• No results found

Troebele betrekkingen: Grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Troebele betrekkingen: Grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800"

Copied!
689
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Tilburg University

Troebele betrekkingen

Zijlmans, Roelof

Publication date: 2016 Document Version

Publisher's PDF, also known as Version of record

Link to publication in Tilburg University Research Portal

Citation for published version (APA):

Zijlmans, R. (2016). Troebele betrekkingen: Grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties in de Nederlanden tot 1800. Datawyse.

General rights

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of accessing publications that users recognise and abide by the legal requirements associated with these rights. • Users may download and print one copy of any publication from the public portal for the purpose of private study or research. • You may not further distribute the material or use it for any profit-making activity or commercial gain

• You may freely distribute the URL identifying the publication in the public portal

Take down policy

(2)

Roel Zijlmans

Troebele

betrekkingen

Troebele

betrekkingen

(3)

Omslag illustratie: ‘Gueldre Espagnole’, uit Atlas nouveau, contenant toutes les parties du monde, van Nicolas Sanson (Parijs, 1689)

(4)

TROEBELE BETREKKINGEN

GRENS-, SCHEEPVAART- EN WATERSTAATSKWESTIES

IN DE NEDERLANDEN TOT 1800

Proefschrift ter verkrijging van de graad van doctor aan Tilburg University

op gezag van de rector magnificus, prof. dr. E.H.L. Aarts,

in het openbaar te verdedigen ten overstaan van een door het college voor promoties aangewezen commissie

in de aula van de Universiteit op vrijdag 16 september 2016 om 14.00 uur

door

(5)

Promotores:

prof. dr. R.C.H. Lesaffer prof. dr. B.C.M. van Erp-Jacobs

Overige leden van de Promotiecommissie:

prof. dr. A.M.J.A. Berkvens prof. dr. A.C. van Dixhoorn prof. dr. D. Heirbaut

(6)

WOORD VOORAF 13

INLEIDING EN VERANTWOORDING 15

0.1 Achtergrond van deze studie 15

0.2 Overzicht van relevante onderhandelingen tussen Noord en Zuid in de

19e en 20e eeuw 17

0.3 Schets van belangrijke thema's in de betrekkingen tussen Noord en

Zuid vóór 1800 25

0.4 Afbakening van het onderzoeksveld, onderzoeksvragen, theses en doel

van het onderzoek 28

0.5 Korte inleiding op de afzonderlijke hoofdstukken en de bijlagen 31 0.6 Aanhaling, vertaling en benoeming van bronnen, en verklaringen in

bijlagen 35

HOOFDSTUK 1 (WATER)STAAT VAN HET DELTAGEBIED IN DE

ROMEINSE TIJD 37

1.1 Inleiding: een 'historische' grensregio 37

1.2 Situatie van de grote rivieren 39

1.3 Gallia Belgica en Neder-Germanië 42

1.4 Strategische achtergrond van de Romeinse waterwerken 48

1.5 Het kanaal van Drusus 51

1.6 De dam van Drusus 55

1.7 Het kanaal van Corbulo 60

1.8 Het onbekende Romeinse rivierenrecht 63

1.9 De praktijk van rivierbeheer en rivierscheepvaart in het Romeinse Rijk 68

1.10 Besluit 72

* Ruime grenzen van de Romeinse grensprovincie Neder-Germanië 72

* Ligging van het kanaal en de dam van Drusus 72

* Het kanaal van Corbulo als eerste Schelde-Rijnverbinding 73

* Beperkte vrije rivierscheepvaart in het Romeinse Rijk 74 HOOFDSTUK 2 ONTSTAAN, BLOEI EN VERDELING VAN FRISIA,

5e-12e EEUW 75

2.1 Inleiding: Zuidwest-Frisia als grensgebied 75

(7)

2.7 Zeeuws Friesland valt toe aan het Middenrijk 99 2.8 Zeeuws Friesland wordt deel van het Duitse Rijk 104

2.9 De grensstreek in de Noormannentijd 107

2.10 Vlaanderen tussen Frankrijk en het Duitse Rijk 113 2.11 Uitbreiding van Vlaanderen in het Duitse Rijk 120

2.12 Machtsdeling in Zeeland Bewestenschelde 123

2.13 Het recht van scheepvaart op rivieren in de vroege Middeleeuwen 128 2.14 Rechten van vreemdelingen in het internationale verkeer 132 2.15 De organisatie van handel en scheepvaart in de tijd van Frisia 136

2.16 Besluit 145

* De plaats van Frisia naast en in het Frankische Rijk 145

* De zuidgrens van Frisia tussen Brugge en Gent 146

* De zuidwestgrens van het Duitse Rijk tussen Brugge en Gent 147

* Uitbreiding van Vlaanderen met 'Friese' grensgouwen en verschuiving

van de rijksgrens 148

* Verdere uitbreiding van Vlaanderen in Zeeland en verdrijving van de 'Friese' graaf uit Gent 149

* Frisia – met Zeeland Bewestenschelde – ontwikkelt zich tot graafschap

Holland-Zeeland 149

* Beperkt recht van reizen en riviervaart in de vroege Middeleeuwen 150

* Internationale handel vanuit emporia aan de kust en de landsgrenzen 151 * De Friese handelsnatie gaat op in verspreide handelscentra 152 HOOFDSTUK 3 STRIJD OM ZEELAND BEWESTENSCHELDE,

1100-1329-1568 153

3.1 Inleiding: van feodale uitwas tot personele unie 153

1e Periode: Vlaamse leenhoogheid en Hollands-Vlaams gemeenschappelijk

bestuur in Zeeland Bewestenschelde (circa 1100 – 1246) 157

3.2 Het verdrag van Brugge/Heidensee van 1167 157

3.3 Successen en nederlagen van graaf Dirk VII van Holland-Zeeland 164

3.4 De 'Loonse' oorlog 167

3.5 Gravin Johanna van Vlaanderen handhaaft de Vlaamse leenhoogheid 171

2e Periode: De Rooms-Koningen Willem en Rudolf I en hun hofgerecht wijzen Zeeland Bewestenschelde als rechtstreeks rijksleen toe aan de graaf van Holland-Zeeland (1246 – 1290) 175 3.6 De Zeeuwse 'machtsgreep' van graaf Willem II, Rooms-Koning 175 3.7 Verzoening met Vlaanderen onder graaf Floris V en zijn voogden 181 3.8 Bemoeienis van Rooms-Koning Rudolf I met Rijks-Vlaanderen 185

3.9 De Engelse optie voor Zeeland Bewestenschelde 188

(8)

3e Periode Vlaamse, Henegouwse, Engelse, Franse en Habsburgse pogingen om meester te worden van Zeeland Bewestenschelde (1290 – 1304) 194 3.11 Het 'verraad' van Biervliet in het kader van een bredere machtsstrijd 194 3.12 De Franse draai van Floris V en zijn gevolgen in de regio 200 3.13 Vlaanderen breekt met Frankrijk en komt alleen te staan 205

3.14 Het tweede verdrag van Biervliet van 1299 211

3.15 Duitse en Franse inmenging in Holland-Zeeland rond 1300 218 3.16 Jan van Henegouwen weerstaat Rooms-Koning Albrecht 222

3.17 Korte Vlaamse glorie in Noord en Zuid 229

4e Periode: Bemiddelingsconferenties en scheidsgerechten over de

leenhoogheid in Zeeland Bewestenschelde (1304 – 1329) 235 3.18 Bestands- en vredesbesprekingen van 1304 tot 1307 235 3.19 Het Neder-Lotharings verbond en Rooms-Koning Hendrik VII 242

3.20 Het scheidsgerecht van Doornik van 1310 245

3.21 Bemiddelingsconferenties van Filips IV in Pontoise en Doornik 251 3.22 Graaf Willem III krijgt steun van Rooms-Koning Lodewijk 'de Beier' 255 3.23 Uiteindelijke vrede van Vlaanderen met Frankrijk 258 3.24 De Vlaamse graaf doet voorgoed afstand van Zeeland Bewestenschelde 263

5e Periode: Handels- en scheepvaartregelingen in de Scheldedelta

(circa 1350 – 1568) 267

3.25 Rechten op de Scheldewateren, tot circa 1400 267

3.26 Uitbreiding en betwisting van het tolsysteem in de verbonden

Nederlanden, 15e eeuw 270

3.27 Wedijver en samenhang tussen de Scheldehavens onder de

Habsburgers, 1500 – 1568 273

3.28 Overzicht en besluit (perioden 1 tot en met 5) 277

* Vlaamse leenhoogheid en Hollands-Vlaams bestuur, ca. 1100 – 1246 277

* Rechtstreeks rijksleen van de graaf van Holland-Zeeland, 1246 – 1290 278 * Buitenlandse ingrepen in Zeeland Bewestenschelde, 1290 – 1304 280

* Bemiddelingsconferenties en scheidsgerechten over de leenhoogheid,

1304 – 1329 284

* Vlaamse en Hollandse rechten op Zeeland Bewestenschelde 286

* Middelen om het geschil op te lossen 289

* Handels- en scheepvaartregelingen in de Scheldedelta, circa 1350 – 1568 291

HOOFDSTUK 4 ONDERHANDELINGEN OVER HET SCHELDEREGIME

TIJDENS DE TACHTIGJARIGE OORLOG, 1568-1648 295

4.1 Inleiding: perceptie en realiteit 295

4.2 Opstand in de delta 301

4.3 Antwerpen wordt frontgebied 304

(9)

4.5 De praktijk van de convooien en licenten 310

4.6 Handel op de Vlaamse kust 313

4.7 Consolidatie na wisselende oorlogskansen 317

4.8 Twisten over het recht van de zee 320

4.9 Een voorzichtig begin van nieuw rivierenrecht 324

4.10 Begin van de vredesonderhandelingen van 1608 328

4.11 Onderhandelingen over de 'binnenlandse handel' 332

4.12 Noodzaak van vrede, gevaren van halve vrede 336

4.13 Frans-Britse bemiddeling 340

4.14 Sluiting van het Twaalfjarig Bestand 344

4.15 Stapel-, verbodemings- en doorvaartrechten 347

4.16 Nadere onderhandelingen aan het begin van het bestand 353

4.17 Antwerpse pogingen tot vergelijk 358

4.18 De oorzaken van de economische neergang van Antwerpen 362

4.19 Onderhandelingen in Roosendaal 368

4.20 De kansen van 1632 372

4.21 De opstelling van Holland en Zeeland 375

4.22 De opstelling van Brussel en Madrid 378

4.23 De lange weg naar Munster 380

4.24 Munster: de 'sluiting' besloten 383

4.25 De Westfaalse verdragen en het rivierenrecht 389

4.26 Besluit 394

* Het ontstaan van de verbodemingsplicht op de Schelde 394

* De ondergeschikte rol van de verbodemingsplicht in de

onderhandelingen 395

* De oorzaken van het achterblijven van de Scheldevaart 397

* De verbodemingsplicht op Europese rivieren en kanalen 398

* De juridische basis van de verbodemingsplicht op de Schelde 399

* Doorvaartrecht in het werk van Grotius 401 HOOFDSTUK 5 PLANNEN VOOR SCHELDE-MAAS-RIJNVERBINDINGEN,

16e-18e EEUW 403

5.1 Inleiding: een dure droom van omstreden projecten 403

5.2 Brabantse kanaalplannen in de 16e eeuw 404

5.3 Het Schelde-Maasproject van Paulo Francesqui 410

5.4 Het Maas-Rijnproject van Gerrit Haesenvoet 415

5.5 Economische oorlogsvoering tegen de Republiek 419

5.6 'Glorieuze ondernemingen' aan Maas en Rijn 423

5.7 Onderhandelingen met de keizer en de Katholieke Liga 430

5.8 Verzet van Ferdinand van Keur-Keulen en Luik 437

5.9 Fossa Eugeniana 443

5.10 De dreiging van de Rijnverlegging: sporen van het plan 450 5.11 Tegenstellingen in de Spaanse Nederlanden in de tweede helft van de

(10)

5.12 Een achterland voor Oostende, een uitweg voor Pruisen 464

5.13 Luik zoekt nieuwe wegen naar de Republiek 468

5.14 Besluit 472

* Redenen voor de eerste kanaalplannen en oorzaken van hun mislukking 472 * Opvolgende onbekende wendingen van het project van 1626 474

* Interne en externe belangentegenstellingen bij volgende projecten 476 HOOFDSTUK 6 GREEP OP HET GRENSLAND, 17e-18e EEUW 479

6.1 Inleiding: een moeilijke verhouding 479

6.2 De Republiek van het Noorden laat het Zuiden los 480 6.3 Uitvoering en handhaving van de 'sluiting' van de Schelde 484 6.4 Buurlanden beschikken over de Spaanse Nederlanden 489 6.5 Verpanding van Vlaamse en Maaslandse steden en forten 494 6.6 De Staten stuiten de Franse opmars in het Zuiden 500

6.7 Het offer van Maastricht 504

6.8 De noodzaak van een 'voormuur' in het Zuiden 513

6.9 Het Barrièreverdrag als grondslag van de Oostenrijkse Nederlanden 520 6.10 De 'sluiting' van de Schelde betwist maar toch herbevestigd 529 6.11 Revoluties leiden tot 'vrije' vaart op de Schelde 536 6.12 Juridische en politieke discussie over Maastricht en de Scheldekwestie

rond 1784 544

6.13 Beroep op gezaghebbende volkenrechtsgeleerden en politieke denkers 553

6.14 Besluit 563

* Veiligheid en economie 563

* Staatse politiek tegenover het Zuiden 565

* De kwestie van het recht op een Barrière 568

* De kwestie van het recht op Maastricht 570

* De kwestie van het recht op 'sluiting' van de Schelde 571

SAMENVATTING EN CONCLUSIES 575

Algemeen 575

Streven naar historische of veilige grenzen 576

* Het ontstaan van de grens tussen Noord en Zuid, in het bijzonder tussen Zeeland en Vlaanderen 576

* Rechten van de graven van Holland-Zeeland en van Vlaanderen in

Zeeland Bewestenschelde 578

* Bescherming van de zuidgrens van de Republiek en die van de Zuidelijke

Nederlanden 580

* Aanspraak van de Zuidelijke Nederlanden op Maastricht 582

Aanleg van strategische waterstaatswerken 583

* Rivierverleggingen als militair of economisch strijdmiddel 583

* Strategische kanaalverbindingen van het Zuiden naar Maas en Rijn 584

(11)

Theorie en praktijk van het rivierenrecht en mythes daarover 586

* Theorie en praktijk van het rivierenrecht van de Romeinse tot in de

Nieuwe Tijd 586

* Ontstaan, betekenis en ontwikkeling van de 'sluiting' van de Schelde 588

* Verband van de 'sluiting' met de neergang van Antwerpen en de

opkomst van Amsterdam 590

* Het Schelderegime van de 17e en 18e eeuw en de rechtsopvattingen van

die tijd 592

NASCHRIFT OVER HET 'SCHELDEVRAAGSTUK' 595

Inleiding 595

Stelling van de Belgische regering 596

Antwoord van de Nederlandse regering 597

Verdere verloop van de discussie 597

Steun in de literatuur voor de Belgische (Vlaamse) aanspraak 599 Uitspraken en reacties ten gunste van de Nederlandse positie 602

Verdere eigen opmerkingen en conclusie 606

SUMMARY 613

KAARTEN

Kaart 1 Schets Romeinse grenzen en kanalen in de 1e eeuw 44

Kaart 2 Romeinse waterwerken in het Rijnstelsel 58

Kaart 3 Zuidelijk Frisia in de Middeleeuwen 87

Kaart 4 Zeeland Bewesten- en Beoostenschelde rond 1300 195 Kaart 5 De kanalenplannen van Paulo Francesqui, 1612 412 Kaart 6 De plannen voor een Rijnverlegging en een kanaal Venlo - Nuijs,

1626 438

Kaart 7 Het plan voor de Fossa Eugeniana, 1626-1627 446 Kaart 8 Situatie van het grensland, 17e – 18e eeuw. 521

BIJLAGEN 617

Bijlage 1 Verdragen tussen Zeeland en Brugge, 1591/1596 619 Bijlage 2 Voorstel van de Staten-Generaal inzake het Schelderegime,

19/20 maart 1608 625

Bijlage 3 Nota van Antwerpen over 'openen' van de Schelde, 1613 629 Bijlage 4 Tekst van Pontus Heuterus over Brabants kanalenplan, met

vertaling, 1600 631

Bijlage 5 Nota van Paulo Francesqui over het kanaalplan

Maastricht-Antwerpen, 1621 635

Bijlage 6 'Relaçion' over het Rijn-Maas-Scheldeproject, transcriptie en

(12)

Bijlage 7 Teksten uit dagboek van Johann Christoph von Preysing, voor zover die betrekking hebben op het Rijn-Maaskanaal, met

vertaling, 1626 647

Bijlage 8 Mogelijke aanzet van Spaans Rijn-Maaskanaal bij Nuijs (Neuss),

1626 651

Bijlage 9 Lijst van afkortingen 653

Bijlage 10 Begripsomschrijvingen waterbouw en scheepvaart 655 GERAADPLEEGDE ARCHIEVEN, BRONNENVERZAMELINGEN EN

LITERATUUR 657

Archieven 657

(13)
(14)

WOORD VOORAF

Ik betuig mijn bijzondere dank aan mijn promotoren prof. dr. Randall Lesaffer en prof. dr. Trix van Erp-Jacobs voor hun vertrouwen in dit project, hun sturing bij de begrenzing ervan, en hun kritische vragen en opmerkingen bij mijn ontwerpen. Het schrijven van dit proefschrift als buitenpromovendus was een langdurige een-zame onderneming, waarbij mijn promotoren onmisbare bakens en aanloopha-vens waren. Veel dank ben ik ook verschuldigd aan prof. dr. Paul Tummers (Uni-versiteit Maastricht) en dr. Jacques van Rensch (Rijksarchivaris bij het Rijks Histo-risch Centrum Limburg) voor hun bereidheid mij bij te staan bij de vertaling van enkele Latijnse teksten, die ik als aanhaling of bijlage heb opgenomen. Ook ben ik erkentelijk voor de hulp en het commentaar van José María Burrieza Mateos (Jefe Departemento de Referencias, Archivo General de Simancas, Spanje), prof. dr. Wil-lem WilWil-lems (Universiteit Leiden), dr. Eef Dijkhof (Huygens Instituut voor Neder-landse Geschiedenis), dr. Godfried Croenen (University of Liverpool) en Yann Hol-levoet (Vlaams Instituut voor Onroerend Erfgoed). Waardevolle inlichtingen kreeg ik van dr. Laurent Honnoré (Archives de l'État à Mons, België), dr. Antje Oschmann (Universität Bonn), Claudia Chehab (Stadtarchiv Neuss), Emile Havers (Stadsar-chief Dordrecht), Toon Franken (Zeeuws Ar(Stadsar-chief), en Arent Pol en Marcel van der Beek (Geldmuseum).

De medewerkers van tal van archieven en bibliotheken waren mij behulpzaam bij het raadplegen van archiefstukken en literatuur. Ik noem in het bijzonder die van het Nationaal Archief in Den Haag, het Algemeen Rijksarchief in Brussel, de Archi-ves des Affaires étrangères in Parijs, het Stadtarchiv en het Kreisarchiv Kleve in Geldern, het Regionaal Historisch Centrum Limburg in Maastricht, de Stadsarchie-ven in Venlo en 's-Hertogenbosch, de bibliotheek van de Universiteit Maastricht en die van het Centre Céramique in Maastricht, waar ik dagen, weken of opgeteld maanden van de voorzieningen gebruik heb gemaakt.

Ik waardeer het geduld en begrip van mijn vrouw Juliette, die jarenlang mijn per-soonlijke of geestelijke afwezigheid heeft aanvaard, in de verwachting dat er ooit iets goeds uit zou voortkomen. Tineke Hillegers-Zijlmans, Wytske Zijlmans en Brendan Garty dank ik voor het nazien van enkele vertalingen.

Ik hoop dat dit proefschrift bijdraagt aan een genuanceerde kijk op de gemeen-schappelijke Vlaams-Nederlandse geschiedenis, ontspannen verhoudingen op waterstaatsgebied en nog betere samenwerking tussen Noord en Zuid op alle ter-reinen.

(15)
(16)

INLEIDING EN VERANTWOORDING

0.1 Achtergrond van deze studie

Deze studie gaat over de oorsprong van de soms moeilijke betrekkingen tussen de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden. Met dit Noorden en Zuiden bedoel ik niet alleen de Republiek van de Verenigde Provincies en de Spaanse of Oostenrijk-se Nederlanden – met hun wisOostenrijk-selende grenzen – maar ook de verschillende distric-ten en gewesdistric-ten die als hun historische voorgangers beschouwd kunnen worden. Mijn belangstelling voor het onderwerp werd gewekt toen ik van 1986 tot 1995 deelnam aan de onderhandelingen tussen Nederland en België – later vooral Vlaanderen en Wallonië – over de 'waterverdragen'.1 In Vlaanderen verwezen

politici, journalisten, publicisten, havenbestuurders en juristen geregeld naar his-torische belangentegenstellingen tussen Noord en Zuid, en naar vermeende in-breuken van Nederland op het internationaal recht. Het paste in een lange traditie van Belgische polemieken over de Nederlandse opstelling in grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties. Ook in de jaren tachtig en negentig van de 20e eeuw miste

dat zijn uitwerking op de Vlaamse openbare mening niet. Aan Nederlandse zijde werden die emoties slecht begrepen, omdat de geschiedenis van de oude strijdpun-ten er al meer dan een halve eeuw vrijwel vergestrijdpun-ten was en bleef. De vroegere kwesties kregen in Nederland maar zelden aandacht van historici en vakdeskundi-gen. In vergelijking met België gaven ze er weinig aanleiding tot studies en publica-ties. In verschillende Nederlandse boeken en artikelen werd de Belgische kritiek zonder veel onderzoek overgenomen. Ook de internationale literatuur, bijvoor-beeld die over rivierenrecht, volgde voor een belangrijk deel Belgische auteurs, die veel meer publiceerden over het onderwerp. Ze deden dat tot na de Tweede We-reldoorlog vooral in het Frans, waardoor ze een ruimere kring bereikten dan Ne-derlandse auteurs, die hoofdzakelijk voor eigen publiek schreven.2

De officiële Nederlandse standpunten over enkele oude bilaterale twistpunten werden tijdens de onderhandelingen in de tweede helft van de 20e eeuw op

1 Met de term 'waterverdragen' werden vanaf circa 1980 in het bijzonder de (ontwerp)verdragen

tus-sen Nederland en België (later Vlaanderen, Wallonië, Brussel, en ook andere landen van het stroomge-bied) over de waterkwaliteit, waterhuishouding en scheepvaartfunctie van Maas en Schelde bedoeld.

2 Een uitzondering was o.a. de Nederlandse volkenrechtsgeleerde prof. jhr. mr. dr. Willem J.M. van

(17)

meel afstandelijke wijze, maar principieel en vasthoudend, verdedigd door een speciale raadadviseur van het ministerie van Buitenlandse Zaken. Inhoudelijk kwamen die zaken nauwelijks aan de orde. Het waren niet de plaats en gelegen-heid er een echte discussie over te voeren. In die tijd ontstonden in België enkele hardnekkige politieke mythes over onderwerpen, standpunten en bedoelingen bij de toenmalige onderhandelingen.3 Ik hield er rekening mee dat ook de oude

kwes-ties wat anders konden liggen dan ze gewoonlijk werden voorgesteld. Pas veel later was ik in de gelegenheid uitgebreid onderzoek te doen naar de voorgeschie-denis van de 'waterverdragen'. Dat onderzoek betrof in eerste instantie de ontwik-kelingen bij de bilaterale grens-, scheepvaart en waterstaatskwesties in de 19e en

20e eeuw. Het bleek mij dat dit stuk geschiedenis veelbewogen en interessant,

maar nog onvolledig onderzocht en erg eenzijdig beschreven is. Alleen over enkele deelonderwerpen en -periodes zijn publicaties verschenen, meest van juristen en historici, in mindere mate van ingenieurs. Kritische overzichtsstudies ontbreken. Mythes over de ontwikkelingen bij die kwesties konden daarom voortbestaan. Mijn bijzondere aandacht werd getrokken door de nog oudere geschiedenis van de betrekkingen tussen Noord en Zuid – van de Romeinse Tijd tot rond 1800 – die op verschillende manieren in de latere waterkwesties doorwerkte. Het betrof in het bijzonder de ontwikkeling van de grenzen, de doorvaartrechten, en waterbouw-kundige werken, met name strategische kanalen en rivierverleggingen. Die oudere voorgeschiedenis heeft nog nooit onderwerp uitgemaakt van een afzonderlijke studie. Ze is ook moeilijk af te leiden uit de algemene geschiedenis. De literatuur erover is zeer verspreid, vaak gebaseerd op eerdere beschrijvingen en beschou-wingen, zonder uitputtend gebruik en kritische analyse van de originele bronnen. In de juridische literatuur werden de kwesties nogal eens te simpel voorgesteld, waarbij auteurs soms zonder degelijk onderzoek de overgeleverde denkbeelden overnamen. In het bijzonder ontbrak een grondige doorlichting van de ontwikke-ling van het rivierenrecht van de oudste tot in de tegenwoordige tijd. Ten slotte was de literatuur sterk gericht op twee aparte invalshoeken: de historische en de juridische, zonder dat deze degelijk werden samengebracht. Een derde perspectief, het civieltechnische, belangrijk voor de historische waterbouwkundige werken, speelde in de literatuur een ondergeschikte rol. Het bracht mij tot de overtuiging dat een uitgebreidere, meer integrale en vooral kritische studie van alle bronnen verrassende nieuwe inzichten zou kunnen opleveren.

Ik begin hierna met een kort overzicht van belangrijke historische grens-, scheep-vaart- en waterstaatskwesties tussen Noord en Zuid, eerst van de jongere, dan van de oudere voorgeschiedenis. Ze geven een schets van de gebeurtenissen en hun context, en bevatten een minimum aan literatuurverwijzingen. Door de twee tijd-vakken naast elkaar samen te vatten, worden enkele doorgaande of evenwijdige lijnen zichtbaar. Ook valt het licht op enkele mythes. Daarna baken ik het

3 De onderhandelingen over de 'waterverdragen' in de jaren negentig van de 20e eeuw betroffen de

(18)

zoeksveld af en formuleer de onderzoeksvragen, de theses en het doel van het onderzoek. Ten slotte geef ik een korte inleiding op de inhoud van de hoofdstuk-ken en de bijlagen. Verder verklaar ik de manier waarop naar bronnen verwezen wordt.

0.2 Overzicht van relevante onderhandelingen tussen Noord

en Zuid in de 19

e

en 20

e

eeuw

Noord en Zuid waren tussen 1815 en 1830 kort verenigd. Tot het scheidings-verdrag van 1839 en in de eerste jaren daarna onderhandelden beide overheden over onder andere de grensafbakening, de scheepvaartregeling en de (afschaffing van de) tolheffing op Schelde en Maas. België probeerde Zeeuws-Vlaanderen, de Westerschelde, Maastricht, de rest van Limburg en Luxemburg te behouden of te verwerven, maar slaagde daarin maar gedeeltelijk. Op de Westerschelde kreeg het wel faciliteiten, maar geen co-soevereiniteit. In het volgende tijdvak tot het eind van de 20e eeuw kunnen enkele hoofdproblemen en onderhandelingsperiodes

worden onderscheiden. Sommige daarvan zijn weinig bekend, terwijl ze toch een bepalend onderdeel vormden van een groter en langdurig proces en destijds be-langrijke invloed hadden op de bilaterale betrekkingen. Het betreft met name: (1) De eerste strijd om de aftapping van het Maaswater, 1845-1873.

(2) Onderhandelingen over een Maaszalmprotocol, 1887-1901. (3) Plannen voor verbetering en kanalisering van de Maas, 1843-1918. (4) Poging tot herziening van het scheidingsverdrag, 1919-1927.

(5) Uitvoering van eigen niet afgestemde kanaalprojecten in België en Nederland, 1927-1940.

(6) Verdragen over kanaalverbindingen aan Schelde en Maas, 1945-1963. (7) Impasse over gekoppelde andere 'waterverdragen', 1963-1993.

(8) Regionalisering en internationalisering van de 'waterverdragen', 1993-1995.

Ad 1, eerste strijd om aftapping van het Maaswater, 1845-1873

In 1845 en 1850 sloten België en Nederland overeenkomsten over de bouw, het onderhoud en de bediening van een moeilijk stuk kanaal langs de Maas tussen Maastricht en Luik.4 Het ging om de verlenging van de Zuid-Willemsvaart, die nog

onder koning Willem I was aangelegd. Door dit kanaal vonden – zonder dat Neder-land er aanvankelijk erg in had – steeds grotere Belgische aftappingen uit de Maas bij Luik plaats. Die dienden voor de voeding van Belgische kanalen en voor bevloei-ingen in de Kempen. Ook kleinere grenswateren werden daarvoor afgeleid. Daar-door ontstonden plaatselijk verdrogingen of overstromingen in Nederland en te hoge stroomsnelheden op de Zuid-Willemsvaart. De vaardiepte op de Maas – die

4 Verdrag over het lateraal kanaal Maastricht-Luik (Den Haag, 12 juli 1845), en aanvullend verdrag over

(19)

vaak toch al gering was – nam merkbaar af. Jarenlang overleg erover leidde niet tot voor Nederland aannemelijke oplossingen. Dat was mede aanleiding voor de Tweede Kamer om in 1858 het nieuwe handels- en scheepvaartverdrag met België te verwerpen.5 Na heftige publieke discussies werd in 1860-1861 een

parlementai-re enquête over de Maaskwestie uitgevoerd. Die bevestigde de ernst van de pro-blemen.6 Het eerste Maasafvoerverdrag dat de Nederlandse gezant in Brussel in

1861 met België erover sloot, hield daar onvoldoende rekening mee.7 Ook dat

werd door de Tweede Kamer verworpen. Ten slotte sloten Nederland en België na gedegen studie in 1863 tegelijk een drietal verdragen: over de afvoer en de verbe-tering van de Maas en enkele andere waterlopen8, over de afkoop van de

Schelde-tol en over handel en scheepvaart. De nieuwe regeling voor de Maasafvoer loste niet alle problemen op. In 1873 werd ze wat gewijzigd, maar de onvrede in Neder-land erover bleef.9

Ad 2, onderhandelingen over een Maaszalmprotocol, 1887-1901

In 1887 probeerde de Belgische regering Nederland te interesseren voor een Frans-Belgisch-Nederlandse overeenkomst over de zalmvisserij op de Maas. De stand van zalmen en andere trekvissen in de Europese rivieren was merkbaar teruggelopen. De Rijnoeverstaten hadden in 1885 al het Rijnzalmtraktaat gesloten, dat enige beperking aan de vangst oplegde. De Nederlandse regering liet het Maas-zalmvraagstuk door deskundigen onderzoeken, maar bracht het openhartige rap-port niet naar buiten.10 Met de zalmvisserij waren grote financiële belangen

ge-moeid, net als met (het verhelpen van) de oorzaken van de achteruitgang. Belang-rijke factoren waren het rechttrekken en verstuwen van delen van de Maas, de lozing van afvalstoffen, de overbevissing én de vermindering van de afvoer. De Maaszalmconferentie van 1890 in Den Haag leidde tot een weinigzeggend protocol met ontwerpreglement. Nederland stemde voorlopig niet in met een betekenisvol-le vangstbeperking in de benedenrivieren. België en Frankrijk wilden in dat geval geen toezeggingen doen over aanleg of verbetering van vistrappen en over maat-regelen tegen waterverontreiniging.11 In de volgende jaren deed een

Internationa-le Commissie nog wel vervolgonderzoek naar vistrappen in België en Frankrijk – die niet teveel geld en water mochten kosten – en naar kweek- en

5 Verslag van de Handelingen der Staten-Generaal, 1857-1858, Tweede Kamer, 23 feb. 1858. 6 Idem, 1860-1861, Tweede Kamer, 27 febr. 1861, bijlagen, p. 763-795.

7 Lagemans, Recueil des Traités, dl. 5, nr. 408, p. 116.

8 Verdrag van Den Haag, 12 mei 1863. Lagemans, Recueil des Traités, dl. 5, nr. 432, p. 186. NL-Stb. 1863,

nr. 118.

9 Verdrag van Brussel, 11 jan. 1873, met bijbehorende technische verklaring. Lagemans, Recueil des

traités, dl. 7, nr. 551, p. 4. NL-Stb. 1873, nr. 23. Tegelijk werden enkele andere verdragen gesloten, o.a. over een spoorlijn ('IJzeren Rijn') van Antwerpen naar de Duitse Rijn, in de plaats van een kanaal.

10 RHCL, archief RWS Limburg 1817-1950, toegang 07.H05, inv. 608.

11 Idem. Ontwerpreglement van 6 sept. 1890 te Den Haag, als bijlage bij de verslagen van de conferentie.

(20)

ma's voor vissen. Dat leverde niets concreets op. Ook Belgisch-Nederlands overleg van 1898 tot 1901 over een uniforme regeling voor de visserij in de Gemeenschap-pelijke Maas kwam niet tot een resultaat.12

Ad 3, plannen voor verbetering en kanalisering van de Maas, 1843-1918

Ingevolge het grensverdrag van 1843 stelden Nederland en België een gezamenlij-ke commissie in om een plan te magezamenlij-ken voor verbetering van de Maas ten behoeve van de scheepvaart. Tot in de jaren zeventig van de 19e eeuw werden op die

ma-nier regulerings- en normaliseringswerken uitgevoerd. Ingevolge het Maasafvoer-verdrag van 1863 droeg België bij in de kosten op Nederlands gebied, als compen-satie voor zijn wateronttrekkingen. Die werken brachten weinig echte verbetering. De diepgang was circa 0,5 m bij lage afvoer tussen Roermond en Eijsden. Limburg-se klachten vonden pas Limburg-serieus gehoor in Den Haag toen rijke steenkoolvoorraden in Zuid-Limburg werden ontdekt. De regering liet door de Rijkswaterstaat onder-zoeken of kanalisering van de Maas mogelijk en nuttig was. Ingenieur Keurenaer bracht daarover in 1904 een positief advies uit.13 In België werd in dezelfde tijd

een plan gemaakt voor verruiming van de verbinding tussen Luik en Antwerpen, onder andere door verbetering van de passage door Maastricht. Omdat de weder-zijdse projecten in elkaar grepen, stelden de ministers van beide landen in 1906 een Gemengde Commissie in om een gezamenlijk plan voor de kanalisering van de Maas te maken. Ook moest ze onderzoeken of aanpassingen aan de waterverdeling van de Maas nodig waren. Pas in 1913 kwam de Commissie tot een – technisch en politiek ongelukkig – compromisvoorstel over beide onderwerpen. België zou daarbij extra water uit de Maas en de Jeker mogen onttrekken.14

Op regeringsniveau bleken de belangen al te zeer uit elkaar te lopen. Nederland had een goede verbinding van Zuid-Limburg naar de benedenrivieren nodig. Ook Wallonië wenste via de gekanaliseerde Maas met de Rijn verbonden te worden. De Belgische regering, vooral Vlaanderen, beschouwde de Belgische en Franse Boven-Maas en Lotharingen als nieuw 'natuurlijk' achterland van Antwerpen. De Boven- Maas-route – die historisch altijd als handelsweg voor die gebieden had gediend – zag ze als een bedreiging voor de eigen haven. België koppelde zijn eventuele medewer-king aan de kanalisering van de Maas aan een hele reeks toegevingen van Neder-land. Daaronder waren een regeling voor meer en onbelemmerd baggeren in de Westerschelde, een kanaal van Antwerpen via de Maas naar de Duitse Rijn, en extra water uit Maas en Jeker voor een kanaal van Luik naar Antwerpen.15 Omdat

overeenstemming niet op korte termijn mogelijk was, onderzocht Nederland de mogelijkheid van een lateraal kanaal op eigen grondgebied van Maasbracht naar

12 RHCL, archief Provinciaal Bestuur Limburg 1814-1913, toegang 04.01, inv. 8632. 13 RHCL, archief RWS Limburg 1817-1950, toegang 07.H05, inv. 562.

14 Idem, inv. 2281

15 Nota Belgische regering, 16 febr. 1914. Smit, Bescheiden betreffende de buitenlandse politiek van

(21)

Maastricht. Het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog in 1914 maakte alle geza-menlijke plannen voorlopig onmogelijk.

Ad 4, poging tot herziening van het Scheidingsverdrag, 1919-1927

Kort na de Eerste Wereldoorlog deed België pogingen zijn internationale positie te versterken door annexatie van strategische grensgebieden in Duitsland, Nederland en Luxemburg, waarop het historische rechten liet gelden. Nederland zou daarvoor de Westerschelde, Zeeuws-Vlaanderen, Maastricht en een deel van de rest van Limburg en van Noord-Brabant moeten afstaan.16 De Vredesconferentie van

Ver-sailles ging daarin – voor wat Nederlands gebied betrof – niet mee, maar steunde in beginsel een herziening van het Scheidingsverdrag. Duitsland werd verplicht in te stemmen met een kanaal onder Belgisch beheer vanuit de Maas naar Ruhrort aan de Rijn. In 1919 onderhandelde Nederland in Parijs met België en enkele geal-lieerde landen over de Belgische eisen. Dat gebeurde in een speciale commissie onder grote tijdsdruk en in een beladen sfeer. Uitgangspunt was de volle vrijheid voor België van verbindingen met de zee en met 'zijn achterland aan Rijn, Maas en Moezel'. De Belgische regering breidde haar eisen van vóór de oorlog nog aanzien-lijk uit en stelde daar minder tegenover. Toen in mei 1920 de verdragstekst al bij-na klaar was, maar Nederland niet wilde toegeven inzake de grens op zee, brak ze de gesprekken af. Eerder al had ze in het parlement aan Luik een rechtstreekse kanaalverbinding met Antwerpen toegezegd. Nederland besloot in 1921 tot de aanleg van het laterale Julianakanaal; de werken daaraan startten in 1925 zonder een regeling voor de voeding. In 1924 kwamen de Belgische en Nederlandse minis-ter van Buitenlandse Zaken – onder minder druk – overeen het 'herzieningsver-drag' alsnog te sluiten. De minister van Waterstaat raadde het af, maar bleef stil en afzijdig. Het verdrag dat in 1925 werd getekend, was juridisch, technisch en poli-tiek slecht doordacht. De literatuur erover is beperkt en eenzijdig op Scheldekwes-ties gericht. Het gaf geen oplossing voor de Maasroute, maar maakte de situatie daarvoor nog ongunstiger.17 De Nederlandse Tweede Kamer aanvaardde het nipt

voor de lieve vrede, maar de Eerste Kamer wees het in 1927 met grote meerder-heid af.

16 Kaart van het 'Comité de politique nationale' uit 1919, met toelichting. Smit, Bescheiden, dl. 5, band 2,

tegenover p. 977.

17 Verdrag van Den Haag, 3 april 1925, met aanvullende verklaring van 18 mei 1926. Lagemans, Recueil

des traités, dl. 19, nr. 1215, p. 587-620. België kreeg onder andere vergaande zeggenschap over de

(22)

Ad 5, uitvoering van eigen niet afgestemde kanaalprojecten in België en

Nederland, 1927-1940

Toen het verdrag niet doorging, maakte België haast met zijn plannen voor een rechtstreekse kanaalverbinding van Luik naar Antwerpen. Die moest tevens ver-dedigingslinie tegen Duitsland worden. Het wilde niet meewerken aan een verbin-ding voor grote schepen tussen het Julianakanaal en de Belgische Maas, zeker niet zolang het eigen kanaal naar Antwerpen niet klaar was. Nederland probeerde Bel-gië af te houden van een kanaal buiten Maastricht om, dat afbreuk zou doen aan de knooppuntfunctie van die stad. Het liet ook blijken geen Moerdijkkanaal door Bra-bant te willen, dat van Antwerpen een Rijnhaven zou maken. In 1928 hervatten de twee landen de formele besprekingen, in Nederland met meer betrokkenheid van het ministerie van Waterstaat. België gaf zijn claim op een Schelde-Maas-Rijnkanaal op toen bleek dat Duitsland daar, ondanks het verdrag van Versailles, om diverse redenen niet aan mee zou werken. België betoogde verder – en dat was nieuw – dat Nederland ingevolge de slotakte van Wenen van 1815 en het schei-dingsverdrag van 1839 de verplichting zou hebben de Westerschelde te allen tijde aan te passen aan de groeiende behoeften van het verkeer. Nederland bestreed die uitleg, wilde de discussie erover wel aangaan maar bestempelde die als onvrucht-baar en uitzichtloos. De wederzijdse nota's werden gebundeld in een Witboek en voorlopig opgeborgen.18

België begon in 1930 aan het Albertkanaal en bouwde een nieuwe stuw bij Luik-Monsin, waarmee het die vaarweg uit de Maas zou kunnen voeden. In Nederlands Limburg vreesde men dat België de Maas met zijn water en verkeer zou 'verleggen' naar de Schelde. Informele geheime onderhandelingen van oud-minister Colijn en de Antwerpse burgemeester Van Cauwelaert in Londen werden ondanks weder-zijdse concessies na ruim twee jaar weer afgebroken.19 Er was geen zicht op een

bevredigend en evenwichtig verdrag, en de economische crisis dwong beide lan-den tot voorzichtigheid. In 1934 – toen het Julianakanaal en de Belgische omleiding om Maastricht klaar waren – escaleerde de kwestie van de verdeling van het Maaswater. België gebruikte die als drukmiddel om een Moerdijkkanaal af te dwingen. Om uit de impasse te raken, vroeg Nederland in 1936 na overleg met België het Permanente Hof van Internationale Justitie om een uitspraak. Het ging daarbij om de toelaatbaarheid van het wederzijdse gebruik van Maaswater volgens het 'waterverdrag' van 1863/1873. Het Hof verwierp de eisen van beide partijen, maar nam door zijn evenwichtige uitleg van het verdrag de scherpe kanten van het conflict weg.20 Het algemene gewoonte-volkenrecht bleef buiten beschouwing,

18 Het Witboek werd in het zittingsjaar 1928-1929 ter kennis van de Tweede Kamer der Staten Generaal

gebracht als kamerstuknr. 2. III., ondernr. 15. Het verscheen ook als overdruk: Bescheiden in zake de

tusschen Nederland en België hangende vraagstukken door de wederzijdsche regeeringen gewisseld sedert de verwerping van het verdrag van 3 april 1925 (Algemeene Landsdrukkerij, Den Haag, 1929).

19 Klaassen, Documenten betreffende de buitenlandse politiek van Nederland, 1919-1945, periode B, dl. 1. 20 Alle processtukken zijn gebundeld in de Publications van de CPJI, serie C (Actes et documents), nr. 81,

(23)

zodat zijn uitspraak weinig principiële waarde had. In de praktijk bleek het – soms door terugpompen en met enige moeite – mogelijk al de betrokken kanalen en de Maas van voldoende water te voorzien.

Ad 6, verdragen over kanaalverbindingen aan Schelde en Maas, 1945-1963

Na de Tweede Wereldoorlog was er sprake van aanzienlijke verbetering van de Nederlands-Belgische betrekkingen, in Benelux- en Europees verband. In 1949 stelden de beide regeringen een 'Speciale Commissie' in voor 'de vraagstukken betreffende de havens en de waterwegen van Antwerpen, Gent en Luik, van belang voor het verkeer tussen de twee landen'. Deze commissie (genoemd naar de voor-zitters Steenberghe en Van Cauwelaert) bracht adviezen uit over de verbinding voor grote schepen tussen het Albertkanaal en het Julianakanaal, over de verrui-ming van het kanaal Gent-Terneuzen en over de verbetering van de verbinding tussen de Rijn en de Schelde. België wilde ook de herziening van het Schelderegime bespreken, maar dat hoorde volgens Nederland niet bij de opdracht. Het onder-werp werd later toevertrouwd aan een speciale studiegroep. Na een eerste verslag in 1950 kreeg de commissie de opdracht de grote lijnen van een overeenkomst over de drie vraagstukken vast te stellen. Aan die opdracht voldeden de onderhan-delaars in 1954 met uitgewerkte voorstellen.21 Het leidde uiteindelijk tot een

drie-tal verdragen: over de verbetering van het kanaal van Terneuzen naar Gent (1960)22, de verbetering van de verbinding tussen het Julianakanaal en het

Albert-kanaal (1961)23, en de verbinding tussen de Schelde en de Rijn (1963)24. Het

eer-ste verdrag bevatte in titel VI ook (zeer soepele) bepalingen over de waterkwaliteit aan de grens, deels nader vast te stellen. Bij het tweede verdrag werd een formele briefwisseling van de regeringen over de waterverdeling gevoegd, waarbij werd overeengekomen het 'waterverdrag' van 1863/1873 binnen drie jaar aan te pas-sen.25 Het derde verdrag legde in titel V België de verplichting op de Nederlandse

waterverliezen door het Schelde-Rijnkanaal binnen vijf jaar (aan de Maas) te com-penseren. Ook moest het kanaalwater binnen vijf jaar aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. De drie kanaalwerken werden voortvarend uitgevoerd, maar van de be-palingen over waterkwaliteit en -kwantiteit kwam voorlopig weinig terecht.

Ad 7, impasse over gekoppelde andere 'waterverdragen', 1963-1993

Nederland drong er vanaf 1963 bij België op aan, een regeling te treffen over de afvoer van het water van de Maas en de aanpak van de grensoverschrijdende wa-tervervuiling van Maas en Schelde. België ontwikkelde in die tijd plannen voor een nieuw industriegebied op de linker Scheldeoever bij Antwerpen. Een zeekanaal

21 Van Cauwelaert & Steenberghe, Advies over vraagstukken inzake waterwegen en havenproblemen. 22 Verdrag van 20 juni 1960 te Brussel. NL-Trb, jrg. 1960, nr. 105.

(24)

door Zeeuws-Vlaanderen (Baalhoekkanaal) moest dat met de Westerschelde ver-binden. Daarnaast wilde België een scherpe bocht in de Westerschelde afsnijden. Nederland zegde in beginsel zijn medewerking toe, als voldoende maatregelen genomen zouden worden om de negatieve gevolgen en risico's voor milieu en vei-ligheid te beperken. De onderhandelingen over de Scheldekwesties werden met-een aangepakt, zodat daarover in 1971 eindovermet-eenstemming in zicht kwam. Het overleg over de waterverdeling en -kwaliteit, dat al volgde uit de eerdere verdra-gen, verkeerde intussen na elf jaar nog in het verkennend stadium en bood veel minder uitzicht op een aannemelijk resultaat. De Nederlandse regering miste het vertrouwen om, net als in de jaren zestig, de verdragen over de Scheldewerken meteen te sluiten als de onderhandelingen daarover waren afgerond. Dat zou alle druk wegnemen om nog wat aan de waterkwaliteit en -kwantiteit te doen. Ze be-sloot daarom dat de verschillende onderhandelingen weliswaar parallel konden worden voortgezet, maar dat de ondertekening en de ratificatie van de beoogde nieuwe verdragen gelijktijdig plaats zou moeten vinden. Daarmee ontstond een 'koppeling' van Maas- en Scheldeverdragen, vergelijkbaar met koppelingen die België eerder had aangebracht. In 1975 konden de delegaties ten slotte drie ont-werpverdragen paraferen: over het Baalhoekkanaal, over de bochtafsnijding bij Bath en de kwaliteit van de Schelde, en over de waterverdeling en de kwaliteit van de Maas.26 De Nederlandse regering was bereid ze goed te keuren, maar aan

Belgi-sche, vooral Waalse zijde bleek er onvoldoende steun te zijn voor het Maasverdrag. Een langdurige impasse was het gevolg.

In het technisch overleg van de jaren tachtig werd de bochtafsnijding vervangen door een verdiepingsprogramma voor de Schelde, maar dat veranderde niets aan de situatie van het Maasverdrag. De Belgische regering claimde als vóór de oorlog de verdieping van de Schelde als een gevestigd recht, dat geen verdrag zou vereisen. Nederland kon die zienswijze niet volgen. Het stemde wel in met het verdiepings-programma en met een verdrag daarover, als dat samen zou gaan met verdragen over de waterkwaliteit en -kwantiteit. 'Intentieverklaringen' in 1985 en 1987 van de beide ministers van Buitenlandse Zaken leken een doorbraak. Er werd een nieu-we onderhandelingscommissie geïnstalleerd – waarin ook de Belgische genieu-westen vertegenwoordigd waren – die aangepaste oplossingen moest onderzoeken. De inbreng van de gewesten, bevoegd voor hun eigen infrastructuur en waterbeleid, bracht weinig verandering. Wallonië wenste geen inspanningen te doen voor Vlaamse voordelen, als het daarvoor niet gecompenseerd zou worden. 27 De interne

Belgische tegenstellingen, en de kloof tussen het Nederlandse en het Belgische of Waalse waterbeleid, bleven tot in de jaren negentig onoverbrugbaar. In de Vlaamse publiciteit werd de schuld voor de jarenlange stilstand van het verdiepingsdossier gelegd bij de Nederlandse koppeling van Schelde- en Maasaangelegenheden. Die zou ingegeven zijn door concurrentieoverwegingen. Het toenmalige Belgische pro-bleem met de waterkwaliteit en -kwantiteit kreeg weinig aandacht.

26 Meijerink, Conflict and cooperation on the Scheldt river basin, p. 95-100. Dit proefschrift gaat vooral

over onderhandelingsstrategieën, niet zozeer over inhoud, recht en politiek.

(25)

Ad 8, regionalisering en internationalisering van de 'waterverdragen',

1993-1995

Begin 1993 nam het ministerie van Verkeer en Waterstaat het initiatief voor een totaal andere aanpak.28 Die hadden enkele van zijn ambtenaren in de jaren

daar-voor al uitgebreid daar-voorbereid. De nieuwe benadering werd mogelijk door twee ontwikkelingen, die ook niet onverwacht kwamen. De eerste was de derde fase van de derde Belgische staatshervorming in 1993. De gewesten konden daardoor zelf onderhandelen en internationale verdragen sluiten over zaken waarvoor ze be-voegd waren. Het werd toen mogelijk de verdieping van de Westerschelde en de verdeling van het Maaswater (in de nieuwe opzet een Vlaams-Nederlands spaar-programma) rechtstreeks tussen Vlaanderen en Nederland af te handelen. De tweede ontwikkeling was de totstandkoming in 1992 van het VN-ECE-Rivierenverdrag (naast eerdere internationale overeenkomsten over waterkwali-teit). Dat verplichtte oeverstaten van internationale rivieren om grensoverschrij-dende verontreiniging te bestrijden en in riviercommissies samen te werken. De Belgische centrale regering reageerde onaangenaam verrast op de koerswijziging, die haar grotendeels buiten spel zette, maar ze ging er toch in mee. Na een voorbe-reidende conferentie in Den Haag en enkele onderhandelingsrondes tussen Neder-land, Frankrijk, DuitsNeder-land, Luxemburg en de Belgische gewesten, konden in 1994 al de verdragen inzake de bescherming van de Maas en van de Schelde worden geslo-ten.29 Vlaanderen tekende die verdragen pas in 1995 omdat het zelf weer een

kop-peling legde met het verdrag over de verdieping van de Westerschelde.

Hoewel de Vlaams-Nederlandse onderhandelingen over dat laatste verdrag vlot en met goede vooruitzichten waren begonnen, had de Vlaamse minister van Openbare Werken in 1993 nog een nieuwe koppeling gelegd met een ander 'Nederlands be-lang'.30 Vlaanderen zou geen definitief besluit nemen over het hogesnelheidsspoor

Antwerpen-Rotterdam vóór er volledige overeenstemming was over het verdie-pingsverdrag. Aan Nederlandse zijde was men verrast. De regering dacht dat de tijd van harde koppelingen voorbij was, wilde de onderhandelingen over de verdieping niet met nieuwe zaken belasten, maar stemde toch met het voorstel in. Toen de Vlaamse regering vervolgens zelf het spoordossier niet tijdig rond kreeg, wilde die weer van de koppeling af. De Nederlandse minister hield er toen aan vast, ditmaal onder luid protest van Antwerpse havenkringen.31 De onderhandelingen over de

verdieping van de Westerschelde en de verdeling van het Maaswater konden ten slotte toch vrij snel en zonder grote problemen worden afgerond. Vlaanderen pro-beerde nog eens erkenning te vinden voor zijn begrip van 'vrije doorgaande vaart',

28 Dat het een Waalse actie zou zijn geweest, is een mythe. Zie ook Wijffels, "Flanders and the Scheldt

question: A mirror of the law of international relations and its actors", p. 268, met een goed overzicht van de onderhandelingen (p. 261-278).

29 Verdragen van 26 april 1994 te Charleville-Mézières. NL-Trb, jrg. 1994, nr. 149 (Maas) en 150

(Schel-de). Duitsland, Luxemburg en Federaal-België werden waarnemer bij dit Maasverdrag.

30 Devos, "De Belgisch-Nederlandse verkeersverbindingen: Een historische inleiding", p. 26, schreef dat

Nederland in 1993 het HST-traject aan de waterverdragen koppelde. Dat is een mythe.

(26)

medezeggenschap op de Westerschelde, en zijn vermeende recht op 'aanpassing van de vaarweg aan de tegenwoordige en toekomstige behoeften van de scheep-vaart'. Uiteindelijk behield het zich slechts zijn rechten voor.32 De beide verdragen

werden begin 1995 ondertekend.33 In de jaren daarna kwamen de

Vlaams-Nederlandse betrekkingen in rustiger vaarwater, nam het vertrouwen toe en kon de bilaterale samenwerking op verschillende terreinen verder worden uitgebreid.

0.3 Schets van belangrijke thema's in de betrekkingen tussen

Noord en Zuid vóór 1800

Een aantal van de grens-, scheepvaart- en waterstaatskwesties die de betrekkingen tussen Nederland en België in de 19e en 20e eeuw verstoorden, had zijn oorsprong

of kende een voorgeschiedenis in de voorafgaande eeuwen. We onderscheiden voor de tijd tot 1800 drie bijzondere en samenhangende thema's die van belang waren voor die latere ontwikkelingen:

(1) Streven naar historische of veilige grenzen. (2) Aanleg van strategische waterstaatswerken.

(3) Theorie en praktijk van het rivierenrecht en mythes daarover.

Ad 1, streven naar historische of veilige grenzen

De oudste bekende militaire en bestuurlijke grenzen in de Nederlanden zijn de Ro-meinse rijksgrens aan de Rijn en de provinciegrens tussen Neder-Germanië en Noord-Gallië. Die laatste grens lag waarschijnlijk aan de zuidkant van de uitgestrek-te delta van de Schelde, het lauitgestrek-tere Zwin en kleinere stroompjes, uitgestrek-ter hooguitgestrek-te van het huidige Brugge. Aannemelijk is dat ze werd overgenomen door de (aarts)bisdommen en het 'Friese' Rijk (Frisia), die in de vroege Middeleeuwen ont-stonden. Het Frankische Rijk zal ter plaatse langs dezelfde grens zijn opgedeeld, zodat waarschijnlijk ook het Middenrijk en later het Duitse Rijk tot voorbij het Zwin reikten. In dat grensgebied van het oude Frisia probeerden de gravenhuizen van Vlaanderen en Holland-Zeeland vanuit het zuiden respectievelijk het noorden hun macht uit te breiden. Vlaanderen was daarin aanvankelijk het meest succesvol. Het gaf aanleiding tot een eeuwenlange strijd om Zeeland Bewestenschelde (Midden-Zeeland). De Hollandse graven – die zich zagen als opvolgers van de 'Friese' vorsten – wonnen uiteindelijk dat geschil. In het begin van de Tachtigjarige Oorlog hield een klein gebied aan de Vlaamse kant van de Westerschelde steeds de zijde van de op-stand. De Republiek kon het uitbreiden tot het huidige Zeeuws-Vlaanderen. Dit gebied en delen van Brabant en Limburg werden onder Staats bestuur gebracht.

32 De aanhef van het verdrag vermeldde: [Partijen zijn …] onverminderd de verdragen die tussen het

Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België werden gesloten over de Schelde [… het volgende overeengekomen].

33 Verdragen van 17 jan. 1995 te Antwerpen. NL-Trb, jrg. 1995, nr. 50 (Maasafvoer) en 51

(27)

Tijdens en na die oorlog bleek de zuidgrens van de Republiek en die van de Zuide-lijke Nederlanden niet veilig voor Spaanse en Franse aanvallen. De Republiek pro-beerde vanaf 1632 een eeuw lang een veiligheidszone of barrière onder haar con-trole te brengen. Het leidde tot tal van plannen en halve oplossingen die ten slotte allemaal mislukten, onder andere omdat er in het Zuiden weinig steun voor was. De geschiedschrijving daarover is verspreid, deels summier en vaak eenzijdig. Een bijzonder geval was het dispuut over het bezit van Maastricht en Overmaas, dat in 1672 aan Spanje zou zijn afgestaan. Die kwestie werd door historici niet steeds in het juiste verband geplaatst. Na de Belgische afscheiding van het Verenigd Konink-rijk der Nederlanden in 1830, en opnieuw in 1920, werden discussies gevoerd over de grenzen tussen Noord en Zuid. Dat had toen vooral te maken met het bezit van de Westerschelde, van de Maas bij Maastricht en van het tracé voor een Schelde-Maas-Rijnkanaal. Partijen verwezen daarbij naar de historische grenzen, al waren die vaak veranderd.

Ad 2, aanleg van strategische waterstaatswerken

De Romeinse bevelhebbers Drusus en Corbulo lieten bij hun noordgrens al strate-gische kanalen graven. Die moesten de verdediging, bevoorrading en troepenver-plaatsingen vergemakkelijken. Vanaf de 17e eeuw werden in de Zuidelijke

Neder-landen grote internationale kanaalprojecten ontwikkeld, voor de economische en de militaire oorlogsvoering. Ze hadden vooral tot doel de grote handelsstromen van Rijn en Maas van de Republiek naar Brabant en Vlaanderen af te leiden. Daar-naast konden ze als barrière dienen, om invallen uit het Noorden af te weren. Het belangrijkste was een plan voor een kanaal van Rijnberk (Rheinberg) aan de Rijn naar Venlo aan de Maas en van Maastricht naar Antwerpen. Ook buurlanden als het prinsbisdom Luik en Pruisen werkten in de 17e en 18e eeuw aan

kanaalpro-jecten die hen bevoorrechte eigen handelswegen moesten bieden. In de 19e eeuw

begon Napoleon aan een kanaalverbinding van de Rijn bij Nuijs (Neuss) via Venlo naar Antwerpen, buiten de Bataafse Republiek om. Koning Willem I kon zijn ka-naalplannen in het Zuiden niet afmaken. Het koninkrijk België streefde opnieuw naar eigen kanaalverbindingen met de Rijn, in de Delta en rechtstreeks naar het Duitse achterland. De manier waarop dat gebeurde, leidde tot heftige conflicten met Nederland.

(28)

van België in de 19e en 20e eeuw. Bij Luik en Maastricht tapte het steeds grotere

hoeveelheden Maaswater af, en leidde die via zijn kanalen voor bevloeiingen en scheepvaart in de richting van de Kempen en de Schelde. Daardoor werden op den duur bij lage Maasafvoeren de vaarmogelijkheden op de Gemeenschappelijke en de Nederlandse Maas ernstig bedreigd.

Ad 3, theorie en praktijk van het rivierenrecht en mythes daarover

Vanaf de 17e eeuw werd door belanghebbenden bij vrije riviervaart – zoals die van

Antwerpen – geregeld verwezen naar het Romeinse rivierenrecht. Dat zou daar-voor meerdere regels gesteld hebben. Een deugdelijke analyse van dat recht ont-brak veelal en wordt in sommige moderne handboeken nog steeds niet gegeven. Met name werd er niet op gelet dat vrije scheepvaart in het Romeinse Rijk alleen gold voor de eigen inwoners en op de eigen stromen van het Rijk. Internationaal rivierenrecht bestond nog niet, zoals mag blijken uit toenmalige praktijk. Ook een onderzoek naar de organisatie van de internationale handel en scheepvaart in de vroege en hoge Middeleeuwen en in het begin van de Nieuwe Tijd geeft dezelfde uitkomst. In latere eeuwen, toen sommige landen vrije toegang tot naburige wa-terwegen eisten, had men weinig oog meer voor de beperkingen waaraan kooplie-den en schippers vroeger gebonkooplie-den waren. Grotere conflicten tussen Noord en Zuid over doorvaartrechten ontstonden pas toen de Nederlanden – na een periode van vereniging onder de Bourgondiërs en de Habsburgers – verdeeld raakten in verschillende kampen. Toen werden op de Schelde en de Maas de rechtsregels toegepast die ook op andere grensoverschrijdende stromen golden. Bijzondere aandacht kreeg steeds de scheepvaartregeling ('sluiting') van de Westerschelde, die tijdens de Tachtigjarige Oorlog ontstond en in het verdrag van Munster (1648) werd vastgelegd. De geschiedenis van de onderhandelingen daarover, de rechts-gronden en de uitvoering in de praktijk werden nog nooit diepgaand onderzocht. Het gaf aanleiding tot hardnekkige mythes over de geschiedenis van het rivieren-recht. Vooral in de 18e eeuw voerden publicisten versimpelde politieke en

juridi-sche discussies over dat recht, met name het doorvaartrecht. Ik toets deze hier aan de denkbeelden van volkenrechtsgeleerden van de 16e tot de 18e eeuw. Vooral wat

Hugo Grotius erover geschreven heeft, blijkt slecht gelezen en begrepen te zijn. In de 19e en 20e eeuw vond een belangrijke ontwikkeling in de richting van vrije

scheepvaart op de internationale rivieren van Europa plaats. Die zou opgewekt zijn door de wetten en verdragen van de Franse revolutionairen rond 1800. De slotakte van het congres van Wenen van 1815, en haar bijlage XVI, zouden definitief een regime van volledig vrije en onbelemmerde riviervaart gevestigd hebben.34 In het

Belgisch-Nederlands scheidingsverdrag van 1839 werden de bepalingen daarvan

34 Slotakte (Wenen, 9 juni 1815), art. 108-117 en bijlage XVI. Parry, The consolidated treaty series, dl. 64,

(29)

bevestigd voor de Schelde.35 Volgens een sinds de jaren twintig van de 20e eeuw

vooral in Antwerpen gangbare lezing, zou België (Vlaanderen) daarbij recht gekre-gen hebben op onbeperkte aanpassing van de Westerschelde aan nieuwe behoeften van de scheepvaart. Deze theorie werd aangehaald in verschillende officiële Belgi-sche en Vlaamse nota's en in meerdere artikelen en handboeken uitgebreid be-schreven. Nederlandse replieken – die in de Belgische literatuur de 'minimalistische uitleg' van de betreffende verdragsartikelen werden genoemd – zijn zeldzaam.

0.4 Afbakening van het onderzoeksveld, onderzoeksvragen,

theses en doel van het onderzoek

Het was in verband met de begrensde omvang en duur van deze studie – bij de vereiste grondigheid – nodig het onderzoeksveld te beperken. Ik heb er om een aantal redenen voor gekozen mij vooral te richten op de oude voorgeschiedenis van de bilaterale betrekkingen, die van vóór 1800. Het begin van de 19e eeuw was

in veel opzichten een breukpunt. Vanaf het congres van Wenen en de Belgische onafhankelijkheid golden andere, modernere verhoudingen op het gebied van grenzen, scheepvaartverbindingen en rivierenrecht dan in de tijd daarvoor. Die brachten nieuwe strijdpunten, veelvuldige lange onderhandelingen en een groot aantal (ontwerp)'waterverdragen' mee. Over de periode ná 1800 is, in vergelijking met de voorafgaande, relatief veel geschreven.36 Die grotere en kleinere studies

hadden meestal betrekking op specifieke onderwerpen in een beperkte periode, vooral Scheldezaken. Die geschiedschrijving is allerminst afgehandeld. Ze kent nog mythes en belangrijke leemtes, en behoeft daarom kritisch onderzoek en commen-taar. Dat zal mijns inziens aanleiding geven tot een deugdelijker en genuanceerder oordeel over die kwesties. De basis daarvoor is aanwezig en de betreffende bron-nen en archieven zijn vrij eenvoudig toegankelijk. Wat anders is het gesteld met de oudere voorgeschiedenis van de bilaterale grens-, scheepvaart- en waterstaats-kwesties. Hiernaar wordt nog steeds veelvuldig verwezen, en ze speelt nog altijd een rol bij de beeldvorming in huidige kwesties. De verwijzingen naar de oude kwesties zijn meestal weinig precies, zonder aanhaling van originele bronnen. De literatuur erover is beperkt, versnipperd en niet erg bekend. Hierbij is op een aan-tal terreinen nog pionierswerk te verrichten. Ik behandel die bestaande literatuur, over uiteenlopende onderwerpen, achtereenvolgens in de volgende hoofdstukken. Ik maak één uitzondering voor wat betreft de afbakening in de tijd. In het naschrift bij deze studie ga ik kort in op de juridische aspecten van de Belgische (Vlaamse)

35 Scheidingsverdrag (Londen, 19 april 1839), art. 9. Parry, The consolidated treaty series, dl. 88, p.

427-443. Lagemans, Recueil des traités, dl. 2, nr. 166, p. 337-345. NL-Stb., 1839, nr. 26, met Nederlandse vertaling.

36 Onder vele noem ik Nil Disco & Alex van Heezik, Different strokes for different folks: 50 years of

agreements and disagreements in the Rhine, Meuse, Scheldt and Ems river basins, en de proefschriften

van Sander Meijerink, Conflict and cooperation on the Scheldt river basin, en van Hank Prins, De

(30)

aanspraak op voortdurende aanpassing van de Westerschelde aan de zich ontwik-kelende behoeften van de scheepvaart. Reden daarvoor is dat dit punt nog gere-geld in de literatuur verschijnt, dat het nooit formeel is afgedaan en dat partijen zich er hun rechten over hebben voorbehouden.

Mijn onderzoek van de oude voorgeschiedenis betreft de hiervóór in deze inleiding genoemde thema's, die een bijzonder belang hadden voor de latere ontwikkelin-gen: (1) het streven naar historische of veilige grenzen, (2) de aanleg van strategi-sche waterstaatswerken, en (3) de theorie en praktijk van het rivierenrecht en mythes daarover. Dat onderzoek ontleent zijn betekenis, wat de methode betreft, aan de volgende kenmerken en aanpak. Ik volg de onderwerpen over een lange periode in hun onderlinge samenhang, zodat ontwikkelingen en dwarsverbanden duidelijk worden. Daarbij breng ik de perspectieven van politieke geschiedenis, rechtsgeschiedenis en waterbouwkunde samen, wat in enkele gevallen tot nieuwe of beter onderbouwde conclusies leidt. Ik onderzoek zoveel mogelijk de oorspron-kelijke teksten en bronnen, ook de minder bekende, onbekende en moeilijk toe-gankelijke literatuur en archieven uit alle betrokken landen. Bestaande studies uit Nederland en België over het grensgebied – dat verhoudingsgewijs weinig aan-dacht kreeg – breng ik samen. Een aantal opmerkelijke en belangrijke teksten die niet eerder gepubliceerd werden, maak ik toegankelijk door ze, waar nodig met vertaling, als bijlage op te nemen. Een achttal geografische situaties van de Ro-meinse Tijd tot in de 18e eeuw, die in de hoofdstukken besproken worden,

verdui-delijk ik met kaarten.

Bij de drie bovengenoemde thema's onderscheid ik de volgende onderzoeks-vragen:

● Hoe ontstond de grens tussen Noord en Zuid, in het bijzonder die tussen Zeeland en Vlaanderen?

● Welke rechten hadden de graven van Holland-Zeeland en Vlaanderen in Zeeland Bewestenschelde?

● Hoe hebben de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden elk voor zich en sa-men geprobeerd hun zuidgrens te beschersa-men?

● Maakten de Zuidelijke Nederlanden in de 17e en 18e eeuw met recht aanspraak

op Maastricht en omstreken?

● Hebben de machthebbers in het Zuiden geprobeerd rivieren te verleggen om hun strategische of economische positie ten koste van het Noorden te versterken? ● Hebben ze geprobeerd door de aanleg van kanalen naar Maas en Rijn de

Repu-bliek af te snijden van zijn handel met het achterland, of een deel van die handel naar het Zuiden af te leiden?

● Heeft de Republiek de aanleg van dergelijke kanalen tegengewerkt of verhin-derd?

(31)

● Was de zogenaamde 'sluiting' van de Schelde een vooropgezet plan van de Sta-ten-Generaal? Hoe ontstond en ontwikkelde zich die 'sluiting', en wat beteken-de ze in beteken-de praktijk?

● Was de 'sluiting' van de Schelde de oorzaak van de economische neergang van Antwerpen en van de opkomst van Amsterdam en Rotterdam?

● Was het Schelderegime van de 17e en 18e eeuw verenigbaar met de

rechtsop-vattingen van die tijd?

Mijn theses, te bewijzen, zijn de volgende:

○ De 'historische' grens tussen Noord en Zuid lag niet aan de Ooster- of de Wes-terschelde, maar nog wat zuidelijker dan de huidige staatsgrens.

○ De formele rechten van de Hollands-Zeeuwse en de Vlaamse graven op de soe-vereiniteit in Zeeland Bewestenschelde waren beide verdedigbaar én betwist-baar, en op den duur onontwarbaar. De feitelijke macht lag bijna steeds bij de graaf van Holland-Zeeland.

○ De Republiek had goede veiligheidsredenen om in de Zuidelijke Nederlanden een bufferzone of barrière te scheppen. Meer samenwerking tussen, of samengaan van, Noord en Zuid had wellicht oorlogen en landverlies kunnen voorkomen. ○ De eis van de Spaanse en Oostenrijkse onderhandelaars tot overdracht van

Maastricht en omgeving was in oorsprong politiek opportunistisch en later ju-ridisch gekunsteld en ongegrond.

○ Machthebbers in het Zuiden gebruikten vanaf de Romeinse Tijd met meer of minder succes rivierverleggingen als militair of economisch strijdmiddel. ○ Ze streefden vanaf de 17e eeuw met of zonder succes naar eigen

kanaalverbin-dingen met de Maas en de Rijn om (een deel van) de rivierhandel van het Noor-den naar de eigen handelssteNoor-den af te leiNoor-den.

○ Die projecten mislukten door financiële, technische en intern politieke proble-men. De Republiek speelde daarbij nauwelijks een rol.

○ Vrije grensoverschrijdende rivierscheepvaart vóór de 19e eeuw is een mythe.

○ De 'sluiting' van de Schelde was geen vooropgezet plan van de Staten-Generaal, noch bij het Twaalfjarig Bestand noch bij de vrede van Munster. Amsterdam zag er aanvankelijk niets in. De 'sluiting' betekende dat goederen aan de kust over-geslagen en in- en uitgeklaard moesten worden. De economische impact ervan was relatief beperkt, naast die van de eigen maatregelen van de regering in Brussel.

○ De neergang van Antwerpen en de opkomst van Amsterdam hadden weinig met de 'sluiting' van de Schelde te maken. Er zijn diverse andere oorzaken aan te wijzen.

○ Het Staatse Schelderegime van de 17e en 18e eeuw was in overeenstemming met

(32)

gericht op zowel de historische, rechtshistorische als technische aspecten. Het was daarbij nodig verschillende onderwerpen tot in schijnbare details te behandelen, om verklaringen aan het licht te brengen en de nuances van de geschiedenis duide-lijk te maken. Bijzondere aandacht wordt besteed aan oorspronkeduide-lijke bronnen die tot nu toe niet gebruikt of verkeerd begrepen werden. Dit moet op de eerste plaats leiden tot beantwoording van de genoemde onderzoeksvragen. Mijn nevendoel was een aantal afzonderlijk leesbare hoofdstukken of monografieën te schrijven over episoden uit de geschiedenis die gewoonlijk niet uitvoerig en volledig aan de orde kwamen.

0.5 Korte inleiding op de afzonderlijke hoofdstukken en de

bijlagen

De zes hoofdstukken behandelen opvolgende, elkaar soms overlappende episoden van de bilaterale betrekkingen vóór 1800. Ze gaan over afzonderlijke historische onderwerpen, die te maken hebben met één of meer van de gekozen thema's. In elk hoofdstuk wordt ingegaan op de theorie en de praktijk van het rivierenrecht van de betreffende periode.

Ad hoofdstuk 1, (water)staat van het Deltagebied in de Romeinse Tijd

Enkele oude bilaterale kwesties tussen Noord en Zuid hebben hun wortels of vin-den hun voorafspiegeling in gebeurtenissen, omstandighevin-den en verhoudingen in de Romeinse Tijd. Zo heeft de grens tussen de Romeinse grensprovincie Neder-Germanië (Germania Inferior) en Noord-Gallië (Gallia Belgica) waarschijnlijk in de vroege Middeleeuwen voortbestaan als grens van deelrijken en (aarts)bisdommen, en als scheidingslijn tussen de Frankische rijken. Veelal werd gedacht dat die grens aan de latere Westerschelde lag, maar er zijn redenen om haar een stuk zuidelijker aan te nemen. Ik onderzoek verder de onduidelijke klassieke berichten over Ro-meinse waterwerken in en aan de Rijn, te weten een verlegging van de Waal naar de Nederrijn en enkele verbindingskanalen. Die moesten bescherming bieden te-gen invallen vanuit het Noorden en veilige eite-gen scheepvaartroutes scheppen. Deze projecten hadden opvallende overeenkomsten met plannen in de Spaanse, Franse en zelfs Nieuwste Tijd. Ik probeer deze waterwerken aan de hand van mo-derne waterbouwkundige en archeologische inzichten zo goed mogelijk te plaat-sen. Kaart 1 en 2 geven een schets van de Romeinse grenzen en kanalen in de 1e

(33)

Ad hoofdstuk 2, ontstaan, bloei en verdeling van Frisia, 5

e

-12

e

eeuw

Zeeland maakte deel uit van het 'Friese' Rijk (Frisia), het losse samenwerkingsver-band van 'Noordzeegermanen' die zich in de verlaten kuststrook van de Sincfal tot de Wezer hadden gevestigd. Dit Rijk kon enkele eeuwen zijn zelfstandigheid of zelfbestuur naast of binnen het Frankische Rijk handhaven. Ik onderzoek in dit hoofdstuk de aanwijzingen dat 'Zeeuws Friesland' zich heeft uitgestrekt over het hele toenmalige schorren- en veengebied tot op de rand van de hoge gronden, het oudste Brugge en Gent daarbij inbegrepen. Dit is van belang omdat de literatuur over Frisia zich vooral richt op het centrum van het gebied en weinig ingaat op de geschiedenis van de zuidrand ervan. In het verlengde daarvan ga ik na hoe de 'Friese' grens de landscheiding tussen het Middenrijk (daarna het Duitse Rijk) en het Westrijk (Frankrijk) kan hebben bepaald. Ik volg de verdere vorming van de rijksgrens en die tussen de opkomende machten van Vlaanderen en Holland-Zeeland. Het ontstaan van de kwestie Zeeland Bewestenschelde was daarvan een onderdeel. Kaart 3 geeft een schets van zuidelijk Frisia in de vroege Middeleeuwen. Ik ga ten slotte in op de organisatie van handel en scheepvaart in die periode, in het bijzonder op de rechten en beperkingen voor vreemdelingen. Dat plaatst de discussies in latere eeuwen over het doorvaartrecht in perspectief.

Ad hoofdstuk 3, strijd om Zeeland Bewestenschelde, ca. 1100-1329-1568

De graven van Vlaanderen slaagden erin de macht te verwerven in de zuidrand van 'Zeeuws Friesland', en de 'Friese' graven daar te verdrijven. Ook kregen ze invloed in Zeeland Bewestenschelde (Midden-Zeeland tussen de huidige Ooster- en Wester-schelde). Het leidde tot een eeuwenlange strijd om de soevereiniteit over dat gebied tussen de Hollands-Zeeuwse en Vlaamse graven. De Rooms-Koning, de Franse en Engelse koning en de landsheren van bijna alle omliggende gebieden raakten erbij betrokken. Ik onderzoek de rechtspositie van de beide gravenhuizen, de waarde van het rijksrecht in deze, de uitkomsten van oorlogsvoering en buitenlandse interven-ties, en de (on)doelmatigheid van bemiddelingsconferenties en scheidsgerechten. Doordat het Hollands-Zeeuwse gravenhuis in de 14e eeuw definitieve bevestiging

verwierf van zijn soevereiniteit in Bewestenschelde, kon een samenhangend gewest Zeeland ontstaan. Dat ontwikkelde zich later min of meer los van Holland als aparte provincie. Het betekende ook dat de rechtsmacht van Zeeland zich uitstrekte over de Honte en Westerschelde. Kaart 4 geeft een beeld van Zeeland Bewesten- en Be-oostenschelde rond 1300. In de 15e eeuw legde Zeeland daar de basis voor een

ei-gen tol- en douanesysteem. In de 16e en 17e eeuw raakte dat steeds meer verweven

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In deze pilot Herijken toezicht op voor- en vroegschoolse educatie (vve) en kinderopvang onderzoeken we onder andere of de gemeente en de schoolbesturen zicht hebben op de kwaliteit

Een gemeentelijke samenvoeging bedreigt lokale identiteiten dus niet doordat deze door de fusie verwateren, maar door de onzekerheid over hoe men de belangen en keuzes die met

Namens de NBPB (Nederlandse Beroepsvereniging voor Professionele Bewindvoerders) vragen wij uw aandacht voor deze brief.. Wie

Door duidelijke regels en afspraken hoopt het team een klimaat te scheppen, waarin kinderen, leerkrachten en ouders zich veilig en geaccepteerd voelen, en waarin een ieder

• In eerste aanzet alleen gekozen voor Poortwachter+ en Diagnosetool, vooral voor doelmatigheid. • In 2016 wet Taaleis geïmplementeerd in SZeebra, waardoor werkproces in SSD

rffant naar- mate Gods Zoon meer heeÍt geleden, kunnen wij daaruit afleiden, hoe afschuwelijk onze zonden zijn en welk een afschuw God ervan heeft, aangezien (gelijk

Bovendien zijn de 422 euro die je moet be- talen voor de computer en bijbe- horende programma’s niet goed- koop, als je moet rondkomen met een leefloon of

Broers Steven (links) en Brecht (rechts) Dujardyn hebben al meer dan vijftien jaar samen een smederij.. © Ambacht in