (2011), naar het tastbaar maken van de verwachtingsprestatiekloof onder de beroepsbevolking, zou gewoonweg niet mogelijk zijn. Dit onderzoek zal zich dan ook voornamelijk richten op het aantonen van een mogelijk

(11)

11 belang van werknemers bij een accountantscontrole en hun perceptie op de algemene beginselen van de taakstelling van accountants.

Gebrek aan kennis over of belangstelling voor de taak van accountants impliceert niet dat werknemers geen belang hechten aan het bestaan van de accountant. Maar waarom zou een werknemer belang hebben bij bijvoorbeeld een onafhankelijk oordeel over de jaarrekening; de werknemers worden immers al door verschillende instanties en de wetgeving beschermd? Nederland is een verzorgingsstaat en werknemers genieten verschillende vormen van bescherming. Zo zijn er vakbonden, hoewel deze op bedrijfsniveau meer optreden als onderhandelaars dan als deelnemers op het niveau van bedrijven en zij hebben zich dan ook nooit echt sterk kunnen profileren op dit niveau als deelnemers (Goodijk, 2000). Door met

ondernemingsraden samen te werken, proberen de vakbonden hun positie te versterken. De ondernemingsraad wordt gevormd door werknemers die namens het personeel optreden. Een

ondernemingsraad heeft recht van inmenging bij bepaalde beslissingen, met name bij beslissingen die gevolgen hebben voor de werksituatie (Weinstein, 2000). Een ondernemingsraad bezit echter niet de kennis die een accountantskantoor heeft. Hierbij dient wel opgemerkt te worden, dat de

ondernemingsraad een plek heeft gekregen binnen het bedrijfsleven en contributie levert aan het beleid van het bedrijf (Goodijk, 2000). De resources van ondernemingsraden zijn gegroeid en ook hun inmenging in ‘strategic-decision-making’ is toegenomen (Goodijk, 1995). Strategische beslissingen kunnen worden gedefinieerd als: ‘important, in terms of the actions taken, the resources committed, or the precedents set’ (Mintzber, Raisinghani en Theoret, 1976: p246). Met andere woorden een infrequente beslissing voor lange termijn, die van kritieke waarde is voor de gezondheid en de continuïteit van het bedrijf. Wanneer de ondernemingsraad zijn rol gaat vervullen bij het nemen van strategische beslissingen, zal hij meer gebruik moeten maken van de aangeleverde informatie van onder andere de directie

(bijvoorbeeld de jaarrekening). Evenals andere gebruikers zal hij gebaat zijn dat de aan hem aangeleverde informatie een getrouwd beeld vormt van de bedrijfssituatie. Maar vooralsnog faalt de ondernemingsraad in zijn rol als deelnemer bij het nemen van strategische beslissingen en richt hij zich voornamelijk op operationele doelen en kortetermijnproblematiek (Goodijk, 2000).

Werknemers worden ook beschermd via werknemersverzekeringen zoals de WW, WAO en ZW. Maar excentrieke motivatie (geldelijke beloning) is niet het enige dat een werknemer uit zijn werk wil halen; je werk verliezen is niet alleen een geldkwestie (Brown, 2000). Er is ook intrinsieke motivatie namelijk het vervullen van een sociaal en psychologische behoefte via werk. Deze vorm van motivatie is het sterkst (Caudron, 1997; Deci en Ryan, 1992). Een betere prestatie, creativiteit en net het stapje verder willen gaan worden geassocieerd met intrinsieke motivatie (Deci en Ryan, 1992). Wanneer werknemers worden gewaardeerd als individuen, een contributie kunnen leveren aan hun bedrijf en hiervoor worden erkend, ondervinden zij een hogere motivatie in hun werk (Terez, 1999). Het is dan ook belangrijk voor bedrijven om ervoor te zorgen dat de werknemer zowel excentriek als intrinsiek gemotiveerd is om te werken. Mede als gevolg hiervan gaan werknemers zich identificeren met hun werk en krijgen zij binding met het bedrijf waar men werkzaam is (Freedman, 1996). De gemiddelde mens wil succesvol zijn en door het hebben van een nauwe band met het bedrijf waar hij werkt, wil hij dan ook graag zien dat ‘zijn’ bedrijf succesvol is (Freedman, 1996). Zoals eerder in dit artikel aan bod is gekomen kan de accountant, in zowel zijn adviserende als controlerende rol, bijdragen aan het succes van een bedrijf. Naast het succes is de manier waarop dit verkregen wordt mogelijk ook van belang voor een werknemer (Terez, 1999). De controlerende rol van de accountant kan hieraan bijdragen en er mede voor zorgen dat de normen en waarden die belangrijk zijn voor de werknemers niet worden geschonden door hun bedrijf.

(12)

12

3.

Hypotheses

In de eerste plaats zal worden gekeken naar de verwachtingen die de beroepsbevolking heeft bij de functie van de accountant. De verschillen tussen hetgeen een accountant levert en de verwachting van de

accountantsfunctie (verwachtingskloof) beschadigt het vertrouwen en daarmee de waarde van de functie (Limperg, 1932). Voordat de invloed op het vertrouwen wordt besproken, wordt eerst nagegaan of er mogelijk onder de beroepsbevolking verschillende dimensies van de verwachtingskloof voorkomen. Voorgaand onderzoek van bijvoorbeeld Gray (2011) heeft al aangetoond dat de verwachtingskloof kan verschillen van de ene tot de andere stakeholdersgroep. Door het gebrek aan kennis over de accountant onder de beroepsbevolking kan echter alleen in algemene termen worden gekeken naar de

verwachtingskloof. De groep werknemers/werkzoekende is veelzijdig en het is dan ook goed mogelijk dat tussen verschillende groepen werknemers/werkzoekende er andere verwachtingen zijn van het

accountantsberoep.

De opdeling in werknemers/werkzoekende wordt gemaakt naar de sector waarin men werkzaam is, de leeftijdscategorie waartoe men behoort en de regio waar men woont. Mogelijk kan dan ook het vertrouwen in en de waarde van de accountantsfunctie tussen de groepen werknemers/werkzoekende verschillen (Limperg, 1932). De variabelen waarbij een relatie wordt geconstateerd zullen dan ook worden opgenomen als controlevariabelen bij de toetsing van hypothese twee en drie.

Het ontdekken van verschillen tussen de hoofdsectoren van de economie zoals, agrarisch, industrie en dienstverlening zijn al lang onderdeel van het economisch denken (Kenessy, 1987). De opdeling in sectoren wordt gemaakt aan de hand van de primaire, secundaire, tertiaire en quartaire sectoren van de economie (Kenessy, 1987). De primaire sector levert grondstoffen en voedsel (agrarisch), secundaire sector verwerkt de grondstoffen (industrie), tertiaire sector werkt vanuit het oogpunt om winst te maken en wordt ook wel dienstensector genoemd (commerciële dienstverlening) en quartaire sector levert diensten zonder een winstoogmerk (niet commerciële dienstverlening) (Wolfe, 1955). Als laatste is de sector financieel toegevoegd, want bij de opdeling in sector moet zeer zeker rekening worden gehouden met verschillen in kennisniveau over de accountant. Het verschil tussen agrarische, industriële en niet-commerciële dienstbetrekkingen is belangrijker dan de mogelijke verschillen tussen de financiële weknemers, gezien het feit dat bij die groep meer kennis aanwezig is over het accountantsberoep. De groep financieel is opgezet om de groep commerciële dienstverlening niet te vervuilen met respondenten die een grote affiniteit hebben met financiële gegevens.

Door de jaren heen zijn de verwachtingen over werk en het arbeidsethos veranderd; de leeftijdscategorie zou dus mogelijk een verdelende factor zijn (Lipset, 1992). Over het algemeen zijn oudere van mening dat het vroeger fatsoenlijker aan toe ging en dat mensen meer integriteit bezitten toen zij jong waren (Lipset, 1992). De vraag is of de verschillen in arbeidsethos tussen jong en oud van invloed zijn op de verwachtingen bij de accountantsfunctie?

Als laatste wordt gekeken naar de regio. De interpretatie van de functie van accountant verschilt tussen landen. Het verschil in opvattingen is behoorlijk gereduceerd als gevolg van internationale samenwerking op het gebied van uniformiteit (bijvoorbeeld de International Financial Reporting Standard (IFRS)). Toch zijn er nog steeds verschillen (Nobes, 2006). Deze verschillen kunnen ontstaan door culturele verschillen (Clements, Neil en Stovall, 2009). In Nederland is er slechts één regelgeving, maar de werknemer is hiermee waarschijnlijk niet bekend. Culturele verschillen in Nederland zouden er mogelijk voor zorgen dat er verschillende verwachtingen zijn bij het werk van de accountant.

(13)

13 Bij hypothese 1d wordt er gekeken naar een mogelijke verwachtingskloof. De verwachtingskloof is uitvoerig in het theoretisch kader behandelt en er zal hier slechts kort op worden ingegaan. De

verwachtingen bij de accountant kunnen groter zijn dan wat de accountant kan waarmaken. Als dit het geval is kunnen werknemers hun vertrouwen verliezen in de accountant doordat niet wordt voldaan aan hun verwachtingen.

1a De verwachtingen van de functie van de accountant onder de beroepsbevolking verschillen tussen de sectoren waarin men werkzaam is.

1b De verwachtingen van de functie van de accountant verschillen tussen jonge en oude, c.q. voormalige werknemers.

1c De verwachtingen van de functie van de accountant verschillen tussen de regio’s waar de werknemers wonen.

1d Verwachtingen van de functie van de accountant zijn van invloed op het vertrouwen in de functie. Vervolgens kan er worden gekeken naar het belang of anders gezegd naar de waarde die de

beroepsbevolking hecht aan het bestaan van de accountantsfunctie. Twee factoren die mogelijk van invloed zijn op het al dan niet hebben van een belang bij het bestaan van de accountantsfunctie, komen aan de orde.

De primair te onderzoeken factor is belangstelling. Het ontbreken van een ‘stem’ bij de werknemer werd tijdens de discussie over het mogelijk wegvallen van de controleplicht voor mkb als belangrijke reden aangedragen voor het niet meenemen van werknemers. Waarschijnlijk zal inderdaad de werknemer niet echt geïnteresseerd zijn in de discussie over de accountant, maar kun je dan ook gelijk zeggen dat hij geen belang hecht aan het bestaan van de accountant?

Er wordt onderzocht in hoeverre belangstelling van invloed is op het belang van de werknemer bij het bestaan van de accountant. De gemiddelde respondent zal waarschijnlijk niet op de hoogte zijn van de werkzaamheden van een accountant en zal er zelden of nooit bij stil hebben gestaan. De verwachting is dan ook dat de belangstelling voor de accountantsfunctie laag is. Als er een relatie bestaat dan zal deze waarschijnlijk positief zijn. Een lagere belangstelling zorgt dan dat de beroepsbevolking minder belang hecht aan de accountant.

2 Belangstelling voor het werk van een accountant heeft een positieve invloed op het belang dat de beroepsbevolking hecht aan de accountantsfunctie.

Secundair word de factor vertrouwen onderzocht. Omdat de vertrouwenstheorie al uitvoerig is behandelt in het theoretisch kader, wordt er slechts kort bij deze hypothese stilgestaan. Bij hypothese 3 wordt onderzocht of vertrouwen van invloed is op het al dan niet hechten van belang aan het bestaan van de accountantsfunctie. Wanneer de beroepsbevolking geen vertrouwen meer heeft in accountants, mogelijk door het hebben van te grote verwachtingen, heeft hij mogelijk geen belang meer in het bestaan van de accountantsfunctie (Limperg, 1932). Als je ergens geen vertrouwen in hebt is het moeilijk om er belang bij te hebben en waarschijnlijk zal er dan ook een positieve relatie worden geconstateerd. Dit zou dus betekenen dat werknemers/werkzoekende met een hoger vertrouwen een hoger belang hebben bij de accountantsfunctie. Maar het is denkbaar dat er geen relatie bestaat. Dit licht mogelijk deels aan de ‘breedte’ van de verwachtingen die de beroepsbevolking heeft bij de accountantsfunctie en of er nog vertrouwen is dat zij deze verwachtingen ooit nog kunnen waarmaken (Porter, 1993). Niet het vertrouwen in de huidige functie maar het vertrouwen in een fictionele en mogelijke toekomstige functie zou er dan

(14)

14 voor zorgen dat er nog steeds belang is in de accountantsfunctie ook al is er geen vertrouwen in de functie zoals de beroepsbevolking hem nu ziet. Bij de toetsing en interpretatie van hypothese drie is er dus een link met hypothese 1d door een mogelijke verwachtingskloof.

3 Vertrouwen in de functie van de accountant heeft een positieve invloed op het belang dat de beroepsbevolking hecht aan het bestaan van de accountantsfunctie.

Het is mogelijk dat het vertrouwen is beschadigd door bijvoorbeeld boekhoudschandalen maar dat de beroepsbevolking nog steeds belang hecht in de accountantsfunctie. Daarnaast kan ook de belangstelling in accountants zijn toegenomen door de problemen in de financiële wereld. De kredietcrisis zal dan ook worden meegenomen als controlevariabel bij de toetsing van hypothese twee en drie. Verder zal mogelijk ook sector, regio en leeftijdscategorie worden meegenomen als controlevariabelen maar dit is afhankelijk van de resultaten bij hypotheses 1a, 1b en 1c. Deze controlevariabelen worden meegenomen omdat het mogelijk is dat er verschillende dimensies zijn aan de verwachtingskloof in de stakeholdersgroep beroepsbevolking. Als dit zo is dan moet er gecorrigeerd worden voor de verschillende groepen werknemers om hypothese twee en drie te kunnen toetsen.

(15)

15

4.

Methodologie

Om de data te verkrijgen voor het onderzoeken van de hypotheses is een enquête gehouden onder de doelgroep van werknemers en werkzoekenden als vertegenwoordigers van de beroepsbevolking. Gepensioneerden zijn ook geënquêteerd. Daarnaast zijn werkzoekenden in het onderzoek betrokken, aangezien zij wel werkzaam geweest zijn bij bedrijven en op grond van hun voormalige

dienstbetrekkingen de enquête kunnen invullen. De enquête is mede via forums verspreid. Het corrigeren van de data voor de groep gepensioneerden is eenvoudig. Daar verspreiding van de enquête onder andere via publieke forums plaatsvindt, is het beter dat er geen groepen worden buitengesloten. De respons van de gepensioneerdengroep kan wel worden gebruikt bij hypothese 1b, maar voor het resterend onderzoek mogelijk niet. Een en ander is afhankelijk van de resultaten van de toetsing van hypothese 1b. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op de beroepsbevolking.

Voor de verspreiding is er eerst contact opgenomen met diverse vakbonden. De FNV en CNV konden niet behulpzaam zijn en er werd geadviseerd contact op te nemen met de kleinere vakbonden. Kleinere vakbonden als de BVPP, CNV Dienstenbond en de FNV KIEM zijn gecontacteerd. Zij waren evenmin geïnteresseerd en het was dan ook snel duidelijk dat verspreiden met behulp van de vakbonden niet de respons ging opleveren die nodig was voor dit onderzoek. Gelukkig kon via diverse forums over werk, sociale media en door mensen persoonlijk te benaderen, alsnog een redelijke respons worden verkregen. Ook het uitreiken van beloningen voor ingevulde enquêtes heeft geholpen om voldoende respons te krijgen. De beloning bestond uit de verloting onder de respondenten, die hun e-mailadres hadden

achtergelaten, van vier waardebonnen (ter waarde van € 10,- te besteden bij bol.com). De verspreiding via forums heeft echter nadelen, namelijk dat er maar weinig controle is over wie je respondenten zijn. Er is dan ook gekozen voor het houden van een nieuwe enquête onder deze respondenten. De respons op deze enquête zal eerst moeten worden gescreend voordat deze resultaten kunnen worden gebruikt voor de toetsing van de hypothese. De absurde resultaten worden weggelaten inclusief de respondenten die niet binnen de doelgroep passen. Bij absurde resultaten wordt er bedoeld die enquêtes die niet serieus zijn ingevuld en waarbij lukraak maar iets is ingevuld. Deze slechte data wordt gedetecteerd aan de hand van de gegeven antwoorden en de tijd dat men heeft besteed aan het invullen van de enquête. De enquêtes worden verwijderd wanneer de gegeven antwoorden absurd zijn en/of wanneer er minder dan 3 min aan de enquête is gespendeerd.

Aan de definitieve enquête is een pilotversie vooraf gegaan. De gemiddelde respondent is waarschijnlijk niet op de hoogte van het werk van een accountant. Dit gebrek aan kennis moest bij de vraagstelling in de enquête worden meegewogen. Aan de hand van de feedback op de pilotversie zijn een aantal te moeilijke vragen eenvoudiger geformuleerd en soms volledig verwijderd. Ook is de invultijd van de enquête ingekort tot vijf minuten om ervoor te zorgen dat er minder respondenten halverwege zouden afhaken. Bijlage 1 bevat de definitieve enquête.

Het onderzoek van Porter (1993) naar de verwachtingsprestatiekloof onder verschillende

stakeholdersgroepen maakt gebruik van een enquête. Echter deze enquête past niet voor dit onderzoek. De enquête van Porter (1993) richt zich op de specifieke functies van de accountant om zo de

verwachtingsprestatiekloof tastbaar te maken. Kennis over de specifieke functies van de accountant is simpelweg niet aanwezig onder de beroepsbevolking. Ook de aangepaste versie van de enquête die is opgezet voor haar groep ‘general public’ is ongeschikt voor dit onderzoek omdat deze groep een bepaalde affiniteit heeft met accountants en dat heeft de beroepsbevolking over het algemeen niet. Het onderzoek van Gray et al. (2011) heeft met behulp van focusgroepen naar de verwachtingsprestatiekloof gekeken. Hierbij is er meer gekeken naar de algemene functies en niet naar de specifieke functies. Bij het niveau van de algemene functies van de accountant kunnen ook de respondenten met een lagere kennis over de

(16)

16 accountant alsnog een mening vormen (Gray et al., 2011). Echter het gebruik van focusgroepen is voor dit onderzoek ongeschikt. Bij de stakeholdersgroep werknemers is er een grotere knowledge gap dan bij de stakeholdersgroepen van het onderzoek van Gray et al. (2011). Verder is het maar de vraag hoeverre er belangstelling is naar de accountantsfunctie. Door de knowledge gap en de mogelijk lage belangstelling is het niet mogelijk om de stakeholdersgroep werknemers te onderzoeken met behulp van focusgroepen. Uiteindelijk is ervoor gekozen om beide onderzoeksmethode te combineren door een enquête op te stelling die zich richt op de algemene functie van de accountant. Door het gebruik van meerkeuzevragen krijgen de respondenten een stramien voor hun antwoordt.

De enquête bestaat uit drie hoofdbestanddelen. De eerste vragenreeks heeft betrekking op demografische kenmerken van werknemers/werkzoekende. Hier wordt ondermeer informatie gevraagd over de

leeftijdscategorie en de sector waarin men actief is. Ook wordt gevraagd of men ooit het

jaarverslag/controleverklaring heeft ingezien. Het tweede deel bestaat uit stellingen over actuele kwesties die over de accountantsfunctie spelen. Deze stelling hebben betrekking op algemene functies van de accountant om zo de stellingen toegankelijk te houden voor de respondenten (Limperg, 1932). Stellingen met betrekking op bijvoorbeeld de scheiding tussen controle en advies en de discussie over

onafhankelijkheid. Bij deze vragenreeks zijn verschillende vragen geschrapt uit de pilotversie, omdat deze als te moeilijk werden ervaren en mogelijk tot gevolg hadden dat de respondent zich ging ergeren en de enquête niet voltooide. Dit tweede gedeelte zal voornamelijk worden gebruikt voor de constructie van de variabelen: belangstelling, belang en vertrouwen. De derde vragenreeks heeft voornamelijk betrekking op de verwachtingen en veronderstellingen over het accountantsberoep, gevolgd door nog enkele afrondende vragen.

Bij de vragen is geprobeerd ze zó toegankelijk en eenvoudig te maken, dat de respondent - die

waarschijnlijk maar weinig kennis bezit over de accountantsfunctie - zich alsnog een beeld kon vormen van de algemene rol van de accountant en kon antwoorden.

De verzamelde data zijn over het algemeen van ordinaal meetniveau met uitzondering van enkele variabelen van nominaal niveau (zoals geslacht en sector). Om de variabelen te verkrijgen die worden gebruikt in de toetsing wordt eerst een correlatietoets afgenomen. Hiervoor is gebruik gemaakt van Spearmans rangcorrelatietoets. Deze toets is geschikt is voor dataverwerking van ordinaal meetniveau. Deze toets wordt afgenomen voor de constructie van de variabelen en geeft een eerste indicatie voor mogelijk oorzakelijke verbanden. Wanneer de correlatiecoëfficiënt hoog genoeg is (hoger dan 0,7 en 1,0 en mogelijk ook bij hoger dan 0,3), kunnen de variabelen worden samengevoegd en kan beter inzicht worden gekregen in de variabelen voor de toetsing van de hypotheses. Voor de toetsing van de

hypotheses 1a,1b en 1c wordt de Chi-kwadraat (trend) toets gebruikt. De verdeling van de verwachtingen bij de verschillende werknemersgroepen worden met elkaar vergeleken om te kijken of deze verdeling gelijk is tussen de verschillende groepen werknemers. Het betreft twee ongepaarde groepen op ordinaal meetniveau en daarom is mede voor de Chi-kwadraat(trend)toets gekozen. De hypothesen 1d, 2 en 3 worden vervolgens getoetst via ordinale logistische regressie. De afhankelijke variabele (belang) is van ordinaal meetniveau en heeft derhalve een dusdanige ordening dat voor de ordinale logistische regressie kan worden gekozen en niet hoeft te worden teruggegrepen op de multinominale logistische regressie (methode bedoeld voor nominale data maar die ook gebruikt kan worden voor variabelen op ordinaal meetniveau).

Formules:

H1D Vertrouwen = c + β1 * Bestaansrecht (19) + β2 * Doel (20) + β3 * Waarde (15) + β4 * Leeftijdscategorie(2) + β5 * Sector(4)

(17)

17 H2+H3 Belang = c + β1 * Vertrouwen + β2 * Belangstelling + β3 * Leeftijdscategorie(2) + β4 *

(18)

18

5.

Resultaten

Het is niet verantwoord een duidelijke conclusie te trekken over de respondentiegraad; de verspreiding van de enquête heeft namelijk niet persoonlijk plaatsgevonden en was volledig anoniem. Het percentage is onmogelijk te achterhalen. Er zijn wel een paar feiten bekend: op één van de forums zijn ongeveer 1200 views geteld en uiteindelijk hebben 245 respondenten de enquête geprobeerd in te vullen. Ondanks verwoede pogingen om de enquête zó toegankelijk mogelijk te maken, zijn 48 van de 245 respondenten vroegtijdig afgehaakt. Uit de feedback bleek dat vooral de vraag ‘Hoeveel vertrouwen heeft de accountant in de jaarrekening wanneer hij de volgende termen gebruikt?’ (waardering tussen de 0/100%) voor veel respondenten te ingewikkeld was. Deze vraag is dan ook in de loop van de enquêtering verplaatst en als laatste gesteld; zodat de overige vragen konden ondanks

deze lastige vraag alsnog worden beantwoord. In het verdere onderzoek zal het resultaat van de vraag over termen niet tot nauwelijks worden gebruikt. Wat

mogelijk wel een verrassing kan worden genoemd, is het aantal werknemers/werkzoekende dat wel eens het jaarverslag heeft ingezien. Ongeveer 53 procent heeft wel eens het jaarverslag doorgenomen en 33% heeft de controleverklaring in ieder geval wel eens ingekeken (Figuur 2). Bijlage 2 toon enkele waardes van de nieuw geconstrueerde variabelen: vertrouwen, belang en belangstelling. Over het algemeen hechten

werknemers/werkzoekende belang aan het bestaan van de functie (hoog: 45.3%) en is er vertrouwen in hoe de accountant zijn taak vervult (hoog: 23.3% en minder hoog: 35.5%). De verdeling van variabel belang en vertrouwen zijn terug te zien in figuur 3 en figuur 4.

53% 14% 33%

Jaarverslag en

controleverklaring

ingezien? (Figuur 2)

Ja arverslag Niet gelezen Ja arverslag en controleverklaring 45,30% 25,30% 6,10%2,00% 21,30%

Belang (Figuur 3)

Hoog Minder hoog Minder la ag La ag Missing value 23,30% 35,50% 13,50% 5,30%1,60% 20,80%

Vertrouwen (Figuur 4)

Hoog Minder Hoog Gemiddeld Minder Laa g Laag Missing value

(19)

19 Bij belangstelling zijn de waardes meer verdeeld. Er waren iets meer werknemers/werkzoekende met belangstelling in de functie van de accountant (31.00%) dan werknemers/werkzoekende met maar weinig belangstelling (16.7%). Dit is op zich niet vreemd omdat men, tenzij de respondenten gedwongen worden om de enquête in te vullen, altijd een grotere groep respondenten scoort met belangstelling voor het onderwerp. Mogelijk heeft de verloting van bonnen, als beloning voor het invullen van de enquête, toch nog een heterogene respondentiegroep bewerkstelligd. De verdeling van variabel belangstelling is in figuur 5 nog eens schematisch weergegeven.

De resultaten van Spearmans rangcorrelatietoets zijn terug te vinden in bijlage 3. Tussen de verschillende variabelen is een gemiddelde sterke correlatie geconstateerd. De meeste variabelen met onderlinge relatie maken deel uit van de uiteindelijk te toetsen variabelen. Vragen 11 en 13 met betrekking tot de variabele vertrouwen, vertonen een gemiddeld sterke en significante correlatie (0.424). Deze vragen kunnen dan ook worden samengevoegd om zo een betere graadmeter te vormen voor de variabele vertrouwen. Helaas correleren niet alle variabelen die samen de te toetsen variabelen zouden vormen. Er is vaak een correlatie gevonden van zwak c.q. laag of zelfs verwaarloosbaar niveau en dan kunnen de variabelen niet worden samengevoegd. Bij de variabele van verwachtingen (15, 19 en 20) bijvoorbeeld liggen de resultaten zover uiteen dat de variabelen niet verenigbaar zijn en de toetsing met de variabele verwachting wordt

bemoeilijkt. Variabel 15 met variabel 19 en 20 had bijvoorbeeld een correlatiecoëfficiënt van maar 0.088 en 0.028 en deze relatie was dan ook niet significant. Om van minimaal een gemiddeld sterke relatie te kunnen spreken moet de gevonden correlatiecoëfficiënt minimaal significant zijn en boven de 0,3. Zonder een merkbaar patroon in de verwachtingen moeten de verwachtingen afzonderlijk bij de verschillende werknemersgroepen worden getoetst (Chi-kwadraat); zo kan aangetoond worden dat de verwachtingen van de accountantsfunctie onder de diverse werknemersgroepen variëren. De resultaten van de toetsing van hypothese 1a, 1b en 1c zijn terug te vinden in tabel 1.

Tabel 1 Hypothese 1A Sector Hypothese 1B Leeftijdscategorie Hypothese1C Regio Waarde Chi-kwadraat

Sig. 2-zijdig Waarde Chi-kwadraat

Sig. 2-zijdig Waarde Chi-kwadraat

(20)

20

15. Waarde 37.851 0.048 19.940 0.001 8.639 0.896

19. Bestaansrecht 19.483 0.193 2.422 0.490 15.086 0.089

20. Doel 13.930 0.531 4.171 0.244 10.903 0.282

Significantieniveau 5%

Bij twee van de drie variabelen met betrekking tot verwachting worden geen verschillen waargenomen tussen de werknemersgroepen. Bij de variabelen 19 en 20 geen significante relatie gevonden tussen de verschillende groepen werknemers/werkzoekende. Daarentegen is bij één van de variabelen inzake verwachting (15) een verschil aangetroffen tussen verschillende groepen werknemers/werkzoekende. Verdeling van de beroepsbevolking aan de hand van leeftijdscategorie laat verschillende verwachtingen zien bij de nieuw gevormde groepen (Sig 0.001). Dat zou dus betekenen dat jonge

werknemers/werkzoekende andere verwachtingen hebben bij de accountantsfunctie dan oudere

werknemers/werkzoekende. Ook de verdeling van de beroepsbevolking aan de hand van sector laat een significante relatie zien bij variabel 15 (Sig 0.048). Dit zou dus mogelijk betekenen dat

werknemers/werkzoekende in bijvoorbeeld de sector industrie andere verwachtingen hebben dan mensen werkzaam in de sector commerciële dienstverlening. Er worden geen verschillen in verwachtingen aangetroffen bij toetsing op basis van regionale opdeling van werknemers. Ondanks het aantreffen van een relatie is dit niet meer dan een indicatie voor mogelijke verschillen binnen de groep

werknemers/werkzoekende. De ongelijke hoeveelheid (steekproefgrote) van werknemers/werkzoekende per sector en de indeling op leeftijdscategorieën met daarbovenop waarschijnlijk de ongelijke verdeling van kennis over de accountantsfunctie, zijn gewoonweg te veel onzekerheden waarmee rekening moet worden gehouden alvorens te kunnen spreken over meer dan alleen indicaties. Het is dan ook niet mogelijk om een betrouwbare richting te geven aan de gevonden relaties.

Bij de toetsing van hypothese 1d wordt ongeveer 15.3% (R-kwadraat: 0.153) verklaart door het model. Dat is niet veel maar wel voldoende voor een significant model. De resultaten van de toetsing van de hypothese 1d zijn terug te vinden in tabel 2. Om de resultaten van ordinale logistische regressie goed te interpreteren moet er rekening worden gehouden dat deze resultaten waardes zijn ten opzichte van de referentiegroep. De referentiegroep is de groep met het hoogste nummer.

Tabel 2 Hypothese 1D Ordinale logistische regressie Coëfficiënten Sig. 15. Waarde (1) -2,481 ,000 15. Waarde (2) -1,840 ,001

(21)

21 15. Waarde (3) -1,289 ,038 15. Waarde (4) -,955 ,133 15. Waarde (5)a 2,481 ,000 19. Bestaansrecht (1) ,261 ,454 19. Bestaansrecht (2) ,282 ,518 19. Bestaansrecht (3)a ,261 ,454 20. Doel (1) -,514 ,275 20. Doel (2) -,382 ,322 20. Doel (3)a ,514 ,275 2. Leeftijdscategorie -,081 ,708 4. Sector (1) -,712 ,438 4. Sector (2) 1,432 ,021 4. Sector (3) ,756 ,131 4. Sector (4) ,869 ,095 4. Sector (5)a ,712 ,438

a= 15. Waarde (5), Bestaansrecht (3) en Doel (3) zijn de referentiegroep

De waardes die onder a zijn weergegeven komen van een nieuwe toets waarbij de groepen zijn omgedraaid. Dus bijvoorbeeld Waarde (5) is niet langer een verwachting op een brede functie van de accountant maar juist een smalle, maar alleen voor die waardes onder a. De referentie groep is dus omgedraaid en de ordening is nu van laag naar hoog voor de data bij a.

Significantieniveau = 5%

Bij de toetsing van hypothese 1d hadden twee van de drie variabelen verwachting geen significante invloed op vertrouwen. Bij variabel 19 is er geen significante relatie gevonden (Sig 0.454; 0.518 en 0.454). Ook bij variabel 20 is er geen significante relatie gevonden (Sig 0.275; 0.322 en 0.275). Er is wel een mogelijke relatie geconstateerd bij variabele 15 en deze keer met vertrouwen(Sig 0.000; 0.001; 0.038; 0.133 en 0.000). De respondenten die een smalle kijk hebben op de functie van de accountant hebben meer vertrouwen in de accountant. Diegene die een bredere kijk hebben op de functie van de accountant hebben minder vertrouwen in de accountant. Helaas zijn ook dit slechts een indicatie want bij 2 van de 3 variabelen van verwachting werd er geen relatie gevonden. Verdere beperkingen zoals ongelijke

verdeling van kennis en de steekproefgrote spelen ook hier een rol. Er kan dus maximaal alleen gesproken worden over indicaties van een relatie. Bij de controlevariabelen werden geen significante relaties

(22)

22 waargenomen. Allen bij de variabel sector werd er voor de groep industrie ten opzichte van financieel een relatie waargenomen (Sig 0.021). Maar de groep financieel heeft een kennis voorsprong op de groep industrie wanneer het gaat over de accountant en deze twee groepen zijn dan ook moeilijk om direct met elkaar te vergelijken op het gebied van vertrouwen. Voor de beredenering over verschillen tussen sectoren is het beter om te kijken naar hypothese 1a.

Bij de toetsing van hypothesen twee en drie wordt ongeveer 20,7% (R- kwadraat: 0,207) verklaart door het model. De R-kwadraat waarde is groot genoeg om tot een significant model te komen. De resultaten zijn terug te vinden in tabel 3.

Tabel 3 Hypothese 2+3 Ordinale logistische regressie Coëfficiënten Sig. Vertrouwen (1) -2,677 ,009 Vertrouwen (2) -2,038 ,043 Vertrouwen (3) -1,674 ,106 Vertrouwen (4) -,922 ,418 Vertrouwen (5)a 2,677 .009 Belangstelling(1) -,014 ,974 Belangstelling(2) -,634 ,089 Belangstelling(3)a ,014 ,974 23. Crisis -,231 ,278 2. Leeftijdscategorie -,534 ,035 4. Sector (1) ,524 ,587 4. Sector (2) ,699 ,272 4. Sector (3) 1,018 ,059 4. Sector (4) -,106 ,848 4. Sector (5)a -,524 ,587

a= Vertrouwen (5), Belangstelling (3) en Sector (5)

De waardes die onder a zijn weergegeven komen van een nieuwe toets waarbij de groepen zijn omgedraaid. Dus Vertrouwen (5) is bijvoorbeeld niet langer meer laag vertrouwen maar hoog voor de

(23)

23 waardes in rijen a. De referentie groep is dus omgedraaid en de ordening is van laag naar hoog voor de waardes onder a.

Significantieniveau = 5%

Voor hypothese 2 werd er geen significante relatie gevonden. Bij de toetsing is waarde 1 een lage belangstelling en waarde 3 een hoge belangstelling, maar de toetsing heeft geen significante relatie gevonden (Sig 0.974; 0.089 en 0.974). De belangstelling voor de accountantsfunctie had geen significante invloed op het belang dat men hecht aan het bestaan van de functie.

Bij hypothese 3 werd er wel een significante relatie gevonden (Sig 0.009; 0.043;0.106; 0.418 en 0.009). Voor de variabelen belang en vertrouwen betekent een lage waarde een hoger vertrouwen of belang in de accountantsfunctie. De gevonden coëfficiënten zijn negatief en dat komt ook overeen met de hypothese want bij de interpretatie van ordinale regressie kijkt men naar de referentiegroep. De referentiegroep is hier bijvoorbeeld waarde 5 van vertrouwen wat een lage mate van vertrouwen is (Coëfficiënten 2.677; -2.038; -1.644; -0.922 en 2.677). Wanneer men een hoger vertrouwen heeft in de functie hecht men er een hoger belang aan. Helaas is voor het omgekeerde geen significante relatie gevonden; dit wordt mede veroorzaakt doordat de beroepsbevolking vertrouwen vertoont in de accountant en de functie die hij vervult in het economisch verkeer. Er was dus simpelweg te weinig data om de toets voor deze groep uit te voeren. Iets wat opvalt bij de controlevariabelen is dat leeftijdscategorie significant is terwijl hij niet significant was bij de toetsing van 1d (Sig 0.035). Verder zijn de controlevariabele kredietcrisis en sector niet significant.

(24)

24

6.

Conclusie en Discussie

1. Vertrouwenstheorie

Het eerste wat duidelijk werd bij de uitvoering van het onderzoek was dat het verkrijgen van voldoende respons moeizaam verliep. Nu is het houden van een enquête en het ontvangen van voldoende respons altijd al moeilijk, maar voor een onderwerp dat niet eens ‘speelt’ onder de respondenten is het extra lastig. Maar gelukkig, door werknemers/werkzoekende persoonlijk te benaderen en door het invullen van de enquête te belonen, werden er toch nog 245 respondenten gevonden. Van deze respondenten haakten er nog verschillenden af; mogelijk als gevolg van desinteresse en men maar weinig weet over de accountant. Dit wil echter niet zeggen dat deze respondenten geen belang hebben bij de functie van de accountant. Hoe de politie de wegen veilig houdt weten de meeste mensen ook niet; waarschijnlijk alleen dat het politiewerk meer omvat dan alleen maar criminelen arresteren. Toch acht men het van belang dat het gebeurt en hetzelfde kan gelden voor het werk van accountants. Er zijn echter wel een paar beperking aan dit onderzoek. De enquête is op vrijwillige basis uitgebracht waardoor mogelijk de steekproefpopulatie geen goede representatie is van de beroepsbevolking. De enquête is opgebouwd uit meerkeuzevragen om werknemers een houvast te geven. De beperkte antwoordmogelijkheden zijn helaas ook gelijk een beperking bij dit onderzoek. Verder mocht de hoeveelheid respondenten ook wel iets hoger en komt de demografische compositie van de steekproefpopulatie niet overeen met de populatie (beroepsbevolking). Bij de resultaten van de toetsing van hypothese drie kan worden geconcludeerd dat een hoge mate van vertrouwen over het algemeen samengaat met een groter belang bij de accountantsfunctie. Dit komt overeen met de beginselen van de vertrouwenstheorie, waarin wordt gesteld dat de waarde van de functie kan worden afgeleid van het vertrouwen in de functie (Limperg, 1932). Voor het tegenovergestelde zijn wel indicaties maar geen significante resultaten die aantonen dat gering vertrouwen gepaard gaat met gering belang bij de accountantsfunctie. Dit komt mogelijk doordat er te weinig respondenten waren die een laag niveau van vertrouwen hadden in de accountant.

De meeste respondenten hebben vertrouwen in de functie en hechten ook belang bij het bestaan van de accountant. Maar, hecht men belang aan de accountantsfunctie die bestaat of aan de functie die de

respondenten verwachten? Bij de toetsing van hypothese 1d is er gekeken naar de mogelijke relatie tussen verschillende verwachtingen bij de accountantsfunctie en met vertrouwen. Uit de resultaten komt naar voren dat er waarschijnlijk sprake is van een bredere kijk naar de accountantsfunctie onder

werknemers/werkzoekende. Nu komt dit zeker niet als een verrassing; door gebrek aan kennis over de accountant heeft de beroepsbevolking een wat andere visie op de accountant. Maar is deze bredere visie alleen te wijten aan gebrek aan kennis of aan een dieper sociaal verlangen naar een verbreding van de accountantsfunctie? Er is slechts een beperkte link geconstateerd tussen verwachting en vertrouwen. De gevonden relatie corresponderen met de gedachtegang van de verwachtingskloof en vertrouwenstheorie (Limperg, 1932). Diegene met een bredere kijk op de accountantsfunctie hebben minder vertrouwen in de uitvoering van deze functie. Voor het omgekeerde namelijk diegene met een smalle kijk op de

accountantsfunctie hebben meer vertrouwen in de uitvoering van deze functie zijn ook aanwijzingen gevonden. Hoe hoger de verwachtingen des te lager het vertrouwen. Door een gebrek aan kennis over de accountant onder werknemers zijn de verwachtingen op het niveau van de algemene functies van de accountant bepaald. Onderzoek naar specifieke functies om zo de verwachtingskloof echt tastbaar te maken is bij werknemers gewoonweg onmogelijk. In de toekomst zou een onderzoek onder

ondernemingsraden misschien uitkomst bieden om alsnog de verwachtingskloof bij werknemers tastbaar te maken.

(25)

25 Bij hypothese drie is er een positieve relatie geconstateerd tussen vertrouwen en belang. Voor hypothese 1d zijn er aanwijzingen voor een relatie gevonden tussen verwachting en vertrouwen. De verwachtingen bij werknemers met een brede kijk op de accountant kunnen mogelijk te hoog zijn, waardoor werknemers een lager vertrouwen in de accountant hebben. Wanneer er niet word voldaan aan hun verwachtingen bij de accountantsfunctie kan dit resulteert in een lager belang bij de accountant. Net als bij andere

stakeholdersgroepen doen te hoge verwachtingen afbreuk aan de functie (Porter, 1993). Deze beredenering heeft echter de nodige beperkingen. Voor de relatie verwachtingen en vertrouwen zijn slechts aanwijzingen gevonden. Zonder de nodige kennis over een onderwerp is het moeilijk om zelfs op het niveau van de algemene functie over verwachtingen te spreken. Werknemers weten niet wat de accountantsfunctie inhoud en het is dan ook moeilijk om een patroon te vinden bij de verwachtingen die zij hebben.

Bij partijen met minder kennis over financiële zaken bestaat mogelijk een verlangen naar een bredere functie van de accountant. Zowel in dit onderzoek als dat van Porter (1993) werd een bredere kijk op de accountant geconstateerd bij een groep met minder kennis over de accountantsfunctie. Mogelijk komt dit juist door een gebrek aan kennis over het werk van de accountant. De oorzaak zou ook kunnen liggen in verlangen naar verbreding van de functie. Neem bijvoorbeeld de ondernemingsraad die is samengesteld uit werknemers en opkomt voor de belangen van werknemers. De ondernemingsraad heeft echter naast operationele en kortetermijnbeslissingen ook steeds meer invloed bij strategische beslissingen (Goodijk, 1995). Voor het nemen van deze en andere besluiten zal hij moeten vertrouwen op de informatie die hem aangeleverd wordt en hiervoor komt de accountant mogelijk in aanmerking. Nu neemt het algemene kennisniveau wel toe bij ondernemingsraden, maar het blijven werknemers die toch een bepaalde

kennisachterstand zullen houden op het gebied van financiële data (Goodijk, 1995). Hier ligt mogelijk een verbreding van de functie van de accountant: een verruiming van alleen kijken of het een betrouwbaar beeld vormt naar de correcte interpretatie van de financiële gegevens. De stakeholdersgroepen met een lager kennisniveau zullen dus juist meer belang hebben bij het bestaan van de accountant en bij de verbreding van de functie. Onderzoek naar de verwachtingsprestatiekloof bij ondernemingsraden (als vertegenwoordigers van werknemers) zou mogelijk een goed onderwerp zijn voor toekomstig onderzoek. Er zijn indicaties voor een verwachtingskloof bij werknemers/werkzoekende. Kanttekening daarbij is dat de werknemersgroep groot en divers is. Het is dan ook mogelijk dat naast dimensies van de

verwachtingskloof tussen stakeholdersgroepen (Porter,1993) er ook verschillende dimensies van de verwachtingskloof bestaan binnen de stakeholdersgroep van werknemers. Bij de hypothese 1a, 1b en 1c wordt er onderzocht of de verwachtingen bij de accountantsfunctie verschillen tussen groepen

werknemers. Er worden echter maar weinig aanwijzingen gevonden dat deze dimensies ook

daadwerkelijk bestaan, mogelijk door het gebrek aan kennis over de functie van de accountant en de afstand tot de accountant. Het is mogelijk een goed onderwerp voor toekomstig onderzoek. Als de kennis van de ondernemingsraden toeneemt evenals hun invloed bij de strategische besluitvorming, kan

misschien de verwachtingskloof en de mogelijke dimensies van de verwachtingskloof tussen

ondernemingsraden op sectorniveau beter worden geanalyseerd. Een onderzoek zoals uitgevoerd door Gray (2011), waarbij focusgroepen werden opgericht, zou dan ook voor de stakeholdersgroep

ondernemingsraad (als vertegenwoordigers van werknemers) kunnen worden gedaan.

De beroepsbevolking hecht waarde aan het bestaan van de accountantsfunctie, maar waarom? Komt dit vanuit de gedachte dat de accountant onmisbaar is voor een goede bedrijfsvoering of mogelijk omdat de werknemer graag ziet dat de directie door een onafhankelijk externe deskundige wordt gecontroleerd? Ondanks de conclusie van dit onderzoek dat werknemers/werkzoekende belang hechten aan de accountantsfunctie zal uiteindelijk de vraag van wat de accountant nu werkelijk betekent voor de werknemer onbeantwoord blijven. Men hecht wel belang aan de functie maar wat zijn de tastbare voordelen die de werknemer behaald bij het bestaan van de accountant. Toekomstig onderzoek zou

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

De vrouw kan een symbool zijn van de ziel van de mens die zijn innerlijke kern is kwijtgeraakt en nu op zoek is naar zijn ware Zelf. Maar de vrouw kan ook een symbool zijn van

Om een opname te bespreken, moet uw behandelende arts (huisarts of ziekenhuisarts) contact opnemen met een arts van onze palliatieve afdeling.. Tijdens uw verblijf wordt

Dit is naar onze mening jammer, nu nog steeds niet behoefd te worden aangegeven of het be- sluit daadwerkelijk is genomen vanuit een politieke context of overwegingen en om

Conform de planning en control cyclus zoals vastgelegd in de financiële verordening Bergen wordt de Kadernota te vaststelling aan de raad aangeboden om zo het uitgangspunt voor de

• Deze groep ouders vindt vaker dat zij recht hebben op een oplossing voor al hun schulden, zij vinden in grotere mate dat er tot nu toe te weinig hulp is geweest voor hun kinderen

Zij (maar niet alleen zij) zullen de komende maan- den veel van hun tijd aan de partij geven, terwijlslechts enkele van de lijst de inzet beloond zien met een plaats in een

E en zeer interessante lezing ove~: de verhoudin- in het Amerikaanse en Nederlandse bedrijfs- leven werd onlangs gehouden door de heer Henry M. van het bureau van

Als genezing niet meer mogelijk is, is er vaak nog wel veel mogelijk om de kwaliteit van leven zo goed mogelijk te laten zijn.. De zorg richt zich op het afremmen van de ziekte en/of