• No results found

De macht van de politiek en de herinnering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "De macht van de politiek en de herinnering"

Copied!
107
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

De macht van de politiek

en de herinnering

De Japanse ‘revolutie’ van 1993 en haar betekenis

voor het dominante collectieve geheugen met

betrekking tot oorlogsmisdaden begaan tijdens de

Pacific Oorlog (1931-1945)

Julian Admiraal S1565524

Julian_admiraal@hotmail.com Definitieve versie masterscriptie

(2)

2

Inhoud

Inleiding ... 4

I Theoretisch kader: collectieve geheugen als artefact en ‘collectieve’ omgang met het oorlogsverleden ... 9

Collectief geheugen als artefact ... 9

Dominant en oppositioneel geheugen ... 12

Mnemonic institutions, de pottenbakkers van het collectieve geheugen ... 15

Ministerie van Onderwijs, royeren van onderwijzers en tekstboeken ... 15

Vrouwe Justitia ... 16

Meer dan plaatjes kijken: musea ... 17

Oorlogsmisdaden en globalisering ... 21

II ontwikkelingen 1945-1989 met betrekking tot de omgang met het oorlogsverleden ... 25

1945-1952: SCAP en het oorlogsverleden ... 25

Discontinuïteit: projectie en een grondwet ... 27

De bureaucratie die bleef zitten ... 29

Keizer Hirohito ... 33

‘reverse course’ ... 35

De nalatenschap van de SCAP ... 38

Conservatief versus progressief ... 40

Dominante Geheugen na 1952 tot 1993 ... 41

Progressieven en het contra-geheugen ... 52

III Gebeurtenissen die de status quo deed wankelen ... 61

De Sarariman in ondergoed, troostmeisjes, neonationalisme, regionalisme en het testament van de Showa keizer ... 62

IV The roaring nineties, politiek en oorlogsverleden tussen 1993-1996 ... 67

Een nieuwe wind met beperkte windrichtingen ... 69

De resolutie van 9 juni 1995: De resolutie om de vastberadenheid tot vrede nieuw leven in te blazen gebaseerd op lessen geleerd uit het verleden... 71

(3)

3

Voorstanders van het oude dominante discours komen in opstand ... 78

Conclusie ... 94

Bibliografie... 99

Directe bronnen (resoluties en verklaringen) ... 99

Artikelen ... 100

Banden ... 104

(4)

4

Inleiding

Een Zweedse vriend was samen met zijn Japanse vriendin naar Nederland gekomen om, zoals zij zelf zeiden, mij te bestuderen in mijn natuurlijke habitat. Ik zou hen

verwelkomen met een rondtrip door Nederland waarbij een bezoek aan Amsterdam niet mocht ontbreken. Daar stonden we dan, in het Anne Frankhuis, te kijken naar

afbeeldingen van concentratiekamp-gevangenen, door de Nazi’s uitgehongerd en vervolgens systematisch vermoord. Mijn vrienden keken geschokt naar de

onmenselijkheden die gepaard gingen met de Tweede Wereldoorlog. De Japanse vriendin had desondanks een verbaasde blik in haar ogen waardoor zij haar vriend uitnodigde een simpele vraag te stellen: “sore, shitteru?” (ben je hier mee bekend?). “Iya, shiranai yo” (nee nog nooit gezien), antwoordde ze. Mijn Zweedse vriend en ik keken elkaar verbaasd aan: ze had nog nooit van de Holocaust gehoord.

Nog niet helemaal van mijn stuk gebracht bedacht ik me dat zij uit Japan kwam. In Japan richt men zich waarschijnlijk eerder op de oorlog in de Pacific, dan in Europa. Immers, hoeveel Nederlanders zijn bekend met de atrociteiten begaan door de Japanners tijdens de Pacific Oorlog? Toen ik me dit bedacht vroeg ik haar of ze wist van Japanse oorlogsmisdaden. Alweer kreeg ik een verbaasde blik, ook hier had ze kennelijk nog nooit van gehoord. Zelfs toen ik het onderwerp meer specificeerde, door onder andere het fenomeen van ianfu (troostmeisjes) te noemen, bleef ze me vragend aankijken. Nu pas drong het tot me door waar de Japanse historicus Ienaga Saburō tegen gestreden heeft. Net als andere overheden tracht de Japanse overheid het basis- en middelbaar onderwijs onder andere te gebruiken om een positieve collectieve identiteit onder de bevolking te bevorderen. De Japanse overheid praktiseert, of heeft dit de afgelopen 55 jaar gedaan, haar geschiedenis op de wijze die de conservatieve hoogleraar Fujioka Nobukatsu in de jaren ’90 voorstelde. Volgens Fujioka moet de overheid pragmatisch gebruik maken van het verleden teneinde een collectief geheugen te creëren waarop de staatsburger trots kan zijn.1

1

(5)

5 Geschiedenis is niet iets wat volkomen vastgelegd is door historici – of andere

geleerden, instituties et cetera – maar kan in meerdere mate gezien worden als iets dat contingent is. De geschiedenis is als zachte klei, dat eigenlijk nooit de oven in wordt geschoven. Enerzijds komt dit door de toename aan bewijsmateriaal, anderzijds doordat historici geschiedenis bedrijven vanuit een steeds veranderende context. Vaak gaan beide verklaringen hand in hand met elkaar, zodat de geschiedenis nooit een vaste vorm

aanneemt.2 Dat de geschiedenis niet vast is betekent dat deze deels doelbewust gevormd kan worden. Dan rijst als snel de vraag: in hoeverre is de vorming van het verleden bestuurbaar? Er moeten namelijk wel pottenbakkers zijn die de klei constant van vorm veranderen. Sociologen noemen dergelijke pottenbakkers, ‘mnemonic institutions’.3 Een moderne natiestaat is een dergelijk voorbeeld van een mnemonic institution. Een overheid tracht haar burgers bijeen te houden door een collectief (dominant) narratief te fabriceren – overigens slechts een deel van het totale (master) narratief – die moet zorgen voor een collectief besef onder de bevolking. De overheid zet haar bevolking via het onderwijs een bepaald narratief voor. Een Nederlands voorbeeld is de invoering van het Vaderlandse canon. Een Japans schoolvoorbeeld is de schoolboekenkwestie, waarbij de hierboven reeds genoemde Ienaga een positie innam tegen de overheid.

De overheid kan dus onder andere via schoolboeken voor leerlingen het collectieve geheugen beïnvloeden en zo een dominant narratief (over het Japanse verleden)

verstevigen (of bewerkstelligen). Hier tegenover staan organisaties – of personen zoals Ienaga – die niet aan de overheid gerelateerd zijn en zich trachten te verzetten tegen de overheid. Zij wijzen het dominante narratief van de hand. Deze oppositionele krachten bewerkstelligen op hun beurt oppositionele narratieven, met andere identiteiten tot gevolg. De collectieve identiteit is een smeltkroes van discoursen afkomstig van verschillende machten. Deze machten zijn bijvoorbeeld het Ministerie van Onderwijs, verscheidene non-gouvernementele organisaties (ngo’s), personen met autoriteit zoals universitaire

2

Robert C. Williams, The historian’s toolbox: a student’s guide to the theory and craft of history ( New York 2003) 122-125.Een voorbeeld van beide oorzaken is de dood van Keizer Hirohito in 1989. De sluimerende aanwezigheid van Keizer Hirohito op de troon had in grote mate de discussie omtrent Japanse verantwoordelijkheid voor het agressieve oorlogsverleden gedempt. Bij zijn dood ontstond er niet alleen een geheel nieuwe context, maar, mede door deze veranderende context, kwam er ook nieuw

bewijsmateriaal naar voren.

3

(6)

6 professoren, maatschappelijke criticasters, et cetera. Sommigen staan een oppositioneel, anderen een dominant narratief voor.

De vorming van de collectieve identiteit is tevens onlosmakelijk verbonden met de politiek. Het dominante narratief is afhankelijk van wat er zich zoal op het politieke toneel afspeelt. In dit onderzoek zal de relatie tussen het dominante narratief en de Japanse politieke ontwikkelingen in de jaren ’90 centraal staan. Ik zal mij laten leiden door de volgende vraag: In welke mate had de machtswisseling in de Japanse politiek in 1993 gevolgen voor het dominante collectieve geheugen met betrekking tot

oorlogsmisdaden begaan door het Japanse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog? Waarom heb ik gekozen voor een relatie tussen het dominante narratief en de

politieke crisis in Japan tijdens de jaren ’90? Het historische discours omtrent de omgang met het oorlogsverleden veranderde in de jaren ’90 aanzienlijk. Een breed scala aan historici en andere wetenschappers heeft reeds getracht deze verandering in de jaren ’90 te verklaren aan de hand van verschillende opmerkelijke gebeurtenissen. Enkele

voorbeelden van dergelijke gebeurtenissen aangedragen door wetenschappers zijn: het einde van de Koude Oorlog in 1989, het in datzelfde jaar overlijden van Keizer Hirohito, het barsten van de financiële zeepbel in 1991, de aanslagen van Ōmu Shinrikyō in 1995 die 5000 gewonden en een dertigtal doden tot gevolg had en de aardbeving in Kobe, die de hoge commerciële wolkenkrabbers, het symbool voor welvaart, voorspoed en

modernisatie, met de grond gelijk maakte. Deze gebeurtenissen confronteerden Japan met zijn verleden, een verleden dat vijftig jaar sluimerend op de achtergrond lag, en

bespoedigde de noodzaak tot Japanse zelfreflectie. Wetenschappers hebben relaties tussen deze evenementen en een verandering in het dominante en oppositionele narratief reeds gelegd. Ofschoon meeste historici de politieke gebeurtenissen in de jaren ’90 wel bespreken ontbreekt echter een visie waarin het breekpunt van 1993 centraal staat. Deze paper tracht deze lacune in te vullen.

Volgens de historicus John. W. Dower zijn er gemakkelijk oorzaken te vinden voor de blijvende internationale ontevredenheid hoe Japan omging met zijn oorlogsverleden.4 Door verschillende oorzaken is het Japanse parlement vanaf 1949 gedomineerd geweest

4

(7)

7 door conservatieve fracties die in 1955 bijeenkwam als de Jiyūminshutō (Liberale

Democratisch Partij – LDP). Het electoraat, de basis voor de macht van de LDP, voelde nog steeds een sterke betrokkenheid met de twee miljoen soldaten en matrozen die sneuvelden tijdens de Tweede Wereldoorlog. Doordat de LDP Japan tot 1993

onafgebroken regeerde werden negatieve handelingen tijdens de Tweede Wereldoorlog 44 jaar lang zo veel mogelijk naar de achtergrond gedrukt, en bekommerde de Japanse regering zich weinig om slachtoffers die gestorven waren en geleden hadden onder het juk van Japanse agressie. Tot grote ergernis van de betrokken naties en de internationale gemeenschap, die eisten dat Japan volledige verantwoordelijkheid moest nemen. Met de daarmee gepaard gaande consequenties. Japan heeft vlak na de Tweede Wereldoorlog verscheidene schadevergoedingen vastgesteld en na verloop van tijd uitbetaald. Echter is wel gebleken dat deze regelingen veelal de daadwerkelijke slachtoffers niet hebben bereikt. Wanneer we deze situatie in ogenschouw nemen is de kans groot dat de machtwisseling gevolgen heeft gehad voor het verwerken van oorlogsverleden. Zoals later in deze paper duidelijk zal worden werden de nieuwe partijen die aan de macht kwamen in 1993 geconfronteerd met een gefossileerd probleem: een veertigjaar durende ontkenning van het oorlogsverleden, wat de Japanse internationale status in slecht daglicht stelde.

Als eerste zal ik een kort theoretisch kader schetsen met verscheidene theorieën omtrent de rol van de staat bij het vormen van een dominant collectief geheugen.

Verscheidene voorbeelden zullen de revue passeren, waarbij ik mij niet zal beperken tot voorbeelden uit Japan om aan te geven dat de beschreven theorieën ‘universeel’

toepasbaar kunnen zijn. Vervolgens zal ik een historische context schetsen. Hierin zal ik behandelen hoe er voor 1993 omgegaan is met de negatieve handelingen tijdens de Pacific Oorlog en de nadruk leggen op de rol die de politiek hierin speelde. Hierin zullen verschillende narratieven aan bod komen. Onder andere het gedirigeerde narratief door de Amerikanen en de ‘stijlfiguur’ van Hiroshima. Tevens zal de oppositie van Ienaga de revue passeren en de verontschuldigingen voor in het verleden begaande

oorlogsmisdaden door de Japanse regeringen. Vervolgens zal de jaren ’90 behandeld worden. Deze jaren gingen gepaard met opmerkelijke gebeurtenissen die de

(8)
(9)

9

I Theoretisch kader: collectieve geheugen als artefact en

‘collectieve’ omgang met het oorlogsverleden

Collectief geheugen als artefact

Net zoals er niet zoiets bestaat als een homogeen volk, bestaat er ook niet zoiets als een collectief geheugen dat letterlijk door alle burgers van een natie gedeeld wordt. In de 19e eeuw spraken historische theoretici en voorlopers van de sociologie nog over het volk als lichaam, een geheel dat handelt en actie onderneemt. Om de werkelijkheid om ons heen te verklaren is het nu eenmaal handiger om naties te bezien als handelende instanties. Ook in Japan werd er een term uitgevonden die de essentie van Japan als natie moest reflecteren: de kokutai (koku betekent land, tai betekent lichaam). Het dagelijks gebruik, zelfs in kwaliteitskranten, van proposities als ‘het volk wil’ en ‘het volk denkt’ geeft aan dat een dergelijk idee nog steeds aan de orde van de dag is. Schijnbaar heeft de mens meer belang bij het systematiseren van de ‘werkelijkheid’, in plaats deze op pluriforme wijze bij de horens te vatten.

Het collectieve geheugen is net als ‘het volk’ heterogeen. Er bestaat niet zoiets als de essentie van het volk maar deze term valt wellicht het beste te begrijpen als de

representatie van een ingewikkelde constructie. Deze constructie is echter wel gestoeld op een collectief verleden. Graag zou ik spreken van een mengelmoes van verschillende historische narratieven (verhalen, een geschiedenis) die op hun beurt ook weer bestaan uit verschillende delen. Om praktische redenen hebben sociologen en historici het collectieve geheugen in tweeën gesplitst.5 Zo zijn er narratieven die een dominant

5

De dimensies van het collectief geheugen zoals onderzocht door menswetenschappers zijn nagenoeg eindeloos. Jan Assmann spreekt bijvoorbeeld van een onderscheid tussen communicatieve geheugen en culturele geheugen, waarbij hij bij het eerstgenoemde het geheugen bedoelt van een generatie die het evenement daadwerkelijk heeft meegemaakt. Met cultureel geheugen bedoelt hij het collectief geheugen dat onafhankelijk is van zijn draagers. M. Halbwachs maakt ook een dergelijke onderscheid. Anderson, om nog maar een dimensie te noemen benadrukt de verhouding tussen het collectief geheugen en de collectieve identiteit en legt daarbij de nadruk op de verschuiving van een natie naar een ‘horizontale maatschappij’ dat ontstaat door de constante benadrukking van institutionele machten op staatssymbolen en woorden. Voor meer gedetaileerde informatie zie het artikel van D. Levy en N. Sznaider, ‘Memory Unbound, the

(10)

10 (officieel) geheugen vormen en narratieven die thuishoren in het volksgeheugen.6 Later zal ik terugkomen op deze tweedeling.

Sinds Emile Durkheim zijn er verscheidende theorieën ontstaan omtrent het collectieve geheugen. De Franse socioloog Maurice Halbwachs, een leerling van Durkheim, heeft de theorie met betrekking tot het collectieve geheugen verder

uitgebouwd en kan daardoor tot een van de grondvaders van het collectieve geheugen gerekend worden. Zijn belangrijkste bijdrage in het kader van dit essay is het onderscheid tussen het sociale geheugen en historische geheugen (Jan Assmann noemt

laatstgenoemde vorm van collectief geheugen het culturele geheugen). Het sociale geheugen bestaat uit het werkelijk ervaren gebeurtenissen en evenementen door een generatie, of in elk geval een deel daarvan. Mensen hebben het stukje verleden daadwerkelijk aan den lijve ondervonden. Slechts een minderheid van de Japanse bevolking, bijvoorbeeld, heeft de terreur van de Japanse ‘thought police’ atoombommen en bombardementen aan den lijve ondervonden. Dit geldt ook voor de verovering van Nanking in 1937, de chemische oorlogsvoering en experimenten gedaan in Mantsjoerije of het bestaan van ‘troostmeisjes’. Het historische geheugen daarentegen heeft zich losgemaakt van zijn ‘drager’ en is gevormd door films, boeken, onderwijs en vakanties. Het historische geheugen is door zijn vorm meer contingent is daarmee houdbaarder dan zijn sociale tegenpool. Volgens D. Levy en N. Sznaider is het collectieve geheugen van meeste landen gevormd door bovenstaande representaties zoals boeken, films en dergelijke.7 Wanneer het zal gaan over het collectief geheugen in dit essay, zal daar meestal het historische geheugen bedoeld worden. Overigens moet wel opgemerkt dat de grens tussen beide soorten geheugen moeilijk getrokken kan worden. Beide zullen elkaar op sommige punten overlappen of zelfs ten dele vervangen.

De Amerikaanse antropoloog/politicoloog Benedict Anderson, die zijn theorieën gedeeltelijk baseert op het gedachtegoed van Halbwachs, vergelijkt de werking van het

Dit onderzoek zal zich beperken tot het onderscheid in dominant (officieel) en oppositioneel (onofficieel) geheugen. Uiteraard zullen de ideeen van Halbwachs, Assmann, Sznaider en andere theoretici blijvend de revue passeren daar zij een onmiskenbare stempel gedrukt hebben op de studie naar het collectieve geheugen en de werking en het ontstaan hiervan.

6

Vandaar dat Dower in zijn artikel ‘”An aptitude for Being Unloved”’ op pag. 222 en zijn gebundelde werk War and Memory in Japan spreekt van verschillende soorten geheugen, die allemaal een ander beeld vormen over het oorlogsverleden.

7

(11)

11 collectieve geheugen met het individuele geheugen. Veel door ons zelf meegemaakte gebeurtenissen kunnen we ons niet meer herinneren. Hiervoor zijn we overgeleverd aan het geheugen van anderen. Veel volwassenen die geconfronteerd worden met een kinderfoto, bijvoorbeeld, kunnen de afgebeelde gebeurtenis niet voor de geest halen. Ouders of grootouders leggen in dat geval meestal uit dat de afgebeelde persoon op die foto, jij bent, spelend met de buurjongen in het opblaasbadje. Uit deze verwarring ontstaat een identiteitsproces: die persoon daar afgebeeld, dat ben ik…8

De hierboven genoemde vorm van geheugenverlies geldt niet alleen voor het

moderne individu, maar ook voor de natiestaat. De ouders en grootouders worden bij het reconstrueren van het collectieve verleden vervangen door overheden en

non-gouvernementele organisaties en personen, onderwie veel historici, die op hun beurt zorgen voor verscheidene narratieven. Net als het door (groot)ouders gereconstrueerde geheugen van individuen en de kneedbare klei der geschiedenis is het collectief geheugen een artefact. 9 Dit artefact bestaat weliswaar uit feitelijke ingrediënten. Maar hoe

bijvoorbeeld historici klei omtoveren tot verschillende vazen is onder andere afhankelijk van de interpretatie of waarde die men hecht aan bepaalde feiten.

Aan de hand van deze gedachtegang verklaart Anderson het opkomende nationalisme van begin 19e eeuw. Door een groep, die zich ‘nationalistisch’ verbonden voelde met elkaar werd een imagined community gecreëerd. Dit artefact – imagined community – was in de 19e spontaan door groepen weliswaar ontstaan, maar nadien, zo stelt Anderson ‘they became ‘modular,’ capable of being transplanted, with varying degrees of self-consiousness, to a great variety of social terrains, to merge and be merged with a correspondingly wide variety of political and ideological constellations.’10

Academica Nozaki Yoshiko beaamt de visie van Anderson:

‘Narratives of the past construct (and reconstruct) personal identities, and as such they “persuade [persons] to act in ways they might not otherwise act.” in particular, narratives of “nation” and a nation’s past are powerful tools that can

8

Benedict Anderson, Imagined communities (New York 2006) 204-205. Het voorbeeld is ook van Anderson.

9

Anderson, Imagined, 204-205.

10

(12)

12 involve people in a shared sense of identitiy, clarifying who “we” are and where “we” come from.’11

Bij de bewuste omgang met en creatie van de identiteit door overheden speelt de geschiedschrijving een cruciale rol. George Orwell heeft dit treffend beschreven in zijn magnum opus: Nineteen Eighty-Four. De hoofdpersoon in het boek, Winston Smith, werkt bij het ministerie van Waarheid en is verantwoordelijk voor het onderhouden en schrijven van het dominantie narratief dat aan de basis staat van de centrale identiteit. 1984 fungeert als spreekbuis voor een van Orwells bekendste uitspraak: ‘whoever controls the past, controls the future. Whoever controls the present, controls the past.’12 Met andere woorden: de overheid beschikt over de grootste machtmiddelen om het verleden te scheppen en controleert daarmee de toekomst. De overheid is de macht die het dominante geheugen controleert.

Dominant en oppositioneel geheugen

Sociologen noemen de door de overheid en andere officiële instanties ontworpen narratieven het dominante geheugen. Met behulp van dergelijke narratieven tracht de overheid de eenheid onder haar burgers te bevorderen. Dit doet zij door haar burgers een gedeelde identiteit te laten inbeelden. Verscheidene academici wijzen dan ook op het verband tussen het collectieve geheugen en de nationale identiteit.13 Het controleren van het verleden door middel van het genereren van een dominant narratief heeft zo een pragmatisch doel: zorgen voor stabiliteit onder de bevolking.14

11

Nozaki Yoshiko en Inokuchi Hiromitsu, ‘Japanese education, nationalism, and Ienaga Saburō’s textbook lawsuits’, verschenen in Hein, Censoring history, 96-126. Aldaar 119.

12

George Orwell, Nineteen Eighty-Four (Londen 1949) 37.

13

Tsutsui Kiyoteru, ‘The trajectory of perpetrators’ trauma: mnemonic politics around the Asia-Pacific War in Japan’, Social Forces, 2009 vol. 87, 3, 1389-1422. Aldaar 1391. Op deze pagina verwijst Tsutsui naar een heel scala aan sociologen die de link tussen het collectieve geheugen en de nationale identiteit bevestigt.

14

(13)

13 Het dominante narratief is officieel, i.e. het is vanuit overheidswege, en handelt enkel vanuit het belang of interesse van de overheid.15 De overheid, en ook de natie, is gebaat bij een bruikbaar verleden. Om dit te bewerkstelligen is het nodig bepaalde

gebeurtenissen uit het verleden buiten het officiële narratief te houden en dus als het ware te ‘vergeten’.16 Toen de Verenigde Naties in 1997 besloten een tribunaal in te stellen om oorlogsmisdadigers van de Rode Khmer te veroordelen bijvoorbeeld, reageerde de toenmalige Cambodjaanse premier Hun Sen nogal terughoudend: ‘Een rechtszaak haalt de wonden open en leidt tot mogelijke instabiliteit [onder de bevolking]’.17 De

Cambodjaanse overheid hechtte ogenschijnlijk meer waarde aan nationale cohesie dan naar een eventuele zoektocht naar de mogelijke waarheid.

Hierboven genoemd voorbeeld is slechts een van vele manieren die een overheid kan gebruiken om een bepaalde identiteit te bewerkstelligen. Maar het vergeten van

belangrijke, soms traumatische gebeurtenissen, en het herinneren van louter heroïsche evenementen kan problemen opleveren. Het gebrek aan interesse voor het verleden of het opzettelijk vergeten van het verleden – of bepaalde delen juist ophemelen – werkt niet alleen autoritarisme en utopisme in de hand, maar ook verzet.18 De Amerikaanse antropoloog Gunn Allen onderstreept dit probleem wanneer zij stelt dat ‘the root of oppression is loss of memory’.19 Niet alleen amnesie veroorzaakt protest. Wanneer de door de instanties opgedrongen herinneringen niet overeen komen met het individuele geheugen van de burger, treedt hetzelfde mechanisme in werking. Deze oppositie brengt nieuwe inzichten en narratieven aan het daglicht die vaak tegen het officiële discours ingaan. In de woorden van Halbwachs wijkt het historische geheugen dan te veel af van het sociale geheugen.

Anders dan Halbwachs en de historicus Eric Hobsbawm erkent Anderson in zijn theorie ook een macht die ingaat tegen het dominante discours. Hobsbawm en Halbwachs gaan er simpel gezegd vanuit dat de staat het octrooi heeft voor het creëren van het

15

Ibidem. Anderson noemt het alleen geen dominant of officieel narratief/geheugen, maar officieel nationalisme.

16

Misztal, Theories, 17.

17

Elske Schouten, ‘Niet huilen tijdens elektrische schokken: tribunaal in Cambodja haalt wonden open’, verschenen in De Groene Amsterdammer, 2010, vol. 134, nr. 29, 18-21. Aldaar 19.

18

Misztal, Theories, 15.

19

P. Gunn Allen, ‘Who is your mother? Red roots of white feminism’ verschenen in: Charles Lemert,

(14)

14 collectieve verleden. Hun denkmodel, die Misztal aanduidt met ‘the presentist memory approach’, kunnen wetenschappers goed gebruiken om het opkomende nationalisme in de 19e eeuw te verklaren, maar is minder in de wieg gelegd voor de analyse van

democratische staten.20 Aangezien Japan officieel een democratische staat is zal ik daarom aangewezen zijn op het idee van meerdere narratieven – zowel een dominante als een oppositionele – in plaats van het idee dat slechts een narratief garant staat voor een zo goed mogelijke representatie van de werkelijkheid – voor zover dat mogelijk is. Het idee van een oppositioneel geheugen is afkomstig van de Franse menswetenschapper Michel Foucault. Volgens Foucault brengt een grondige studie naar het oppositionele discours of counter memory meer kennis aan het licht dan het reeds door iedereen begrepen

oppositionele discours.

Foucault en Anderson zijn niet de enige academici die overtuigd zijn van een zekere tweedracht in het collectieve geheugen van een natie. De meeste historici die het Japanse oorlogsverleden trachten te verklaren gaan ook uit van een ambivalente Japanse

maatschappij. Voorbeelden zijn de Japanoloog/historicus John W. Dower en de Japanse academici Nozaki Yoshiko en Inokuchi Hiromitsu.21 De oppositionele historische krachten reageren op het dominante geheugen. Dower verklaart het als volgt:

‘These contentious forms of institutionalized memory, running like a leitmotiv through postwar political discourse, have been given emphatic counterpoint by discrete incidents and occasions that likewise force war and peace issues to the forefront of popular consciousness’22

Het oppositionele geheugen hoeft niet altijd een intellectueel of volks protest te zijn jegens het dominante narratief opgelegd door de overheid. Het kan ook zo zijn dat de burger bepaalde gebeurtenissen anders gaat herinneren dan eigenlijk de bedoeling.

20

Misztal, Theories, 56. Dit paradigma bestaat voornamelijk uit Hobsbawms idee van ‘the invented tradition’.

21

Dower, ‘An aptitude’, 239 en Nozaki, ‘Japanese Education’, 99.

22

(15)

15

Mnemonic institutions, de pottenbakkers van het collectieve

geheugen

Er zijn verschillende instanties die het collectieve geheugen van een bevolking binnen de contreien van de staat proberen te beïnvloeden. De overheid is al genoemd, maar een dergelijk voorbeeld is misschien te abstract. De overheid beoogt door middel van officiële instanties delen van het collectieve narratief zowel te corrigeren als te vormen. Dit doet zij onder andere via het onderwijs – door bijvoorbeeld schoolinspecties of het ‘corrigeren’ van schoolboeken. Een andere instantie waar de regering gebruik van kan maken is de rechtbank. Hoewel justitie buiten de jurisdictie van de staat valt is het niet de rechtbank die de wetten goedkeurt. Overigens is er ook de mogelijkheid dat regeringen rechters omkopen. Nog een ander beïnvloedingsinstrument van de overheid zijn bepaalde soorten musea.

Ministerie van Onderwijs, royeren van onderwijzers en tekstboeken

Het Ministerie van Onderwijs heeft een opmerkelijke invloed op het historisch bewustzijn van jongeren in de maatschappij. Welke historische gebeurtenissen laat je onderbelicht en welke heroïsche evenementen prijs je aan? Dit zijn vragen die overheden stellen om een bepaald collectief bewustzijn te propaganderen. Het liefste is dit

bewustzijn gebaseerd op een collectief geheugen waarop de burger trots kan zijn. Immers leden van een gemeenschap voelen zich prettiger wanneer zij zich kunnen identificeren met een heldhaftig verleden. Uiteraardtrachten overheden oorlogsmisdaden gepleegd door landgenoten in het verleden, waar men niet trots op is, uit het collectieve geheugen te wissen en zodoende nationale trauma’s te vermijden.

(16)

16 Veel Servische leerlingen hebben zodoende geen weet van de controversiële genocide die zich afspeelde in Srebrenica.23 Hetzelfde gebeurt in Cambodja. In schoolboeken komt het communistische Rode Khmer regime nauwelijks aan de orde: ‘Jonge mensen denken soms dat Pol Pot een politiek concept was, in plaats van een persoon’.24

Ook Japan kent zijn eigen voorbeelden: de rechtzaken van Ienaga en het dreigende ontslag van docente economie Nezu Kimiko in 2003. Telkens wanneer Ienaga zijn manuscript voor geschiedenisschoolboeken inleverde, keurde de overheid deze pas na een strenge censuur goed. Door de opgelegde censuur werden Japanse wandaden begaan tijdens de Tweede Wereldoorlog, tot Ienaga’s overwinning in 1997, zelden in

schoolboeken vermeld waardoor jongeren veelal niet in contact kwamen met hun feitelijke verleden. Nezu Kimiko werd door het Ministerie van Onderwijs geschorst en verscheidene malen overplaatst naar andere scholen omdat zij weigerde voor Hinomaru (de Japanse vlag) het Kimigayo (nationale volkslied) te zingen tijdens schoolceremonies. Daarnaast stond het ministerie niet meer toe dat zij zonder de aanwezigheid van een collega lesgaf. De redenering van het ministerie luidde dat het verplicht zingen van het volkslied voor de nationale vlag het nationalistisch besef onder de Japanse jeugd aan moest wakkeren. Nezu’s oppositie zou dit doel in gevaar brengen. Nezu beaamt de macht van de overheid: ‘I feel as if freedom to question authority is being quashed just as it was during the war years. (..) But I will never stand for that song, the same one that played when we were invading Asia. Never.’25

Vrouwe Justitia

Verder kan de overheid via het rechtssysteem het collectief geheugen beïnvloeden. Ofschoon het rechtssysteem officieel buiten de jurisdictie van de staat valt, heeft zowel de rechtbank als de overheid een officieel en autoritair karakter. Daarnaast blijkt uit de praktijk dat de overheid en de rechtbank als twee druiventakken in elkaar gegroeid zijn. Zo heeft Nederland ook zijn voorbeeld die bovenstaande these bevestigt. Twee

23

Anke Truijen, Srebrenica, ‘vijfien jaar later: Srebrenica in de klas’, verschenen in: Trouw 9 juli 2010.

24

Schouten, ‘Niet huilen’, 20.

25

Anthony Faiola, ‘Teacher hit with pay cuts, transfers, monitoring. ‘Kimigayo’ foe by punishment’, verschenen in: The Japan Times 7 juli 2006. Ook beschikbaar op het internet:

(17)

17 voormalige VN tolken trachtten dit jaar Nederlandse commandanten mede

verantwoordelijk te stellen voor de genocide in Srebrenica. Of het daadwerkelijk tot een rechtszaak komt valt echter te betwijfelen. Volgens militair historicus Christ Klep zal de overheid er alles aan doen om deze rechtszaak niet door te laten gaan.26

Daarnaast kan het rechtssysteem een natie behoeden van een nationaal trauma of kan het leiden tot nationale zelfreflectie. Ook dit kent een Nederlands equivalent. Volgens de Bosnische schrijver Emir Suljagic zette Nederland kwaad bloed door personen die mede verantwoordelijk waren, daarmee doelde zij onder andere op Overste Karremans, niet terecht te stellen. Aldus Suljagic: ‘Zulke mensen moet je niet bevorderen, maar berechten. Dat scheelt je een nationaal trauma’.27

Meer dan plaatjes kijken: musea

Sommige musea zijn onlosmakelijk verbonden met de politiek en worden opgericht, gecontroleerd of gesteund (aangemoedigd) van overheidswege.28 Een groot Japans voorbeeld van compatibiliteit tussen politiek en musea is het Yūshūkan. Dit is het museum dat gevestigd is naast Yasukuni Jinja.29 Dit museum toont het verhaal van militairen die hun leven gaven voor de Japanse keizer. Yūshūkan beschouwt hen als godheden (kami), waarvan zij vinden dat deze door de Japanse burger vereerd moeten worden – inclusief het aantal A-categorie oorlogsmisdadigers, onder wie voormalig premier en minister van oorlog Tōjō Hideki, die sneuvelden in de naam van de Keizer. Daarnaast stelt het museum de misdaden begaan door Unit 731 en de mobilisatie van troostmeisjes niet ten toon.30

26

Joeri Boom, ‘Schuilen achter het Openbaar Ministerie: overste karremans en de (ongewenste?) zaak-Srebrenica’, verschenen in: De Groene Amsterdammer, 2010, vol. 134, nr. 29. 12-13. Aldaar 13.

27

Boom, ‘Schuilen achter het Openbaar Ministerie’, 13. In dit artikel blijkt ook dat het Openbaar Ministerie en de rechtbank in Arnhem niet zorgvuldig is omgegaan met de ingediende aanklacht van de tolken.

28

Anderson, Imagined, 178.

29

Omdat Japan onderscheid maakt tussen een tempel en een shrine en wij in het Nederlands kennelijk nooit stil gestaan hebben bij een dergelijk verschil en het woord shrine niet in het Nederlandse vocabulaire voorkomt zal ik voor het gemak het dichtst bij de oorspronkelijke taal blijven – het Japanse dus. Een jinja is wat men in het Engels een shrine noemt, en is het religieuze huis van de shinto. Een tempel heet in het Japanse Tera, dit is het domein van Boeddhistische sekten.

30

Bill Gordon, Kamikaze images, gevonden op:

(18)

18 Het verleden van Japans oorlogsgeweld ligt nog steeds erg gevoelig bij Aziatische buurlanden die geleden hebben onder het Japanse juk van agressie. Ondanks dit gegeven hebben Japanse ministers (van de LDP) Yasukuni jinja, dat verantwoordelijk is voor het museum, jaarlijks officiële bezoeken gebracht. De overheid onderhoudt weliswaar niet het museum maar een officieel bezoek van ministers aan deze Shintoistische tempel heeft vaak tot woedende reacties geleid, zowel binnen als buiten Japan.31

De meeste Japanse musea, zowel publieke als private, focussen zich op het leed van de thuisblijver en besteden zelden aandacht aan oorlogsmisdaden begaan door Japanse soldaten. Het Yūshūkan is daarmee dus niet enig in zijn soort. Dat Japan veel aandacht besteedt aan hen die zijn gesneuveld voor de Japanse natie is logisch, maar de

tentoonstelling van een ongenuanceerd verhaal draagt niet bij aan een begrip voor vrede.32

Het nationale oorlogsmuseum Showakan, dat gefinancierd wordt van

overheidswege, staat vrijwel naast het Yūshūkan. Het Showakan wordt beheerd door Nippon Izokukai, een organisatie voor de Japanse door de oorlog beroofde families (Japanese War Bereaved Families Association).33 Deze organisatie is in verband te brengen met de beroemde Yasukuni jinja, daar zij gouvernementele steun aan de jinja propaganderen, zoals dat gebruikelijk was voor en tijdens de Pacific Oorlog,. Daarnaast liggen beide musea in het centrum van Tokio en nabij het keizerlijk paleis. Dit is van symbolische betekenis bij het herdenken van de oorlog door de natie.34

Het doel van het Showakan is, aldus de gids, om de ontberingenen het leed van Japanners tijdens en na de Pacific Oorlog te herdenken, met de focus op hen die thuis achterbleven. Doordat het Showakan een nationaal museum is, is dit direct verbonden met de Japanse overheid en indirect met het Japanse volk. Een genuanceerde expositie,

31

De invloed van musea zijn groot en zoals hierboven geponeerd kan het beleid van musea afhankelijk zijn van de politiek. Als voorbeeld neemt Anderson de moord op de prominente voorstander van West-Papua als onafhankelijke staat Arnold Ap. De Indonesische overheid liquideerde Ap vanwege zijn rol als curator in een door de staat gefinancierd museum die de Irianese cultuur propagandeerde. Anderson, Imagined, 183.

32

Kazue Muta, ’Gender and the De-politicization of War Memories in Japan’ zal verschijnen in: Muta and Yamamoto (eds.), Gender Politics of War Memory: The Asia-Pacific and beyond, Osaka Universtiy Press (2012). Van professor Muta heb ik haar conceptversie mogen lezen die zij ook gebruikt heeft voor de presentatie tijdens het Groningen – Osaka University Forum in 2010.

33

Deze organisatie heeft een ietwat nationalistische en patriottische kleur. Zie Seraphin

34

(19)

19 waarbij zowel de heldendaden als de schurkenstreken worden geportretteerd, zou recht doen aan de stand van zaken van het wetenschappelijk debat.

Maar of dit van toepassing is op het museum valt te betwijfelen. De representatie van het verleden in dit museum heeft een sterk sentimenteel, gepersonaliseerde en normaliserend karakter. Het Showakan vertoont bijvoorbeeld brieven van soldaten aan het front naar hun familie waarin zij hun liefde voor hen verklaren. Enige informatie tegen wie zij vochten, waarom zij brieven moesten sturen, wat zij daar deden en hoe zij de vijand behandelden en vice versa is er niet gegeven. Op deze manier is er sprake van een ‘depolitisering’ van de Pacific Oorlog en gaat het museum voorbij aan de realiteit van oorlogsvoering. In dit geval gebruikt de nationale overheid het museum als instrument in de ontwijking van het oorlogsverleden – oftewel het voorleggen van het dominante discours – waarbij de nadruk gelegd wordt op de herdenking van het leed van de eigen Japanse bevolking. Een herdenking op deze manier leidt niet tot een groter vredesbesef, maar draagt bij aan de legitimatie van de oorlog (rechtvaardiging), chauvinisme, en zelfs nostalgie.35

In democratische landen kan er niet alleen een compatibiliteit tussen overheid en musea zijn, maar ook andere partijen kunnen het beleid van musea ondersteunen of

beïnvloeden. Ook voorstanders van een oppositioneel geheugen bedienen zich van musea. Het sprekendste voorbeeld is het museum geplaatst op Okunojima. Op dit eiland,

tegenwoordig beter bekend als konijneiland, had de Japanse militaire macht een industrie ontwikkeld voor het produceren van giftige gassen, waaronder mosterdgas.36 De

militairen gebruikten dit gas in hun oorlog met China en zorgde volgens de Chinese autoriteiten voor 80.000 doden, onder wie veel burgerslachtoffers.37

De Amerikaanse bezettingsmacht trachtte kort na de Tweede Wereldoorlog de zaak in de doofpot te stoppen. Hier hadden de VS verschillende redenen voor. Ten eerste waren zij indirect betrokken bij de gasexperimenten. Ten tweede wilde de bezettingsmacht de Japanse burgeronrust tot een minimum beperken. Op dit laatste zal ik later terugkomen.

35

Ibidem.

36

De overvloedige aanwezigheid van konijnen zijn nakomelingen van proefkonijnen, die sinds 1929 gebruikt werden om gifgas te testen. Hun aanwezigheid is het enige wat nog getuigt van de

konijnengenocide.

37

(20)

20 Na de ontdekking van de kleine gasindustrie dumpten de VS het overgebleven gas in de zee en staken de fabriek in brand. De Japanse overheid weigerde in de jaren ’50

compensatie te betalen aan voormalig gasfabriekarbeiders die als gevolg van arbeid in de fabrieken te kampen hadden gekregen met longaandoeningen. Ook toen zaken omtrent de gasindustrie op het eiland doorwerkte in schoolboeken haalde het Ministerie van

Onderwijs deze boeken zo snel mogelijk uit de roulatie. In 1975 kregen slachtoffers compensatie. Maar pas in de jaren ’80 kwam het bestaan van een giftige gasindustrie op het eiland pas echt aan het licht, toen de historicus Yoshimi Yoshiaki lang verborgen archiefmateriaal van de overheid bekend maakte. In 1988 richtten overlevenden een klein museum op.38 Jaarlijks bezoeken 52.000 mensen het museum, dat zich bevindt in een van de voormalige gasfabrieken. Het aantal bezoekers staat in contrast met het

bezoekersaantal van het museum dat zich bevindt in een stad 30 kilometer verderop. Anderhalf miljoen bezoekers trotseren jaarlijks de collage gruwelen die het Hiroshima Vredesmuseum etaleert.39

Anderson duidt het gebruik van musea, monumenten en andere middelen door de overheid aan met de term ‘political museamizing’.40 Via de geschiedenis van het publieke domein tracht de overheid haar narratief te verspreiden. Op deze manier wordt de

verbeelde identiteit van overheidswege een alledaags fenomeen voor de burgers, stelt Anderson. Door deze alledaagse ‘indoctrinatie’ merkt de burger na verloop van tijd niet meer dat hij of zij wellicht ook meewerkt aan een verleden dat eigenlijk niet strookt met de realiteit. Dit bevestigt de macht van de staat ten opzichte van de burger.41 Maar zoals ik reeds eerder opgemerkt heb zijn bovenstaande vormen van narratief-vorming of narratief-ondersteuning (via musea, feestdagen, monumenten en herdenkingen) niet alleen aan de overheid voorbehouden , ook non-gouvernementele organisaties kunnen gebruik maken van deze middelen – mits deze organisaties zich in een democratie begeven, waar zij zich vrij kunnen uiten.

38

Buruma, The Wages,109-111.

39

Kristof, ‘A museum’.

40

Anderson, Imagined, 183.

41

(21)

21

Oorlogsmisdaden en globalisering

Het dirigeren van het dominante collectieve geheugen heeft vaak ook te maken met internationale politiek. Zeker wanneer dit kwesties betreft die vanuit maatschappelijk oogpunt gevoelig liggen, zoals in het verleden begaande misdaden. Japan schijnt uitstekend overweg te kunnen met zijn Aziatische buurlanden wanneer economische punten de agenda bepalen. Maar de politieke betrekkingen laten dikwijls te wensen over. Buurlanden en Europese landen bekritiseren de Japanse omgang van het verleden en dit heeft gevolgen voor zijn internationale positie. Het zo goed mogelijk verwerken van het oorlogsverleden kan op deze manier verschillende voordelen met zich meebrengen in de internationale politieke arena. Door oorlogsmisdaden te veroordelen en mee te werken aan het Joegoslavië tribunaal in Den Haag maakt bijvoorbeeld Servië meer kans deel uit te maken van de Europese Unie (EU).42

De Engelse en Nederlandse overheid hebben Japan vaak bekritiseerd over het feit dat vooraanstaande Japanse politici eens in de zoveel tijd openlijk verantwoordelijkheid voor de oorlog en gepleegde oorlogsmisdaden ontkende. Dit had gevolgen voor de

diplomatieke en politieke relaties tussen Japan en deze Europese landen. Pas sinds de keizerlijke bezoeken aan het Verenigd Koninkrijk en Nederland in respectievelijk 1998 en 2000 is de kwestie rondom Japanse verantwoordelijkheid voor de oorlog opgelost.43 De binnenlandse omgang met het oorlogsverleden heeft zo zijn gevolgen in de

internationale diplomatiek.

In zeker mate staat de regering symbool voor de natiestaat. Een nationale

verontschuldiging voor in het verleden begaande oorlogsmisdaden werkt alleen wanneer deze bijval krijgt van , of deze geïnitieerd is door, de regering in kwestie.44 Met andere woorden, het beleid van de desbetreffende regering bepaalt mede het stereotype beeld en het aanzien van de eigen natiestaat. Alleen wanneer de politiek leider voor de

internationale gemeenschap verontschuldigingen aanbiedt heeft een verzoeningspolitiek zin, aldus de historicus Koschmann:

42

Truijen, ‘Srebrenica’.

43

Togo, Japan’s foreign policy, 279-286.

44

(22)

22 ‘In fact, it appears to be generally accepted internationally that the government represents the nation, only a government leader is formally qualified to make a binding apology.’45

Niet alleen heeft het handelen van de natiestaat in de internationale kring consequenties, dit geldt ook vice versa. Zo kunnen andere overheden druk uitoefenen op een staat om oorlogsmisdaden te erkennen en voormalige slachtoffers te compenseren. Een van de wetenschappers die de nadruk legt op de wisselwerking van globalisering en kwesties omtrent het oorlogsverleden is Tsutsui Kiyotera. In zijn paper the trajectory of

Perpetrators’ Trauma: Mnemonic Politics around the Asia Pacific War in Japan betoogt hij dat er zeven verschillende kaders te onderscheiden zijn die een indruk geven hoe een staat om kan gaan met een perpetrators’ trauma, te weten: ontkenning, rechtvaardiging, ontwijking, projectie, verplaatsing, acceptatie en acceptatie door universalisme.46 Tsutsui stelt dat de kaders rechtvaardiging, verplaatsing en universalisme onmiskenbaar geijkt zijn met de globalisatie. Tsutsui beweert dat het internationale normenstelsel in de jaren ’90 zodanig druk uitoefende op Japan dat deze zijn beleid wel moest veranderen. Het internationale normenstelsel heeft – samen met binnenlandse druk door het over het voetlicht brengen van nieuw bronmateriaal door progressieven – het dominante narratief van Japan doen verschuiven vanuit een gerechtvaardigd en verplaatsontwijkend kader naar een discours dat meer ruimte liet voor het verontschuldigen en tonen van berouw.47 De these van Tsutsui zal ik in hoofdstuk vier verder behandelen.

45

J. Victor Koschmann, ‘National subjectivity and the uses of atonement in the age of recession’,

verschenen in: South Atlantic Quarterly, 2000 vol 99, 741-. Aldaar 754. Verscheen ook in: Tomiko Yoda en Harry Harootunian (eds.), Japan after Japan: social cultural life from the 1990’s to the present (Duke University Press; Durham 2006) 122-141.

46

Tsutsui, ‘Trajectory’, 1392-1393. Op deze pagina’s legt de auteur uit wat hij met deze begrippen bedoelt. Hier volgt een verduidelijken met concrete voorbeelden: ontkenning (spreekt voor zich – zeker met de vernietiging van bewijs is dit lang vol te houden), rechtvaardiging (Japan die zei dat hij de Aziatische buurlanden niet bezette, maar juist bevrijdde), ontwijking (nadruk leggen op eigen oorlogsslachtoffers – Hiroshima), projectie (slechts een beperkt aantal personen of groepen de schuld geven en jezelf daarvan distantiëren – alle schuld werd door de Duitsers bij de Nazileiding gelegd), verplaatsing (‘zij deden het ook’ – of nog erger), acceptatie (nemen van verantwoordelijkheid en tonen van spijt en berouw –

Maruyama’s toedracht op augustus 1995) en universalisme (De oorlogsmisdaden herleiden tot een daad van de mensheid, veelal een redelijk comfortabele manier aangezien je de mensheid verantwoordelijk stelt en niet een bepaalde staat).

47

(23)

23 Volgens Levy en Sznaider komen collectieve herinneringen in dit tijdperk van

globalisering steeds meer in verschillende vormen en dimensies. Een daarvan is het ontstaan van een kosmopoliet geheugen. Beide auteurs stellen dat er sprake is van een transitie van een nationaal naar een kosmopoliet collectief geheugen. Onder andere door de mondiale media gaan globale processen deel uitmaken van lokale ervaringen.

Geheugen, zoals de titel van hun artikel ‘memory unbound’ weerspiegeld, zal geen territoriale grenzen meer kennen.48 Wanneer er sprake is van een transitie van nationaal naar een zeker kosmopoliet geheugen zal er ook sprake moeten zijn van een mondiale omgang met het verleden, met universele waarden in het achterhoofd.

Als voorbeeld nemen Levy en Sznaider de herdenking van de Holocaust in drie verschillende landen: Duitsland, Israël en de Verenigde Staten. Hoewel de herinnering per locatie kan verschillen zijn zij allemaal te herleiden tot de abstracte natuur van ‘goed en kwaad’. Hiermee stellen zij dat het kosmopoliet geheugen een extra-territoriale kwaliteit met zich meedraagt.49

Als laatste is daar nog het facet dat gemoeid gaat met het verwerken van het

oorlogsverleden en het collectief geheugen: tijd. De tijdsafstand speelt een grote rol bij het reconstrueren en onderwijzen van gevoelige onderwerpen uit het korte –

contemporaine – verleden. Kort na de Tweede Wereldoorlog bijvoorbeeld was er nog niet voldoende tijdsafstand om door de oorlog veroorzaakte trauma’s – Holocaust, Atoombom, slachting in Nanking – bij de horens te vatten. Het waren nog te gevoelige onderwerpen. Een hedendaags voorbeeld is Bosnië en Herzegovina. Nog steeds veel leerlingen op middelbare scholen hebben familie die geleden hebben onder traumatische

gebeurtenissen – genocide in Srebrenica – of juist schuldig waren. Kort na een incident ontbreekt er nog een context waarin alles geplaatst – en dus begrepen – kan worden. Servische historici pleiten daarom om de genocide van Srebrenica voorlopig nog in de ijskast te zetten.50 In Japan zien we dat ditzelfde is gebeurd na de Tweede Wereldoorlog. De Amerikaanse bezettingsmacht en vervolgens de Japanse overheid legde de nadruk op het ‘vergeten’ van de oorlog, simpelweg ‘to endure the unendurable and suffering what

48

D. Levy en N. Sznaider, ‘Memory Unbound’.

49

Ibid.

50

(24)

24 is unsufferable.51 Europa was eenzelfde lot beschoren, aldus Tony Judt in Postwar: ‘Silence over Europe’s recent past was the necessary condition for the Construction of a European future’.52

Europa liet zich leiden door een beleid dat voer tussen, om Tsutsui term te gebruiken, projectie en ontwijking. Projectie op de Jodenvervolging leidde tot het afschuiven van de schuld naar de Duitsers die op hun beurt een onderscheid maakten tussen het gewone volk en de Nazi’s, de echte slechteriken. Europa ontweek of vergat de Engelse en Amerikaanse bombardementen op onschuldige burgers, oorlogsmisdaden begaan door Russische soldaten en collaborateurs. In de inleiding van Postwar fucust Judt zich op de Oostenrijkse stad Wenen. Kort nadat Duitsland was verslagen door de geallieerden werd Wenen al genoemd als eerste slachtoffer van Hitler, waarmee de Weense bevolking zijn eigen Nazi verleden in de doofpot kon stoppen. Het meer recente verleden werd

‘decidedly reticent’, en Wenen kon al gauw de rol spelen van het toonbeeld van het Westen omringd door Sovjet Staten.53 Op dit punt toont het Weense voorbeeld zekere gelijkenissen met Japan. De relatie tussen het ontwijken van het oorlogsverleden en de unipolaire wereld zal in het volgende hoofdstuk explicieter de revue passeren.

Pas na de ‘revolutie’ van 1989, merkt Judt op, realiseerden de Europeanen zich dat de Joden niet de enige slachtoffers waren.54 Het hierboven beschreven fenomeen geeft aan dat het collectieve geheugen niet altijd gebaseerd is op de waarheid, maar vaak

afhankelijk is van diegene die het meeste macht heeft. Tussen 1945 en 1989 waren dat de Verenigde Staten en de Sovjet Unie. Eerstgenoemde legde de nadruk op het vergeten, Moskou op de Gulag. Net als Wenen, stelde Japan zich graag in dienst van de

buitenlandse politiek van de VS, in de rol van slachtoffer.

Het volgende hoofdstuk zal een korte schets geven van hoe Japan tussen 1945 en circa 1990 met het oorlogsverleden is omgegaan en welke rol de overheid – of andere institutionele instellingen, zoals de Amerikaanse bezettingsmacht, oppositionele organisaties en burgers – hierin speelden. Om de omstandigheden van de jaren ’90 te begrijpen is het belangrijk eerst te kijken wat er aan voorafgegaan is.

51

Keizerlijke radio uitzending van overgave 15 augustus 1945 (Gyokuonhousou)

52

Tony Judt, Postwar: A history of Europe since 1945 (Vintage, Londen 2005), 10

53

Judt, Postwar, 2.

54

(25)

25

II ontwikkelingen 1945-1989 met betrekking tot de

omgang met het oorlogsverleden

1945-1952: SCAP en het oorlogsverleden

De Japanse nederlaag en de daarop volgende Amerikaanse bezetting hadden een grote invloed op de manier waarop de Japanse bevolking het oorlogstrauma trachtte te verwerken. Nadat Japan zich had overgegeven was het overgeleverd aan het Supreme Command of the Allied Powers (SCAP) dat onder leiding stond van generaal Douglas MacArthur. In totaal zou Japan zeven jaar onder de regie van SCAP staan, van 1945 tot 1952, die de facto het beleid maakte en de Japanse bureaucratie liet uitvoeren. Hoewel de SCAP alle geallieerde krijgsmachten vertegenwoordigde, bestond deze in de praktijk overwegend uit Amerikaanse militairen. De SCAP had als taak het verwoeste Japan om te toveren in een democratische staat. Sinds de Meiji Restauratie was Japan geobsedeerd geweest gelijke status met westerse mogendheden te verkrijgen. Dit proces had

geresulteerd in een zuiver nationalisme, drang naar territoriale expansie, gevoel van superioriteit en zou ten slotte de populatie van Tokyo in vijf jaar tijd doen halveren tot 2,8 miljoen mensen en grote delen van de hoofdstad in as leggen. Sommigen zien de Amerikaanse bezetting en de verspreiding – oplegging – van westerse democratische maatstaven en waarden als het tweede grote keerpunt sinds de Meiji Restauratie van de Japanse geschiedenis.55 Een tweesprong waar men verwachtte dat Japan koos voor een nieuwe benadering van de wereld.

Tot de jaren ’80 was het voor historici en sociale wetenschappers duidelijk dat deze periode te boek stond als een breuk met het verleden. Met de komst van

democratische beginselen en de Amerikaanse implementatie van deze hervormingen ten tijde van de bezetting creëerde SCAP een nieuw Japan, zo was de dominante

gedachtegang. Vanaf de jaren ’80 kwamen steeds meer kritische geluiden vanuit

revisionistische hoek. Japankenner Karel van Wolferen schrijft in 1989 dat ‘de nederlaag

55

(26)

26 in de Tweede Wereldoorlog en de bezetting minder een waterscheiding in het Japanse politieke leven vormen dan algemeen wordt aangenomen’.56 Volgens hem was er in zekere zin ook sprake van continuïteit wanneer hij stelt dat ‘het bureaucratische

machtstelsel van voor en tijdens de oorlog, minus zijn militaire componenten’, zijn macht na de oorlog juist consolideerde.57

Toch valt de visie dat het nieuwe Japan van vlak na 1945 wel degelijk verschilde van zijn voorganger niet te ontkennen. Niet alleen Van Wolferen nuanceert zijn stelling door slechts te spreken over de continuïteit in de motieven van de heersende elite en diens instellingen, ook voor revisionist John Dower, aldus E.K. Tipton, is het onmogelijk de visie van voorgaande jaren naar het rijk der fabelen te verwijzen.58 In navolging van Van Wolferen begint Dower in van zijn magnum opus, Embracing Defeat, met de

definitie van het jaar 1945 als ‘a watershed moment dividing ‘militarist Japan’ and a new democratic nation’.59 De waarheid zal ergens tussen deze twee visies in liggen.

Volgens Tipton is de Amerikaanse bezetting in twee verschillende perioden op te delen. Vlak na de Tweede Wereldoorlog hadden de bezettingsautoriteiten een zeker democratiseringsproces voor ogen. Veel hervormingen werden doorgevoerd en werden met enthousiasme door het Japanse volk ontvangen, zij ontvingen meer burgerrechten en kregen de mogelijkheid te zeggen wat zij wilden. De Mayday opstanden van 1947 betekenden echter een keerpunt in het beleid van SCAP. De opstanden werden door MacArthur in verband gebracht met het socialisme en zelfs het communisme waardoor de SCAP vanaf 1947 een ‘reverse course’ zou volgen.60 De SCAP trok meer naar de

conservatieve partij binnen het Japanse parlement en het was gedaan met de

hervormingsgezinde bezetting. Stabiliteit werd belangrijker geacht dan hervormingen en de vrijheden werden in het kader van de Koude Oorlog en de ‘red purges’ van de SCAP

56

K.G. van Wolferen, Japan: De onzichtbare drijfveren van een wereldmacht (oorspronkelijke titel: The

enigma of Japanese Power, vertaald door Josée Bonnier en Pieter Janssens, Amsterdam 1989), 47.

57

Van Wolferen, Japan, 47-48. Op pagina 570 en 571wijdt Van Wolferen in meer detail uit over dit onderwerp. Hij wijst de visie dat Japan vlak na de Tweede Wereldoorlog een metamorfose was ondergaan van de hand en stelt dat het door hem genoemde Japanse Systeem van eind jaren tachtig het resultaat is de consolidatie van bureaucratische en politieke krachten die reeds hun oorsprong hebben eind negentiende eeuw. Hij spreekt van een continuïteit in de motivatie van de heersende elite en de instellingen die door hen in het leven zijn geroepen. In heel hoofdstuk 14, een eeuw van machtsconsolidatie probeert hij gestalte te geven aan zijn bewering.

58

Tipton, Modern Japan, 144.

59

John Dower, Embracing Defeat: Japan in the wake of World War II (WW. Norton, New York 1999), 27.

60

(27)

27 beperkt. De VS hadden volgens het anti-Amerikaanse sentiment onder Japanners vlak na de bezetting hun eigen goede voornemens, beloftes en idealen verloochend. In 1952 zouden zij een nieuw Japan achterlaten, dat op veel punten niet veel verschilde van het oude en gemengde gevoelens over de rol van de bezetting achterliet.61

Discontinuïteit: projectie en een grondwet

De democratische retoriek van de SCAP werd al snel omgezet in actie. De beruchte ideeënpolitie werd afgeschaft, evenals de Peace preservation law van 1925 en het Japanse ministerie voor Binnenlandse Zaken, het Naimushō.62 Daarnaast werden zo ongeveer 200.000 duizend ambtenaren, voornamelijk uit het leger, extreme nationalistische bewegingen en De Raad van Bijstand aan het Keizerlijk Bestuur (Taisei Yokusankai) geroyeerd.63 Bij de zuiveringen richtten de bezettingsautoriteiten zich op alle exponenten van militair nationalisme en agressie.64 Zij werden aangewezen als de verantwoordelijken voor de onmenselijkheden gepleegd in de uithoeken van het imperialistische Japanse keizerrijk en de verrassingsaanval op Pearl Harbor, het symbool van de oorlogsverklaring van Japan aan de VS. Tevens werden alle nationalistische organisaties die naast de overheid opereerden opgeheven. Het dominante discours omtrent het oorlogsgeheugen van de bezettingsautoriteiten en de Japanse overheid kort na de Tweede Wereldoorlog was in de vorm gegoten van, om in Tsutsui’s woorden te spreken, projectie. Japan

bewandelde in deze periode hetzelfde pad als Duitsland vlak na de Tweede Wereldoorlog. In Duitsland was er, kort na de Tweede Wereldoorlog, sprake van een duidelijk

historische kloof, althans dat wilde de nieuwe Duitse overheid graag doen geloven. De

61

Ibidem, 159.

62

Het ministerie van Binnenlandse Zaken, Naimushō, werd in 1947 afgeschaft. Toen werden de taken onder andere ministeries overgeplaatst, zoals het ministerie voor arbeid, e.d. Opmerkelijk is het gegeven dat de Japanse autoriteiten bij de herinvoering van het ministerie in 1952 gekozen hebben voor een andere naam: Jichishō. Aan de oude naam kleefde toen dus nog nare herinneringen. Gaimushō betekent het ministerie van Buitenlandse Zaken. Het tegenovergestelde van gai (buiten) is meestal nai (buiten), vandaar dat ik bovenstaande ontwijking van de naam Naimushō zo opmerkelijk vind.

63

De Raad van Bijstand aan het Keizerlijk Bestuur, in het Japans Taisei Yokusankai en in het Engels beter bekend onder de afkorting Imperial Rule Assistance Associations (IRAA), opgericht in 1940, was bedoeld als controlerende instantie van de ‘nieuwe orde’ (Deze nieuwe orde bestond voornamelijk uit het

bureaucratische apparaat vervlochten met de militaire). De instantie was een bureaucratisch idee om de macht van de staat in alle componenten van het dagelijkse leven te vergorten. Het keizerrijk zou zich hierdoor beter kunnen ontplooien. Het voornamelijke doel was om het steeds opduikende sectionalisme de kop in te drukken en centralisatie van de macht te bevorderen. Van Wolferen, Japan, 575.

64

(28)

28 Duitse overheid distantieerde zich in deze periode van haar voorganger, het Nazi-regime. Adolf Hitler en belangrijke politieke nazi figuren, zoals Göring, Goebbels, Himmler, Eichmann, Höss (en nog vele anderen) waren omgekomen tijdens de oorlog, veroordeeld in Neurenberg of naar het buitenland gevlucht om aan gerechtigheid te ontsnappen. Daarmee was het tijdperk van Nazistische heerschappij aan zijn einde gekomen. De Duitse overheid had zichtbaar afstand genomen van het Naziregime, evenals Japan zichzelf openlijk distantieerde van de militaire functionarissen, die volgens SCAP en Japan voor en tijdens de oorlog de dienst hadden uitgemaakt. 65

Ook was het onderwijs tijdens de eerste fase van de bezetting aan verandering onderhevig en werden sporen van totalitaire en indoctrinaire vormen van onderwijs zo veel mogelijk uitgeveegd. Naar schatting verloren 100.000 leraren hun baan of namen ontslag; dit waren veelal docenten die gewend waren geweest hun leerlingen deugden als zelfopoffering voor het collectief en de verering van de Keizer te doceren. Schoolboeken moesten herschreven worden en leerlingen moesten een nieuwe geschiedenis krijgen voorgeschoteld. Een geschiedenis waarin niet meer de nadruk lag op het mythische ontstaan van het Japanse keizerrijk.

Door de nieuwe meer democratische wetgeving zagen ook meer democratische organisaties en vakbonden het licht, de in 1947 opgerichte vakbond voor Japanse leraren (Nikkyōso) is hier een voorbeeld van.66 De vrijheid organisaties te stichten om op te komen voor het eigenbelang werd positief ontvangen door de Japanse bevolking en leende zich voor meer discussies in het publieke domein, zo ook omtrent herinneringen aan de oorlog. Helaas werden veel progressieve organisaties vanaf de jaren ’50 zowel terecht, maar voornamelijk onterecht gezien als socialistische en communistische bolwerken. Deze speculatie zorgde ervoor dat linkse vakbonden en organisaties aan populariteit verloren.67

De grootste verandering was misschien wel de door de bezettingsautoriteiten opgelegde constitutie. Deze grondwet, in korte tijd opgemaakt door slechts een handvol juristen, maar vooral militairen, overtrof op sommige punten zelfs de gelijkgezinde

65

McCormack, ‘The Japanese Movement’, 63.

66

Tipton, Modern Japan, 151.

67

(29)

29 idealen van de Amerikaanse grondwet. Zeker op het gebied van burger- en

mensenrechten was de in 1946 geïnstitutionaliseerde grondwet erg progressief en hervormend.68 Volgens Van Wolferen was de grondwet vooruitstrevend. Maar doordat deze was opgelegd van hogerop kreeg het Japanse volk niet mee dat de Japanse overheid zich hiermee tot hun dienst stelde. Met andere woorden stelt Van Wolferen dat de

grondwet niet zozeer het volk de soevereiniteit (terug)gaf als wel de gevestigde

bureaucratische machtsbasis verstevigde dan wel consolideerde.69 Deze revisionistische gedachte geeft een duidelijke verklaring voor de onveranderde machtbasis van de Japanse bureaucratie, maar wordt niet meer door alle historici gedeeld. Tipton bijvoorbeeld, stelt dat de idealen van democratie en vrede zozeer waren ingeworteld in het Japanse

volksbewustzijn dat zelfs conservatieve regeringen hun vingers niet durfden branden aan een mogelijke grondwetswijziging. In zekere zin betekende de opgelegde grondwet dus wel een breuk met het totalitaire verleden.70

De bureaucratie die bleef zitten

Een periode van projectie werd gevolgd door een periode van ontkenning die hand in hand ging met het terugdringen van hervormingen. Hoewel er feitelijk pas sprake is van een nieuwe koers onder leiding van SCAP waren de symptomen te bespeuren voor 1947, toen de Koude Oorlog ook ging meespelen in het beleid van de bezettingsautoriteiten.

De facto werd het ene militaire regime overgenomen door het andere. Ondanks dat generaal MacArthur met een pijp in de mond en in zijn burgerlijke outfit Japans grondgebied betrad – zonder bodyguards – was er wel een periode van militaire bezetting uitgebroken. Dat MacArthur door zijn rol als opperbevelhebber van de SCAP door Japanners al snel de ‘tweede keizer’ genoemd werd spreekt boekdelen.71 De

bezettingsautoriteiten lieten het beleid uitvoeren door de Japanse bureaucratie die zij voor een groot deel intact hadden gelaten.

68

Tipton, Modern Japan, 152.

69

Van Wolferen, Japan, 587.

70

Tipton, Modern Japan, 159.

71

(30)

30 Onder de ‘gezuiverden’ bevonden zich vooral militairen en prominente politici, maar weinig bureaucraten. Van de bureaucraten (excl. militairen) werden 42.251

personen nader onderzocht waarvan slechts 1,9 procent werd geroyeerd. Algemeen wordt uitgegaan van een aantal van 1800 gezuiverde personen.72 De reden voor deze beperkte zuiveringen was dat het opperbevel geen andere keus had dan het benutten van de reeds bestaande bureaucratische instellingen. De bezettingsautoriteiten waren afhankelijk van de deskundigheid van de reeds aanwezige bureaucraten wilden zij niet dat Japan ten onder zou gaan aan chaos. Maar of dit werkelijk het geval was valt te betwijfelen. Feiten wijzen uit dat de keuze eerder bepaald was door een mengeling van gebrek aan kennis bij de bezettingsfunctionarissen en onverschilligheid. Slechts één persoon binnen de

bezettingsautoriteiten, een luitenant onder de naam van Milton J. Esman, was belast met de hervormingen van de bureaucratie. Door desinteresse binnen hogere functionarissen van het SCAP bestuur had Esman geen enkele officiële opdracht gekregen.73 Een exemplarisch voorbeeld die de mate van continuïteit binnen de bureaucratie illustreert is de positie van voormalige Naimushō functionarissen en dan met name van de

‘ideeenpolitie’. 7 van de 14 ambtenaren van Naimushō die zich bezig hield met het toezicht op politieactiviteiten zaten in het naoorlogse parlement.74

Desondanks was het argument dat er een gebrek was aan capabele burgers die niets van doen hadden gehad bij het vorige regime niet uit de lucht gegrepen.

Amerikaanse functionarissen van de bezettingsautoriteiten in Duitsland kampten namelijk met een dergelijk probleem. Generaal Lucius Clay schreef destijds dat hun ‘major

administrative problem was to find reasonable competent Germans who had not been affiliated or associated in some way with the Nazi regime’.75

Ook het omstreden Militaire Tribunaal voor het Verre Oosten (MTVO), ook wel bekend als de Tokio Trials, waarborgde de fundamentele continuïteit binnen de

72

Van Wolferen, Japan, 571. Van Wolferen baseert zijn analyse op een tal van Japanse publicaties en een, naar zijn mening meest overzichtelijke Engelse publicatie van Hans B. Baerwald, the purge of Japanese

leaders under the occupation (University of California Press, 1959)

73

Ibidem, 571.

74

Ibidem, 43. Op pagina 589 en 590 gaat Van Wolferen dieper op het onderwerp in en presenteert een lange lijst met ambtenaren die in een ‘vorig leven’ functionarissen geweest waren van de ‘ideeenpolitie’ of belast waren geweest met andere soorten van sociaal controlerende instanties. Een aantal onderhen zouden zelf s een ministerfunctie vervullen.

75

(31)

31 bureaucratie en bemoeilijkte derhalve de herinnering aan de oorlog. Veel hoge officieren binnen het leger en ‘verantwoordelijke’ politici werden gedagvaard, maar ook bij dit tribunaal bleef het grootste gedeelte van de bureaucratie buiten schot. Uiteindelijk werden slechts 7 A-categorie oorlogsmisdadigers tot de doodstraf veroordeeld.76

Omtrent bovenstaande tribunaal heerste veel onenigheid over de betrouwbaarheid van het gerechtshof. Het tribunaal werd en wordt nog steeds vaak getypeerd als ‘victor’s justice’. Deze onenigheid heerste niet alleen onder juristen en andere wetenschappers, aldus Van Wolferen, maar was ook aanwezig onder leden van de Japanse bevolking. Als bewijsvoering voert Van Wolferen een redacteur van een gerenommeerd intellectueel tijdschrift van vlak na oorlog op. Destijds schreef de redacteur dat de

bezettingsautoriteiten te selectief te werk waren gegaan bij het tribunaal. Zo werden enkel Japanners die oorlogsmisdaden hadden begaan tegen buitenlanders voor het gerecht gesteld. Op deze manier ontsprongen Japanners, die hun landgenoten naar het front stuurden en hun vrijheden en eigendommen ontnamen, de dans. Om zijn these te bekrachtigen vergelijkt de redacteur zijn land met Duitsland. In Duitsland was het mogelijk oorlogsmisdadigers die tijdens het Neurenberg proces ongeschonden waren gebleven alsnog te berechten. In Japan was dit niet het geval en derhalve is bij zijn landgenoten een gebrek aan rechtvaardigheidsgevoel ontstaan, waardoor het verleden moeilijker herdacht kon worden.77 Maar waren de personen die de VS en andere machtstaten onrecht hadden aangedaan niet dezelfde oorlogsmisdadigers als zij die de Japanners de oorlog in stuurden?

Als de stellingen van Van Wolferen kloppen, kan men twijfelen of er wel degelijk sprake was van projectie onder de bevolking. Volgens het dominante discours waren alle militairen die verantwoordelijk werden gehouden veroordeeld en zo vierde het recht uiteindelijk toch zege. Deze vorm van projectie genoot niet de aanhang van alle leden van de bevolking. Voor hen liepen de echte schurken, oorlogsmisdadigers die voor hen

beeldender en realistischer waren, nog rond in de maatschappij.

76

Tipton, Modern Japan, 148.

77

(32)

32 In Europa hadden landen te maken met ditzelfde verschijnsel. De Europese

bevolking had eveneens een zondebok nodig om hun verleden achter zich te laten en staten om zichzelf te legitimeren; de nederlaag van de Nazi-Duitsland was hierin niet genoeg. In veel landen werd de bevrijding door de geallieerden gevolgd door een kort bloedbad, waarbij onderlinge vedettes werden uitgevochten en collaborateurs werden gelyncht. Niet zelden was er tevens een economische motivatie aanwijsbaar, daar ook veel bezittingen werden afgenomen. Veel van deze emotionele wraakacties werden gelegitimeerd door de staat – zeker door Frankrijk die het Vichy-regime het vertrouwen van de bevolking volledig kwijt was geraakt – en zelfs gezien als nodig aldus voormalig Franse premier Edouard Herriot: ‘France will need first to pass through a bloodbath before republicans can take up the reins of power’.78 Pas nadat de overheden zich machtig genoeg achtten werden collaborateurs bij een gebrek aan een passend juridisch protocol veroordeeld voor landverraad.

In Nederland verloren uiteindelijk 17500 bureaucraten hun baan vanwege vermeende banden met de Nazi’s, maar slechts weinigen die werkten in de commerciële sector, onderwijs of andere professionele ambten – hier is dus een duidelijk verschil met Japan, waar docenten veelal wel hun baan verloren. Iets meer vergelijkbaar met Japan is de situatie in Frankrijk, alwaar de legitieme regering tijdens de Duitse bezetting niet in ballingschap leefde, maar onder een andere naam (vichy-Frankrijk) verder regeerde. Kort na de bevrijding werden 11.000 ambtenaren weggeplaatst of veroordeeld, slechts 1,3 procent van het totale ambtenarenapparaat. De meesten onder hen hadden binnen 6 jaar hun oude ambt weer hernomen.79

Niemand werd veroordeeld voor wat nu misdaden tegen de menselijkheid zou heten. De volledige verantwoordelijkheid werd gelegd bij Duitsland. Hetzelfde gold voor Italië, as-mogendheid tot 1943. Na de bevrijding van door Duitsers bezette gebieden lieten de geallieerden het strafproces geheel over aan de Italiaanse overheid. Het was erg

onduidelijk wie schuldig was en wie niet aangezien bijna iedereen lid was geweest van de fascisten partij – er kon enkel onderscheid gemaakt worden tussen Solo en niet-Solo fascisten, eerstgenoemde waren fascisten die na 1943 collaboreerden met de Duitsers,

78

Judt, Postwar, 42.

79

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Das spielt sicher eine Rolle, aber es kann keine Entschuldigung dafür sein, dass Menschen in Machtpositionen weniger Hemmungen gegenüber anderen Menschen haben, sich eher im

[r]

Er zou kunnen worden gesteld dat politieke partijen geen giften mogen ontvangen, of dat de verslaggeving van giften volledig transparant moet zijn.. Toch komen er

daag. In het aU edaagse politiek b edrijf overheel'scn sociaal-eco- nomische kwesties en daat" in n emen d e confessionelen een middenpo itie in staan socialen op

In Nederland wordt vaak geklaagd dat ouderen en dan vooral babyboomers te veel macht hebben, maar hoe laat die macht zich vergelijken als we over de grens kijken. Vooral inwoners

financiële middelen te zoeken om op de kortst mogelijke termijn barakken voor de militairen te bouwen. Men wist uit het verleden dat huisvesting bij de burgers snel tot onrust

Op basis van het model SWAP, met nieuwe modules voor de berekening van directe effecten van droogte-, nat- en zoutschade, is een systeem ont- wikkeld waarmee metarelaties

De basisregel bij een Trackable is steeds dat je deze niet bijhoudt (zoals je bij goodies wel mag doen), maar dat je deze in een andere geocache achterlaat.. Je hebt