• No results found

Progressieven en het contra-geheugen

Het bepalen van het oppositioneel geheugen is een stuk lastiger daar

niet-gouvernementele organisaties, groepen en individuen dit – populaire – geheugen deels bewust, deels onbewust, samenstellen. Hoewel er geen officiële of vast aanwijsbaar oppositioneel geheugen bestaat, betekent dit nog niet dat academici, politici en

sociologen geen poging hebben gedaan dit onderdeel te verklaren en gestalte te geven. Een groot voorbeeld hiervan is het werk van Franziska Seraphim, War Memory and Social Politics in Japan, 1945-2005. Zij tracht in haar boek het populaire geheugen te binden aan niet-staats gerelateerde instanties en organisaties. Zij stelt nochtans dat ook het populaire geheugen onder te verdelen is in instanties die de regering niet radicaal

126

Dower, ‘An Aptitude’, 236. Bovenstaande is een reflectie van de ‘Naimusho geest’ om de terminologie van Van Wolferen te gebruiken. Van Wolferens these met betrekking tot de ‘Naimusho geest’ is eerder ook besproken op pagina 35.

127

53 genoeg vinden en zij die tegen het autoritaire geheugen van de hand wijzen.128 Het hoeft dus niet per se zo te zijn dat het oppositionele discours zich rechtstreeks tegenover het dominante bevindt. De belangrijkste tendens in het oppositionele geheugen in

contemporain Japan is het pacifisme. De atoombom op Hiroshima is hier wellicht de belangrijkste stijlfiguur van.

Atoombom op Hiroshima, trope voor oppositioneel narratief

Japan werd vlak na de atoombom geconfronteerd met een verwoestend stuk tastbaar verleden dat moeilijk uitwisbaar was: de vernietigingen van de atoombom. Het meest illustratieve voorbeeld hiervan is de A-dome, een voormalig regeringsgebouw, dat als enig gebouw ‘gemonumentaliseerd’ is tijdens de herinrichting en wederopbouw van Hiroshima.129 De A-dome werd voor veel Japanners een bedevaartsoord en bezien als het ultieme symbool voor pacifisme en de Japanse nederlaag van de Pacific Oorlog.

Hiroshima werd zodoende een stijlfiguur voor burgers die de ideologie van de

nationalistische LDP van de hand wezen. De identiteit die voortkwam uit deze vorm van oppositioneel geheugen was slachtofferschap. Japan was slachtoffer geweest van een nucleaire holocaust.

Op eerste gezicht leek het alsof de trope van Hiroshima de LDP een doorn in het oog was. Ten eerste was het oppostionele narratief een hoeksteen voor het gedachtegoed van oppositiepartijen waarvan de SDJP het meeste uit het oog sprong. De SDJP van eind jaren vijftig tot 1993 zou bezien kunnen worden als een reflectie van het oppositionele narratief. Het door de SDJP aangemoedigde pacifistische discours botste met de belangen van de conservatieve LDP. Ten tweede stond de LDP niet bepaald te wachten op een slachtofferschap. Zeker de nationalisten binnen de LDP stonden een ‘nationaal subject’ voor waar de Japanse burger trots op kon zijn.

Er is echter ook een keerzijde van de medaille die een groot voordeel betekende voor het beleid van de LDP. De nadruk van oppositionele partijen op pacifistische

128

Franziska Seraphim, War memory and social politics in Japan, 1945-2005 (Cambridge 2006) 7.

129

De A-dome is niet het enige betonnen gebouw dat de Bom overleeft heeft. Er bleek nog een klein aantal andere gebouwen deel overeind. Deze waren waarschijnlijk het ‘monumenteren’ niet waard.

54 denkbeelden, Hiroshima en Japans slachtofferschap zette het koloniale verleden in de schaduw.130 Oorlogsmisdaden werden namelijk niet genoemd bij dit discours. Er is een grote kans dat de LDP om deze reden dit oppositionele narratief gedoogde. Het kwam goed uit, was geen gevaar voor het dominante geheugen, en ook op internationaal gebied legde deze pacifistische houding Japan geen windeieren. De nadruk op het

slachtofferschap door middel van uitgebreide herdenkingen op 6 augustus heeft zeker het internationale imago verbeterd.

In de termen van de socioloog Tsutsui is hier sprake van een overgang van het ontkennende ‘frame’ naar het ontwijkende ‘frame’. Hoewel Tsutsui erg sociologisch te werk gaat in zijn artikel The trajectory raken zijn termen een zeker punt. In zijn op zich overzichtelijke en heldere schema met betrekking tot de manier waarop een maatschappij reageert op een ‘collectief trauma’ is een ontwijkende houding dichter bij een acceptatie van het dader-verleden dan wanneer dit verleden wordt bezien vanuit een ontkennende houding. Volgens Tsutsui’s analyse – die hij baseert op krantenartikelen – benaderde Japan, tussen 1955-1985 en 1995-2004, het collectieve trauma van oorlogsmisdadiger voornamelijk vanuit een ontwijkende houding. 131

Tussen 1955 en 1990 kwam er heel wat kunst op de markt die de Japanner het

oorlogsverleden moest helpen herinneren en een oppositioneel narratief verspreiden. Een voorbeeld is de strip van Nakazawa Keiji, Hadashi no Gen (Gen Barrevoets). Volgens de historicus John W. Dower gaf deze strip onmiskenbaar het idee dat diegenen die de autoriteit representeerde niet te vertrouwen waren. Artiesten als Nakzawa legden de nadruk op het gebruik van het eigen gezonde verstand. De kunstenaar moedigde overlevenden aan hun eigen waarden en normen vast te stellen en van hieruit te bewerkstelligen dat een nucleaire ramp als Hiroshima in de toekomst nooit meer zou gebeuren.132 Hoewel de autoriteiten de schoolboeken vanaf de jaren ’60 weer onder hun verantwoordelijkheid hadden geschoven, was het commerciële succes van Nakazawa’s strip moeilijk terug te dringen. Toch kwam ook deze strip in het gevaar gevangen te raken in het web van het dominante geheugen. Vlak na zijn verschijning zette de uitgever de

130

Ching, ‘Give me Japan’, 768.

131

Tsutsui, ‘The Trajectory’, 1406.

132

Dower, Japan in War, 254. Letterlijk vertaald betekent Gen wortel of bron. Nakazawa koos deze naam aangezien hij wilde dat zijn hoofdpersoon een bron van kracht symboliseerde. Deze kracht had de naoorlogse generatie nodig om nee te zeggen tegen nucleair geweld. Ibid. 249.

55 mangaserie stop. De redenen die zij hiervoor gaf lijken een echo van het dominante discours: Nakazawa gaf de realiteit ‘te hard’ weer.133

Voorbeelden van het oppositionele narratief in actie

In 1960 besloot de Japanse regering onder leiding van de LDP dat de Amerikaanse militairen mochten blijven in Japan om haar tegen een eventuele communistische invasie te beschermen. De verlenging van het verdrag dat deze goedkeuring officieel vastlegde, het Francisco Verdrag, veroorzaakte een hoogtepunt in de ideologische spagaat binnen de Japanse maatschappij, zoals hierboven reeds is aangegeven, die zijn weerslag vond in de politiek. Enerzijds waren er de conservatieven, die een nauwe relatie met de VS

voorstonden (LDP), anderzijds de Japanse linkse pacifisten (SDJP en andere

oppositiepartijen, waaronder de Communistische Partij). Tijdens het overleg in Tokyo tussen de Japanse regering en Washington gingen honderdduizenden progressieve studenten, arbeiders, intellectuelen en huisvrouwen die tegen het verdrag waren

protesteren voor het gebouw van de volksvertegenwoordiging – de zogenaamde ‘Anpo’ strijd. Deze massademonstratie liep uit de hand, net als de boycot van socialistische volksvertegenwoordigers tijdens de ratificatie van het verdrag in de

volksvertegenwoordiging. Vertegenwoordigers van de Socialistische partij beletten de gang voor de spreker van het Lager Huis die het verdrag zou ondertekenen. Toenmalig premier Kiichi Nobusuke schakelde hierop de politie in. Uiteindelijk vond de spreker de weg naar zijn stoel in de plenaire zaal en ondertekende het verdrag. Amerikaans president Dwight Eisenhower annuleerde als gevolg van deze kwestie zijn bezoek aan Japan, waarop Nobusuke gedwongen was af te treden. De status quo bleef gehandhaafd; de LDP bleef aan de macht, de socialistische deelden zich op in meerdere partijen. Maar het oppositionele geheugen had haar stem laten horen.134

Naast bovenstaand voorbeeld zijn er ook nog verscheidene ngo’s die een pluriformer narratief dan de autoriteiten voorstonden. In 1970 richtte de vereniging van

133

Het Ministerie van Onderwijs weigerde in 1981 een manuscript van een schooltekstboek die

afbeeldingen had gebruikt van Maruki Toshi’s Hiroshima no Pika (vert. Hiroshima’s flits) tentoonstelling. Deze afbeeldingen gaven de realiteit ook ‘te hard’ weer, aldus naar de redenatie van het ministerie. Ibid. 248.

134

56 Koreaanse bewoners een gedachtesteen op ter nagedachtenis van de 20.000 gesneuvelde Koreanen in Hiroshima. Zij plaatsten het monument buiten het Hiroshima Peace

Memorial Park. Later wilden zij het monument verplaatsen binnen de grenzen van het park, aangezien gesneuvelde Koreanen ontbraken in het Japanse slachtoffermonument. De plaatselijke autoriteiten sloegen het voorstel echter in de wind, tot ongenoegen van de Koreaanse vereniging.135 Pas sinds juli 1999 werd er geroep gegeven aan de verlangens van de Koreanen en kon het monument naar het park verplaatst worden.136 Een ander voorbeeld is het opgerichte museum op Okinoshima. Aldaar verspreidde de directie van het museum een ‘vergeten’ verhaal van de Pacific Oorlog. In tegenstelling tot

bovenstaande organisatie werkte de overheid de directie van het museum niet tegen. Hetwas uiteindelijk niet de overheid maar een groep overlevenden die het plan voor een museum initieerde.

Via het onderwijs werd de Japanse bevolking niet alleen aan het dominante narratief blootgesteld – via ‘indoctrinatie’ door gecensureerde schoolboeken –, maar kwam ook het oppositionele narratief aan de orde. Dit kwam vooral door de sterke machtsbasis van de lerarenvakbond. Deze organisatie bestond uit – veelal linkse – docenten die de nadruk legden op de rol van agressor van Japan tijdens de Pacific Oorlog. Velen onder hen streefden dan ook naar een ‘vredesonderwijs’. Deze – door conservatieven binnen de politiek veel gehate – vorm van onderwijs was voornamelijk gestoeld op de zogenaamde ‘Hiroshima-geest’, dat wilde zeggen: anti-Amerikaans, pacifistisch en een zekere

sympathie voor communistische staten. Hoewel de overheid schoolboeken censureerde was het lastiger hierboven vermelde linkse docenten de mond te snoeren. Zodoende werden sommige leerlingen alsnog door hun docent geconfronteerd met Japanse oorlogsmisdaden.. Enige kanttekening is wel dat deze vereniging zeker niet alle middelbare- en basisschoolleraren representeerde. Het gros van de docenten hield het controversiële verleden het liefste ver van zich af.137 De meest bekende docent die zich verzette tegen het institutionele discours, en dan met name tegen de certificatie van schoolboeken, was Ienaga Saburō.

135

Buruma, The Wages, 96-97 en Clyde Haberman, ‘A different Hiroshima Story: The Bitter Koreans’,

The New York Times 29 April 1988.

136

Site van de gemeente Hiroshima,

http://www.pcf.city.hiroshima.jp/virtual/VirtualMuseum_j/tour/tour_fra.html

137

57 Ienaga Saburō’s aanvaring met het Ministerie van Onderwijs is wellicht het

duidelijkste voorbeeld waarin een docent het opneemt tegen het dominante discourse.138 Aldus Nozaki:

‘The disagreement between Ienaga and the state rested on two radically different narratives of Japanese history. Ienaga’s attempt was to critique the official narrative of Japan’s conduct in World War II and the years leading up to it. He presented a different narrative of the war at home as well, at least with respect to the Battle of Okinawa, in which an estimated 160.000 civilians, including women and children, lost their lives, many at the hands of Japanese soldiers.’139

Na de afwijzing van Ienaga’s manuscript in 1953 begon Ienaga de officiële screening te wantrouwen.140 In 1965 had hij genoeg van het constant herzien van zijn manuscripten en besloot hij de overheid voor het gerecht te slepen: hij beschuldigde de overheid van censuur.141 Dit resulteerde in drie rechtszaken die lange tijd de gemoederen bezig hield.142 Via het recht behaalde Ienaga vaak gedeeltelijk gelijk en relatieve successen. Volgens de rechter van het districtsgerechtshof in Tokyo in 1970 was de Japanse overheid te ver gegaan in zijn controle op manuscripten. De rechtbank zag het principe van het controleren en doorscannen van manuscripten door het ministerie van Onderwijs

138

Ienaga was niet de enige historicus die het aan de stok kreeg met het Ministerie van Onderwijs. Munakata Seiya steunde Ienaga bij zijn rechtzaken nadat ook zijn manuscripten niet door de kwalificatie kwamen. Een andere sympathisant van Ienaga, Inoue Kiyoshi, nam het voorbeeld van Ienaga over en klaagde het ministerie ook aan. De zaak omtrent Kojima Yoshio, een professor in Chinese geschiedenis aan de Nihon Universiteit in Tokyo, illustreert hoe streng het ministerie haar eigen toebedichte rol

interpreteerde. Zo dwong het ministerie Kojima het woord shinryaku (invasie) te veranderen in shinnyu (infiltratie). Wilde hij dat zijn manuscript onder de neuzen van ijverige leerlingen zou eindigen. In dat zelfde jaar kampte de historicus Uno Shunichi met hetzelfde probleem. Het ministerie vond zijn beschrijving over het Nanking incident te eenzijdig en overbodig. De autoriteiten wilden dergelijke incidenten enkel terugzien in een voetnoot. Helaas zijn er niet veel scholieren die een voetnoot lezen. Antoon de Baets, Censorship of historical thought: a world guide, 1945-2000 (2002) 310-318.

139

Nozaki, ‘Japanese Education’, 116.

140

Die afgewezen werd door het vermelden van eeuwenoude Chinees-Japanse relaties, behandeling van vrouwen in het verleden en een te nadrukkelijke vermelding van de Vijftienjarige Oorlog. Ibid. 102.

141

Er bestaat een uitgebreid scala aan punten die Ienaga van het ministerie moest herzien – in zijn tekstboek van 1963 waren het er 323. Zo was er bijvoorbeeld kritiek op Ienaga’s gebruik van de term roekeloos. In zijn tekstboek met betrekking tot de Aziatisch-Pacifische oorlog stelde hij dat Japan een roekeloze oorlog voerde. Daarnaast waren er te veel foto’s die de ‘duistere’ zijde van de Japanse oorlog illustreerde zoals foto’s van luchtaanvallen, beelden van een totaal verwoest en verlaten Hiroshima en afbeeldingen met veteranen die door de oorlog verschillende ledematen verloren waren. Ibid. 108.

142

58 echter niet als strafbaar feit. De rechtbank oordeelde dat het censureren van tekstboeken niet in strijd was met de grondwet, tot ongenoegen van Ienaga. Het ministerie ging niet alleen buiten zijn jurisdictie, het ging volgens hem in tegen de grondbeginselen van de Japanse staat. Zij moest immers de rechten van goed onderwijs beschermen, in plaats deze te schenden.143

Zijn rechtszaken tegen het officiële narratief van het ministerie van Onderwijs, en de gedeeltelijke successen hierin, kreeg publiek gevolg. Het Japanse publiek volgde zijn rechtszaken op de voet. De Japanse burger kreeg in de gaten hoe het er bij de screening aan toe ging en tevens kwam het ondemocratische gehalte hiervan aan het licht. Door de uitspraken van de rechtbank en druk van het Japanse publiek – en internationale kritiek van voornamelijk voormalige Japanse koloniën – was de overheid gedwongen haar kwalificaties te versoepelen. De rechtszaken van Ienaga hadden directe gevolgen voor schrijvers van schoolboekmanuscripten. Meer auteurs van schoolboeken werden na de rechtszaak bewust van hun opinie- en wetenschappelijk recht, waardoor steeds meer ongecensureerde schoolboeken verschenen. Aangemoedigd door de versoepelde kwalificaties van de overheid haalden veel meer manuscripten de eindstreep. Daarnaast gingen onderzoekers zich meer bezighouden met Japanse oorlogsmisdaden en verscheen een scala aan artikelen omtrent dit onderwerp in nationale kranten. In de Asahi Shinbun, bijvoorbeeld, verscheen in 1971 een serie artikelen over het Nanking bloedbad,

geschreven door Honda Katsuichi.144 Een jarenlang taboe leek gebroken.145 De Japanse overheid accepteerde deze gang van zaken niet en kwam met een antwoord. De overheid trachtte onder andere de controle op schoolboeken, door een beroep te doen op nationalistische – patriotische – logica te legitimeren. Met name jonge extreemrechtse LDP’ers in de jaren ’80 bestreden de auteurs die tegen het officiële discours aantrapten. Gevoed door de grote LDP overwinning in 1980 stelden zij dat de

143 Ibid. 111. 144 Ibid. 111. 145

Opmerkelijk is dat de Nihonjinron beweging, al lange tijd aanwezig in Japan, na de verslapping van kwalificaties voor schoolboek manuscripten opnieuw vaste voet aan grond kreeg. Japanse geleerden uit deze beweging hielden zich in de jaren ’70 sterk vast aan het idee dat Japan een unieke natie in de wereld was. Deze specifieke vorm van cultureel nationalisme lijkt naar mijn mening een reactie op het

oppositionele narratief die Ienaga nieuw leven inblies. Dit zorgde voor een nog strengere polarisatie in de Japanse maatschappij. Wanneer de linkse mol zijn hoofd boven het oppervlak steekt staat de rechtse vos klaar deze opstandigheid met zijn scherpe tanden onklaar te maken.

59 geschiedenisboeken sinds de versoepelde maatregelen geïnspireerd waren door het

communisme. Daarmee onderschreven zij de noodzaak de kwalificaties voor

manuscripten wederom aan te scherpen. Een groot voorstander hiervoor was Nakasone Yasuhiro, die van 1984-86 de functie van eerste minister bekleedde. Nakasone had veel belangstelling voor nationalistisch onderwijs. Zijn gedachte was dat de Japanse overheid via het onderwijs de Japanse identiteit aanzienlijk kon beïnvloeden. De LDP deed er alles aan om de macht over het officiële narratief te behouden. Een discussie omtrent de Japanse identiteit en collectief geheugen deed midden jaren ’90 opnieuw zijn intrede. 146

Vanaf de jaren ’80 integreerde Duitsland de Holocaust in zijn eigen nationale identiteit. Zij nam afstand van haar Nazi-verleden door dit verleden te benadrukken en continu te veroordelen. Door deze methode accepteerden voormalige slachtoffers sneller excuses wat Duitsland ruimte gaf te ‘normaliseren’. Daarnaast was de algemene

gedachtegang dat een dergelijke omgang van het verleden een beter aanzien in de wereld zou verwezenlijken – een gedachtegang die nog steeds lijkt te gelden. Sommigen,

onderwie historicus Peter Reichel, beweren zelfs dat Duitsland is doorgeslagen en door zijn veelvoud aan monumenten begint te lijden onder ‘herinneringsinflatie’ en ‘historisch relativisme’.147

Voor een deel is Japan het ook gelukt via ontkenning, projectie en een universalistisch raamwerk de oorlog te verwerken, hetzij niet met dergelijk succes als Berlijn en op een duidelijk andere manier en heeft het nooit het boetekleed aangetrokken zoals de Duitsers dat deden in de jaren ‘80. Begin jaren ’50 trachtte de Japanse overheid net als Duitsland afstand van het verleden te nemen door haar oorlogsmisdaden en overgave te vergeten. Zij kon schuilen onder de Amerikaanse paraplu en de ideologie van het

anti-communistische blok. Al snel bleek dat deze ‘anti-anti-communistische identiteit’ in contrast stond met het geheugen van de ‘gewone’ burger. Het gevoel van verlies en de hieruit ontstane slachtofferrol dreunde diep in de Japanse samenleving door. Hierdoor vormde zich een oppositioneel geheugen dat ageerde tegen de Japanse officiële politiek van amnesie. Dit oppositionele geheugen uitte zich voornamelijk in een pacifistische en

146

Nozaki, ‘Japanese Education’, 112-114.

147

Haegens, ‘Wereldkampioen’, 26. Als voorbeeld van historisch relativisme noemt Reichel het nationale oorlogsmuseum in Berlijn, dat alle slachtoffers van oorlog en heerschappij door middel van geweld herinnert. Volgens hem worden daarmee alle groepen slachtoffers op één hoop gegooid zodat Duitsland de hoofdverantwoordelijkheid voor de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog aan de kant kan schuiven.

60 nucleaire beweging. De Japanse regering en de LDP leek dit narratief te gedogen

aangezien de restanten, die het gevolg was geweest van de atoombom, moeilijk onder de mat geschoven kon worden. Tevens leidde de nadruk op Hiroshima en de overgave de aandacht af van Japanse oorlogsmisdaden.148 De officiële geschiedenis opgedragen door de overheid raakte zo vervlochten met het oppositionele narratief van slachtofferschap en pacifisme. Hoewel er ook verscheidene andere oppositionele actoren aanwezig waren, zoals de lerarenbeweging, was hun macht te beperkt om de koers van de Japanse natie te veranderen.149 In de jaren ’90 kreeg Japan te maken met verscheidene gebeurtenissen die de context van waaruit men de geschiedenis bezag en bedreef totaal veranderde. In het volgende hoofdstuk zullen deze gebeurtenissen centraal staan.

148

Aaron Gerow, ‘Consuming Asia, consuming Japan: the new neonationalistic revisionism in Japan’ verschenen in Hein, Censoring history, 74-95. Aldaar 76.

149

61