• No results found

Cursus visstandsbeheer: vak : vis- en rondbeksoorten in Vlaanderen

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Cursus visstandsbeheer: vak : vis- en rondbeksoorten in Vlaanderen"

Copied!
54
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VISSTANDSBEHEER

VAK

:

VIS-

EN

RONDBEKSOORTEN

IN VLAANDEREN

C.

Belpaire

lnstituut

voor Bosbouw

en Wildbeheer

!BW.Wb.V.BR.95.20

1997

a

Educatief Bosbouwcentrum

Groenendaal

in samenwerking met

Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap

Departement

LIN -

AMINAL

Afdeling

Bos

en

Groen

- sectie Zoetwatervisserij

Provinciale

Visserijcommissie

Limburg

lnstituut voor

Bosbouw

en

Wildbeheer

HET EBG WERD OPGEBICHT DOOR DE VLAAMSE EOSBOUWVEBENIGING EN HET CENTRUM VOOR PBIVE-BOSBOUW

MET DE SÏEUN VAN HET MINISTERIE VAN DE VTAAMSE GEMEENSCHAP, DEPARTEMÉÍ{T TIN.

AMINAL. AFDELINO BOS EÍ{ GROEN

I

I

(2)

CURSUS

VISSTANDSBEHEER

VAK

:

VIS-

EN

RONDBEKSOORTEN

IN VLAANDEREN

C.

Belpaire

lnstituut voor

Bosbouw

en Wildbeheer

lBW.Wb.V.BR.95.20

1997

Educatief Bosbouwcentrum

Groenendaal

in samenwerking met

Ministerie van de Vlaamse

Gemeenschap

Departement

LIN -

AMINAL

Afdeling

Bos

en

Groen

- sectie Zoetwatervisserij

Provinciale

Visserijcommissie

Limburg

lnstituut voor

Bosbouw

en Wildbeheer

HET EBG WERD OPGERICHT DOOR DE VLAAMSE BOSBOUWVERENIGING EN HET CENTRUM VOOR PRIVE.BOSBOUW,

MET DE STEUN VAN HET MINISTERIE VAN DE VLAAMSE GEMEENSCHAP. DEPARTEMENT tIN,

(3)

C. Belpaire

Instituut voor Bosbouw en Wildbeheer

1. Inleidend

Per definitie zijn vissen onlosmakelijk verbonden met

water.

In ons gervest

zijn

de waterecos)'sltemen

wij

gevarieerd. Immers,

als

gevolg

van

zijn

geografische

ligging vertoont

Maanderen een grote

diversiteit aan landschapselementen waarbij een even zo diverse waaier van verschillende u'atertlpes

voorkomt

(Fig.

l).

De

stromende

waters

in

het

Vlaamse Gewest behoren

tot dde

hydrografisch sterk verschillende

bekkens.

Het stroomgebied van de IJzer is een door polderwaterlopen doorsneden landschap, met hoofdzakelijk

zeer

lÍaag

stromende waters

waarbij enkel

op de

Zuid-Weswlaamse heuvelruggen enkele

snelstromende beken hun oorsprong vinden.

De meerderheid der Maamse stromende waters behoren tot het bekken van de Schelde. Deze n'aters

zijn wat hun omvang, debiet en stromingspatroon betreft zeer verschillend : kleine bronbosbeken

in

de

bovenlopen, enkele belangrijke zijrivieren die noordwaarts afu'ateren, laaglandbeken

in

het noordelijk

landsgedeelte en een estuarium met een ruime gradiënt aan getijden en braku'ater invloeden.

In

het

oosten wateren een

aantal rivieren en

beken

af

naar de Maas

:

een grote

regenrivier.

gekenmerkt door zeer aÍwisselende debieten en een sterke stroming.

Ook rvat de stilstaande \ilaters betreft heeft Vlaanderen een brede verscheidenheid aan

§pes. Min of

meer

natuurlijke

systemen zoals afgesneden

rilierarmen,

kreken,

vijvers en

meren

of

zure vennen

u'isselen af met door de mens aangelegde rvaters met o.a. de drinku'aterreservoirs, de rvachtbekkens

of

nog de als gevolg

van

exploitatie onstane meren

of

vijvers (bv. zanduinningsputten

of

grintgaten).

Ook

polderwaterlopen

en

kanalen werden

door de

mens gegraven.

Vaak vorrnen

deze laatsten

verbindingswegen tussen stroombekkens.

Scheldebetlen

Ii'lrcbeLkm

lJu - en Kuíbelkm

-ja/

(4)

2

2.

SooÍendiversiteit

Door de aanu,ezigheid van deze grote variëteit aan aquatische biotopen en door de

ligging

aan zee

kennen onze Vlaàmse binnenwateren een grote diversiteit aan

vissoorten.

Nochtans bestaan er over

het

aantal vissoorten

in

Maanderen nogal tegenstrijdige

rapportages.

In

het

recent uitgebrachte

"Milieu

en Natuurrapport Maanderen" (Verheyen

et

al,

1994)

wordt

de visstand

van de

Maamse

rivieren en beken beslhreven als bestaande

uit

42 zoetwatervissoorten (excl 2 rondbeksoorten), van de

visstand

van

de brakwaterzone @elgische Schelde)

en

de Noordzee zou de visstand mrnder goed

bekend

zijn,

maar

in

totaal zouden minimaal een 90-tal soorten er

voorkomen.

In

een

lijst

van de

vissoorten die kunnen voorkomen

in

de Maamse waters (Cherretté, 1995) wordt melding gedaan van

67 soorten waarvan twee kreeftachtigen en drie rondbeksoorten.

Rekening houdende met de

na

19OO verdwenen vissoorten, met de uitheemse

sooíen, en

met de

gpischelrakwatersoorten en een aantal zeevissoorten die momenteel

(na

1985)

in

orze birmenwaters

jesignateera werden

kan

men stellen dat de visstand

in

Maanderen 86

vis-

en rondbeksoorten telt.

É.r1rirt

van deze

sooíen

staat voorgesteld

in

Tab.

3.

Onderling zijrr

deze

sooíen

herkenbaar op

basis

ían

morfologische kenmerken. De voornaamste kenmerken die voor de determinatie van de

vis-en rondbeksoort"n

die

in

Maanderen voorkomen, gebruikt worden

zijn

de volgende

:

de algemene

vorïn en het kleurpatroon, het aantal, de vorm en de stand van de vinnen, het aantal

íekels

of stralen

in

de

vinnen, hei

al of

niet

voorkomen

van

een

vetvin, het

schubbenpatÍoon

en

de

vorm van

de

schubben en van het kieuwdeksel, het voorkomen van baarddraden,

."

Voor

determinatie

van

onze

vis-

en rondbeksoorten kunnen volgende determinatiewerken gebruik:t

worden : Belpaire, 1995 ; Nijssen en De Groot, 198? en

Poll,

1947 (enkel voor zeevissoorten).

Ven4,ante soorten die morfologisch bepaalde gelijkenissen vertonen behoren

tot

eenzelfde

familie.

In

Maanderen kunnen de soorten die in brak of zoet water aangetroffen rvorden

tot

32 families behoren. Een

lijst

van deze families met hun voornaamste morfologische kenmerken u'ordt gegeven in Tab.

l-Uit

het algemeen voorkomen van de verschillende families (Tab. 2) is

al duidelijk

dat de morfologie

van de visioorten onderling danig

verschilt. Zn

zijn er soorten die 3 à 4 m lang (europese meen'al en

steur) kunnen worden

te.*ijt

ardere

soorten

qua afmeting beperkt

blijven

tot

enkele

cm

(bv

tiendoornige

stekelbaars).

Laage,

gestroomlijnde

vissen kunnen

$'eerstaan

aan

sterke

stroomsnelheden

en

hebben goede zwemcapaciteiten,

terwijl

andere soorten

met

een hogere en

zwaardere lichaamsbouw

in

kalmer water

verblijven.

Sommige soorten vertonen een lichaamsbou*'

aangepast aan het leven op de bodem. Bepaalde soorten zljn zo

klein

en slank

dat zij

zich tussen de

.t.n-.n

kunnen ophouden

of

zichzelf

in

het zand kunnen ingraven, en aldus weerstand bieden aan

sterke stroomsnelheden. Nog andere bezitten speciale adaptaties en kunnen zelfs een

tijdelijk

periode

op

het

land overleven.

Bij-sommigen

is

het lichaam asymmetrisch,

zij

bezitten een verschillende

linker en rechterhelft.

Ei

zijn

talÉze

voorbeelden

van

specifieke

voÍnen

aangepast aan speciale

functies of levensomstandigheden, slechts enkele staan geÏllustreerd in Fig. 2.

Niet

alleen qua morfologiè

zijn

deze sooíen

verschillend.

Ook wat ecologie betreft

zijn

geen hYee

soorten identisch : zoals o.a.

in

Fig. 3 voorgesteld staat kan het habitat danig uiteenlopen, van kleine

snelstromende beekjes,

tot

brede én diepe faagstromende water, van

vijvers

met geringe diepte tot

uitgestre|Íe en diepe meren, van volledig zoet water naar brakwater§ystemen

tot

haast volledig zoute

estíaria, enz... Morfologische verschillen

zijn

zeer

dikwijls

gerelateerd met verschillende fi.rnctionele

vereisten ..

trofsche sjecialisatie

is

er

een

van

en de

voedingsgelvoonten

kunnen dan ook

zeer

uiteenlopend

zijn.

Enkele sooíen met hun specifiek voedingsgedrag worden genoemd

in Fig'

4.

In

(5)

!

Familie N Voornaamste kenmerken

I

Petromyzontidae Prikken J Rondbekachtigen, die niet to1 de echte vissen gerekend worden.

Ronde zuigbek met hoomtanden (parasitaire levenswijze). Geen

kieuwspleet maar 7 paar kieuwopaningen.

2 Acipenseridae Steuren

l*

Gepanserde kop en lichaam voorzien van beenplaten. Uistulpbare

muil met vier baarddraden. HetsroceÍke (as\.Ínmetrische staartvin).

J Anguillidae Palingen

l*

Slangachti g uiterlijk. Afgeronde borstvinnen. Rug-, staart- en

buikvin corÍluent.

4 Clupeidae Haringachtigen 4 Zilverkleurige vissen zonder zijlijn De keelstreek achter de kop is

voorziea van íevige, scherpe schubben (kiel).

5 Engraulidae Ansjovissen I L:ngwerpige vissen van beperkte afrneting (max 20 cm). Kiel

ontbreekt. Bovenkaak is langer dan de onderkaak.

6 Clprinidae Karperachtigen 25 Zoetwatervissea met een

uit

een stuk beíaande rugvin en

cycloÍede schubben. Geen tanden in de muil, maar rvel keeltanden

aanuezig. Maximaal 4 baarddraden.

7 Cobitidae Modderkruipers 3 Slanke, langwerpige vissen met zes oftien baarddraden.

8 Ictaluridae Dwergmeervallen 2 Gedrongen lichaamsvorm. Muil voorzien van

8

baarddraden.

Vetvin aanwezig. Rug- en borívinnen voorzien van íekels.

9 Siluridae Meervallen

I

Grote vissen (max 3 m) met zeer gÍote rnuil voorzien van zes

baarddradden. hnge anaalvin en kJeine rugvin.

t0

Esocidae Snoeken

I

Sterk gestroonrJijnde roofoissen met lange platte kop cn gote goed

uil§ulpbare muil, met talrijke scherpe tanden.

ll

Umbridae Hondwissen

I

Kleine vissea met opvallend bolronde vinnen.

l2

Osmeridae Spieringen

I

Vis me1 olijfgloenachtige rug en zilverachtige flanken. Uitstekende

onderkaak. Kleine vetvin. Trpische komkotnmergeur.

l3

Salmonidae Zalmachtigen 5* Gestroomlijnde vissea nret kleine schubben. Vetvin aanwezig.

l4

Coregonidae Houtingen

)

Gesroomlijnde vissea nret minder dan 20 virstralen in de rugvin.

Vetvin aanrvezig.

l5

Thymallidae Magzalmen I Cestroomlijnde vissen met grcte rugvin (minstens 20 virsrralen).

Vetvin aanwezig.

t6

Gadidae Kabeljauri'achtigen 4 Drie rugvinnen er lwee anaalvinnerL of tuee rugvinnen en één

lange anaalvin. Keelstandige buikrinnen. Baarddraden vaak

aanwezig.

t7

Atherinidae Koornaan issen I Trvee rugvirnen. Zilverkleurige legeíre+ op de flanken.

l8

Gasterosteidae Stekelbaarzen 2 Kleine visjes waarvan ha lichaam voorzien is van beenplaten

(geen schubben) en rug- en buikvindoomen.

l9

Syngnathidae Zeenaalden 2 Zeer langgerekt lichaam. §chubben ontbrekeÍL wel beenringen en

beenplalen. Muil trompetvormig.

20 Cottidae Dondeqpadden I Brede plane íekelige kop. buikvinnen gereduceerd lot stralen.

brede bomvinncn. Dubbele nrgvin voorzien van doomen.

2t

Serranidae Zeebaarzen

I

Geíroomlijnde zilverkleurige vissen. Twee gescheiden rug"-iruren,

vooraan voorzien van doomen.

22 Centrarchidae Zonnebaarzen 4 Zoehvaten'issen met wij hoge lichaamsvorm. Een rug,in waaryan

het eeríe deel van doomen voorzien is.

23 Percidae Baarzen 3 Roofoissen met ofuel éen lange rugvin vooraarq voorzien van

doomen" ofrxel §vee gescheiden rugviruren. Anaalvin met doomerr.

SlÈkelige (ctenoïede schubben).

24 Cichlidae Bontbaarzen I Warmwaterminnende soorten, met éen rugv-in voozien van stekels

in het vooríe deel er zachte íralen achteraan. Anaalvin met

doomen. Gescheiden zijlijn. Eén neusgat a.rn elke kanl van de

snuit. Keelbeea met tanden.

25 Carangidae Horsmakrelen I Zeevissen met één rij

rugvinnen. twee korte

grote verdikte schubben op de zijlijn.Twee

doornen voor de anaalvin.

26 Mugilidae Harders 2 Twee korte gescheiden rugvinnen, vooraan besraat de rugvin uit

vier doomen. Korte brede en platte kop met brede muil.

27 Zoarcidae Puitalen I Bodemvis mel zeer lange rug- en anaalvis, corÍluent met de

staartvin. Grote borívinnen. Buikvin met drie stralen.

28 Ammodpidae Zandspieringen I Kleine langwerpige vissen met spitse snuit err vooruitstekende

onderkaak. lange rug- er anaahinnen. Geen buikvinnen.

29 Gobiidae Bralovatergrondels 5 Kleine vissen met twee rugr.innen cn aaneÈngegro€ide buikvinen;

Brede kop met hoog Eeplaatíe open.

30 Bothidae Tarbotten I Asymmetrische, afgeplane vissen met eindstandige muil en ogen

op de linkerzijde van het lichaam. Eenre rugvinsraler ruim voor

het rechteroog ineeplant.

3l

Pleuronectidae Plarvissen J Aslmmetrische, afgeplatte vissen met eindstandige muil en ogen

op de rechterzijde van het lichaam.

32 Soleidae Tongen I Asltrmetrische, afgeplane visssn met

silueeí zich achter dc snuit. Ovaalvormig

afgeronde

voorkomen:

(6)

4

Tabel

t.

Families waartoe de

in

Maanderen voorkomende vis- en rondbeksoorten behoren (brak- en

zoetwatersoorten en zeevissoorten die

in

zoet of brak water kunnen voorkomen) met vermelding van

hun

voornaamste morfologische

kenmerken

§:indicatief

aantal

in

Maanderen voorkomende

soorten).

*

: ook andere niet-inheemse soorten kunnen

in

onze waters voorkomen, meestal betÍeft het

hier uitgezette of ontsnapte exemplaren.

Type voorkomen Familie Enkele soorten

3 8 en 12 en 15 en en

1l

l4

w

1,2

w4

nr5

w

6,7

nr9

nr

10,

nr

13,

nr

16

nr

17

nr

l8

nr

19 nr 20

w

21,22

en23 nr 24

en25

w26

w

27,28 en29

nr 30 nr

3l

en 32 nr 33 en 34 nr 35 nr 36 nr 37 en 38 nr

39,40

en

4l

w42

nr 43 nr 44 nr 45 nr 46 nr 47, 48 en 49 nr 50 nr 51,52 en 53 nr 54 Prikken Steuren Palingen Haringachtigen Ansjovissen Karperachtigen Modderkmipers Dwergmeervallen Meervallen Snoeken Hondsvissen Spieringen Zalmachtigen Houtingen Vlagzalmen Kabeljauwachtigen Koornaarvissen Stekelbaarzen Zeenaalden Donderpadden Zeebaarzen Zonnebaarzen Baarzen Bontbaarzen Horsmakrelen Harders Puitalen Zandspieringen Brakwatergrondels Tarbotten Plawissen Tongen

Rivierprik, Beekprik, ZeePrrk

Steur

Paling

Haring,

Elft,

Fint

Ansjovis

Blankvoorn, Zeelt, Riviergrondel

Bermpje,

Grote

Modderkruiper,

Kleine

Modderkruiper

Bruine en Zwaíe Amerikaanse Du'ergmeen'al

Europese Meerval

Snoek

Amerikaanse Hondsr"is

Spiering

Zalm, Beeldorel, Regenboogforel

Houting, Grote Marene

Magzalm

Kwabaal,

Wijting,

Steenbolk

Koornaarvis

Driedoornige Stekelbaars, Tiendoornige Stekelbaars,

Grote Z€enaald, Kleine Z,eenaald

Rivierdonderpad

Zeebaars

Zonnebaars, Steenbaars

Baars, Pos, Snoekbaars Tilapia

Horsmakreel

Diklipharder

F\ritaal Zandspiering

Brakwatergrondel, Dikko pje,

Zratle

Grondel Griet

Pladijs, Schar, Bot

Tabel 2. Enkele spische veíegenwoordigers van de voornaamste families lr'aartoe de

in

Maanderen

voorkomende

vis-

en rondbeksoorten

behoren. Voor

hun algemeen voorkomen veru'ijzen

wij

naar

(7)

Fizuur2:Enkelevooóeelden

Ievensomstandigheden

van

vormaanpassingen

aan

speciÍieke

functies

of

Zijdelings sterk samengedrukte vissen met hoge

lichaamsvorm, die alleen

in

stilstaande

of

nvak

stromende waters kunnen overleven.

Gestroomlijnde

vissen, tvaan'an

het

lichaam

weersknd

kan

bieden

aan

sterke

stroomsnelheden.

Beekforel

Brasem

Slangachtig voorkomen, dat ook toelaat om zich

op het land te kunnen betvegen.

Paling

De

grote

oppervlakte

van

rug-

,

staart-

en

anaalvin vorïnen een sterk propulsieorgaan dat

de

snoek toelaat

om op korte

afstand

en

een

minimum

aan

tijd

een zeer hoge snelheid te bereiken.

Snoek

Extreem afgeplatte soorten

die

vlak

tegen de

bodem rusten, dikrvijls onder een camouÍlerend

(8)

J

6

Languerpige

vis- en

rondbeksooíen

kunnen

zich

vaak

helemaal

in

het

bodemsubstraat

ingraven.

Zandspiering - Beekprik - Paling

De buikl'innen zijn vergroeid

tot

een zuigschijf,

\ilaarmee

zij

zich

enigszins kunnen vastzuigen aan het bodemsubstraat.

Brakrvatergrondel -

Zu'aíe

Grondel - Dikkopje

Sommige

vinstralen

kunnen volledrg

of

gedeelteldk omgevormd

zijn

tot stekels.

Deze

fungeren

als

beschermingsmechanisme voor

diverse predatoren.

Baars

-

Driedoornige Rivierdonderpad

Stekelbaars

Het

kJeurpatroon

kan

totaal

verschillende

functies bezinen

: bv

camouÍlage

brj

de snoek.

imponering

en

intimidatie

tijdens

het

voortplantingsgedrag

van

driedoornige

stekelbaars en zalm.

Snoek - Driedoornige Stekelbaars

-

Zalm

(9)

Figrur

3 : Enkele voorbeelden van habitats met hun spische soortassociaties

Beelf,orel

-Snoek - Blanl<r'oorn

-Stromende waters van de beeldorelzone : kleine

rivier

bovenlopen

met

koud,

snelstromend

\ilater.

Bv

: Bovenlopen van de Zenneen de Zwalm

Stromende \ryaters van de vlagzalmzone

Bv

: Sommige stroken van de

Bernijn

Stromende waters van de barbeelzone.

Bv

: Grensmaas

Stromende tvaters van de brasemzone.

(10)

-8

Harder - Bot

-Stromende $aters van de brakrvaterzone.

Br, : Beneden-Zeeschelde

Traagstromende

of

stilstaande

brakke

waters

(achterhavens

en

kanalen

nabij de kust)

met

hoog zoutgehalte.

Bv

: Boudeu'ijnkanaal Zure afgesloten u'aters.

Bv.

: Turnhoutsevennen

Heldere,

oligotrofe

en

plantenrijke vijvers of

meren.

Bv. : Meer van Rotselaar

Amerikaanse Hondwis

-,

Snoek - Zeelt- Riewoorn

(11)

Snoekbaars - Pos - Brasem

Stekelbaars

Baars

Troebele. eutrofe vijvers of meren.

Bv.

: Natuurreservaat De Blankaart

Sterk eutrofe, stromende

of

stilstaande $,aters

met slechte u'aterl«valiteit.

Br,. :Handzamevaart

Diepe kunstmatige u,aterresen,oirs koude temperatuur.

Bv.

: WPC Kluizen

Laaglandbeken.

Riviergrondel - Kleine Modderkruiper -

Bv.

: Beken van het Netebekken

a

k

;ry

<)-E*'=x

/

(12)

10

Fieuur 4 : Enkele vooöeelden van trofische specialisatie

Parasitaire voeding

Benthivore voeding

De

grote en zeer protractiele

muil

veroorzaakt

een zuigend effekt

bij

het vangen van prooivis.

De

scherpe

en

stevige tanden

zijn

bijzonder

geschikt voor het vastgrijpen van de prooi.

Snoek - Snoekbaars

Bij

sommige

sooíen zljn

de

kieuu'boogaanhangsels

ven'ormd

tot

een

zeefstructuur tvaarmee

voedselpartikels

(planktonische in'ertebraten)

uit

he1

$'ater

gezeefd rvorden.

Elft

- Fint

De

muil

is omgevormd tot een zuigmechanisme

waarbij

sommige

prikken

zich

parasitair

gedragen

t.o.v.

vissooíen,

of

zich

op

het

substraat kunnen vastzui gen.

Zeepnk -

fur'ierprik

Onderstandige

muil

voorzien

van

baarddraden

is

tJpisch voor

bodembeu'onende, benthivore soorten die aangepast

zijn om

in

de bodem op

invertebraten te predateren.

Steur - Bermpje - fur'iergrondel - Barbeel

(13)

Zo<iplanktonofage voeding

W

Sommige soorten predateren op drijvend. sessiel

of zrvevend zoöplankton.

Alver - Winde - Driedoornige Stekelbaars

Soorten

die

zich

voeden

met

hoodzakelijk plantaardig materiaal.

Blankvoorn - fueh'oorn

Sommige soorten

zijn

niet

gespecialiseerd in

een

welbepaalde voedselcategorie.

maar

zijn

alleseters. Sommigen voeden

zich

met

dierlijk

of plantaardig afual.

(14)

.-o oo o Lithofiele reproductie

o

o

o 12

Figuur 5 : Enkele voorbeelden van voortplantingswijzen

bij

onze vis - en rondbeksooíen

Psammofi ele reproductie

o

e, o

Sommige sooíen zetten hun eieren af op stenen

of

grind,

deze eieren

blijven

aan

dit

substraat

kleven.

Zij

kunnen hun legsel

al

dan

niet

bervaken.

Veelal gebeurt

dit in

stÍomend u'ater rvaarbij de

stroming

-

of soms ook de ouderlijke broedzorg

- de eieren van de nodige zuurstofvoorzien.

Rivierdonderpad - Barbeel - Kopvoorn

Veel

soorten reproduceren

zich

op

of

nabij

waterplanten. Bepaalde vissoorten zijn voor een

goed broedsucces aÍhankelijk van periodes van hoge waterstanden

in

het voorjaar u'aarbij bv

weilanden onder water komen te staan.

Karper - Snoek

In

stromende rvaters leggen

veel

soorten hun

eieren

af

in

of

tussen

het

bodemsubstraat.

AJhankelijk van de soort en o.a. \'an de diameter

van

de eieren

kan

dit

bv grof

zand. kiezel

of

grind

zijn.

Ook

hier verzorgt

de

continue

waterdoorsíoming

voor een

goede

zuurstofr'oorziening.

Rivergrondel

Het voortplantingsgedrag van de Bitten'oorn is

uniek.

Het

wijle

deponeeí haar eieren d.m.v.

een

lange legbuis

in

een

z*'anemossel

of

schildersmossel, waarna het mannetje de eieren

bevrucht.

De eieren n'orden geïncubeerd

in

de

mantelholte

van

de mossel, waardoor ze extra

bescherming

genieten. De

continue

pompwerking

van de

mossel garandeert het

legsel de noodzakelijke zuurstofuoorziening.

(15)

e

,i.:l ,

Tunnelnestrepoductie

Sommige

vissoorten

vertonen

een

sterk

doorgedreven broedzorg en bewaken eieren en

jongen

zorpT

rldig.

Soms

wordt

een

'nest'

gemaakt

(tunnelnest

van

door

mucus

aaneengeklit yegetatief materiaal) (ariadnofi ele

reproductie).

Driedoornige

Stekelbaars Stekelbaars

Tiendoornige

Soms bestaat

het

'nest'

uit

een

kuilde

in

het

zand. Via

beweging van de vinnen creëren de

ouden'issen een waterstroom

die het

broedsel

van de

nodige zuurstof

voorziet.

Eventuele

belagers worden ve{aagd.

Snoekbaars - Tilapia - Beekprik

Bepaalde vissoorten

(veel van

onze

braku'atersoorten

die

hun voortplanting

in

zee

hebben) Ieggen hun eieren

vrij

af.

Deze eieren

drijven

in

de

r+'aterkolom,

de lanen

z|n

pelagisch.

Paling-Bot-Zeebaars

r!.' Kuilnestrepoductie

c

C

(_

)

Pelagofi ele reproductie

(16)

L4

3. Visstandonderzoek

Gegevens

over

de

verspreiding

van

de

vissoorten

in

Maanderen kunnen

door

middel

van

verschillende kanalen verkregen

worden.

Enerzijds bieden visbestandsopnames de mogelijkheid om

zeer

gericht

bepaalde wateren

te

onderzoeken

op

hun

visstand.

De

vispopulaties

uorden

dan

onderzocht

via

het bemonsteren met behulp van bijvoorbeeld neften (o.a. fuiken, kieuw-, rvarrel- en

sleepnetten), elektrische vangstapparatuur

of haken.

In

sommige gevallen

kan

(een deel van) een

water afgelaten worden, bv

bij

aÍlaatbare vijvers of wanneer drooglegging van een bepaalde

rivier- of

kanaalzone om beheerstechnische redenen nodig

is.

Dit

geeft de mogelijkheid een zeer nau*'keurige

en betrouwbare beschrijving van de vispopulaties te

krijgen.

Anderzijds laat ook het bijhouden van hengelvangststatistieken door de groentechnici

van

de

Afdeling

Bos

en

Groen

(AMINAL)

toe een

beeld te verkrijgen van de visstand. Het heóepotingsplan en het verslag van oplevering

bij

levering

van

pooMs

geven informatie over uitgezette soorten

en

hoeveelheden

voor

een welbepaald water.

Tenslotte worden er ook gegevens verzameld over het visbestand via de opmaak van proces-verbaal

bij

vissterftes.

Het invoeren van al deze informatie

in

een geinformatiseerde databank zal toelaten om op een vlotte

en

efficiënte

wijze

omtrent verspreiding

van

bepaalde vissoorten

of

omtrent

de visstard van

een

bepaald u,ater te rapporteren. Door het samenbrengen van alle bekende gegevens over de lovaliteit

(soorten) en de kwantiteit (hoeveelheden) van de visbestanden

in

Maamse u'aterlopen kent men op elk

moment de toestand van de visstand

in

een welbepaalde h1'drografische zone en kan men evoluties op

langere

termijn

volgen.

Kennis

van

het visbestand

van

een welbepaald \ryater

laat

toe om

via

de

visstand een beeld te krijgen van de'natuurlijkheid' (biotische integritei$ van een welbepaald ryater en

maatregelen voor te stellen

in

functie van planmatig visstandbeheer

De visdatabank zal onder andere toelaten om :

'gegevens over de visstand meer openbaar te maken en bereikbaar te houden voor een

heel gamma beleidwerantwoordelijken

-

de huidige investeringsprogramma's met betrekking

tot

biotoopsanering te evalueren

(bv wateranivering, aanleg van paaiplaatsen. ...)

- lopende sooíherstelprogramma's le evalueren

- op een vlotte manier jaarlijkse rapportages uit te voeren (bv jaarlijks vissterfteverslag)

- acties (beheersmaatregelen) in functie van planmatig visstandsbeheer te evalueren

- wijzigingen

in

de visserijwetgeving te evalueren

- toekomstgericht via het aanduiden van probleemof risicowaters vissterftes voorkomen

-

de

visstand

te

betrekken

bij

het

omlijnen

van

algemene beliedsopties (bv lavetsbaarheidskeet

voor

ecologisch waardevolle u'aterlopen

m.b.t. de

inplanting van

overstoíen, groene hoofdstruktuur, enz...)

- bij

MER

studies ook rekening

te

houden met de visserijbiologische rvaarde van het

betrokken gebied

-

visgegevens aan te wenden

bij

de inr.ulling van de rvaterkwaliteitsdoelstellingen voor

de verschillende waters (ook ecologische

lmaliteit)

Wanneer er genoeg gegevens beschikbaar

zijn

om een kwantitatieve en kualitatieve beschrijving van

de visstand mogelijk te maken

kar

men door de diverse visgegevens om te rekenen naar een

ïisindex'

aldus aan het beschouwde water een objectieve waardebeoordeling geven. Deze visindex

of

index van

biotische

integriteit'is

een

cijfer

van

0 tot

5 die de visstand karakteriseert van 'dood'

tot

'uitstekend'

vsiwater.

Onder biotische integriteit

wordt

verstaan

:

een

uitgebalanceerde

en

aangepaste

gemeenschap

van

organismen met een soortensamenstelling, diversiteit

en

functionele orgainisatie

vergelijkbaar met

dievan

een natuurlijk

habitatvan

die geografische regio

(Karr

en

Dudlel',

l98l).

De

index wordt berekend

door -

aÍhankelijk

van het §?e

water

-

een aantal viskarakteriserende

parameters

om

te

Íekenen. Zo

houdt

de

MBISTIL

('Visindex van

biotische

integriteit voor

de

stilstaande wateren') rekening met volgende parameters : het totaal aantal vissoo(en. de gemiddelde

tolerantie, de biomassa, de gewichtwerhouding roofuis/witvis, de biomassa en recrutering aan snoek

en zeelt, het gewichtspercentage aan exoten, rietvoorn, blankvoorn en brasem (Ercken, 1994).

Met

behulp

van

de

visindex zal

het bijgevolg

mogelijk

worden om visassociaties

te

gebruiken als

indicatoren voor de kwaliteit van aquatische

biotopen.

Voor Vlaanderen is deze visindex echter nog

(17)

4. Toestand van de visstand

in

Vlaanderen

In

het algemeen dient gesteld dat de toestand van onze vissen

in

de Vlaamse waters als zeer slecht

dient geëvalueerd te worden.

op

veel plaatsen, zelfs

in

de hoofdstromen

is

de visstand

tot

een minimum aantal resistente soorten

herleid @v IJzer) of werd het leven voor

vis

zelfs totaal onmogelijk @oven-Zeeschelde). Ook op de

Maas zijn een aantal typische soorten verdwenen, de biodiversiteit is e, echter nog

wij

hóog, alhoewel

visdensiteiten sterk verlaagd zijn.

In de vele zijrivieren is de situatie beroerd : op veel plaatsen is de r.isstand onbestaande als gevolg van

de slechte

waterkwaliteit.

Enkel op een aantal

,jrivieren

en beken, vooral

in

de provincies Limburg

en Antwerpen, kan de visstand nog als ecologisch waardevol omschreven worden.

Ook moet hier vermeld worden dat op een aantal plaatsen gunstige evoluties

waarneembaar zijn.

Met betrekking tot de toestand van de visfauna van de Schótde is-het opmerkelijk dat de visstand

in

de

Beneden-Zeeschelde zich aan het herstellen is en dat er

in

het gedeeltè tussen óe grens en-Antrverpen

volgens zeer recent onderzoek terug

3l

vissoorten voorkomen. Terzelfdertijd is

in

ditzelfde traject

er

zich een semi-professionele boot- en fuikvisserij aan het herstellen, en ook de hengelsport van op de

oever

wordt terug ruim

beoefend

(vooral naar bot, paling en inoekbaars).

o"ok

^in

de

Boven-Zeeschelde tussen Gent en Anhverpen

blijkt

de toestand'in g[nstige

zin

te

evóluer.n. op

de Schelde

zelf werd

in

1994 melding gemaakt van hèt voorkomen van j"uveniíe karper en

bot.

En ook op enkele

bijrivieren van de Schelde werden vorig

jaar

opmerkelijke ierbeteringen gesignaleerd : op de Dender

wees een visbestandopname op het voorkomen van een twaalftal soorten. OoÈ werd door de Afdeling

Bos

en

Groen

van AMINAL

terug

vis

gemeld

ter

hoogte

van ae

monding

van

de Zwalmbeek en

ossebeek en

in

het sas van

Asper.

Glasaàl en jonge

paíg

blijkt

in

t994

vaiuit

zee langsàe schetde

de monding van

de

zwalm bereikt te hebben

war

ze ecÍt..-teg.ngehouden werden door de eerste

stuwen van de Zwalm.

ook

in

delJzer

en aansluitende polderwaterlopen

is

deze positieve trend voelbaa-

:

zeer

recentelijk

werd aangetoond dat er

in

de hoofdstroom terug een

vijftiËntal

soorten voorkomen, en op sommige

polderlopen wordt het herstel gesignaleerd van eèn assoclatie vegetrtieminnende sooíen.

In

kanalen

vindt

men meestal nog een dens visbestand. met een groot aantal

soorten.

Toch

zijn

het

ook

hier de

meest resistente soorten

die de

meerderheid van *het visbestand uitmaken,

brasem-snoekbaars associaties

zijn

-op ka.nalen

algemeen. Hierbij dient

echter opgemerkt

te

worden dat

visstandsonderzoek op kanalen

rrij

moeizaam verloopt, en

d"t

het bijgevol! "uitzonderlijk is om een

correct

en

volledig beeld

van

de

visstand

van

kànalen

te verkrijgen.

Met de

c-onventionele

bemonsteringstechnieken

kan

in

de

meeste gevallen

de

aanu,ezigheid

van een

l5-tal

l"issoorten

aangetoond

worden. In

specifieke gevallen is het mogelijk om

eenïeer

gedetailleerde inventaris te

bekomen, waaruit het rchthyologiscÀ potentieel van kaíalËn

r,a, uri;ren

: op het Albertkanaal bv werd

in

1990

de

aanwezigheid

var

39

vissoorten vastgesteld, dank

iii

onaèrzoek

t.r

h";gt.

van

de

watervang van een electriciteitsproducerend

bedrijf

(vene1'cken et

à,

tlloy. n.

"rn*eigheid

van

een aantal migrerende soorten bevestigt

hierbij àoiaetiir dat

kanalen

als

verbindingrrr.g;'.n

turr.,

stroomgebieden de zoÖgeografische verschillen tussen dié stroombekkens gedeeltelijr< oitreti'en.

In

afgesloten waters zoals vijvers, meren

of

afgesloten rivierarmen is de biodiversiteit aan vissoorten

danig afgenomen en bestaat de visstand

nu

voornamelijk enkel

nog

uit

een aantal

van

de meest

resistente soorten. Het eutofiëringsproces en visuitzettirigen

hebben hier de visbestanden het meest

belnvloed' oligotrofe

plantenrijke inoek-zeelt rvaters

ziií

zenzaÀ

geworden.

Een vooóeeld van

eenlargzaam verlopend.eutrofieringsproces

is

het schuËnsmeer.

uit-een visuestanàsofnÀe in dit

$'achtbekken uitgevoerd

in

1988 @elpaire et

al,

1989) werd het visbeitana geschat op ca 500

kg6a

en

kwamen

23

soorten

voor'

Er

kon

aàngetoond

*oró"n

dat

als

i.i"rg

va-n

eutrofièrinj

ae visstana tegenwoordig vooral gerypeerd wordt door het brasem-snoekbaars-type.

wat

onze vissoorten betreft mag men stellen

dat,

rekening houdende met

de

na

1900 verdryenen

vissoorten, met de uitheemse soorten, en met de spische braÈwatersoorten en een aantal zeevissoorten

die momenteel

(na

1985)

in

onze binnenwaters werden rvaargenomen de visstand

in

Maanderen g6

vis- en rondbeksooíen

telt.

Een

lijst

van deze soorten staat voorgesteld

in

Tab. 3 met vermelding van

hun

status, geëvalueerd

op

basis

van

literatuurgegevens

en van de

laatste

(18)

Algemeen gesproken mag men aannemen dat van deze vissoorten slechts

l0

het nog goed stellen, 15

echter zijn [edlreigd en I

í

zijn zeer sterk bedreigd.

l0

soorten

zijn

sedert ca 1940 volledig verdu'enen

uit onze waters. Daarenbovèn zijn er 20 vissoorten niet inheems en verschillende hiervan hebben zich

sedert hun introductie ruim kunnen verspreiden

in

Maanderen.

In bijlage 2 wordt

bij

wijze van voorbeeld enkele aspecten van de biologie en de verspreiding van een

beperkt aantal vissooíen kort toegelicht.

Het

is

opvallend

dat vooral

de

migrerende vissoorten

in

de

loop

van

deze

eeuw,

zeer

sterk

achteruitéedÍongen

werden.

Vissoorten als steur, houting, ellft, zeeprik, grote maÍene,

zaln

e.a.

zíjn

uit

onzJ

wateis

verdwenen.

Hun

teloorgang

is

vaak

te

wijten

aan

de

constructie

van

migratiebelemmerende structuren.

Brikwatersoorten zijn

wij

sterk bedreigd door habitaWerlies

al

gevolg van vermindering van rypische

brakwatermilieus dóor insluizing @v de IJzer), en doordat de resterende brakke milieus (bv Schelde

estuarium) veelal te kampen hebben met een matige tot slechte waterl§valiteit.

Een

aantal

van de be&eigde

of

sterk

bedreigde rheofiele

vis-

of

rondbeksoorten

kunnen

zich

handhaven

in

kleine

geïsoléerde populaties doordat

hun

habitat

zich

situeert

in

ueinig

verstoorde

gebieden, meestal bovàdopen (bv beeldorel, rivierdonderpad, beekprik, kleine modderkruiper).

16

Bij

een globale evaluatie van onze visstand mag men evenwel niet

uit

het oog verliezen dat op een niet

onU.turr-grijt deel van onze waters (ca 250 visuitzettingsplaatsen

in

Maanderen, zie

Fig'

3) de visstand

door

regitíatige

visuitzettingen ten behoeve van de sportvisserij kunstmatig op peil gehouden wordt.

(19)

o

Zeeprik, Petromyzon marinust

O

Steur,lcipenser

stuid

P alng,

Angi

lla angui I la3

o

Elfr.Alosa alosaa

O

Frnt,Alosa"foll"{

:r

Ansjovis, Engraulis encrasicoluss

o

Brasenr, .4 bramis brama6

a

Gestippelde alver, Alburnoïdes bipunctatus6

a

Alver,Alburnus albumus6

à

RooÍblei, lspius aspiusd

Barbeel, Barbus barbus6

a

Kolblei, Blicca bjoerknad

à

Giebet, Carassius auratus gibelio6

à

Kroeskarper, Carassius carassiusd

Steep, C hondros toma nasusí

)

Graskarper, Ctenopharyngodon idellad

)

Zilverkarper, Hypophthalmichthys

molitri{

)

Grootkopkarp e4 Hypophthalmichthys nobi lis6

à

Karper, Cypinus carptoO

o

Riviergrondel, Gobio gobiod

)

Blauwbandgrondel, P sandorasbora pama6

o

Vetje, Lancaspius delineatusd

Kopvoorrq lea ciscus cephalusd

Winde, Leuciscts idus6

o

Serpeling, Leuciscus lanciscus6

a

Elrits, Phoxinus phoxinust

)

Pimephales promelas6

Bittervoorn, Rft odans sericeus amarasd

a

Blankvoorn, Rutilus nttilus6

Rietvoorn, Scardinius erythrophtalmusi

Zeelt Tinca tincai

I

Kleine modderkruiper, Cobltis taeniaT

c

Grote modderkruiper , Misgurnus fossilis7

Bermpje, Noemachei lus barbatulusT

)

Zwarte Amerikaanse dwergmeerval ,Ictaluras

mela§

à

Bruine Amerikaanse dwergmeerval, Ictalurus

nebulosu§

O

Europese meerval , Silunts glanise

Snoek, Esor luciuslo

à

Amerikaanse hondsvis, llmbm yygmaeatl

Spiering, Osments eperlanust 2

)

Regenboogforel, Oncorlrynchus ngtki sst 3

o

Atlantische zalm, Salmo sala/3

o

Beekforel, Salmo

tttttafaiot3

)

Zenforel, Salmo trutta truttat3

à

Bronforel, Salvelinus fontinalist 3

o

Grote Íurene, Coregonus lqvaretuslr

o

Houting, Coregonus oryrhynchusla

O

Vlagzalm, Thymallus thymallusts

*

Steenbolk, Tisopterus luscustd

*

W ljtng, Merlangius merlangust 6

o

Kwabaal, Lota lotat6

o

Koornaarvis, Atherina presbyte/7

a

Driedoornige stekelbaars, Gasterosteus

aculqtusls

ë

Rivierdonderpad, Cottus gobido

Zenb aar s, D i c entra r c hu s I a b

ral

t

à

Steenbaars, Ambloplistes rapestris22

)

Zorurebaars, Lepomis §bbosu§2

)

Zwarte baars, Micropterus dolomieu2 2

)

Forelbaars, Micropterus salmoïdes22

o

Pos, Gymnocephalus cernuazi

o

Baars, PercaJluviatili§3

à

Snoekbaar s, Stizostedion luci opercaz 3

à

Tilapia, Oreochromis niloticu§a

fr

Horsmakre el, Trachurtts trachura§ 5

Diklipharder, Crmimugil labrosu§6

*

Pvtaal, Zoarces viviparu§7

Í

Lozano's grondel, Pomatoschistus lozanoi2e

o

Brakwatergrondel, Pomatoschishts microp§e

fr

Kleurige grondel, Pomatoschistus

pica§e

*

DtkkopJe, Pomatoschistrts minutus2e

*

Zwarte grondel, Gobius nigey'e

*,

ff.el,

Scophnlmus rhombu§o

Bot, P la ti chthys

fl

esus3 I

,71

*;

lonB, èoleet sorca"

a

: Verdwenen vissoort in Maanderen,

mogelijk terug ingevoerd

.

: Sterk bedreigde vissoort

: Bedreigde vissoort

.

: Niet bedreigde vissoort

*

: Zeevissoort,

in

brak water t€rug te vinden

)

: Geimporteerde uitheemse vissoort

Tabel

3

:

Lijst

van de

na

1900 verdwenen

of

momenteel

nog

in

Maanderen voorkomende

§pische

zoetwatervissoorten.

Ook

de

brakwater-

en

zeevissoorten

die

na

1985

in

oÍtze

binnenwaters

werden

rYaargenomen

worden

vermeld.

De cijfers verwijzen naaÍ de

(20)

18

5. Bedreigingen van de visstand

Bescherming door de wet

In

het kader van de conventie van Bern (Verdrag inzake het behoud van rvilde dieren en planten en

hun

natuurlijk leefmilieu

in

Europa

van

19

september

ï979)

genieten

een aantal

vissoorten

bescherming

:

rivierprik, beekprik, zeeprik, steur,

elfl,

fint,

houting, grote

marene. vlagzalm,

Atlantische zalm, gestippelde alver, sneep, vetje, bittervoorn, grote en kleine modderkruiper, Europese

meerval, brakwatergrondel en dikkopje.

Een aantal vissoorten worden

in

Maanderen integraal beschermd door de Wet op de Rivien'isserij' de

vangst van deze soorten is ten allen tijde verboden.

Dit

is het geval voor

rivierprik,

beekprik, zeeprik.

steui, Atlantische zalm, zeeforel, bermpje,

kleine

en grote modderkruiper, krvabaal, bitten'oorn en

rivierdonderpad.

Een aantal andere soorten

zijn

gedeeltelijk beschermd tegen (over)bevissing door het invoeren van een gesloten

tijd

lvaarin

niet

mag gehengeld worden en door het instellen van een

minimummaat.

In de meeste gevallen is het echter niet de bevissing die de hoofdoorzaak is van de achteruitgang van

de

visstand.

De

teloorgang

van

onze natuurlijke

visbestanden

is

sterk

gecorreleerd

met

de

verloedering

lan

de water- en stnrktuurkwaliteit

van

onze h1'drografisch s]-steem. Sedert het begin

van deze eeurv is ons aquatisch milieu dermate verloederd dat effecten op de visstand niet

uit

konden

blijven.

De waterkwaliteit.

Ook de meest recente rapporten betreffende de toestand van de *'aterkrvaliteit

in

Maanderen liegen er

niet

om

:

in

1994 is de kwaliteit van het oppervlaktervater op de meeste plaatsen

in

Maanderen nog

steeds slecht, en dit ondanks veelerlei beleidsmaatregelen en de zrvare investeringsprogramma's (boun'

van

collectoren

en

RWZI's).

It

1992

werd

in

8l%

van

de rvaters

de

basiswaterkrvaliteitsnornt

overschreden; de biologische waterkrvaliteit rvas

in

2'7Yo van de onderzochte lvaters zeer slecht.

in

l5olo slecht,

in

39%o matig,

in

ITYo goed en slechts

in

20À zeer

goed.

Op basis van de BPI (Basis Prati

Index) geeft de ffsisch chemische waterkwaliteit een nog slechter beeld : 387o van de lvaters scoren in

1992 zeer slecht, 43% slecht, lTYo matig, 2Vo goed en 0oZ

(l)

zeer goed (De Paurv en Poelman. 199-l).

Indien men

op

een overzichtskaart

van

de waterkwaliteit die

waterlopen

die

nog

als

"zuiver"

gekarakteriseerd worden gaat inventariseren op hun visstand dan is het opvallend dat precies deze de

meest interessante en gevoeligste vissoorten herbergen (bv beekforel, rivierdonderpad en beekprik

in

de Hallerbosbeken of op de bovenlopen van de

Zralm,

etc...XBruylants et

al, 1989).

Vanzelfsprekend situeren deze waterlopen zich

in

kleine gebiedjes

-

eilandjes

-

die rveinig dens bevolkt

zijn

en u'aar agrarische ofindustriële activiteiten ontbreken,

ofzijn

ze

in

natuurreservaten gesitueerd.

Ook

in

de afgesloten lvaters zijn opvallende gradiënten

in

de krvaliteir van de visstand rvaar te nemen,

aÍhankelijk

van de

mate

tvaarmee

de

waterk*'aliteit

van

deze

vijvers

of

meren door

erlerne rechtstreekse

of

diftrse

lozingen beïnvloed

werd.

Zo

nilen

heldere

oligotrofe vijvers

een veel

evenrvichtiger gediversifieerde (soortenrijkere)

visstand

bezitten

dan

de

geëutrofieerde

milieuwiendelijke

plassen

waar alleen

enkele

aan

deze troebele lvaters aangepaste vissoorten in

overmaat voorkomen.

De stmktuurkwaliteit

Bovenop deze verslechterde rvaterkrvaliteit

is

ook de struktuur van het

aquatisch biotoop danig

verandert. In functie van urbanisatie, industrialisatie, *'egcnaanleg, aanleg van riolering, e.a. u'erden

waterbeheersingswerken

uitgevoerd

zoals

insluizing,

inpoldering,

kanalisatie,

r'erregaande

kruidruimingen,

rechttrekking, drooglegging, aanleggen

van cultuuíechnische

oeven'erdediging,

etc... Als

gevolg hiervan verdrvenen

de

specifieke paaiplaatsen

@r'. natuurlijke en

plantenrijke

oevers)

of

fourageergebieden

van

een aantal

vissoorten. Eertijds

menderende beken verloren hun

natuurlijke

stmktuurdiversiteit

met

als

gevolg

habitawerlies

en

verarming

van de

ecologische

diversiteit.

Organismen zoals o.a. beekforel en beekprik

zijn

er totaal aÍhankelijk

van.

In

het kader

van de rvaterbeheersing werden

tal

van fysische barrières op de rvaterloop gebou*'d, die evenzoveel

obstructies

voor

migrerende vissen

vormden.

Het

*'ordt

aangenomcn

dat

deze

obstructies de

(21)

miglatoren, waarvan enkele hierboven al aangehaald

werden.

Op veel plaatsen rvordt het voorkomen van paling beperkt door de moeilijke bereikbaarheid van vele van onze

lvaters.

Ook mature schieraal

aie

ivit

*égtrèt t en wordt vaak tegengehouden door mechanische strukturen en

in

sommige gevallen zelfs

in

gróte getale vermalen door draineringspompen. Glasaal die vanuit de zee het zoet rvater

u'il

optrekke-n

*oàt

tegengehouden door sluisdeuren, stuwen,

e.d.

Natuurtechnische maatregelen (aanleg

van aalpijpen, pompgemalen visvriendelijk aanpassen) en aangepaste beheers- en beleidsmaatregelen

(bescherming van óe wegtrekkende schieraal, uitzetten van glasaal) moeten hieraan tegemoetkomen.

Èet verdwijnen vao

on

e beeldorellen

(zieFíg.2) is

niet alleen het gevolg van v/aten'erontreiniging.

maar vooral van een achteruitgang van de struktuurkwaliteit van de waterlopen en het verlies

of

het

onbereikbaar maken van de paai-grintbedden door barrières (sturven en/of

molens).

En ook voor de

steur zijn het voornamelijk de rvaterbeheersingswerken die verantwoordelijk gesteld rvorden voor zijn

verdwijning.

Enkele van de voornaamste migratieobstructies rvorden hierna kort toegelicht.

Zeesluizen vorïnen een van de belangrijkste obstructies voor vissoorten die migreren tussen zout en

zoet water

(Fig.

4).

Zij

ztilen

daarom

voornamelijk

katadroom

en

anadroom migrerende soorten

hinderen

tijdeni

hun

migratie.

Glasaal bijvoorbeeld maakt normaal gebruik van het opkomend

tij

om

zo

ver mogelijk

binnen

te

dringen

in

het

zoet

rvater.

Op

dit

tijdstip

zijn

de

sluisdeuren echter

gesloten.

Hèt

is

technisch nogal

moeilijk

om

structurele voorzieningen

te

treffen

om

de

mogelijkheden

voor

vismigratie

te

verbeteren

(cfr de

sterk

wisselende waterniveau's

en

de

verziltíngsproblematiek).

Wijziging in

het beheer met aanpassing van het bedieningsregime van de

sluizen t ao

aro

een oplossing bieden. Er dient

hierbij

rekening gehouden te rvorden met de periodes

van actieve migratie van de verschillende vissoorten (bv maart-april voor oplvaarts trekkende glasaai.

september-novèmber

voor

zeewaarts

migrerende zilverpaling,

maaÍ-juni

voor

zalmachtigen).

Zóesluizen hebben het voorkomen en de verspreiding

van

onze rypische bralovaten'issoorten sterk gehlpothekeerd, enerzijds omwille van de migratiebeperking, en anderzijds vooral door hun rypische

tijgebonden brakwaterbiotoop te beperken.

In

veel poldergebieden

zijn

de zijrivieren en grachten

van

de hoofdrivier afgescheiden door middel

van (terugsta§kleppen. àolanger waterdoorstroming langs de klep optreedt, is vismigratie mogelijk.

In de

praktiit-is

hèi zo dat de Éep een groot deel van

hetjaar

gesloten

blijft,

en

bij

een geopende klep

kururen de kleine doorlaatopening en de relatief hoge doorstroomsnelheid ook een probleem vorïnen.

Veelal

zijn

trouwens de aóhterliggende grachten

danig

aan

het

verlanden

en

zijn

daarom

in

vele

gevallen àan ruiming toe. Proefondervindelijk werd aangetoond dat het o.a. voor snoek en paling zeer

belangrijk is dat de bereikbaarheid van deze

bijriviertjes

en grachten gegarandeerd blijven @ena1"er

en

Belpàire, 1992a).

Controle en een

strikt

toe

te

passen reglementering inzake beheer van deze

grachtén

(ruiming

+

afspannen

Íegen grazend

vee)

moet

dit

verlandingsproces

tegengaan-Íerugslagkleppen àienen zóveel mogelijk inwaarts ingeplant te rvorden en het gebruik van kleppen

met iegengewicht

die

bij

een normale rvaterstand

half

open

blijven

staan

en

enkel

bij

sttjgende

waterstand dichtgaan moet de voorkeur genieten.

Bepaalde mechanische barrières

vorrnen

niet

alleen

obstructies

voor

de

migrerende

rissen-

zrj

veroorzaken bovendien rechtstreeks schade aan de vis.

Voornaamste voorbeelden hiervan zijn de pompgemale n, de waterkrachtcentrales waarvan de turbines

een

hoge

mortaliteit

veroorzaken

en de

v)aten,angen

(bv van

energiecentrales,

wateraniviringseenheden

of

koehvaterbehoevende

industrieën) rvaarbij

de

ingezogen

vissen

op

roosters

of filters

terechtkomen en

steryen.

De berokkende schade

is

sterk aÍhankelijk van

tal

van

paÍameters

(grootte

van

de

vis, vissooí,

debiet

en

stroomsnelheid

van het

ingezogen lvater,

positionering van de inzuigopening, aard van de rooster en het opvang§ysteem).

Èen beperking van de schiae aan

vis ter

hoogÍe

van

deze mechanische structuren

is

mogelijk door enerzijàs het ianpassen, vervangen

of viswiendelijk

maken

van

deze structuren

en

anderzijds het

afschrikken en omleiden van de vis vóór deze structuren.

In

bepaalde gevallen

is het

mogelijk

om

deze systemen

zó te rvijzigen

dat ze meer visvriendelijk

wordén

(bv. door het

aanbrengen

van

aangepaste roosters

in

combinatie

met

visv'ergaarbakken

voorzien van een terugvloeikanaal, positionering van de koehvaterinstroomopening,

...).

In

de meest

gevallen (vooral

bij

bistaande structuren)

is

het

praktischer

en

soms efficiënter

om

de vissen via

(22)

20

Deze systemen hebben tot doel de vissen nabij voor hen schadelijke constructies af te schrikken en om

te leiden naar minder schadelijke vispassages.

Mogelijke

afiveersystemen

zijn

een

bellenscherm, electrische afiveersystemen,

afil'eer

via

licht,

stroboscopisch

licht

en het gebruik van

geluid:. Elk

van deze alternatieven heeft voor- en nadelen en

de bereikte efficiënties

zullen

sterk

aÍhankelijk zijn van

lokale omstandigheden (Vene1'cken et al.

lee0)

Op

tal van

plaatsen werden waterlopen gecompartimenteerd

door middel van

vaste

of

verstelbare stuven, schotbalken, en andere ffsische obstructies die

in

een aantal gevallen migratiebervegingen bij

vissen

onmogelijk

maken. De

historische molens

zijn

hiervan goede

voorbeelden.

Het

bewerkstelligen

van natuurlijke

migratie

van

vissen aan stuwen, sluizen, schotten

en

kleppen kan

gebeuren door heraanleggen van visdoorgangen (vistrappen).

AI

naargelang de situatie en de vissoort

kunnen deze doorgangen zeer uiteenlopend van vorm en concept zijn.

In

opdracht

van

de Landelijke Waterdienst rverd een hydraulische studie

op

vistrappen uitgevoerd

door het

Laboratorium

voor

Hydraulica

te

Gent (Van

Poucke

et

al,

1993).

Vistrappen u'orden momenteel gebouwd of

zijn in

ontrverpfaze op de

Dijle

te Rotselaar en Leuven, op de Gete te Tienen.

Eliksem en Zoutleeurv, op de Velpe te Kersbeek-Miskom en op de Oude Dommel en de Mombeek.

Naast vistrappen zijn voor bepaalde vissoorten specifieke constructies vereist: de aalgoot of aalpijp.

Glasaal en jonge

paling zijn

slechte zrvemmers en

zijn niet

bij

machte

om

zoals andere I'issoorten

tegen matig snel stromend water

in

te zwemmen. Wanneer de stroomsnelheid van het water te groot

wordt

zijn

deze

jonge

palingen genoodzaakt

om zich

tegen de bodem

of

langs

de

oevers (lussen

substraat) op te houden om zo - meer kruipend dan zwemmend - hogerop te komen.

Naast

dit

probleem

van

voor vissen haast onoverkomelijke hindernissen

die hun

migratie activiteit

belemmeren, wordt aan vissen vaak schade berokkend doordat ze

in

mechanische structuren terecht

komen

die

hen lichamelijke

letsels

berokkenen.

Zo

kunnen pompgemale,?

grote

mortaliteiten

teweegbrengen,

en

ook hevelsystemen

lsfinen in

bepaalde gevallen

-

doorgaans

in

minder ernstige

mate

-

schade berokkenen aan de ingetrokken

vissen.

ll'aterkrachtcentrales veroorzaken met hun

turbines ernstige schade aan de visstand.

In

sommige streken (poldergebieden)

waar

polders bemalen rvorden

door middel van

pompen.

veroorzaken deze aanzienlijke sterfte

bij

vis.

Vooral

in

het najaar,

bij

maximale u'erking van deze

pompgemalen (periode die samenvalt met de piek van migratie), zullen deze schade berokkenen o.a.

aan de

wegtrekkende, geslachtsrijp tvordende

zilverpalingen

die

aangetrokken rvorden

door

de

stroomairaaÍse waterstroming veroorzaakt door deze pompen.

Uit onderzoek naar de impact van pompgemalen op de visstand

in

Maanderen (zie Fig. 5) is gebleken

dat

deze pompen

voornamelijk

van het

scfuoefuomp§pe

zijn (49%).

Daarnaast

zijn er

ook

vijzelpompen (22%o) en centrifugaalpompen (9o/o). Deze impactstudies hebben kunnen aantonen dat

de schade die deze pompen toebrengen aan

vis

sterk variëren volgens het

tlpe

pomp: schroefoompen

zijn

uiterst visonvriendelijk en veroorzaken hoge mortaliteiten

tenvijl

vijzels en centrifugaalpompen

de visstand aanzieniijk minder schade berokkenen @enal'er en Belpaire, 1992b

en

1993; Germonpre

et

al,

1994)

Bij

vernieurving van bestaande pompgemalen (op basis van snelroterende schroeÍbladen) moet uorden onderzocht of ze vervangen kunnen worden door meer visvriendelijke pompsystemen (bv

vijzels).

De

keuze

wordt

echter

ook door

hydraulische

en

mechanische eisen

bepaald. Nieutv

aan

te

leggen

pompgemalen dienen volgens

viwriendelijke

s],stemen gebouwd te

u'orden.

Bij

schade berokkende

pompgemalen die

niet

aangepast kunnen rvorden

kan

het

mogelijk zijn om

de

vis af

te leiden (via

a-fireersystemen en lokstromen) naar andere voorzieningen @v. l'issluizen die de vis over de barriere

(23)

Dankwoord

De tekeningen zijn van de hand van

Filip

Coopman en het kaartmateriaal rverd gerealiseerd door

Johan Auwerx, \traawoor onze dank.

Geraadpleegde

literatuur

Belgisch Staatsblad, 29.12.1990

W"ifr"rA"ra"

go"Oi.u.in! van het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en palnterl en hun natuurlijk leefmilieu in Europa

"r, uu], d" Bijlagen I,

[,

I

en fV,

opgemaak te Bern op

l9

septembet 1979

Bruylants,8., Vandelannoote, A. en Verheyen, R.F., 1989

De vissenvan onze Maamse Éeken en rivieren: hun ecologie, verspreiding en bescherming

Uitgave WEL vzw, AntwerPen,272 P.

Belpaire C., Verreycken, H., Van Masselaer, L. en Olievier, F , 1989

Evaluatie van het visbestand van het Schulensmeer

KU Leuven, studierapport i.o.v. AROL, 105 p.

Belpaire,1995

ChécHist en determinatie van de vissen van de Maamse binnenwaters

ln voorbereiding.

Cherretté, M., 1995

Gids voor de sportieve visser

Ministerie

u*-d.

Vla"m.e Gemeenschap, Visserijfonds en de Dienst Waters en Bossen, 199a, 2-{p

Coeck, J., Vandelannoote, A., Yseboodt, R. en Verheyen, R', 1991

De bouw van vistrappen voor laaglandbeken en -rivieren

Water, 61 (1992): 229' 233

DePauwenPoelman, 1994

Waterverontreiniging

In :" Leren om te keren. Milieu- en natuurrapport Viaanderen"

Verbruggen, A. (Ed)

Vtaamse trrtitieumaatschappij en Garant uitgevers, Leuven, 1994, 823 p'

de Selys-Longchamps, M., 1866

Sur la p€che fluviale en Belgique

Bulletins de lAcadémie royale de Belgique, serie 2, X)OI, 12, 32p

Denayer, B. en Belpaire,C.,1992a

Studie van de palingpopulaíie van het IJzerbekken: Palingbestanden, schieraaltrek, knelpunten voor migratie

(Project nr V.F.91.3)

instituut voor Bosbouw en Wildbeheer, IBW.Wb.V.R.92.07, Groenendaal, 46p.

Denayer, B. en Belpaire,C.,l992b

Éff.É"ouu1

po*pg.*uiÀtp

vispopulaties. Schade aan uitvis en paling bij ged*ongen blootstelling aan de

werking van een vijzelpompgemaal'

lnstituu-t voor Bosbourv

"n

Wildb.h..t,

IBW.Wb.V.R.92.l0, Groenendaal, l2p met bijlage'

Denayer, B. en Belpaire, C., 1993

BottlÉ-necks for resioration of the eel population

ln

guilla anguilla of the river Yser basin (Flanders)

EIFAC, Workiag Party on Eel, Olsztyn (Polen), Mei 1993

IBW.Wb.V.BR.93.08

Ercken, D., 1994

Ontrnil

f..tí"g

van visindex van biotische integriteit voor de stilstaande \\'ateren (VIBISTIL)

Eindverhandeling KU Leuven, 95 p; + bijlagen'

Germonpre, E., Denayer, B., Belpaire, C. en Ollevier, F', 1994

Inventarisatie van pompgemalenln het Maamse Gervest en evaluatie van de impact op vissen

(24)

22

Kan, J.R. en Dudley, D.R.,

l98l

Ecological perspective on water quality goals.

Environmental Management 5 : 55-68

Nijssen, H. en de Groot, S.J., 1987

De vissen van Nederland

Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht, 224 p

Poll, M., 1945

Contribution à la connaissance de la faune ichthyologique du Bas-Escaut

Mededelingen van het Koninklijk Natuurhistorisch Museum van België 24 (11). 1-32

Poll, M., 1947

Poissons marins.

Faune de Belgique : l-452 (Patrimoine Mus. roy. Hist. nat. Belgique, Brussel)

Rousseau, E.,

l9l5

Les poissons d'eau douce indigenes et acclimatés en Belgique

In: "La pëche fluviale en Belgique. Manuel à l'usage des pëcheurs et des gardes"

Societe Centrale pour la Protection de la Pëche fluviale (Ed.), Imprimerie ScientiÍique, Bruxelles, p I -19.1

Van Poucke, L., Verdonck, P. en Verhoeven, R., I 993

Hydraulische modelstudie van de vistrap behorende bij de sturv op de Dtlle te Rotselaar

Laboratorium voor Hydraulica, Universiteit Gent, sfudierapport i.o v. de Landel5ke Waterdienst, AlvtrNAL, 55p.

Van Neer, W. en Ervynck, A., 1993

Archeologie en vis

hstituut voor het Archeologisch Patrimonium, Zellik, 96p.

Verbiest, H., Belpaire, C., Vandenabeele, P. en Ollevier, F., 199:l

Onnverp van de visdatabank en implementatie van recente en historische gesevens

IBWI(ULlDienst Waters en Bossen, IBW.Wb.V.R.94.29, Groenendaal, oktober 1994, 41 P + brjlagen

Verheyen, R.F, Van Spaendonk, G; Maelfait, J.-P., Hermy, M., lIlenaers, P., Rombouts, K. en Rutten. J., 1994

Verlies van biodiversiteit

ln :" Leren om te keren. Milieu- en natuurrapport Vlaanderen"

Verbruggen, A. (Ed)

Vlaamse Milieumaatschappij en Garant uitgevers, Leuven, 1994,823 p.

Verreycken, H., Belpaire, C. en Ollevier, F., 1990

Studie naar de impact van het iruuigen van koelwater door de Electrabel centrale te Langerlo op de vispopulaties

van het Albertkanaal en de Kolenhaven

(25)

Huldlgo vcEprcldhg von do bo.kforsl tubno truudÍelo

7 rtndqf.or?ndëtltr FÉ* ) ' *gcrt poprrr

Figuur 3: Overzicht van de ca 250 plaatsen in Vlaanderen waar jaarlijks vis uitgezet wordt.

(26)

Figuur

4 :

Overzicht

van de

zeesluizen

in

Maanderen

die

in

mindere

of

meerdere mate migratie belemmeren: Nieuwpoort Iepersluis (IJzer)

en

St-Jorissluis, Oostende Demeysluis, Doksluis

en

Sas

Slijkens (Kanaal van Gent), Zeebrugge Oude en Nieuwe Zeesluis (Boudewijnkanaal), Heist Zeesluizen

(Leopoldskanaal),

Antwerpen

havensluizen (Berendrechtsluis, Zandvlietsluis, Boudewijnsluis, Van

Cauwelaertsluis, Royersluis, Kattendijksluis, Kallosluis).

Ze* cn Scheldesluizcn ir Vlsanderen

:

Figuur

5 : Overzicht van de pompgemalen in het Vlaamse gewest met aanduiding van hun

schadelijkheid t.o.v. de visstand (Germonpré et al, 1994).

Ponpl.m.lon h Vlorldrrrtr

O geoodvLr

2t) bc[oc{Evlrvrlodolïktot brDífi lct dlqk

3 € bídlí $D.ddilLbrz.r r&abqlk

4 €$ c&doqlk totffi !Ósdlliik

5 O arctrdc{ik (pÍinibtE s6scro)

+

(&

(27)
(28)

4

Steur

5

Paling

z

(29)
(30)

9

Ansjovis

l0

Blankvoorn

I

I

Zeelt

12

fuviergrondel

(31)

e-14

Grote Modderkruiper

l5

KleineModderkruiper

(32)
(33)
(34)
(35)

25

Grote Marene

26

Magzalm

E

(36)

27

Kwabaal

28

Wijting

29

Steenbolk

E

(37)

3l

DriedoornigeStekelbaars

(38)
(39)
(40)

39

Baars

40

Pos

4l

Snoekbaars

(41)

43

Horsma]<reel

(42)

45

Puitaal

(43)

48

Dikkopje

(44)
(45)

52

Schar

53

Bot

L

(46)

54

Tong

(47)
(48)

Bijlage

2

:

Algemene beschrijving v1n

-dj

biologie en

verspreiding

van een aantal

vissoorten (uit

(49)
(50)
(51)
(52)
(53)
(54)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Gerrit Krol, De schrijver, zijn schaamte en zijn spiegels.. Een goede roman is autobiografisch. Niet door de gebeurtenissen die erin beschreven worden, maar als verslag van de

Speciale aandacht gaat uit naar wie onder moeilijke omstandigheden tijdens de coronacrisis afscheid heeft moeten nemen van

Rekening houdende met de na 1900 verdwenen vissoorten, met de uitheemse soorten, en met de typische brakwatersoorten en een aantal zeevissoorten die momenteel (na

Bij een visgerichte benadering wordt, vertrekkende van bepaalde vissoorten, welke in het water (kunnen) voorkomen nagegaan of het water geschikt is opdat de levenscycli van een

Niet-inheemse vissoorten en niet of weinig voorkomende, oorspronkelijk inheemse vissoorten worden niet in de habitat evaluatie procedure opgenomen alhoewel sommige

Er dient hier wel vermeld te worden dat er voor elke hernestingsconditie maar één vijver werd gebruikt zodat de gevonden resultaten niet statistisch gestaafd

Aan het seminarie Johannes XXIII in Leuven studeren twaalf priester- kandidaten, van wie drie eerste- jaars: een voor het aartsbisdom Mechelen-Brussel, een voor het

„Voor wie zich niet laat overbluf- fen en eens rustig kijkt wat er nu helemaal klopt aan dit soort ar- gumenten, blijft er weinig over dat tegen het bestaan van God