Turkije
bron
Een nieuw lied, of de bode van Rusland en Turkije. Z.p., ca. 1810
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/_nie113nieu01_01/colofon.php
© 2012 dbnl
Een nieuw lied, of De Bode van Rusland en Turkije.
Wijze: De Hamburger kindervriend.
Ik ben gezant van het Turksche ryk, En ook de bode van Rusland gelyk.
Ik breng u de tyding hoe of het daar gaat, En hoe er de kans van den oorlog al staat
'k Zal zonder dralen, aan u verhalen, In dit myn lied, wat daar geschied.
Geloof my 't is daar zoo best niet gesteld, Daar zyn al verscheidene Russen geveld, Maar ook menig Turk die ging aan den loop Werd daar door de Russen gehakt overhoop
In lang niet teeder, zy vielen neder, Met pak en zak, dat 't hart my brak.
Ik zag er nog een, hy deed zoo zyn best:
Hy greep met zyn band vol moed het gevest, Maar naauwlyks nog had hy zyn mes naar omhoog Toen hem door een kogel zyn arm ontvloog,
Hy stond verlegen, weg was zyn degen, En ach! hy viel, die arme ziel!
Daar kwam ook een Rus, gelaarsd en gespoord
Hy reed op zyn ros zoo moedig hervoort, Hy gaf zijn bevelen zoo fier en vol kracht, Vooruit! riep hij: mannen! die zege verwacht!
Toen bleef hij steken, kon meer niet spreken Die groote heer, viel dood ter neer.
Een nieuw lied, of de bode van Rusland en Turkije
Toen kwam er den Turk, zoo groot in getal, Dat ik het waarlijk niet opsommen zal;
Met ijzeren vuisten en oogen vol vuur.
Maar ach! zij betaalden den oorlog zoo duur.
Zij moesten vallen, en werden allen, Door 't lood en kruid, den Rus ten buit.
Maar 't Russisch leger verloor er ook veel, Te sneven ten strijd, was velen hun deel, En blonk ook te voren hun trouwe en moed, Zij werden verslagen en plengden hun bloed,
Die Turksche guiten, zij lieten fluiten.
Hun moordend lood, Tot veler dood.
Zoo werden er veel gedolven in 't zand,
'k Zag zwaarden en vuur 't was moorden en brand
Hier zag ik de Turken daar Russen verslaan, Het slag veld was rondom met lijken belaan,
Waar ik mogt komen, ik zag met schromen, En droef gemoed, der helden bloed.
Nog staat er de kans onzeker naar 'k hoor, Ik weet niet wie meer verwon of verloor, En wilt gij nu weten waartoe ik kwam hier?
Dat strijden en sterven dat oorlogegetier,
Het deed mij denken om u te schenken, Ja, inderdaad, deez' goede raad.
Gij smaakt nog de vrede in u Vaderland, O houdt als gij kunt nog lang dien stad, Waar vrede mag wonen bij vrijheid en regt.
Daar wordt nooit de band van de eendragt geslecht
Hier lacht u tegen, desHemels zegen, En juicht gij blij, wij, wij zijn vrij!
Een nieuw lied,
of: De Zamenspraak van Poppe Neeltje met haren man Keesje Zwerenberg.
onder de zinspreuk:
Het trouwen is zoo gemakkelijk niet, Het brengt menigeen in het verdriet.
Drommels wyf, waar blijft gij weer, Ik roep u al zoo menig keer, Dagelijks verpraat gij uw dagen En dat kan ik niet langer verdragen.
Slenteren kuijeren langs de straat En daar het huishouden verloren gaat.
Geloof het mij, geloof het mij, Gij brengt mij arme man in de lij.
De Vrouw.
2 Hoort zoo een vent toch nu eens aan, Waarvan moet ik toch nu bestaan?
Het is met u niet uit te houden, Niemand wil u iets vertrouwen.
Dagelyks zit gij bij de kastelein, En uw verdiensten zijn zoo klein.
Geloof het my, geloof het my, Gy brengt my arme vrouw in de ly.
De Man.
3 Eerschendster, drommels beest, Van alles hebt gy toch het meest.
waar zijn nu al myn beste spullen, Veranderd allemaal in oude prullen.
Overal waar ik henen tast, Alles weg en leeg in de kast.
Geloof het my, geloof het my.
Ik lijdt er toch het meeste by.
De Vrouw.
Luiaard, dronkaard, deugeniet, Man wat heb ik een verdriet,
Een nieuw lied, of de bode van Rusland en Turkije
Mijnheer die leeft naar zijn behagen, En alles door het keelgat jagen Krijgt de schurk niet opgedischt, Dan krijg ik slaag dat is gewis.
Geloof het mij, geloof het mij, Niemand weet wat ik van u lij.
De Man.
5 Altemaal leugens, praatjes, lastertaal, wijf! wat maakt gij een kabaal, Het wordt alles op de man geschoven, Men zou maar al die vrouwen gelooven.
Terwyl ik dagelyks werk en ploeg, Vermorst gy alles laat en vroeg.
Geloof het my, geloof het my, Een ongeluk zijt gy van mij De Vrouw.
6 was ik niet altyd een knappe vrouw, En nu veranderd door den trouw, Ik doe toch alles wat ik kan,
Toch nooit genoeg voor mijn lieve man.
wij vrouwen lijden met geduld.
Gaat het niet goed wij krijgen de schuld.
Geloof het mij, geloof het mij, wij arme vrouwen raken in de lij De Man.
7 Hebt gij niet al weer gelijk, Als meisje was gij ook niet rijk, Gij hebt mij altijd nageloopen.
Het mooiste wist gij voor mij te koopen.
Gij weet geen huishouding te regeren En wilt zulks van mij begeeren.
Geloof het mij, geloof het mij, Ik kwam in een slavernij.
De Vrouw.
8 De vreijers zijn toch altijd goed;