• No results found

Dominante Geheugen na 1952 tot 1993

Behouden sterke banden met de VS

Bij het dominante geheugen gaat het om het officiële geheugen – dus eigenlijk het narratief dat autoriteiten voorstaan. Doordat de hoogste autoriteit de overheid is, kan het officiële geheugen niet afzonderlijk zien worden van de politieke agenda van de LDP. Zoals ik hierboven heb vermeld bestond deze partij vlak na de oorlog uit nationalisten – voormalige functionarissen van de Naimushō – en gematigden. Beiden benadrukten de importantie van de bilaterale relaties met de VS. Een van de redenen hiervoor is dat alle leden van deze partij hetzij anti-communistisch waren hetzij op gematigde mate een liberale economische politiek voorstonden. Dus ook na het einde van de bezetting bevond Japan zich onder de beschermende vleugels van de VS. Bovenstaande ‘containment’ politiek zorgde er onder andere voor, zoals hierboven in meer detail de revue is

gepasseerd, dat Japan niet oprecht zijn koloniale verleden en verantwoordelijkheid van de oorlog kon evalueren en bediscussiëren, tot genoegen van conservatieve politieke

leiders.103 Regeringsleiders afkomstig van de LDP konden de Japanse staat beter besturen wanneer de bevolking geen acht sloeg op door oorlogsmisdaden gepleegd door Japanse soldaten tijdens de Pacific Oorlog.104 Tot op zekere hoogte verschilde de politiek van de LDP niet veel van die van de bezettingsautoriteiten vanaf 1947. Gevolg was dat belangrijke controversiële delen van het oorlogsverleden ook ontbraken in het dominante narratief opgesteld door de LDP.

102

‘An overview of Japan’s Postwar defence policy’,

http://afe.easia.columbia.edu/japan/japanworkbook/fpdefense/artnine.htm#treaty (voor het laatst bezocht op 19 oktober 2010)

103

Leo Ching, ‘”Give me Japan and nothing else!”: postcoloniality, identity, and the traces of colonialism’, verschenen in: South Atlantic Quarterly, 2000 vol. 99, 4, 764-. Aldaar 767. Verscheen ook in: Yoda, Japan

after Japan, 142-165.

104

42 Ondanks de nauwe betrekkingen van de LDP en de VS deed de grootste partij van Japan niet alles wat de VS haar oplegde. Al snel werd duidelijk dat de VS zich langzaam gingen irriteren aan het passieve pacifistische Japan dat zij zelf geschapen hadden. Kort voor het einde van de bezetting drongen de VS, onderwie minister van Buitenlandse Zaken John Foster Dulles, Japan er op aan opnieuw een leger te mobiliseren. Een meerderheid van het Japanse parlement gaf geen goedkeuring en stemde tegen deze motie.105 Ook toenmalig premier Yoshida, die het erg goed kon vinden met generaal MacArthur en andere conservatieve leiders weerstonden de druk van remilitarisatie.106 Onder dwang van de bezettingsautoriteiten besloot de Japanse overheid desondanks toch een Nationale politiemacht van 75.000 op de been te brengen om het Japanse archipel te beveiligen. Dit was de voorloper van de Jieitai, de Japanse Zelfverdedigingsmacht die Japan tot nog toe uitbreidde tot 270.000 manschappen.107 Nationalistische LDP’ers en de VS – maar ook nationalistische intellectuelen als Katō – streven al sinds het einde van de Amerikaanse bezetting naar een remilitarisatie van Japan. Het beleid van de VS die opriep tot Japanse militaire zelfstandigheid was koren op de molen van nationalistische politici binnen de LDP.

Het verre verleden en samurai in driedelig pak

De Japanse overheid onder leiding van de LDP kon het dominante geheugen niet baseren op haar oorlogsverleden. Immers dit zou haar bestaansrecht aantasten aangezien een groot aantal politici en bureaucraten van tijdens de oorlog weer politiek actief werd bij de LDP. Zij moest haar toevlucht zoeken in het verre verleden, of, zoals hierboven

geprojecteerd, het heden. Het verre verleden voorzag in voldoende mate in

gebeurtenissen en mythologieën om een voordelige nationale identiteit te creëren. De Japanse mythologie van het homogene Yamato ras voorzag glansrijk in de behoefte van

105

Een eventuele remilitarisatie van Japan betekende dat de Japanse volksvertegenwoordiging artikel 9 van de grondwet moest wijzigen. Dit was enkel mogelijk wanneer tweederde meerderheid van de

volksvergadering voorstander was van een dergelijke motie.

106

Tipton, Modern Japan, 163.

107

43 Japanse nationalisten. Niet zelden viel de LDP hierdoor terug op de militaristische logica van de jaren ’30.

Deze vorm van nationale identiteitsvorming, die al bestond sinds de Japanse

staatsvorming vlak na de Meiji Restauratie, hing samen met de weigering van de Japanse overheid zich te conformeren aan haar oorlogsmisdaden en koloniale verleden.108 Japan was een uniek land, dat geen verleden als kolonisator kende. Dit narratief viel samen met een nationalistische ontkenning van het Japanse koloniale verleden. Hoewel de LDP de omstreden gebeurtenissen van oorlogsverleden – zoals het ‘Nanking bloedbad’,

troostmeisjes en de verantwoordelijkheid van de oorlog – het liefste buiten beschouwing liet moest zij antwoord geven op vragen van de oppositie.

Het verhaal van neoconservatieve politici van de LDP en vooral neoconservatieve geleerden luidde dan ook vaak dat de bezetting van de Filippijnen, Indonesië, Zuidoost Azië, China, Taiwan en een groot aantal eilanden in de Stille Zuidzee, geen bezetting was, of een vorm van imperialisme, maar een bevrijding. Zij trachten de oorlog te

rechtvaardigen. De Japanners waren het, zo gaat de neoconservatieve logica die in de jaren ’70 een hoogtepunt bereikte met de Nihonjinron (een reeks van publicaties over het Japanse volkskarakter, die de auteurs typeerden als uniek en zelfs superieur; veelal een hoogmoed gevuld gevolg van de door Japan vergaarde economische macht die het toen bezat) en in de jaren ’90 weer in de mode raakte, die de Aziatische landen beschermde tegen het juk van westers imperialisme. Redenen waarom het nationalisme in de jaren ’90 wederom wortel kon schieten zal besproken worden in hoofdstuk 4.

Ook militaristen, die veel macht hadden bezeten tijdens de Pacific Oorlog maakten gebruik van de mythe die het Japanse ras prevaleerde boven alle andere rassen. Zij spraken in plaats van kolonialisme over een Asian Co Prosperity Sphere. Zij zagen andere Aziaten als jonge broers, die hun voorbeeld moest volgen. De Japanse overheid onder leiding van de LDP hield de mythe van het homogene Yamato ras in stand.109 Door deze parallel met het militaire verleden kwam de Japanse regering vaak in problemen met

108

Ching, ‘Give me Japan’, 768.

109

De meeste Japanners zijn nakomelingen van de Yamato. Een volk dat zich eeuwen geleden vestigde op Honshuu, het grootste eiland van het Japanse archipel. Volgens de nationalistische logica zijn de Yamato de oorspronkelijke bewoners van Honshuu. Of dit gebaseerd is op feiten valt ten zwaarste te betwijfelen. De meeste antropologische, etnologische en archeologische studies geven aan dat er reeds voor de Yamato bevolkingsgroepen aanwezig waren in Japan.

44 Aziatische buurlanden. Officiële bezoeken van ministers aan Yasukuni Jinja sinds 1983 en de tentoonstelling van het hierboven genoemde Yūshūkan en Showakan zijn hier de grootste voorbeelden van.

Hierboven is een voorbeeld gegeven van een dominant narratief dat gebaseerd is op het verre verleden en de rechtvaardiging van het ‘Japanse imperialisme’. De LDP heeft echter ook een dominant narratief geconstrueerd dat betrekking had op het heden. De ‘Yoshida doctrine’ is hier een groot voorbeeld van. Deze doctrine, genoemd naar het beleid van de eerder genoemde premier Yoshida Shigeru, die zelf de term weliswaar nooit heeft gebruikt.

Yoshida’s doctrine betekende dat de Japanse overheid zich voornamelijk bezig ging houden met economische ontwikkeling en tegelijkertijd het diplomatieke profiel op de achtergrond schoof. Op deze manier investeerde Japan weinig tot niets in zijn eigen verdediging. Dit had niet zozeer een pacifistische reden als wel een pragmatische. Voor het onderhouden van een militaire eenheid zou Japan diep in de eigen buidel moeten tasten. Yoshida redeneerde dat Japan deze financiële middelen beter zou kunnen besteden aan de ontwikkeling van de economie. De verfijnde gedachte hierachter was dat Japan in de toekomst vanuit een sterke economische positie een groot gewicht in de internationale schaal kon leggen. Politicoloog Mark Beeson noemt dit Japanse ‘quasi-hegemony’, aangezien Japan alleen in economisch opzicht over delen van de wereld zou gaan heersen en niet op politiek of ideologisch vlak. Yoshida’s buitenlandpolitiek had ook nadelen. Japan was door Yoshida’s doctrine sterk afhankelijk van de VS. Dit gold niet zozeer voor de Japanse economie, als wel de Japanse staatsveiligheid.110 Dit had als gevolg dat toen Japan zich had ontwikkeld tot de op één na grootste economie van de wereld in het einde van de jaren ’60 nog steeds rekening hield met het beleid van de VS.

Van Wolferen geeft een aanvullende verklaring voor het economische beleid van Japan die hij samenvat onder de slogan ‘Japan onoverwinnelijk maken’. Volgens hem lag het economische succes voornamelijk ingebed in het Japanse systeem van samenwerking

110

Mark Beeson, ‘Japan and Southeast Asia: the lineaments of quasi-hegemony’ gevonden op site:

http://espace.library.uq.edu.au/eserv/UQ:10797/mb_quasi.pdf (voor het laatst bezocht op 19 oktober 2010). Voor Yoshida’s pragmatiek en doctrine verwijst de auteur onder andere naar het werk van Kenneth B. Pyle ‘Restructuring foreign policy and defence policy: Japan’, dat verscheen in: T. Inoguchi en D. Okimoto ) (eds.), The political economy of Japan: the changing international context (Stanford 1988) en ‘Japan, the World, and the Twenty-first century’ in: Anthony McGrew en Christopher Brook, Asia-Pacific in the new

45 tussen de politiek, bureaucratie en bedrijfsleven, al lang voordat premier Yoshida het tot de speerpunten van zijn beleid maakte. Van Wolferen spreekt van een ‘nationaal

bewustzijn’ onder Japanse militairen, die pleitten voor ‘eerbiedwaardiger’ motieven dan winstbejag. De Japanse ultranationalisten hadden niet veel op met de Zaibatsu, waarbij het hele vermogen eigendom was binnen één familie, die voornamelijk een hoge winst wilden behalen. Geïnspireerd door de samurai, die zich eervol onderwierpen aan hun heer, stelden zij dat het Japanse bedrijfsleven zich in dienst moest stellen van de Japanse maatschappij. Dit ‘nationale wezen’ overleefde de oorlog. De samurai werden vervangen door de managers, de facto bureaucraten, en aandelen werden veelal verspreid onder leden van dezelfde keten (keiretsu), waarbij de daarbij horende bank veelal de grootste aandeelhouder was. Het gedrag van het Japanse bankwezen verschilde sterk van de houding van westerse aandeelhouders. Laatstgenoemden stellen zich meer in op het behalen van winst, liefst zo snel mogelijk, terwijl banken meer bezighielden met de vraag of het bedrijf zich volgens de richtlijnen van de bank bewoog. Dit bracht een lange termijn denken met zich mee, waarbij het ‘eerbiedwaardiger’ doel van het vergroten van het marktaandeel een grotere prioriteit was dan het bejegenen van een zo hoog mogelijke winst. Het streven naar winst, was volgens de Keizai Doyukai (een economische

federatie), schadelijk voor het opbouwen van een levensvatbare economie. Bovenstaande en nog andere factoren dwongen Japanse bedrijven elkaar te beconcurreren op

marktaandeel. 111

De Yoshida doctrine, tezamen met de reeds bestaande driehoeksverhouding in Japan en de overleving van de militaire houding – ‘nationale bewustzijn’ – leidde de aandacht af van het oorlogsverleden en gaf de Japanner een identiteit die samenhing met de Japanse economische ontwikkeling. Het rolmodel van de moedige samurai werd vervangen door de sarariman.112 Dat zeker tot laat in de jaren ’90 het symbool was van Japanse economische welvaart.

111

Van Wolferen, Japan, 648-652.

112

Sarariman is een verbastering van het Engelse ‘salaryman’. Een sarariman is het beste te typeren als een drukke zakenman die het leeuwendeel van zijn tijd doorbrengt in de zakenwereld en slechts thuis is om te slapen.

46 De vorming van het dominante geheugen: censuur en mythevorming

Eén van de vormen waarmee de Japanse overheid onder leiding van de LDP het collectief geheugen mee beïnvloedde was het onderwijs. Indoctrinatie via het onderwijs is, zoals hierboven in het kader van de theorie omtrent het collectief geheugen al is gebleken, een van de gebruikelijkste manieren om een dominant (officieel) narratief te verspreiden. De strijd van Ienaga jegens het Japanse Ministerie van Onderwijs heeft reeds de revue gepasseerd. Hier zal ik later op terugkomen, maar eerst zal licht geworpen worden op hoe de Japanse overheid het onderwijs binnen haar invloedssfeer trok. Volgens de constitutie van 1947, die het recht op onderwijs moest garanderen, moest het onderwijs door specialisten gecontroleerd worden. Via de School Education Law Enforcement Regulations ingevoerd in 1953, dichtte het ministerie van Onderwijs zichzelf wederom deze rol toe. Het Ministerie van Onderwijs werd baas in eigen bos.

Tijdens de Amerikaanse bezetting bezat het ministerie geen patent op het aanleveren van schoolboeken. Scholen mochten zelf kiezen. Er was voor hen een keuze tussen boeken van staatswege of boeken afkomstig buiten de invloedsfeer van de staat die door een onafhankelijk comité gescreend waren. De screening van de schoolboeken was tijdens de bezetting nogal een ingewikkeld proces daar niet alleen het comité de schoolboeken controleerde, maar ook de Japanse overheid en de Amerikaanse bezettingsmacht; auteurs moesten dus zowel een Engels als een Japans manuscript inleveren. Japanse docenten prefereerden de non-gouvernementele schoolboeken boven de boeken aangeleverd door de overheid. De Japanse overheid besloot derhalve in 1952 te stoppen met het uitgeven van Japanse schoolboeken, en zich voornamelijk te bezigen met de controle door de ‘onafhankelijke’ commissie. Vanaf 1953 trachtte de overheid de schoolboeken zodanig aan te laten passen dat het eindproduct vaak eerder afkomstig leek te zijn van de hand van de overheid dan van de originele auteur zelf.113

Toen de LDP bij zijn oprichting in 1955 aan de macht kwam werden de kwalificaties voor ingeleverde manuscripten behoorlijk aangescherpt.114 Alle manuscripten die

113

Nozaki, ‘Japanese Education’, 102.

114

In 1955 kwamen de liberalen en democraten binnen het Japanse parlement samen en vormden de LDP. Hatoyama Ichirō was een van de politici die deze samensmelting mogelijk had gemaakt. Hij was tevens de eerste minister president namens deze nieuw partij.

47 negatieve referenties hadden naar Japanse oorlogsmisdaden werden ‘afgekeurd’, en auteurs moesten een herziene versie inleveren. In 1956 diende kabinet Hatoyama drie onderwijswetten in. Deze zouden de controle vanuit het ministerie op ingeleverde

manuscripten aanzienlijk versterken.115 Het eindresultaat was, aldus Nozaki en Inokuchi , dat de censuur en screening van schoolboeken veel gelijkenissen vertoonde met het schoolboekbeleid van de Japanse overheid tijdens de Pacific Oorlog.116 Gevoelige zaken omtrent de Keizer en zijn familie, de Meiji-constitutie van 1889, de Koreaanse

onafhankelijksbeweging van 1919 en atrociteiten begaan door het Japanse leger wilde het Ministerie via bovenstaande censuur in de ban doen.

Dominante discours en het aanbieden van verontschuldiging

Tijdens de Amerikaanse bezetting van Japan, in 1947, deed Keizer Hirohito een poging zijn excuses namens de natie aan te bieden voor de oorlog met de VS, met in het bijzonder de verrassingsaanval op Pearl Harbor. Of Hirohito ook excuses aan wilde bieden voor eventuele door Japan begaande oorlogsmisdaden staat niet vermeld in het getuigenverslag van Lennox Tierney, voormalig commissielid voor de kunsten en musea tijdens de Amerikaanse bezetting. Volgens Tierney stuurde Generaal Douglas McArthur het voormalig staatshoofd terug zonder de keizer in ontvangst te nemen. De Amerikaanse generaal was volgens Tierney blind geweest voor de Japanse culturele betekenis van het aanbieden van verontschuldiging. In tegenstelling tot Amerikanen, die enkel hun excuses aanbieden wanneer zij bij de kraag gevat zijn, bieden Japanners ook zonder dat derden daarom vragen hun excuses aan. Je excuses aanbieden is een goed, dat op waarde geschat moet worden in Japan, aldus Tierney.117

Of Tierney gelijk heeft valt te betwijfelen. Excuses aanbieden heeft in Japan al snel iets formeels. Dit is bijvoorbeeld te zien in het dagelijkse taalgebruik van Japanners, waarin het aantal woorden voor sorry eindeloos lijkt te zijn. Tevens zijn deze

verschillende vormen hiërarchisch bepaald. Wanneer een Japanner formele excuses

115

Nozaki, ‘Japanese Education’, 104. Ofschoon het parlement slechts één van de drie wetten aannam.

116

Ibid., 105.

117

Fujita Yukihisa, ‘Prime Minister Kishi’s diplomacy of reconciliation’, verschenen in: Japan Echo, augustus 2006, 24-28. Aldaar 26.

48 aanbiedt is dit meestal om de harmonie te bewaren, in plaats van oprecht excuses aan te bieden. Japanners uiten hun excuses veelal in de vorm van tatemae, datgene wat de Japanner behoort te zeggen in plaats van vanuit de honne, hoe de Japanner werkelijk over een onderwerp denkt. Oprecht excuses aanbieden zal dus niet snel voorkomen en is enkel aantoonbaar wanneer het woord aangevuld wordt met daadkracht. Het zou goed mogelijk zijn dat de Japanse keizer enkel excuses aanbood om de schijn op te houden.

De vraag blijft hoeveel waarde de internationale gemeenschap moet hechten aan Japanse verontschuldigingen, wanneer enige daadkracht achterwege blijft. In hoeverre strookte het buitenlandbeleid met het binnenlandbeleid? Om op deze vraag een antwoord te formuleren zal eerst bezien moeten worden hoe de Japanse verzoeningspolitiek tussen 1955 tot de jaren ’90 er globaal uit zag.

In de jaren ’50 bood de Japanse regering een aantal keer officiële excuses aan. Alle verontschuldigingen waren afkomstig van Kishi Nobusuke, minister president van Japan van 1957 tot en met 1960 (en tevens ook zelf veroordeeld voor zijn rol tijdens de Pacific Oorlog). Van Kishi werd verwacht dat hij de schadevergoeding regelde voor voormalige koloniën en andere landen die geleden hadden onder Japanse agressie en vervolgens Japan te verzoenen met deze landen, het veiligheidsbeleid met de Verenigde Staten te herzien en een strategie te bedenken omtrent de Koude Oorlog. Op de eerste twee punten behaalde hij enig succes, Aldus de DPJ politicus Fujita Yukihisa. In 1957 maakte Kishi een reis door Zuidoost Azië en Oceanië – de belangrijkste staten: China en de beide Korea’s werden nochtans niet door de premier aangedaan daar dit niet strookte met het Amerikaanse buitenlandse beleid– om veelvoudig namens de natie zijn excuses aan te bieden voor het leed aangedaan door Japanse troepen tijdens de Pacific Oorlog.

Opvallend is het gegeven dat hij niet alleen alles oplas wat hem werd toegezonden, maar naast de voorgeschreven tekst van de hand van zijn ambtenaren ook zijn persoonlijke boodschap vermeldde, die voornamelijk bestond uit het verontschuldigen. De verzoening had een zeker pragmatisch nut. Japan was destijds gebaat bij een goede relatie met andere Aziatische landen. Het lidmaatschap bij de Verenigde Naties, bijvoorbeeld, was mede mogelijk gemaakt door de steun van Japan aan zijn Aziatische buurlanden. Om Japan op de diplomatieke kaart te brengen schuwde Kishi ook niet de samenwerking met de

49 oppositie, kopstukken uit het bedrijfsleven en zelfs publieke organisaties.118 De

internationale (regionale) verzoeningspolitiek van eind jaren ’50 bleek een goede start, daar deze niet alleen positieve gevolgen had voor het binnenland maar ook de band met Zuidoost Azië versterkte.

In de jaren ’60 begon het bieden van excuses door de Japanse overheid een lagere prioriteit te krijgen. Enkel hoogtepunt van excuses was het normalisatiecontract in 1965 tussen Japan en Zuid-Korea. Bij het ondertekenen van het verdrag, dat de financiële compensatie voor Japans kolonialisme (1910-1945) officieel moest afhandelen, stelde de toenmalige minister van Buitenlandse Zaken Shiina Etsusaburo: ‘In our two countries' long history there have been unfortunate times, it is truly regrettable and we are deeply remorseful’.119 De minister legde geen verantwoording af voor gedwongen prostitutie, tewerkstelling en conscriptie van Koreaanse burgers, noch bood hij enig excuses aan hiervoor.120

Ook in de jaren ’70 bleek een verdieping van de verzoeningspolitiek met voormalige ‘slachtofferlanden’ geen prioriteit. Evenzo in deze jaren ging officiële verontschuldiging gepaard met een normalisatieverdrag, ditmaal met de Volksrepubliek China. Na het bezoek van de Amerikaanse president Nixon aan Beijing en in navolging van het door