• No results found

Op het juiste moment op de verkeerde plek

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Op het juiste moment op de verkeerde plek"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

Op het juiste moment op de

verkeerde plek

Onderzoek naar het gebruik van verschillende mediaplatforms van het Jeugdjournaal en een evaluatie door de doelgroep.

Nicole Aldershof

s2215209

Begeleider: dr. T.A.C. Witschge

Tweede lezer: prof. dr. H.B.M. Wijfjes Master Journalistiek, studiepad radio –en

televisiejournalistiek

(2)

2

Inhoudsopgave

Inleiding ... 3

Hoofdstuk 1. Theoretisch kader ... 9

1.1. Kinderen en nieuws ... 9 1.2 Digital natives ... 12 1.3 Online journalistiek ... 16 Hoofdstuk 2 Methode ... 24 2.1 Content analyse ... 24 2.2 Kwalitatief onderzoek ... 27 2.3 Interviews ... 29 2.4 Think-aloud methode ... 31

Hoofdstuk 3 Resultaten en discussie ... 38

3.1 Miscommunicatie tussen de literatuur en mijn onderzoek ... 39

3.2. We zijn er, maar niet met volle overtuiging ... 43

3.3. Followers durven niet ... 48

Hoofdstuk 4 Conclusie ... 51

Literatuurlijst ... 56

Op DVD:

Bijlage A. Pilot studie content analyse Bijlage B. Coderingsschema’s

Bijlage C. Interviewgids

Bijlage D. Verklaring

Bijlage E. Instructies

Bijlage F. Pilot studie Think-Aloud

(3)

3

Inleiding

‘Je kunt ons natuurlijk dag en nacht volgen via de gratis Jeugdjournaal app en we zijn de hele dag op internet. Fijne dag nog. Doei!’1

Zo sluit Milouska Meulens, presentatrice van het Jeugdjournaal, het Jeugdjournaal van 4 juli 2014 af. Nieuws voor kinderen gaat verder dan alleen het kijken naar het Jeugdjournaal op televisie. Zo bestaat er een interactieve website waar uitzendingen teruggekeken kunnen worden en wordt er uitleg gegeven bij moeilijke onderwerpen. Verder zijn er weetjes, tips, spelletjes, prijsvragen en stellingen te vinden.2 Ook maakt het Jeugdjournaal gebruik van een app, is actief op Facebook, Twitter en sinds kort ook op Instagram.

In 1981 werd het eerste Jeugdjournaal uitgezonden.3 Toen was er alleen een

televisiejournaal. Maar technologie verandert de journalistiek continu. Zo zorgt het voor het ontstaan van nieuwe media. De uitvinding van het internet wordt gezien als de meest recente innovatie op journalistiek gebied.4 De komst van het internet heeft voor nieuwsorganisaties zowel positieve als negatieve gevolgen. Zo heeft het ervoor gezorgd dat adverteerders

nieuwsorganisaties niet meer nodig hebben, met dalende inkomsten tot gevolg.5 Daarbij groeit de concurrentie van (gratis) online nieuws6 en zijn de mogelijkheden voor burgers om zelf informatie te vergaren en te verspreiden toegenomen.7 Aan de andere kant zijn er ook voordelen. Een website biedt meer unieke mogelijkheden dan bijvoorbeeld een krant of televisiejournaal. Zo kan nieuws gepresenteerd worden als geschreven tekst, grafische animatie, bewegend of stilstaand beeld en geluid.8 Of een combinatie hiervan.

Er zijn niet alleen veranderingen aan de kant van nieuwsorganisaties. Ook de

nieuwsconsument verandert. Een term die gebruikt wordt om de veranderende houding van de nieuwsconsument ten opzichte van nieuws te omschrijven is de ‘nieuwsgrazer’. Hiermee wordt een consument bedoeld die gebruikmaakt van verschillende nieuwsmedia platforms.

1

http://jeugdjournaal.nl/uitzending/ochtend/2014-07-04, 11 augustus 2014

2

Brecht van Hulten en Jan Paul Schutten, Het NOS Jeugdjournaal (Houten:, Van Goor, 2006) 9

3

Idem.

4

Mark Deuze, Wat is Journalistiek (Amsterdam: Het Spinhuis, 2004) 51

5

Angela Philips and Tamara Witschge. ‘The changing business of news. Sustainability of news journalism’ in Changing Journalism (Oxon: Routledge 2012) 3 – 20

6

Klaske Tameling en Marcel Broersma, ‘Crossmediale dilemma's. De zoektocht naar convergentie bij Nederlandse nieuwsmedia’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap 40 (2012) 3: 231-250

7

Marcel Broersma, ‘De transformatie van het journalistiek veld: discursieve strategieën en journalistieke vormen’ Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 38 (2010) 3: 69- 276.

8

(4)

4 Deze doelgroep selecteert hun eigen nieuws via offline en online media.9 Uit onderzoek van sociaal wetenschapper Duits (2013) blijkt dat vooral jonge nieuwsconsumenten nieuws meer ‘snacken’.10

Met andere woorden, overal worden kleine beetjes nieuws weggehaald. Dit gedrag heeft te maken met de gejaagde levensstijl van jongeren en jongvolwassenen die opleiding, werk, sociale netwerken en hobby’s combineren.11

Volgens Costera Meijer (2010) is audiovisuele apparatuur de oorzaak voor de veranderende nieuwsconsumptie. Deze wordt steeds toegankelijker, waardoor de consument makkelijker zelf kan bepalen waar en wanneer ze naar willen kijken.12 Zo hoef je niet naar het achtuurjournaal te kijken maar kan dit ook via de app, op een tijdstip waarop jou dit uitkomt.13 Deze mogelijkheden zijn er ook voor

kinderen. Zij groeien op in een digitale wereld met digitale apparaten.

Dit is ook online te zien. Kinderen zijn actief aanwezig op het internet. Nederlands onderzoek laat zien dat bijna 90 procent van de 12-jarigen Google gebruikt om informatie op te zoeken. Bij 8-jarigen is dit bijna 50 procent.14 Net als de doelgroep van het Jeugdjournaal, kinderen tussen de 9 en 12 jaar.15 Is ook het Jeugdjournaal online actie. Bezoekersaantallen van de website van het Jeugdjournaal lagen in de maand mei van dit jaar rond de 230.000 unieke bezoekers en 600.000 bezoeken16, op Facebook heeft het Jeugdjournaal 4276 volgers17 en op Twitter11.400.18 Daarnaast heeft het Jeugdjournaal in korte tijd 708 volgers op het Instagram account van het Jeugdjournaal weten te krijgen.19 Geen vuiltje aan de lucht als het gaat om het aantal bezoekers. Maar onderzoekers maken zich grote zorgen over de interesse van kinderen in nieuws. Het lezen van een krant of het kijken van een televisiejournaal was vroeger een gewoonte. Naarmate mensen ouder werden ontwikkelden ze steeds meer een

9

Anna van Cauwenberge, Hans Beentjes en Leen d’Haenens, ‘Een typologie van jonge

nieuwsgebruikers in een multimediaal landschap’, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 39 (2011) 1: 64-78. 10 http://www.denieuwereporter.nl/2013/02/internet-maakt-het-lastiger-om-nieuws-te-vermijden/, 12 november 2013 11 Idem. 12

Irene Costera Meijer, ‘Waardevolle journalistiek. Op zoek naar kwaliteit vanuit het gezichtspunt van de gebruiker’, Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 38 (2010) 3: 223 – 31.

13

Idem.

14

Els Kuiper, ‘ Informatievaardigheden’, in Contact! Kinderen en nieuwe media ed. Remco Pijpers en Jos de Haan (Houten: Bohn Stafleu van Loghem, 2010) 161 - 74

15

http://over.nos.nl/programma-s/onze-programma-s/nos-nieuws, 14 augustus 2014

16

Interview Joost van Liere, 2 juni 2014

(5)

5 behoefte voor nieuws en informatie. Tegenwoordig is dit niet meer het geval. Wanneer

kinderen volwassen worden krijgen ze minder interesse in nieuws.20

Deze afname in interesse en de consumptie van nieuws onder jonge

nieuwsconsumenten is verontrustend. Wanneer kinderen en jongeren steeds minder interesse tonen in nieuws en informatie krijg je op den duur burgers die slechter geïnformeerd zijn. Wat belangrijk is omdat deze groep later moeten gaan stemmen. Wanneer kinderen steeds minder geïnteresseerd zijn in nieuws worden ze minder geïnformeerd over wat er in de wereld

gebeurt. Ook valt te zien dat de politieke participatie onder jongeren daardoor afneemt. 21 Ook in Nederland valt te zien dat jongeren minder bereid zijn om te stemmen.22 Interesse in

nieuws en informatie hangt samen met de mate van participatie. Hoe intensiever mensen gebruikmaken van kranten en andere nieuwsmedia, hoe actiever zij zich in de maatschappij opstellen en hoe groter het vertrouwen is in de samenleving en de medemens.23

Een taak is er dus voor nieuwsorganisaties, en met name voor het Jeugdjournaal, om te zorgen dat kinderen geïnteresseerd blijven of worden in nieuws. Zo wordt er gezegd dat er misschien wel een nieuwe taal nodig is om de betrokkenheid van kinderen en jongeren voor politiek en democratie te stimuleren.24 Denk hierbij aan online platforms. Nieuwe platforms en technologieën kunnen hier een oplossing voor zijn. Veel onderzoek naar kinderen richt zich op geweld in de media en de invloed hiervan op kinderen of kijkt naar hoe schokkende gebeurtenissen vertelt kunnen worden, bijvoorbeeld door het gebruik van

geruststellingtechnieken. Er is nog geen onderzoek gedaan naar het brengen van nieuws via verschillende online platforms voor kinderen. Dit onderzoek gaat hier verandering in brengen. Want ondanks dat kinderen online actief zijn betekent dit dan ook dat kinderen deze online platforms willen gebruiken om nieuws te consumeren? Om dit te onderzoeken is de volgende hoofdvraag opgesteld:

20

Irene Costera Meijer, ‘The paradox of popularity’, Journalism Studies 8, no. 1 (2007),

http://www.tandfonline.com/loi/rjos20 (19 september 2013)

21

Montgomery, Gottlieb-Robles and Larson, ‘Youth as E-Citizens: Engaging the Digital Generation’, Center for Social Media, School of Communication, American University (2004),

http://www.centerforsocialmedia.org/ecitizens/youthreport.pdf (19 juni 2014)

22

Idem.

23

Nico Drok en Fifi Schwarz, ‘Jongeren, nieuwsmedia en betrokkenheid’ Hogeschool Windesheim/Stichting Krant in de Klas (2009),

http://www.windesheim.nl/~/media/files/windesheim/research%20publications/111006_drokschwarz2 0jongerennieuwsmediabetrokkenheid20compleet.pdf (11 juni 2014)

24

(6)

6 ‘Op welke manieren maakt het Jeugdjournaal gebruik van verschillende mediaplatforms en hoe evalueren de gebruikers dit?’

Naast onderzoek naar de invloed van media op kinderen, wordt er steeds meer onderzoek gedaan naar online platforms en het gebruik hiervan door nieuwsorganisaties. Bijvoorbeeld het onderzoek van Tameling en Broersma (2012) kijkt naar convergentie bij Nederlandse nieuwsmedia. Deze onderzoeken zijn echter alleen gericht op nieuwsorganisaties met als doelgroep: volwassenen. Dit onderzoek kan een bijdrage leveren doordat het specifiek gericht is op een nieuwsorganisatie voor kinderen. Wat belangrijk is, omdat wat goed is voor een nieuwsorganisatie gericht op volwassenen niet geschikt hoeft te zijn voor een

nieuwsorganisatie gericht op kinderen. Want wat er in het NOS Journaal te zien is, hoeft niet te zien te zijn in het Jeugdjournaal. Dit wordt aangepast aan de doelgroep. Maar worden de online activiteiten ook aangepast aan de doelgroep? Willen kinderen bijvoorbeeld wel zo multimediaal en crossmediaal mogelijke content lezen en bekijken op online platforms? Daarom is de volgende deelvraag opgesteld:

‘Op welke manieren maakt het Jeugdjournaal gebruik van de verschillende platforms?’ Dit vraagt ook een bepaalde strategie op organisatieniveau. Zestien jaar geleden stelde de publieke omroep de vraag: wat moet de publieke omroep doen om de jongste publieksgroepen vast te houden of om deze terug te krijgen? In die tijd werd deze vraag gesteld omdat

commerciële zenders veel jonge kijkers trokken.25 Zestien jaar later kan deze vraag opnieuw gesteld worden omdat nieuwe technologieën en applicaties de wereld van nieuwsorganisaties veranderen en kansen bieden om de jongere doelgroep weer aan te trekken. Om erachter te komen welke strategie het Jeugdjournaal hanteert voor het gebruik van de verschillende platforms is de volgende deelvraag opgesteld:

‘Wat is de strategie van het Jeugdjournaal voor het gebruik van de verschillende platforms?’

Er is veel onderzoek gedaan naar multimedialiteit en crossmedialiteit bij

nieuwsorganisaties voor volwassen, maar werkt het voor kinderen precies hetzelfde? Uit het onderzoek Klik en Klaar uit 2008 blijkt dat een website voor volwassenen niet altijd even

25

(7)

7 gebruiksvriendelijk is voor kinderen.26 Internet is een grote bron van informatie voor

kinderen. Daarnaast maken ze gebruik van Facebook, Twitter en andere sociale media. Maar willen ze deze platforms wel op deze manier gebruiken om nieuws te consumeren? Om deze deelvraag te beantwoorden is de volgende deelvraag opgesteld:

‘Hoe evalueren kinderen de verschillende platforms?’

De afname van interesse in nieuws biedt geen positief beeld voor de toekomst. Een taak voor nieuwsorganisaties is er om ervoor te zorgen dat kinderen en jongeren wel

geïnteresseerd raken. Nieuwe platforms en technologieën kunnen hier een oplossing voor zijn. Kinderen zijn de nieuwsgebruikers van de toekomst.27 In het eerste hoofdstuk, het theoretisch kader, wordt er verder gekeken naar de relatie tussen kinderen en nieuws. Ook wordt er gekeken naar de afnemende interesse in nieuws en naar de oorzaken hiervan. Daarnaast wordt het begrip digital natives verduidelijkt en bediscussieerd. Ook wordt er gekeken naar of kinderen wel zo digitaal vaardig zijn als dat er wordt gezegd. Ten slotte komt in het

theoretisch kader het onderwerp veranderend medialandschap aan bod. Hier wordt gekeken naar veranderingen in het medialandschap en de kansen die dit biedt om nieuws op andere manieren te brengen.

Hoofdstuk twee zet de methode uiteen. Hier wordt gekeken naar de methoden die gebruikt worden om de deelvragen te beantwoorden. Om de deelvraag ‘op welke manieren maakt het Jeugdjournaal gebruik van verschillende platforms?’ te beantwoorden wordt er zowel een content analyse als een kwalitatieve analyse uitgevoerd. De content analyse is een tellende methode die kijkt naar hoe het Jeugdjournaal de verschillende platforms gebruikt en of hier gebruik wordt gemaakt van de unieke kenmerken van de platforms. Dit wordt gedaan aan de hand van een coderingsschema dat van tevoren is opgesteld. De kwalitatieve analyse kijkt naar de inhoud. Hier wordt een case gebruikt in de vorm van het dossier omtrent het overlijden van Nelson Mandela. Dit moet meer duidelijkheid geven over de inhoud van de berichten. Hoofdstuk drie richt zich op de resultaten van het onderzoek en de discussie. Hier komen drie tegenstellingen aan bod die voortkomen uit het gedane onderzoek. Als laatste

26

Remco Pijpers en Thomas Marteijn, ‘Klik en klaar’(Stichting Mijn Kind Online, 2008),

http://mijnkindonline.nl/sites/default/files/uploads/MKO_usability_rapport_download_full.pdf, (19 juni 2014)

27

(8)
(9)

9

Hoofdstuk 1. Theoretisch kader

In het theoretisch kader worden de thema’s nieuws en kinderen, digital natives en veranderingen in de journalistiek uiteengezet om zo een beeld te krijgen welke ontwikkelingen er zijn rondom kinderen en nieuwsmedia.

1.1. Kinderen en nieuws

Tot de zeventiende eeuw waren er geen specifieke media voor kinderen.28 Lang bestond het

denkbeeld dat kinderen kwetsbaar waren en helemaal afgeschermd moesten worden van de realiteit van het dagelijks leven.29 In de jaren zestig van de vorige eeuw kwam steeds meer het

besef dat het niet goed was om kinderen van de realiteit weg te houden en kwamen er speciale media voor kinderen.30 Tegenwoordig wordt bij veel basisscholen ’s ochtends de televisie aangezet en naar het Jeugdjournaal gekeken.31 De onderwerpen, de manier van presenteren en de studio zijn bij het Jeugdjournaal afgestemd op de jonge kijker.32 Zo communiceert het Jeugdjournaal bijvoorbeeld op het niveau van een 12-jarige.33 Naast het Jeugdjournaal zijn er meer nieuwsmedia die speciaal gericht zijn op kinderen. Zo richt de krant Kidsweek zich op kinderen van zeven tot en met twaalf jaar. Kinderen ouder dan 12 jaar kunnen de 7Days lezen. Maar hier blijft het niet bij. Naast kranten en journaals hebben deze nieuwsorganisaties ook een eigen website, apps en sociale media waarop zij nieuws verspreiden. Uit cijfers van Stichting KijkOnderzoek uit 2013 blijkt dat er gemiddeld 26.000 kijkers naar het

ochtendjournaal van het Jeugdjournaal kijken. Het avondjournaal wordt gemiddeld door 295.000 kinderen bekeken.34

Ondanks de vele verschillende nieuwsplatforms geldt de televisie nog steeds als

28

Patti Valkenburg, ‘Beeldschermkinderen, theorieën over kind en media’. (Amsterdam: Boom, 2008) 8.

29

Ibidem 10.

30

Malou van der Starre, ‘Wie is er bang voor de Mexicaanse griep? Een onderzoek naar het gebruik van geruststellingstrategieën in het Surinaamse Jeugdjournaal’, Scriptie: Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen, http://irs.ub.rug.nl/dbi/4d5ce00b3289e, 23 juni 2014

31

Brecht van Hulten en Jan Paul Schutten, Het NOS Jeugdjournaal (Van Goor, Houten, 2006) 46

32

http://over.nos.nl/programma-s/nos-nieuws, 28 augustus 2013

33

Interview met J. van Liere, internetredacteur Jeugdjournaal, 2 juni 2014.

34

(10)

10 voornaamste bron van nieuws voor kinderen.35 Uit onderzoek van van der Molen, Valkenburg en Peeters (2002) blijkt dat de meeste kinderen in de bovenbouw van de basisschool meerdere keren in de week naar nieuws op televisie kijken. Minder gebruik maken ze van media als de radio of krant.36 Ze worden aan nieuws blootgesteld wanneer zij televisie kijken. Ook al willen ze het niet kijken ze kunnen er nog wel mee geconfronteerd worden omdat hun ouders kijken.37 Dit onderzoek komt uit 2002 en is verouderd. In de tussentijd zijn er nieuwe media bijgekomen waardoor nieuwsconsumptie veranderd is. Wanneer kinderen de leeftijd van negen jaar bereiken worden ze steeds meer bekwaam om nieuws op te nemen en worden ze kritischer.38

Afnemende interesse in nieuws

Net als voor volwassenen is nieuws een belangrijke informatiebron voor kinderen. Zoals hierboven is te lezen kijken kinderen vooral op school of thuis met hun ouders naar het nieuws. Daarbij hoeven ze niet zelf actief op zoek te gaan naar nieuws, maar wordt hen het aangereikt. Wanneer kinderen ouder worden moeten ze echter voor hun eigen

nieuwsvoorzieningen zorgen. Deze kinderen worden jongvolwassen en te oud voor het Jeugdjournaal. Op dat moment moeten ze zelf voor nieuwsvoorzieningen zorgen. Uit onderzoek van onder andere Buckingham (2000) blijkt dat jongeren steeds minder geïnteresseerd zijn in het nieuws.39De interesse in mediaverslaggeving en politieke

gebeurtenissen daalt.40 Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens geven een globaal overzicht van nieuwsconsumenten uit verschillende leeftijdscategorieën. Zij onderscheiden zes soorten nieuwsgebruikers op basis van tijdsbesteding en gehechtheid aan nieuwsplatforms onder 1200 Vlaamse en Nederlandse jongeren en jongvolwassenen tussen de 15 en 34 jaar41. In dit

onderzoek wordt gekeken naar kinderen in de leeftijd van negen tot en met twaalf jaar. De

35

Julliette H. Walma van der Molen en Tom H.A. van der Voort, ‘Children‟s and Adults‟ recall of Television and Print News in Children’s and Adult News Formats’, Communications Research 27 (2000) 2:132. 36 Ibidem 303 37 Idem. 38

Patti Valkenburg, ‘Beeldschermkinderen, theorieën over kind en media’, (Amsterdam: Boom, 2008). 48

39

David Buckingham, ‘The making of citizens: Young people, news and politics’ (London: Routledge, 2000) Preface

40

Idem.

41

Anna van Cauwenberge, Hans Beentjes en Leen d’Haenens, ‘Een typologie van jonge

(11)

11 dabbler groep die Cauwenberge, Beentjes en d’Haenens onderscheiden ligt qua leeftijd

dichtbij de doelgroep van het Jeugdjournaal. Deze dabbler groep bestaat voor 77 procent uit 15 tot 24-jarigen, waarvan 46 procent jonger is dan negentien jaar.42 Kenmerkend is dat deze groep aan alle nieuwsplatforms minder tijd besteedt. Alleen de consumptie van televisie en radionieuws houden stand in deze dabbler groep. Daarnaast is er ook weinig gehechtheid aan nieuwsmedia. Zo zouden alle ondervraagden de nieuwsplatforms kunnen missen.43 Ondanks dat het hierbij niet gaat om kinderen van negen tot en met twaalf jaar, is het aannemelijk dat de uitkomsten voor kinderen onder de vijftien jaar niet anders zijn. Zoals vermeld in de vorige paragraaf krijgt deze doelgroep nieuws aangeboden via ouders en school. Het is

waarschijnlijker dat ze nieuws aangeboden krijgen dan dat ze nieuws tot zich nemen door eigen initiatief.

De afname van interesse in nieuws is niet nieuw. Twintig jaar geleden werd hier ook over gesproken.44 Volgens Buckingham (2000) is een dergelijke afname van

nieuwsconsumptie en interesse in nieuws waarneembaar bij elke nieuwe generatie. Jongere mensen hebben altijd mindere interesse in nieuws dan hun ouders. Maar onderzoek wijst uit dat de generatiekloof groter wordt.45 Er worden verschillende verklaringen gegeven voor deze afname in interesse in nieuws. Zo daalt het aantal krantenabonnementen waardoor steeds minder kinderen met een krant in huis opgroeien.46 Daarnaast is er ook een afname te zien van informatieve televisieprogramma’s voor kinderen en jongeren in de Verenigde Staten en elders.47 Daarnaast blijkt uit onderzoek van Raeymackers (2003) dat nieuwsorganisaties er niet in slagen om jongeren aan te spreken en te boeien.48 Raeymakcers stelt dat Vlaamse jongeren tussen de zestien en achttien jaar wel interesse hebben in nieuws maar dat ze het lastig vinden om een link te leggen tussen het nieuws en hun eigen belevingswereld.

42 Idem 43 Idem 44

David Buckingham, ‘The making of citizens: Young people, news and politics’ (London: Routledge, 2000) Preface

45

Ibidem 1-21

46

Nico Drok en Fifi Schwarz, ‘Jongeren, nieuwsmedia en betrokkenheid’, Hogeschool Windesheim/Stichting Krant in de Klas (2009),

http://www.windesheim.nl/~/media/files/windesheim/research%20publications/111006_drokschwarz2 0jongerennieuwsmediabetrokkenheid20compleet.pdf (11 juni 2014)

47

David Buckingham, ‘The making of citizens: Young people, news and politics’ (London: Routledge, 2000) 1-21

48

(12)

12 Daarnaast is het nieuws vaak onbegrijpelijk.49 Costera Meijer (2006) stelt dat de teruglopende aandacht voor informatie verklaart kan worden door culturele veranderingen. Zo is het aanbod van amusement en de hoeveelheid informatie gegroeid.50

Tussen alle negatieve geluiden zijn er echter ook positieve geluiden te horen. Zo blijkt uit het onderzoek ‘Jongeren, nieuwsmedia & betrokkenheid’ dat de belangstelling voor nieuws van jongeren tussen de 15 en 29 jaar toeneemt naarmate de leeftijd stijgt.51 Naarmate jongeren ouder worden neemt de interesse in nieuws ook toe.52 Maar deze interesse ligt nog wel lager dan de interesse van vorige generaties in nieuws. Daarnaast bieden de nieuwe media ook kansen. Uit onderzoek blijkt dat jongeren zich wenden tot het internet, waar het nieuws gratis en snel te vinden is.53 Daarnaast toont het onderzoek van Costera Meijer aan dat jongeren anders naar nieuws kijken dan oudere generaties. Zo geven ze bijvoorbeeld de voorkeur aan spreektaal en een ironische stijl. Dit betekent dat jongeren niet apathisch of ongeïnteresseerd zijn, maar geneigd zijn het conventionele nieuws te negeren omdat dit niet aansluit bij hun alledaagse leefwereld. 54

1.2 Digital natives

Bijna alle kinderen tussen de negen en twaalf jaar hebben toegang tot het internet en maken hier gebruik van.55 Dit kan via de computer maar ook via de tablet of telefoon. Uit onderzoek van het Centraal Bureau voor Statistiek blijkt dat alle kinderen tussen de twaalf en vijftien jaar

49

Karin Raeymackers, ‘De kloof tussen jongeren en nieuws. Een onderzoek naar de manier waarop Vlaamse 16- tot 18-jarigen omgaan met kranten’, in Nieuws, democratie en burgerschap, ed. D. Biltereyst en Y. Peeren (Gent: Academia Press, 2003 ) 161-75.

50

Irene Costera Meijer, m.m.v. Robert Adolfsson en Marjolein van Vossen, ‘De toekomst van het nieuws’(Amsterdam: Otto Cramwinckel, 2006) 22 november 2013

51

Nico Drok en Fifi Schwarz, ‘Jongeren, nieuwsmedia en betrokkenheid’ Hogeschool Windesheim/Stichting Krant in de Klas (2009),

http://www.windesheim.nl/~/media/files/windesheim/research%20publications/111006_drokschwarz2 0jongerennieuwsmediabetrokkenheid20compleet.pdf (11 juni 2014)

52

David Buckingham, ‘The making of citizens: Young people, news and politics’ (London: Routledge, 2000) 1-21

53

Nico Drok en Fifi Schwarz, ‘Jongeren, nieuwsmedia en betrokkenheid’ Hogeschool Windesheim/Stichting Krant in de Klas (2009),

http://www.windesheim.nl/~/media/files/windesheim/research%20publications/111006_drokschwarz2 0jongerennieuwsmediabetrokkenheid20compleet.pdf (11 juni 2014)

54

Irene Costera Meijer, m.m.v. Robert Adolfsson en Marjolein van Vossen, ‘De toekomst van het nieuws’(Amsterdam: Otto Cramwinckel, 2006) 22 november 2013

55

(13)

13 die meededen aan het onderzoek toegang hebben tot het internet. 89 procent van deze groep gebruikt internet op zijn of haar telefoon.56 Daarnaast zijn kinderen ook actief op sociale media. Landelijke cijfers uit 2012 laten zien dat 30 á 40 procent van de kinderen tussen de twaalf en dertien jaar gebruikmaakt van Twitter. Daarnaast heeft 34 procent van de 12-jarigen een profiel op Facebook, onder de 9-jarigen ligt dit percentage met 11 procent aanzienlijk lager.57 Deze generatie die opgroeit in een cultuur gedomineerd door digitale media wordt ook wel digital natives, Wifi-generatie, Net-generatie of E-kids genoemd. Allemaal begrippen die slaan op een generatie die opgroeit in een digitale samenleving.58 In dit onderzoek wordt de term digital natives gehanteerd, een begrip dat vaak voorkomt in de literatuur over deze generatie. Naast dat er meerdere begrippen zijn worden er ook verschillende definities gehanteerd om deze digital natives te omschrijven. Palfrey en Gasser (2008) omschrijven digital natives als een generatie die na de jaren tachtig geboren is. Daarnaast is het grootste kenmerk van de generatie dat deze handig is met het internet.59 Bittman (2011) bedoelt met het begrip een generatie die is geboren in een digitale omgeving.60 Hop en Delver (2009) spreken over een generatie die continue online is via de moderne technologie en snel is in de technische vaardigheden.61

Hoewel er dus geen eenduidige definitie van het begrip digital natives is, zijn er wel een aantal factoren die kenmerkend zijn voor deze generatie. Allereerst zijn digital natives natuurlijke sprekers van de digitale taal. Dit houdt in dat mensen van deze generatie zijn opgegroeid met computers, videogames en het internet. Bittman (2011) stelt daarnaast dat de generatie actief en experimenteel is als het op leren aankomt. Deze groep kan verschillende digitale apparaten en platforms tegelijkertijd gebruiken om informatie op te zoeken.62 Jonge 56 http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?DM=SLNL&PA=71098NED&D1=0-14,33-133&D2=1-2,7&D3=l&HDR=G2,G1&STB=T&VW=T, (23 juni 2014) 57 http://www.frankwatching.com/archive/2012/03/29/kinderen-op-hyves-facebook-en-twitter-nieuwe-cijfers/, 24 juni 2014 58

Ola Erstad, ‘Paths Towards Digital Competencies. Naïve Participation or Civic Engagement?’, in Children and Youth in the digital media culture. From a Nordic horizon, ed. Ulla Carlsson (Göteborg: Litorapid Media AB, 2010) 35-50

59

John Palfrey and Urs Gasser, Born Digital.Understanding the First generation of digital natives. Understanding the First generation of digital natives (New York: Basic Books, 2008) 1-2.

60

Michael Bittman et al., ‘Digital natives? New and old media and children’s outcomes’ Australian Journal of Education 55 (2011) 2: 161 - 175

61

Liesbeth Hop and Bamber Delver, ‘De WIFI-generatie. De jeugd op het mobiele internet’ (Nationale Academie voor Media & Maatschappij in samenwerking met Hub uitgevers, 2009) 9-11

62 Michael Bittman et al., ‘Digital natives? New and old media and children’s outcomes’ Australian

(14)

14 mediagebruikers lijken digitale alleskunners te zijn.63 Ze zijn volledig geïntegreerd in de online wereld, waardoor er voor hen geen onderscheid is tussen online en offline. Ze hebben bijvoorbeeld vriendschappen in beide werelden.64 Digital natives gebruiken voor hun

dagelijkse bezigheden het internet. Zoals beschreven in de vorige paragrafen zoeken kinderen niet actief naar nieuws. Zij gebruiken het internet als een bron voor informatie en inspiratie voor hun eigen leven.65 Zo gamen kinderen graag op websites. Ook het vinden van informatie, luisteren naar muziek en het downloaden van spelletjes en filmpjes zijn activiteiten die

kinderen aangeven belangrijk te vinden op websites. Daarbij is er ook een duidelijk verschil tussen beide geslachten. Zo vinden meisjes het belangrijk dat ze kunnen chatten, e-mailen en digitale kaarten kunnen versturen. Terwijl jongens het belangrijker vinden dat ze games en filmpjes kunnen downloaden.66 Wat kinderen dus het meest aantrekt aan het internet zijn de interactieve en communicatie aspecten van het medium. Volgens een studie van Pew Internet and American Life Project (2001) blijkt bijvoorbeeld dat jonge internetgebruikers verder zijn in het gebruik van het versturen van berichten online, bezoeken van chatrooms en het spelen en downloaden van games. Jongeren zijn meer dan consumenten van digitale content, ze zijn ook actieve participanten en ze ontwikkelen zelf content en ontwerpen persoonlijke

websites.67

Discussie rondom digital natives

Niet iedereen erkent het bestaan van digital natives. Sørensen (2010) is minder positief en noemt de term digital natives een metafoor. Zo worden kinderen gezien als speciale

gebruikers van digitale media. En wordt er een verschil gecreëerd tussen deze kinderen die opgroeien met digitale apparaten en volwassenen.68 Sørensen is niet de enige die zijn twijfels heeft bij het begrip. Zo blijken kinderen en tieners helemaal niet zo digitaal ervaren te zijn als

63

Jos de Haan en Remco Pijpers, Contact! Kinderen en nieuwe media (Houten: Bohn Stafieu van Loghum, 2010) 12

64

Idem.

65

Irene Costera Meijer, ‘The paradox of popularity’, Journalism Studies 8, no. 1 (2007),

http://www.tandfonline.com/loi/rjos20 (19 september 2013)

66

Patti Valkenburg, ‘Beeldschermkinderen, theorieën over kind en media’, (Amsterdam: Boom, 2008). 164-65

67

Montgomery, Gottlieb-Robles, & Larson, ‘Youth as E-Citizens: Engaging the Digital Generation’. Center for Social Media, School of Communication, American University (2004), http://www.centerforsocialmedia.org/ecitizens/youthreport.pdf (19 juni 2014).

68

(15)

15 wordt gezegd. Sonck en de Haan (2013) stellen zelfs dat jongeren haast geen gebruikmaken van verschillende applicaties.69 Ook negeert de theorie van digital natives de verschillen in toegang tot media en de tijd die hieraan wordt besteed.70 Uit onderzoek van Livingstone en Hesper (2007) blijkt dat jongere kinderen juist minder snel het internet gebruiken.71 Dit terwijl vaak wordt gezegd dat juist kinderen veel gebruikmaken van het internet. Uit het onderzoek van Livingstone en Hesper blijkt dat er verder veel afvallers zijn onder negen tot elfjarigen. Dit ligt aan een beperkte toegang tot het internet of weinig interesse. Daarnaast zijn er ouders die beperkingen opleggen. Dit zijn redenen voor kinderen in deze leeftijd om geen internet te gebruiken.72

Een ander begrip dat vraagtekens zet bij de theorie over digital natives is de term digitale geletterdheid wat samenvalt met mediageletterdheid. Onder mediageletterdheid wordt verstaan: ‘The ability to acces, analyze, evaluate and communicatie messages in wide variety of forms’.73

Kort gezegd de mogelijkheid van kinderen om toegang te hebben tot berichten maar ook de mogelijkheid om te analyseren, te evalueren en te communiceren van berichten op verschillende manieren. Digitale geletterdheid wordt ook wel internet geletterdheid genoemd. En ligt in het verlengde van mediageletterdheid. Het kijkt ook naar de manier waarop kinderen informatie verzamelen, analyseren, evalueren en creëren.74 Kinderen beschikken bijvoorbeeld nog niet over de vaardigheden om met digitaal pesten of geweld in de media om te gaan.75 Ook kunnen ze bijvoorbeeld niet goed de betrouwbaarheid van

69

Nathalie Sonck and Jos de Haan, ‘How the internet skills of European 11- to 16-year-olds mediate between online risk and harm’ Journal of children and media 7, no. 1 (2013),

http://www.tandfonline.com/loi/rchm20 (4 september 2013)

70

Meryl Apler, ‘Developmentally appropriate New Media Literacies: Supporting cultural

competencies and social skills in early childhood education’, Journal of Early Childhood Literacy 13, no 2 (2013), http://ecl.sagepub.com/content/13/2/175 (30 augustus 2013)

71

Sonia Livingstone and Ellen Hesper, ‘Gradations in digital inclusion: children, Young people and the digital divide’ New media and society 9 (4) 2007. http://nms.sagepub.com/content/9/4/671 (15

november 2013)

72

Sonia Livingstone and Ellen Hesper, ‘Gradations in digital inclusion: children, Young people and the digital divide’ New media and society 9, no 4 ( 2007), http://nms.sagepub.com/content/9/4/671 (15

november 2013)

73

Tapio Varis, ‘Understanding media Literacy’’, in Children and Youth in the digital media culture. From a Nordic horizon. Ed. Ulla Carlsson (Göteborg: Litorapid Media AB, 2010) 35-50

74

Sofie van Doninck, Leen d’Haenes en Verónica Donoso, ‘Digitale geletterdheid bij Vlaamse jongeren: hoe gaan ze om met onlinecontentrisico’s?,’ Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 38 (2010) 2: 100 – 117.

75

(16)

16 informatie afwegen76 of reclames herkennen.77 Kinderen missen deze kritische blik. Zo vinden ze het bedenken van goede zoektermen lastig. Ook maken ze tijdens het zoeken vaak veel spelfouten.78 Dit zijn allemaal factoren die het internetgebruik voor kinderen

vermoeilijken.

1.3 Online journalistiek

In 1992 werd Nederland op het internet aangesloten en kwamen er de eerste browser-applicaties voor het www. Dit maakte een nieuw soort journalistiek mogelijk:

internetjournalistiek.79 De overgang naar digitale nieuwsproducties en de opkomst van het internet hebben er voor gezorgd dat er een intensieve samenwerking kan plaatsvinden tussen voorheen gescheiden media.80 Dit wordt ook wel convergentie genoemd. Vanuit het

perspectief van de journalist kan convergentie zorgen voor verandering om de journalistiek te verbeteren. Dit door het geven van ‘gereedschappen’ aan reporters om nieuws te brengen in het meest passende medium.81 Daarnaast wordt convergentie ingezet om het gefragmenteerde publiek te bereiken.82

Er zijn meerdere definities die convergentie omschrijven. Zo definiëren van den Bulck en Tambuyzer (2013) convergentie als ‘ Increasing cooperation and collaboration between formerly distinct media newsrooms and other parts of the modern media company’.83 Met andere woorden zorgt het internet voor het stimuleren van mogelijkheden voor voorheen gescheiden nieuwsruimte en andere delen van het mediabedrijf. Deuze (2003) definieert convergentie als: ‘Een (toenemende) samenwerking tussen voorheen afzonderlijke redacties en bedrijven’.84 Convergentie is wat er plaatsvindt in de nieuwsruimte als medewerkers

76

Idem

77

Jos de Haan en Remco Pijpers, Contact! Kinderen en nieuwe media (Houten: Bohn Stafieu van Loghum, 2010)

78

Els Kuiper, ‘ Informatievaardigheden’, in Contact! Kinderen en nieuwe media ed. Remco Pijpers en Jos de Haan (Houten: Bohn Stafleu van Loghem, 2010) pp161 - 174

79

Mark Deuze, Wat is journalistiek? (Amsterdam: Het Spinhuis, 2004) 51 -52.

80

Idem.

81

Idem.

82

Stephen Quinn, ‘What is convergence and how will it affect my life?’, in Convergent journalism : an introduction, (Burlington: Focal Press, 2005) 3-18.

83

Hilde van den Bulck and Sil Tambuyzer, ‘Collisions of convergence: Flemish news workers’ and management’s

perceptions of the impact of PSB newsroom integration journalistic practices and identities’,

International Communication Gazette 75, no.1 (2013), http://gaz.sagepub.com/content/75/1/54 (13-02-2013)

84

(17)

17 samenwerken om meerdere producties voor meerdere platforms te produceren om een

massapubliek te bereiken met interactieve content, vaak op een 24/7 tijdsschema.85 Convergentie verwijst dus naar een samensmelting van mediatechnologieën, markten, organisaties, platforms, processen of culturen.86

Om verder dan deze begrippen te kijken is het onderscheidt dat Gordon maakt tussen verschillende soorten convergentie verhelderend. Zo maakt Gordon onderscheidt in

convergentie op vijf niveaus waarop convergentie in mediaorganisaties zich afspeelt: eigendomsverhoudingen, tactiek, organisatiestructuur, informatieverzameling en

nieuwspresentatie87. In dit onderzoek wordt er gekeken naar convergentie op het niveau van nieuwspresentatie. Gordon geeft aan dat het type convergentie op het niveau van de werkende journalist plaatsvindt. Hier gaat het om het gebruik van de kwaliteiten van het medium.88 Elk nieuw medium heeft een aantal conventies voor het presenteren van informatie.89 In het onderzoek wordt er gekeken naar de content op de verschillende platforms van het

Jeugdjournaal en hoe dit gepresenteerd wordt. Daarnaast wordt er gekeken naar convergentie op het niveau van organisatie structuur, ook wel structural convergentie genoemd. Deze vorm van convergentie wordt geassocieerd met veranderingen in nieuws verzamelen en distributie. Zo kan het bijvoorbeeld gaan om het maken van originele content voor de website of het herschrijven van print teksten zodat het ook gebruikt kan worden voor televisie.90 In dit onderzoek wordt er gekeken naar de strategie die het Jeugdjournaal hanteert voor het gebruik van verschillende platforms.

Voor- en nadelen convergentie

Convergentie heeft een aantal voor- en nadelen. Zo kan convergentie er voor zorgen dat het nieuws toegankelijker gemaakt wordt. Dit door nieuws aan te bieden wanneer mensen dit

http://dx.doi.org/10.1080/1461670042000211131 (28-02-2013)

85

Stephen Quinn, ‘What is convergence and how will it affect my life?’, in Convergent journalism : an introduction, (Burlington: Focal Press, 2005) 3-18.

86

Klaske Tameling & Marcel Broersma,. ‘Crossmediale dilemma's. De zoektocht naar convergentie bij Nederlandse nieuwsmedia’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap,(2012) 203: 231-250

87

Klaske Tameling & Marcel Broersma,. ‘Crossmediale dilemma's. De zoektocht naar convergentie bij Nederlandse nieuwsmedia’, Tijdschrift voor communicatiewetenschap,(2012) 203: 231-250

88

Stephen Quinn, ‘What is convergence and how will it affect my life?’, in Convergent journalism : an introduction, (Burlington: Focal Press, 2005) 3-18.

89

Idem.

90

(18)

18 willen en in de vorm die ze willen.91 Ondanks de mogelijkheden om verschillende soorten media te gebruiken, wordt er aangegeven dat tekst de hoeksteen blijft van nieuwswebsites.92 Daarnaast kan het zorgen voor andere soorten van verhaalvertelling. Zo kunnen journalisten verhalen vertellen in het medium dat daar het beste bij past.93 Een nadeel van convergentie is dat wanneer er wordt gekeken vanuit het perspectief van managers en uitgevers het

aantrekkelijk kan zijn om te convergeren omdat er zo meer geproduceerd kan worden met minder mensen. Dit bespaart kosten.94 Een ander nadeel is de kans op het hergebruiken van content, wat één van de karakteristieken van convergente journalistiek is. Dit wordt ook wel shovelware genoemd. Dit gebeurt bijvoorbeeld tussen radio, televisie en het web in dezelfde nieuwsorganisatie.95 Een voorbeeld hiervan zijn krantenapps waar de krant over wordt genomen op de app zonder het aan te passen aan het medium96. Volgens de typologie van het hergebruik van cross-media nieuws van Erdal heet dit ook wel rhetoric of reversioning. Hierbij kan je ook denken aan een bericht waar een video en een tekst wordt geplaatst met precies dezelfde inhoud.97 Daarnaast onderscheidt Erdal nog vijf soorten van het hergebruik van crossmedia nieuws toe, namelijk: rhetoric of augmentation. Wat betekent dat teksten hergebruikt worden. Content is gekopieerd van de ene site naar de andere.98 Het derde type is rhetoric of recombination. Hier worden verschillende producties ‘uit elkaar gehaald’ en gecombineerd tot een nieuwe productie.99 Nummer vier uit de typologie is single-reporter multi-platform journalism. Hier gaat het erom dat er één reporter het verhaal maakt en dan aflevert aan verschillende mediaredacties. Het verhaal blijft zo op alle platforms hetzelfde.100

91

Idem.

92

Neil Thurman and Ben Lupton, ‘Convergence calls: Multimedia Storytelling at British News Websites’, Convergence, no. 4 (2008), http://con.sagepub.com/content/14/4/439 (28-02-2013)

93

Stephen Quinn, ‘What is convergence and how will it affect my life?’, in Convergent journalism : an introduction, (Burlington: Focal Press, 2005) 3-18.

94

Idem.

95

Ivar John Erdal, ‘Repurposing of content in Multi-platform news production. Towards a typlogy of cross-media

journalism’ Journalism Practice, no. 2 (2009) http://dx.doi.org/10.1080/17512780802681223, (1 juni 2014)

96

Malou van der Starre, Wie is er bang voor de Mexicaanse griep? Een onderzoek naar het gebruik van geruststellingstrategieën in het Surinaamse Jeugdjournaal. Scriptie: Master Journalistiek Rijksuniversiteit Groningen. http://irs.ub.rug.nl/dbi/4d5ce00b3289e

97

Ivar John Erdal, ‘Repurposing of content in Multi-platform news production. Towards a typlogy of cross-media

(19)

19 Als vijfde soort wordt crossmedia coordination genoemd. Hier is er overleg tussen

verschillende platforms. En als laatste wordt multi-platform orchestration onderscheiden. Deze vorm bevat de drie rhetorical vormen zoals augmentation, reversioning en

recombination of content.101

Het beste van twee werelden?

Heeft online journalistiek het beste van twee werelden? Online combineert veel kenmerken die je in de traditionele media terugziet. Zo heeft het de directheid van televisie en radio en daarnaast de ruimte om mensen dezelfde details te geven die ze in print publicaties gewend zijn.102 Daarnaast zorgen nieuwe digitale platforms voor het ontstaan van nieuwe vormen van verhaalvertelling. Zo hoeft er geen rekening meer gehouden te worden met ruimte en tijd, omdat journalisten niet meer afhankelijk zijn van kolomgrootte of aantal minuten. Daarnaast kan er meteen gepubliceerd worden bij onverwachte nieuwsgebeurtenissen omdat er geen afhankelijkheid meer is van een deadline of programmering.103 Veel nieuwsorganisaties hanteren nu ook een internet-first strategie. Dat betekent dat er niet meer gewacht wordt op het achtuurjournaal of de deadline van de krant om nieuws te brengen maar dat het gelijk online wordt gezet. Zo zegt algemeen directeur van de NOS Jan de Jong: ‘De NOS maakt 24 uur per dag, 7 dagen in de week nieuws, dan moet je niet met nieuwsvoorziening willen wachten tot de eerstvolgende journaaluitzending op radio en/of televisie. Om als

nieuwsorganisatie onvermijdelijk te blijven moeten we de focus gaan verleggen van bulletins naar online. De volgorde tv-radio-teletekst-internet gaan we omdraaien naar internet-teletekst-radio-tv. Kortom, internet first. De doorontwikkeling van NOS.nl is hier een belangrijk onderdeel van’.104

Volgens Deuze (2003) wordt de ideale vorm van online journalistiek gezien als een journalist die beslissingen maakt over welk mediaformat of formats het beste bij een verhaal passen. Daarnaast overweegt de journalist opties om het publiek te laten reageren, kijkt naar interactiemogelijkheden of naar mogelijkheden om mensen zelf verhalen te laten aanpassen.

101

Idem

102

Mark Deuze, ‘The web and its journalisms: considering the consequences of different types of news media online’, New Media and Society 5 no.2 (2003) pp206

103

Rich Gordon, ‘The meanings and Implications of Convergence’, in Digital Journalism. Emerging Media and the Changing Horizons of Journalism, ed.Kevin Kawamoto (United States of America: Rowman and Littlefield Publishers.Inc, 2003) 57-88

104

(20)

20 Daarnaast bevat deze ideale vorm van online journalistiek dat de journalist heeft nagedacht over manieren waarop een verhaal een connectie kan maken met andere verhalen of bronnen door middel van links.105 Hieronder worden de kenmerken verder uitgewerkt:

Multimedia: Het gebruik van verschillende soorten mediatypen op één platforms wordt ook wel multimedialiteit genoemd. Graham en Sherman (2012) zeggen hierover: ‘The coming together of text, image, video, audio and animation- is now commonplace, confirming the personal computer as a key multmedia platform’.106

Oftewel, het samenkomen van tekst, beeld, video, audio en animatie. Dit is een uniek kenmerk voor online journalistiek want in de krant of het televisiejournaal is dit niet altijd mogelijk.107 Deuze (2004) beargumenteert dat je op twee manieren kan kijken naar multimedia in online journalistiek. Zo zegt hij: the concept of multimedia in online journalism studies is generally understood in either of two ways: (1) as a presentation of a news story package where two or more media formats are utilized (e.g. text, audio, video, graphics etc.), or (2) as a distribution of a news story packaged through different media (e.g. newspaper, website, radio, television etc.).108 In dit onderzoek wordt er gekeken naar de eerste manier, dus naar de presentatie van nieuws waarbij verschillende mediaformats worden gebruikt.

Hyperlinks: Hyperlinks worden gebruikt om een verhaal te linken aan andere bronnen. Deuze (2003) onderscheidt twee soorten hyperlinks, namelijk: interne hyperlinks die binnen de website blijven en externe hyperlinks, die verwijzen naar tekst ergens anders op internet. 109 Dit is tevens een kenmerk dat online media onderscheidt van andere media.110 Zo kunnen hyperlinks niet in de krant of televisiejournaal gebruikt worden. Het gebruik van hyperlinks heeft voordelen. Het gebruik van hyperlinks creëert interactiviteit doordat bezoekers hun eigen pad kunnen kiezen. Daarnaast zorgen links voor geloofwaardigheid . Dit door het

105

Mark Deuze, ‘The web and its journalisms: considering the consequences of different types of news media online’. New Media and Society 5 no.2 (2003) pp206

106

Meike Graham and Sherman Young. ‘Media convergence. Networked Digital Media in everyday life’ (Palcrave Macmillam, 2012) pp87.

107

Stephen Quin and Vincent F. Filak, ‘Convergent journalism. An Introduction’ (Oxford: Elsevier Inc. 2005) pp27.

108

Mark Deuze, ‘What is Multimedia Journalism?’, Journalism Studies 5 no.2 139 -52 140 10.1080/1461670042000211131

109

Mark Deuze, ‘The web and its journalisms: considering the consequences of different types of news media online’. New Media and Society 5 no.2 (2003) p.206

110

(21)

21 toevoegen van links met meer achtergrondinformatie. Bijvoorbeeld naar een rapport. Tevens kan het inzicht geven in manieren waarop nieuws verzamelt is, dus transparantie. En het maakt het belichten van verschillende standpunten gemakkelijker.111 Maar ook zijn er geen beperkingen van ruimte en wordt er directe toegang tot bronnen gegeven.112 Kinderen

herkennen links niet altijd. Ze klikken eerder op afbeeldingen dan dat ze dit doen op tekst. Daardoor dienen links herkenbaar gemaakt te worden door gekleurd en onderstreept te zijn.113

Interactie: Wanneer de gebruiker op verschillende manieren kan participeren wordt er gesproken over interactiviteit.114 Deuze (2003) onderscheidt drie soorten van interactiviteit. Ten eerste navigatie interactie. Dit betekent dat de gebruiker zelf kan navigeren door de site. Bijvoorbeeld door het drukken op de volgende pagina. Ten tweede is er functionele

interactiviteit. Hier kan de gebruiker in zekere mate participeren in het productieproces, bijvoorbeeld door interactie met andere gebruikers. Hierbij kan je denken aan mail, links en discussies. De laatste vorm van interactiviteit is adaptatie interactiviteit. Hier kan de gebruiker ook participeren in het productieproces maar heeft de actie consequenties voor de inhoud van de website. Bijvoorbeeld het zelf uploaden van materiaal.115

User generatied content: Daarnaast biedt internet de kans voor participatie. Zo kan er gebruik gemaakt worden van de kennis van het publiek. Ook wel user generated content genoemd.116 Mede door het internet heb je toegang tot een netwerk van deskundigen. Ook wel ‘wisdom of the crowds’ genoemd. Het publiek weet meer dan jij als journalist.117

Het gebruiken van de kennis van burgers kan de kwaliteit van de journalistiek verhogen.118 En kunnen er meerdere

111

Idem.

112

Steen Steensen, ‘Online journalism and the promises of new technology, a critical review and look ahead’ Journalism Studies 12, (2011) 3: 311-327

113

Remco Pijpers en Thomas Marteijn, ‘Klik en klaar’(Stichting Mijn Kind Online, 2008),

http://mijnkindonline.nl/sites/default/files/uploads/MKO_usability_rapport_download_full.pdf, (19 juni 2014)

114

Montgomery, Gottlieb-Robles, & Larson, ‘Youth as E-Citizens: Engaging the Digital Generation’. Center for Social Media, School of Communication, American University (2004),

http://www.centerforsocialmedia.org/ecitizens/youthreport.pdf (19 juni 2014).

115

Mark Deuze, ‘The web and its journalisms: Considering the consequence of different types of newsmedia online’, New media and society 5, no.2 (2003), http://nms.sagepub.com/content/5/2/203 (14 augustus 2014) 116 Idem. 117 Idem. 118

(22)

22 perspectieven worden belicht.119 Er is ook een praktische reden waarom nieuwsorganisaties user generated content gebruiken. Denk hierbij aan de noodlanding van een US Airways Airbus op de rivier de Hudson in 2009. Voordat de internationale persbureaus over de noodlanding berichtten, plaatsten ooggetuigen tweets over het ongeluk. Ook was de eerste foto van het vliegtuig in het water te zien op Twitpic. Een probleem hierbij is wel dat het soms lastig te zeggen is of een foto of bericht waar is120. Dubberly en Wardle deden onderzoek naar het gebruik van user generated content in de media wereldwijd. Zij geven aan dat er nog veel te leren valt. Zo blijkt uit hun onderzoek dat journalisten in slechts 16 procent van de gevallen de bron vermeld.121

Naast dat bijna elke nieuwsorganisatie gebruikmaakt van een website, zijn ook steeds meer nieuwsorganisaties actief op sociale media. Facebook is een sociaal netwerk met meer dan 900 miljoen actieve gebruikers, waarvan een groot gedeelte jong is.122 Dit jonge publiek is door traditionele media lastig te bereiken wat het aantrekkelijk maakt voor

nieuwsorganisaties om hier ook actief te zijn. Hille en Bakker (2013) geven aan dat het inzetten van Facebook door nieuwsorganisaties tot financiële voordelen kan lijden. Dit doordat er met publiek interactie kan plaatsvinden waardoor het platform onderhoud naar Facebook verschuift wat het aantal bezoekers naar de website kan verhogen doordat

gebruikers content kunnen delen.123 Daarnaast wordt er aangegeven dat bezoekers meer actief kunnen worden, zichtbaar en machtiger zijn in het nieuwsproductieproces. Dit door unieke kenmerken van Facebook als het aanbevelen van berichten, het delen van berichten en het reageren op berichten.124 Voor journalisten zitten er ook voordelen aan Facebook. Zij profiteren van nieuwe invalshoeken, scoops, ooggetuigenverslagen en foto’s van

nieuwswaardige gebeurtenissen.125 Ook Twitter wordt door nieuwsorganisaties ingezet om nieuws te verspreiden. Twitter is een online platform waarbij er 140 tekens kunnen worden

119 http://www.persinnovatie.nl/16112/nl/nog-veel-te-leren-over-user-generated-content, 24 juni 2014 120 Idem. 121 Idem. 122

Sanne Hille and Piet Bakker, ‘I like news. Searching the ‘Holy Grail’ of social media: The use of Facebook by Dutch news and their audience’, European Journal of Communication 28 no. 6 (2013)

(23)

23 gebruikt. Nieuwsorganisaties gebruik Twitter vaak als signaleringsdienst. Dit door

technologische kenmerken die Twitter bezit. Zoals het gebruiken van retweets en hashtags.126

126

Soo Jung Moon and Patrick Hadley, ‘Routinizing a New Technology in the Newsroom: Twitter as a News source in Mainstream media’ Journal of Broadcasting & Electronic Media 58, no.2

(24)

24

Hoofdstuk 2 Methode

Begonnen werd er met de hoofdvraag: ‘Op welke manieren maakt het Jeugdjournaal gebruik van verschillende mediaplatforms en hoe evalueren de gebruikers dit?’ Deze hoofdvraag is opgedeeld in drie deelvragen. Als eerste wordt er gekeken naar hoe en op welke manieren het Jeugdjournaal gebruikmaakt van verschillende mediaplatforms Als tweede wordt er gekeken naar de strategie van het Jeugdjournaal voor het gebruiken van de verschillende platforms. Als laatste wordt er gekeken naar hoe kinderen dit evalueren. Om deze deelvragen te beantwoorden worden er verschillende methodes gebruikt. Hieronder worden de methodes verder uitgewerkt.

2.1 Content analyse

Om te kijken naar hoe het Jeugdjournaal gebruikmaakt van de verschillende platforms wordt er een content analyse gebruikt. Een content analyse is: ‘a research technique for the

objective, systematic and quantitative description of the manifest content of communication’.127

Er wordt gebruikgemaakt van een content analyse om een aantal redenen. Ten eerste kan een content analyse grote hoeveelheden content analyseren.128 Dit is belangrijk voor dit onderzoek om een juist beeld te krijgen van op welke manieren het Jeugdjournaal gebruikmaakt van de verschillende platforms. Ten tweede is de methode geschikt omdat het kijkt naar de frequentie waarin bepaalde verhalen in de pers voor komen. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de frequentie waarin de unieke kenmerken van de platforms voor komen.129 Een content analyse is een tellende methode, bijvoorbeeld geschikt om te tellen hoe vaak de verschillende platforms en karakteristieken van deze platforms voor komen. Als laatste is de content analyse een geschikte methode omdat het een methode is die toegepast kan worden op verschillende soorten media. In dit onderzoek wordt er gekeken naar verschillende soorten mediaplatforms.130

Sample

Bij het bepalen van het sample is er gekeken naar het totale aanbod van inhoud waaruit

127

David Deacon et al, ‘Research Communication. A pratical guide to methods in media and cultural analysis’ (London: Arnold, 2002). 115 – 131

128

Idem.

129

Idem.

130

(25)

25 gevolgtrekkingen gemaakt kunnen worden.131 Het sample bestaat uit de platforms waarop het Jeugdjournaal actief is. Dit zijn de website, Facebookpagina en Twitteraccount. Daarnaast heeft het Jeugdjournaal een applicatie. Deze applicatie is niet meegenomen in de analyse omdat uit de pilotstudie bleek dat de berichten alleen in de categorie video en poll vallen. Inmiddels heeft het Jeugdjournaal een nieuwe applicatie met meer mogelijkheden. De pilotstudie van de content analyse is te vinden in bijlage A. Er is gekozen voor zo actueel mogelijke data, namelijk van 16 maart tot en met 6 april 2014. De gekozen periode bevat drie weken. In totaal zijn er 292 berichten geanalyseerd, bestaande uit: 247 berichten van de website, 19 facebookberichten en 26 twitterberichten.

Uitvoering van het onderzoek

Om de berichten te analyseren is er gebruikgemaakt van coderingsschema’s. Er is eerst een coderingsframe opgezet waarin de waarden van elke variabele ingevoegd kunnen worden. Daarna is er een coderingsschema opgezet.132 Het coderingsschema is aangepast aan het platform, zodat deze de unieke kenmerken van elk platform bevatten. De coderingsschema’s zijn eerst getest via een pilotstudie. De uiteindelijke coderingsschema’s worden hieronder besproken. De coderingsschema’s zelf zijn te vinden in bijlage B.

Coderingsschema website

Een website heeft als unieke mogelijkheid om meerdere soorten mediavormen tegelijkertijd te gebruiken om een verhaal te vertellen. Dit kan tekst, video, audio, foto’s of een combinatie van deze mediavormen zijn. De eerste categorie van het coderingsschema is dan ook

mediavormen. Hier is ook een subcategorie ‘ander platform Jeugdjournaal’ toegevoegd. Ook op de website kan er bijvoorbeeld content van de Facebookpagina of van Twitter geïntegreerd worden. De tweede categorie van het coderingsschema is hyperlinken. Hier wordt er

onderscheid gemaakt van het linken naar pagina’s op de website van het Jeugdjournaal, buiten de website van het Jeugdjournaal en naar een ander platform van het Jeugdjournaal.

Een ander belangrijk element en een voordeel van websites zijn de mogelijkheden voor interactie. Internet maakt het mogelijk om in gesprek te gaan met de doelgroep of de doelgroep met elkaar te laten communiceren. Zo bleek ook dat er een groei te zien is onder

131

David Deacon et al, ‘Research Communication. A pratical guide to methods in media and cultural analysis’ (London: Arnold, 2002). 115 – 131

132

(26)

26 jongeren met activiteiten die interactie mogelijk maken, zoals bijvoorbeeld chatten. Het Jeugdjournaal zorgt door middel van stellingen, polls, vragen of een oproep voor interactie. Een andere manier van interactie kan het gebruik van user generated content zijn (UGC). Costera Meijer (2010) gaf aan dat er via internet gebruik kan worden gemaakt van de kennis van het publiek.133 Valkenburg (2008) deed onderzoek naar wat kinderen zelf het liefste deden als ze een website bezoeken, het antwoord was gamen.134

Coderingsschema Facebook

‘Via de Facebookpagina wordt je op de hoogte gehouden van de belangrijkste en opvallendste berichten van het Jeugdjournaal’.135

Dit is het doel dat het Jeugdjournaal heeft met Facebook. Het coderingsschema bestaat uit unieke mogelijkheden van Facebook. De eerste categorie bestaat wederom uit mediasoorten. Ook op Facebook is het mogelijk om meerdere soorten media toe te voegen aan een bericht. Ook is de categorie hyperlinken behouden. Facebook is een ideale plek om te linken naar andere berichten, omdat de berichten op Facebook vaak kort zijn. Ook de categorie interactie is behouden. Daarnaast biedt Facebook de mogelijkheid om polls en stellingen te plaatsen, vragen te stellen en oproepen te doen via Facebook. Een unieke tool van Facebook is de ‘vind ik leuk’ knop. Berichten kunnen gedeeld worden op de eigen pagina en er kunnen comments onder berichten geplaatst worden.

Twitter

Steeds meer nieuwsorganisaties zijn actiever op sociale media. Twitter lijkt op dit moment een van de weinige communicatiefora te zijn die journalisten gebruiken om bepaalde gegeven bij hun ‘volgers’ te checken.136

Daarnaast wordt Twitter ook vaak gebruikt voor het zoeken van nieuwsbronnen. Zo gebruiken journalisten Twitter om informatie te verzamelen.137 Ook voor Twitter geldt dat dit platform zijn eigen unieke kenmerken kent. Wederom worden de categorieën berichtgeving, linken en interactie behouden. Hier worden de categorieën: mention, reply en retweet aan toegevoegd. Dit zijn categorieën die uniek zijn voor Twitter, waarmee er gesproken kan worden voor het publiek. Dit is interessant om te weten omdat uit

133

Irene Costera Meijer. ‘Waardevolle journalistiek. Op zoek naar kwaliteit vanuit het gezichtspunt van de gebruiker’ in Tijdschrift voor Communicatiewetenschap 38 (3) 2010. P223 – 231.

134

Patti Valkenburg. ‘Beeldschermkinderen, theorieën over kind en media’ (Amsterdam: Boom: 2008). 48-49 135 https://www.facebook.com/Jeugdjournaal/info, 15 april 2014 136 Idem. 137

(27)

27 de theorie naar voren kwam dat kinderen en jeugd veel sociale media gebruiken en graag in gesprek gaan. Daarnaast is het een kans voor het Jeugdjournaal om via deze tool de kennis van anderen te gebruiken.

Voor de content analyse zelf zijn de berichten opgeslagen in een Word-bestand zodat ze altijd teruggevonden kunnen worden. Onder het bericht is een tabel aangemaakt met de codes uit het coderingsschema waaraan het bericht voldoet. De gegevens zijn in Excel verwerkt. De codes zijn niet wederzijds uitsluitend. Dit betekent dat berichten in meerdere categorieën kunnen vallen. De ene categorie sluit de andere niet uit. Voor het coderen wordt er daarom een ja/nee codering gebruikt. Zo wordt er bijvoorbeeld gekeken of een bericht een interactie element bevat, ja of nee.138 De content analyse is te vinden in bijlage C.

Beperkingen van de methode

De beperkingen van een content analyse zijn dat de documenten goed moeten zijn wil de content analyse ook goed zijn. De documenten moeten geloofwaardig zijn, authentiek en representatief. Een content analyse wordt gezien als een transparante onderzoeksmethode door het codeerschema en de sample procedure. Hierdoor zijn vervolgstudies mogelijk. Maar er is wel een gevaar voor vooringenomenheid, doordat de onderzoeker de regels en definities opstelt. Alle beslissingen in het proces worden door de onderzoeker genomen. Zoals

bijvoorbeeld wat gaat tellen, hoe groot je sample is, hoe je kan categoriseren. Dit is allemaal besloten door de subjectieve onderzoeker.139 Daarnaast is het niet geschikt om antwoord te geven op de ‘waarom’ vraag.140

Om hier toch antwoord op te krijgen wordt er kwalitatief onderzoek gehouden.

2.2 Kwalitatief onderzoek

De content analyse heeft vooral laten zien op welke manieren er gebruik wordt gemaakt van de verschillende platforms. Om te kijken hoe ze deze platforms gebruiken wordt er kwalitatief onderzoek uitgevoerd. Aan de hand van een case, het dossier Nelson Mandela op de site van het Jeugdjournaal, wordt er gekeken naar hoe deze verhalen vertelt worden. Deze kwalitatieve analyse kan laten zien op welke manier de berichtgeving omtrent een event verspreidt wordt over verschillende platforms. Deze methode gaat verder in op de inhoudelijke berichtgeving.

138

Alan Bryman, ‘Social Research Methods’ (Oxford: University Press, 2001) 274 – 293

139

David Deacon et al, ‘Research Communication. A pratical guide to methods in media and cultural analysis’ (London: Arnold, 2002). 115 – 131

140

(28)

28 Zo kan er gekeken worden naar hoe verhalen worden vertelt via de verschillende platforms. Vullen ze elkaar aan of wordt de content herhaald. Convergentie wordt soms om de verkeerde reden gebruikt, bijvoorbeeld voor het verminderen van de productiekosten. Daarnaast wordt er ook wel gesproken over shovelware, het plaatsen van dezelfde berichten via verschillende platforms. Hierbij worden dus niet de unieke elementen van de platforms gebruikt.

Case Nelson Mandela

5 december 2013, de wereld en vooral Zuid-Afrika werd opgeschrikt door de dood van Nelson Mandela. Ook het Jeugdjournaal heeft hier uitvoerig verslag van gedaan. Op de site is een dossier te vinden met artikelen rondom de dood van Nelson Mandela. De sample van dit onderzoek begint op vrijdag 6 december, op deze datum berichtte het Jeugdjournaal voor het eerst over de dood van Mandela. Tot en met 23 januari, op deze dag verschijnt het laatste bericht over Nelson Mandela in het dossier van het Jeugdjournaal. Daarnaast worden berichten die over Nelson Mandela gaan in deze periode en geplaatst zijn op de

Facebookpagina van het Jeugdjournaal en het Twitteraccount van het Jeugdjournaal ook meegenomen.

Uitvoering van het onderzoek

Er is voor kwalitatief onderzoek gekozen omdat het dieper ingaat op de inhoudelijke berichtgeving. Zo kan er gekeken worden naar hoe verhalen worden vertelt via de

verschillende platforms. Er wordt via de berichten gekeken naar opvallende kenmerken. De analyse wordt uitgevoerd op item niveau, dit betekent dat er gekeken wordt naar de items die over Mandela zijn verschenen op verschillende platforms.141 De berichten worden gelezen en opvallendheden worden opgeschreven en uiteindelijk geanalyseerd. Tijdens het bekijken van de berichten wordt er gelet op welk platform het bericht te zien is. Er wordt een omschrijving gegeven van het bericht, gekeken naar welke invalshoek gebruikt wordt. Dit zodat er gekeken kan worden of berichten dezelfde invalshoeken bevatten of verschillen. Daarnaast wordt er gelet op overige tekstelementen zoals links, polls, stellingen, mogelijkheden tot reacties en wat er verder op de pagina staat. Hierdoor kan er een beeld geschetst worden of de content zich herhaalt en hoe er wordt verwezen. De kwalitatieve analyse is te vinden in bijlage D.

141

(29)

29 2.3 Interviews

Waarom interviewen? Seidman (2013) zegt: ‘The primary way a researcher can investigate an educational organization, institution or process is through the experience of the individual people’.142 Dit betekent dat door middel van individuele mensen en hun ervaringen een organisatieproces onderzocht kan worden. Dit geldt ook voor dit onderzoek. Door middel van interviews wordt er gekeken naar het beleid van het Jeugdjournaal op het gebied van de verschillende platforms, er wordt gekeken naar hoe dit op organisatieniveau werkt. De

mensen die er werken maken de content voor de verschillende platforms of hebben hiermee te maken. Zij kunnen meer duidelijkheid scheppen in hoe de content op de platforms tot stand komen en hoe deze keuzes worden gemaakt.

Er zijn verschillende soorten interviews en contexten waarin interviews gehouden kunnen worden. Dit interview wordt gebruikt in de context van onderzoek, om antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Binnen deze context is het niet alleen van belang dat er op een accurate manier opgenomen wordt wat er gebeurt, maar de antwoorden moeten ook gebruikt kunnen worden op een manier dat ze passen in de resultaten van het onderzoek.143 Aan de hand van de thema’s die uit de resultaten van de content analyse en kwalitatieve analyse zijn gekomen worden semi-gestructureerde interviews gehouden met internetredacteur van het Jeugdjournaal Joost van Liere. Er is voor deze vorm van interviewen gekozen omdat een semi-gestructureerd interview de interviewer enige vrijheid geeft om te variëren in vragen. Daarnaast streeft de methode naar een actieve dialoog en als laatste is het belangrijk dat het gesprek meer vanuit de geïnterviewde komt dan dat het gestuurd wordt door de interviewer. Deze punten zijn van belang voor mijn onderzoek omdat ik meer wil weten over de werkwijze van het Jeugdjournaal ten opzichte van de verschillende platforms. Het Jeugdjournaal hoeft zich niet te verantwoorden maar het streven is juist informatie krijgen.144

Het interview wordt gehouden in een rustige omgeving zodat de geïnterviewde zich op zijn gemak voelt. De interviews worden opgenomen met een recorder om er zeker van te zijn dat de antwoorden juist gebruikt kunnen worden. Omdat het de bedoeling is dat de

geïnterviewde zoveel mogelijk vertelt, zal er veel informatie aan bod komen. Met een

142

Irving Seidman, Interviewing as Qualitative research. A guide for researchers in education & the social sciences (Colombia University, Teachers College, 2013) 9

143

Daphne M Keats, Interviewing a practical guide for students and professionals (Australia, University of New South Wales, 2000)

144

(30)

30 recorder wordt er geen informatie gemist. Het is goed om het interview op te nemen in plaats van te schrijven om de aandacht bij het vraaggesprek te houden zodat er gereageerd kan worden op antwoorden. Door het op te nemen kan er controle door andere onderzoekers uitgevoerd worden. Het helpt ook om beschuldigingen tegen te gaan dat een analyse zou kunnen zijn beïnvloed door waarden of vooroordelen van een onderzoeker.145 Er wordt gebruikgemaakt van een interviewgids. Deze gids bevat de onderwerpen die tijdens het gesprek aan bod gaan komen. Het is mogelijk om de volgorde van de vragen te variëren en er is ruimte om dieper op vragen in te gaan.146

Uitvoering van het onderzoek Interviewgids

De interviewgids is ontstaan vanuit thema’s die zowel in het theoretisch kader als uit de resultaten van de content analyse en kwalitatieve analyse naar voren kwamen. Er zijn drie fases te onderscheiden als het gaat om interviewen: de opening, de ontwikkeling van de thema’s en de conclusie.147

De thema’s die in dit interview centraal staan zijn:

multimedialiteit, interactiviteit en user generated content. De interviewgids is te vinden in bijlage E. Naast deze vragen is een kenmerk van een semi-gestructureerd interview dat er een bepaald onderwerp is waar de onderzoeker meer over wil leren. Er worden vragen opgesteld maar er worden ook follow-up vragen gesteld. Deze vragen zijn dus afhankelijk van de antwoorden die er gegeven gaan worden. 148

Beperkingen van de methode

Een beperking van de methode is dat de interviewer weinig ervaring heeft met het afnemen van semi-gestructureerde interviews. Verstandig is daarom om eerst een pilot interview te houden om ervaring op te doen. Zo kunnen er onverwachte situaties ontstaan. Daarnaast kan er een bias van de interviewer meespelen door in te gaan op bepaalde aspecten van

antwoorden waardoor de geïnterviewde gestuurd wordt.149

145

Alan Bryman, ‘Social Research Methods’ (Oxford: University Press, 2001) 436 – 470

146Ibidem 192 – 213 147

Daphne M Keats, Interviewing a practical guide for students and professionals (Australia, University of New South Wales, 2000), 22

148

Herbert J. Ruben and Irene S. Rubin, ‘Qualitative interviewing. The art of hearing data’ (United States of America, Library of Congress Cataloging-in-Publication Data, 2012)

149

(31)

31 2.4 Think-aloud methode

Door de think-aloud methode te gebruiken wordt de vraag: ‘wat vinden kinderen van deze platforms?’ beantwoord, waarbij platforms verwijst naar de website, Facebookpagina en het Twitteraccount van het Jeugdjournaal. De think-aloud methode is diep geworteld in

psychologisch onderzoek. 150

Deze kwalitatieve methode laat respondenten hardop zeggen wat ze denken terwijl er een probleem wordt opgelost of een taak wordt uitgevoerd.151 Zo kan er ook gekeken worden naar het zoeken van informatie op een website.152 Deze methode geeft inzicht in het oplossen van problemen door mensen. Dit onderzoek richt zich op hoe kinderen de website,

Facebookpagina en Twitter van het Jeugdjournaal gebruiken en hoe ze de faciliteiten van deze media beoordelen. Via deze methode kan er inzicht verkregen worden in het denkproces van kinderen wanneer ze de genoemde platforms bezoeken.153 Hoppmann (2009) noemt in haar artikel ‘Examing the point of frustration. The think-aloud method applied to online search tasks’ twee belangrijke voordelen van de methode. Het voorkomt interpretatie door proefpersonen en kan zowel voor kwantitatief als kwalitatief onderzoek gebruikt worden.154

Sample

Één van de karakteristieken van de think-aloud methode is de kleine maar efficiënte aantal van respondenten. Het aantal respondenten dat gebruikt wordt bij de think-aloud methode is eerder klein, rond de tien á dertig respondenten, dan groot. Ondanks het kleine aantal van participanten kan er toch uitgebreide data worden verzameld.155 Voor dit onderzoek is er

150

Jenny Thumb, ‘Dictionary Look-uo Strategies and the Bilingualised Learner’s Dictionary’ (Tübingen: Max Niemeyer Verlag GmbH, 2004) 33 - 38

151

Monique W.M, et al., ‘The think aloud method: a guide to user interface design,’ International journal of Medical Informatics 73, (2004),

https://mail-attachment.googleusercontent.com/attachment/u/1/?ui=2&ik=18c5d3afd9&view=att&th=14256a4604 e4beba&attid=0.2&disp=inline&realattid=f_hnzzkqiw1&safe=1&zw&saduie=AG9B_P6NBD4agHkz bciw46G1AgE&sadet=1384764259707&sads=s34NYbZhwpKEmxxYNG2wiS4D5RI (17 november 2013) pp783

152

Talke Klara Hoppmann, ‘Examing the ‘point of frustration’. The think-aloud method applied to online search tasks’, ‘Quality & Quantity’ 43, (2009)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit onderzoek is echter gekeken naar hoe het kan dat de student zich niet goed genoeg voorbereid en waarom hij uiteindelijk kiest voor een studie waar hij geen binding

Ondanks de limitaties van deze studie zijn er uitkomsten naar voren gekomen die voor toekomstig onderzoek naar online begeleiding en de online begeleiding zelf een

In dit document wordt beschreven hoe de kwaliteit van de zorgverlening door optometristen geborgd kan worden, welke zorg doelmatig door de optometrist kan worden geleverd

Of het nu gaat om uitzenden, detacheren of werving en selectie opdrachten, wij gaan voor de perfecte match.. Wortels in

Deze gemeenten vertalen de knelpunten uit de stresstest niet direct naar acties, maar willen klimaatadaptieve maatregelen waar mogelijk vooral meekoppelen met

De waardering voor uiterwaarden met natuurontwikkeling wordt niet zozeer bepaald door de ecologische waarde, maar vooral door de concrete inrichting. Door het ontwerpen van

Er wordt specifiek onderzocht welke vormen van hoop in welke soorten van narratieve toekomstverbeelding terug te vinden zijn.. Hoofdvraag: Hoe uit zich hoop in de

De cursus zelf vonden studenten wel goed, ze gaven aan veel baat te hebben bij de meditatieoefeningen en oefeningen waarbij de gedachten uitgebeeld werden.. Eèn