• No results found

Wikken en wegen in de strafuitvoering

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Wikken en wegen in de strafuitvoering"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

‘Klopt het dat gevangenen in een luxecel, met een warme maaltijd op schoot, voor een mo- derne kleuren-tv hun meestal te korte straffen uitzitten? Klopt het dat het verblijf in een cel te vergelijken valt met een luxe vakantie?’ Die twee vragen prijken op de achterflap van het boekje In de bajes van journalist Robert Blom.

Blom liet zich voor een tijdje vrijwillig opslui- ten in de gevangenis van Scheveningen en pende zijn ervaringen neer. Al vlug moest hij zijn vooroordelen laten varen: de gevangenen bleken er niet zo goed bij te zitten als hij aan- vankelijk wel dacht.1

Wetenschappers en beleidsmensen die zich met de strafuitvoering bezighouden, zijn zich maar al te sterk bewust van de hardnekkigheid waarmee uitspraken over het vermeende luxe- leventje achter tralies opduiken. Vaak gebeurt dat in de vorm van een vergelijking: Waarom zouden we extra geld pompen in strafinrichtin- gen terwijl de daken van onze scholen lekken?

Waarom moeten gedetineerden over een mo- derne fitnessruimte beschikken terwijl de brave man en vrouw in de straat een duur abonne- ment bij een particulier centrum moeten aan- schaffen? Het is deze vorm van wikken en wegen in de strafuitvoering die in dit artikel centraal staat.

Ik besteed hierbij aandacht aan het debat dat zich ontspon bij de totstandkoming van de Belgische basiswet gevangeniswezen en rechts- positie van gedetineerden van 12 januari 2005.

Terugblikkend kan gesteld worden dat hierin twee verschillende vergelijkingsoefeningen aan bod kwamen: aan de ene kant het klassieke less

eligibility-principe dat het leven in de gevange- nis vergelijkt met dat in de vrije samenleving;

aan de andere kant een nieuw slachtoffergericht principe waarbij de penibele situatie van slacht- offers vergeleken wordt met die van gevange- nen. Het is vooral dit laatste dat een nadere blik op het recente debat in België zo interessant maakt.

Het principe van less eligibility: de vrije samenleving versus de gesloten instelling

Het less eligibility-principe heeft een rijke ge- schiedenis. In 1834 werd het geïnstitutionali- seerd in Engeland naar aanleiding van een nieu- we wet die de verantwoordelijkheden van de staat ten aanzien van armen en andere behoef- tigen moest regelen. De Nieuw-Zeelandse cri- minoloog John Pratt definieerde het recentelijk als volgt: ‘zij die in een afhankelijkheidspositie ten aanzien van de staat komen, in welke hoe- danigheid dan ook, zullen minder aangename leefomstandigheden ervaren dan de armsten onder de vrije burgers’.2Volgens Pratt zou het vanaf de jaren zestig van de negentiende eeuw ook toegepast worden op het gevangeniswezen in Engeland. De reden hiervoor was de ver- meende aantrekkelijkheid van het gevangenis- leven voor bepaalde lagen van de bevolking.

Het leven achter tralies zou op meerdere vlak- ken – zoals voeding, kleding, arbeid, medische vezorging – beter zijn dan in de vrije samenle- ving. De vrees bestond dat de celstraf als mag- neet zou fungeren. Om het afschrikwekkend

* Tom Daems is als wetenschappelijk medewerker (aspirant van het Fonds voor Wetenschappelijk Onder- zoek – Vlaanderen) verbonden aan de afdeling strafrecht, strafvordering en criminologie van de Katholie- ke Universiteit Leuven, te België.

1 R.J. Blom, In de bajes, Amsterdam: Bert Bakker 2004.

2 J. Pratt, Punishment and Civilization. Penal Tolerance and Intolerance in Modern Society, London: Sage 2002, p. 63. Sidney en Beatrice Webb definieerden het principe in 1910 als volgt: ‘The principle of “Less Eligi- bility” (…) that is, that the condition of the pauper should be “less eligible” than that of the lowest grade of independent labourer – is often regarded as a root principle of the reforms of 1834’ (geciteerd in H.

Mannheim, The Dilemma of Penal Reform, London: George Allen and Unwin 1939, p. 56).

Tom Daems*

Wikken en wegen in de strafuitvoering

(2)

karakter van de straf op te drijven, moest er teruggeschroefd worden: minder en slechter eten, zwaardere arbeid, minder privileges, enzo- voort. Een verblijf in de gevangenis wordt dan gezien als een ‘marktkeuze’, gemaakt door vrije individuen voor wie de aantrekkingskracht van de keuze voor de strafcel sterker is dan van an- dere berekenbare keuzes.3

In de penologie vond het principe, als ver- klaringselement voor veranderingen in strafvisie en strafpraktijk, vooral ingang via een artikel van Georg Rusche uit 1933 dat enkele jaren later de ruggengraat zou vormen voor het boek Punish- ment and Social Structure.4 Rusche was vooral geïnteresseerd in de band tussen ontwikkelingen op de arbeidsmarkt en hun impact op strafont- wikkelingen. In een geherformuleerde versie van het less eligibility-principe legde hij een di- recte link met strafbeleid: alle pogingen tot her- vorming in het strafdomein botsen onvermijde- lijk op een grens, namelijk de toestand waarin de laagste sociale klassen die de samenleving wil afschrikken van het plegen van misdrijven, zich bevinden.5 In Punishment and Social Structure spreken Rusche en Kirchheimer van een ‘inhe- rente tegenstelling’ die elk hervormingspro- gramma in meer of mindere mate hypothe- keert.6 De parameters waarbinnen aan het strafapparaat gesleuteld kan worden, liggen vast.

Zo gauw hervormers buiten de krijtlijnen drei- gen te stappen, zijn ze genoodzaakt om hun al te ambitieuze plannen weer op te bergen.7

In The Dilemma of Penal Reform, de neerslag van een reeks lezingen die Hermann Mannheim in de jaren 1938-1939 uitsprak aan de London School of Economics, gaat Mannheim uitge-

breid in op het less eligibility-principe dat hij om- schrijft als het ‘meest formidabele obstakel op de weg naar strafhervorming’.8Mannheim spreekt ook over het principe van non-superiority, een term die hij ontleent aan Jeremy Bentham: de situatie waarin de wetsovertreder zich bevindt, mag op zijn minst niet superieur zijn aan die van de laagste klasses van de niet-criminele bevol- king.9De vergelijkingsoefening krijgt daardoor een meer positieve invulling: moet slechter zijn ruimt plaats voor mag niet beter zijn. Maar voor Mannheim gaat het om meer dan terminologi- sche verbloeming: het principe van niet-superio- riteit zou ook de band met de afschrikkingsge- dachte doorbreken.Van een doelbewuste strate- gie om de leefomstandigheden voor justitiabe- len naar beneden te halen, zou niet langer spra- ke zijn. Mannheim was overtuigd dat het prin- cipe van less eligibility, hoe hardnekkig het soms ook opduikt, voldoende getemd kon worden om op die manier de weg vrij te maken voor een strafrechtsbedeling die gesteund wordt op de inzichten van de moderne penologie.

Wie op zoek is naar illustraties van het prin- cipe moet zeker de recente historische studie over de rechtsorde in nazi-Duitsland van Niko- laus Wachsmann raadplegen. Het boek puilt uit van voorbeelden waarop de nazi’s het principe hanteerden om de gestage verzwaring van het leven achter tralies kracht bij te zetten. Zo be- stempelde Otto-Georg Thierack in 1936 de Weimar-gevangenis als ‘stom’ en ‘idioot’ omdat gedetineerden het veel beter gehad hadden dan burgers buiten de gevangenismuren: ze hadden volop kunnen genieten van eten, muziek, spel- letjes en ander vermaak.10Journalisten namen

3 D. Garland, Punishment and Welfare.A History of Penal Strategies, Aldershot: Gower 1985, p. 46.

4 G. Rusche & O. Kirchheimer, Punishment and Social Structure, New York: Russell & Russell, 1968 (oor- spronkelijk: 1939).

5 G. Rusche, Arbeitsmarkt und Strafvollzug. Gedanken zur Soziologie der Strafjustiz, Zeitschrift für Sozial- forschung, 1933, p. 66-67.

6 Rusche en Kirchheimer, Punishment and Social Structure, p. 159.

7 Rusche’s visie op het less eligibility-principe werd herwerkt door andere auteurs om latere strafontwikke- lingen te duiden. Zie bv. D. Melossi, Gazette of Morality and Social Whip: Punishment, Hegemony and the Case of the USA, 1970-1992, Social and Legal Studies, 1993, p. 259-279; R. Sparks, Penal ‘Austerity’: The Doctrine of Less Eligibility Reborn?, in: R. Matthews & P. Francis (eds.), Prisons 2000. An International Perspective on the Current State and Future of Imprisonment, Londen: MacMillan 1996, p. 74-93; C.Vanneste, Les chiffres des prisons. Des logiques économiques à leur traduction pénale, Parijs: L’Harmattan 2001.

8 Mannheim, The Dilemma of Penal Reform, p. 59.

9 Bentham verwoordt het als volgt:‘the ordinary condition of a convict doomed to punishment, which few or none but individuals of the poorest class are apt to incur, ought not to be made more eligible than that of the poorest class of subjects in a state of innocence and liberty’ (geciteerd in Mannheim, The Dilemma of Penal Reform, p. 57).

10 N.Wachsmann, Hitlers gevangenissen. De rechtsorde in nazi-Duitsland, Zutphen: De Bezige Bij 2005, p. 19.

(3)

het tuchthuis van Untermassfeld onder vuur omdat gevangenen er verwend zouden worden met ‘lekker eten, muziek en sportactiviteiten’.11 Joseph Goebbels liet zich gelaten uit over de nieuwe gevangenisvoorschriften van 1933 omdat het gedaan was met de ‘waanzin’ dat de staat ‘meer geld spendeerde aan de parasiet van het Rässenkörper dan aan een eerbaar persoon die buiten zijn eigen schuld werkloos was ge- worden’.12Of wat te denken van het volgende

‘privilege’ dat gevangenen volgens sommigen ontzegd moest worden: ‘Hogere Beierse gevan- genisfunctionarissen waren het erover eens dat de Hitlergroet het privilege van de “vrije Ger- maanse man” diende te blijven’.13Vanuit het Rijksministerie van Voedsel en Landbouw wer- den de rantsoenen voor gevangenen op 16 janua- ri 1940 aan banden gelegd: voortaan zouden ze minder vlees, vet en meel krijgen dan de rest van de bevolking. En Wachsmann vervolgt: ‘In april 1944 was het wekelijkse rantsoen vet voor ge- vangenen afgenomen tot 161 gram (was 200), en het wekelijkse rantsoen vlees was met de helft gereduceerd tot 200 gram paardevlees of ander goedkoop vlees. Burgers hadden daaren- tegen recht op 235 gram vet en 362 gram vlees per week’.14Dit laatste voorbeeld illustreert hoe wikken en wegen (letterlijk) een stempel drukt op het leven achter tralies.

Less eligibility en de Belgische basiswet gevangeniswezen

Op 1 februari 2005 werd de Belgische basiswet van 12 januari 2005 betreffende het gevange- niswezen en de rechtspositie van gedetineerden gepubliceerd in het Belgische Staatsblad. Deze ontwikkeling was zeer welkom. Al vele jaren werd het rechtsvacuüm en de gebrekkige rechtsbescherming van gevangenen, zowel binnen als buiten België, fel onder vuur geno- men. De totstandkoming van de basiswet was een werk van lange adem dat bijna tien jaar in beslag genomen heeft. In juni 1996 stelde toen- malig minister van Justitie Stefaan De Clerck in

zijn Oriëntatienota Strafbeleid en Gevangenisbeleid de wettelijke regulering van de vrijheidsbero- ving in het vooruitzicht. Professor Lieven Du- pont van de Katholieke Universiteit Leuven werkte vervolgens een ‘Proeve van Vooront- werp van Beginselenwet Gevangeniswezen en Tenuitvoerlegging van Vrijheidsstraffen’ uit die op 30 september 1997 ingediend werd.15Deze proeve van werd vervolgens uitvoerig besproken en bijgespijkerd in de Commissie Dupont die eind november 1997 opgericht werd en als op- dracht kreeg om (onder meer) een vooront- werp van basiswet klaar te stomen. In juli 2000 overhandigde deze Commissie haar eindrap- port aan de minister van Justitie. Een regerings- wissel (in 1999) en bijhorende aandachtsver- schuivingen in het strafbeleid zorgden echter voor heel wat vertraging in het dossier. Met het aantreden van de nieuwe minister van Justitie, Laurette Onkelinx (in 2003), werd uiteindelijk de laatste etappe ingezet richting basiswet.16

Dat het less eligibility-principe zou spelen bij de bespreking van de basiswet, was perfect voorspelbaar. Bij de uitvoering van zijn op- dracht om een voorontwerp van beginselenwet uit te werken, werd Lieven Dupont gevraagd om een aantal aandachtspunten in het achter- hoofd te houden die opgesomd werden in de Oriëntatienota van juni 1996. Het ging om de volgende vijf punten: (1) de basisbeginselen voor de behandeling van gedetineerden, naar de geest van de Europese gevangenisregels en de eisen gesteld door het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens; (2) het doel van de ten- uitvoerlegging van de gevangenisstraf; (3) basis- beginselen betreffende de rechtspositie van de gedetineerde met betrekking tot handelingen en beslissingen van de overheid die zijn leven als inwoner van de strafinrichting betreffen (de zgn. interne materiële rechtspositie); (4) een wettelijke regeling van de onderbreking en de beëindiging van de detentie (de zgn. externe rechtspositie), waarin de rechterlijke macht een belangrijke rol diende toebedeeld te krijgen; (5) een beklagrecht voor gedetineerden. Het kader

11 Wachsmann, Hitlers gevangenissen, p. 43.

12 Wachsmann, Hitlers gevangenissen, p. 74-75.

13 Wachsmann, Hitlers gevangenissen, p. 84.

14 Wachsmann, Hitlers gevangenissen, p. 226.

15 L. Dupont (red.), Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, Leuven: Universitaire Pers Leuven 1998.

16 Het zou me te ver voeren om al te uitvoerig op de ontstaansgeschiedenis van de basiswet in te gaan. Greet Smaers schetst deze bondig en wel in haar hoofdstuk voor het liber amicorum van Lieven Dupont, G. Smaers, De basiswet in het licht van de internationale mensenrechten, in: F. Verbruggen et al. (red.), Strafrecht als roeping. Liber Amicorum Lieven Dupont, Leuven: Universitaire Pers Leuven 2005, p. 521-537.

(4)

waarbinnen Dupont aan de slag kon, was dus sterk door principes en beginselen omgeven.

Duponts proeve van werd dooraderd door een reeks basisbeginselen die als uitgangspunt fungeerden voor de normering van de deten- tiesituatie. Zo werd de theorie van de inheren- te beperkingen die stelt dat bepaalde inbreuken op grondrechten getolereerd moeten worden omdat ze impliciet voortvloeien uit de vrij- heidsbeneming, resoluut verworpen. Daaren- boven werd het hele bouwwerk gedragen door een penitentiair concept dat bestrijding van de- tentieschade door toepassing van het normali- seringsbeginsel prioritair stelt en als noodzake- lijke voorwaarde aanstipt voor het nastreven van andere doelstellingen, met name herstel en reïntegratie.17

Dit basisbeginsel van schadebeperking middels normalisering gaat lijnrecht in tegen het less eligibility-principe. Het is er immers op uit om de bres tussen ‘binnen’ en ‘buiten’ zoveel mogelijk te dichten, om het leven in de gevan- genis zoveel mogelijk te doen gelijken op het leven daarbuiten. De logica achter less eligibility wordt dus omgekeerd. De Commissie Basiswet, die het penitentiair concept van Duponts proeve van volledig onderschreef, formuleerde het als volgt: ‘Bij het opstellen van de normen in ver- band met de levensvoorwaarden in de gevange- nis, werd op systematische wijze toepassing ge- maakt van het normaliseringsbeginsel, volgens hetwelk ernaar gestreefd moet worden, voor zover de toestand van de vrijheidsbeneming dit toelaat, om de levensomstandigheden in de ge- vangenis zoveel als mogelijk in overeenstem- ming te brengen met de levensomstandigheden in de vrije samenleving’.18

Daarenboven wordt op sommige plaatsen een extra zorgplicht opgelegd aan de overheid,

gelet op de specifieke problemen die de gevan- genis als totaalinstituut met zich meebrengt. Zo wordt er onder meer gesproken van een ‘posi- tieve discriminatie’ op procedureel vlak (be- klagrecht) en van een ‘categoriale gezondheids- zorg’ die de specifieke noden en behoeften van gedetineerden in aanmerking neemt.19 In dit laatste geval stelt de Commissie Basiswet dat het hierbij om een radicalisering van het gelijk- waardigheidsbeginsel gaat die voortvloeit uit een noodzakelijke contextualiseringsoefening:

de kwaliteit van de gezondheidszorg moet be- keken worden in het licht van de context waar- in de gezondheidsproblematiek zich voordoet, in dit geval ‘de specifieke medische en psycho- medische noden en behoeften van de gedeti- neerde in een detentiecontext’. Kortom: de bij- zondere situatie van detentie noopt volgens het penitentiair concept dat de basiswet draagt tot méér aandacht en extra zorg voor de penibele situatie waarin de gevangene zich bevindt – niet minder zoals less eligibility het zou willen.

Gelet op de weerbarstigheid van het eeuw- enoude principe kon dan ook verwacht worden dat parlementsleden tijdens de bespreking van de teksten zouden proberen om de kloof op- nieuw open te trekken, om de verschillen tus- sen binnen en buiten te accentueren. Zo werd op een bepaald ogenblik de vraag gesteld of ge- detineerden in het voorstel van basiswet niet een al te ruim bibliotheekaanbod krijgen – en dit in het licht van het aanbod dat aanwezig is in ziekenhuizen en andere instellingen. Een amendement leidde vervolgens tot een subtiele maar betekenisvolle wijziging in de tekst: de woorden ‘zo ruim mogelijk aanbod’ werden vervangen door de minder genereuze ‘voldoen- de groot aanbod’.20Het less eligibility-principe is ook onderhuids aanwezig in de vraagtekens

17 Zie hierover uitgebreid: Dupont, Op weg naar een beginselenwet gevangeniswezen, p. 129-165 en p. 201-221;

De Commissie Basiswet onderschreef ten volle het penologisch concept dat aan de basis lag van de proe- ve van van Lieven Dupont, zie Commissie ‘Basiswet Gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, Voorontwerp van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden. Memorie van toelichting.Algemeen deel, 2000, p. 39-65 en p. 103-151. Daarenboven behelsde de opdracht van de Commissie om ook de situatie van niet-gestraften te regelen. Hierover stelt ze:‘Beperking van vermijdbare detentieschade is […] een on- ontkoombare imperatief m.b.t. de categorie van verdachten, beschuldigden en beklaagden.Ten aanzien van deze categorie van gedetineerden moet de beperking van de detentieschade niet zozeer beschouwd wor- den als een instrumentele doelstelling, als mogelijkheidsvoorwaarde voor de realisering van een op herstel of reïntegratie gerichte detentie, maar als een streefdoel op zich’ (p. 61).

18 Commissie ‘Basiswet Gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, Voorontwerp, p. 49.

19 Commissie ‘Basiswet Gevangeniswezen en rechtspositie van gedetineerden’, Voorontwerp, p. 72 en 141.

20 Verslag ‘Voorstel van basiswet gevangeniswezen en rechtspositie gedetineerden’,Verslag namens de Com- missie voor de Justitie uitgebracht door André Perpète, Parl. St. Kamer 2003-2004, nr. 51-0231/015, p. 102 (hierna afgekort als ‘Verslag’); art. 77, §2 basiswet gevangeniswezen.

(5)

die Kamerlid Monfils plaatst bij het principe van een ‘normale’ vergoeding voor gevangenis- arbeid:‘Straks bevindt de gedetineerde zich nog in een meer comfortabele positie dan iemand in een gelijkaardige situatie in de vrije samenle- ving’.21 Hetzelfde geldt voor de mening van één van de externe genodigden – dokter Wy- baux – op het vlak van specialistische gezond- heidszorg: ‘Er heerst in België […] een tekort aan specialisten zoals psychiaters. De spreker ziet dan ook niet in waarom zij ook nog eens gedetineerden zouden gaan behandelen, temeer omdat het kennelijk moeilijk is toegang te krij- gen tot hun dossier’.22

Een slachtoffergericht principe:

rechten van slachtoffers versus rechten van gedetineerden

Het less eligibility-principe lijkt wel iets tijdloos te hebben. Naar gelang van tijd en plaats zal het meer gehanteerd worden en sneller gehoor vin- den, maar altijd is er wel iemand die de verge- lijking maakt met leefomstandigheden in de vrije samenleving. Het is dan ook een dankbaar en vlot inzetbaar discursief instrument: de spre- ker die zich erop beroept, geeft blijk van een vermeende solidariteit met de brave (werken- de) man en vrouw in de straat. Tegenstanders van hervormingen kunnen zichzelf en hun (dubbele) agenda’s veilig verschuilen achter de brede rug van het less eligibility-principe.

Terwijl het less eligibility-principe leefom- standigheden in de gevangenis wikt en weegt en met de levenskwaliteit in de vrije samenle- ving vergelijkt, lijkt de recente intrede van het slachtoffer in het debat over de hervorming van de strafrechtsbedeling in ruime zin en over de vormgeving van de strafuitvoering in het bij-

zonder, uit te nodigen tot een nieuwe vergelij- kingsoefening: slachtoffers komen in het ene schaaltje terecht, wetsovertreders in het andere.

Het gaat hierbij om een meer gepersonaliseerd principe: de situatie van gedetineerden (niet langer louter gevangenisregimes) wordt verge- leken met die van slachtoffers (niet langer lou- ter leefomstandigheden binnen de gevangenis- muren).

Dat dit soort vergelijkingen aan bod komt tijdens het debat over een wet die de interne rechtspositie van gedetineerden beoogt te rege- len, is op het eerste zicht toch wel markant. De kernbekommernis in deze materie is de nor- mering van de relatie tussen gevangene en straf- fende staat: de om- en inkleding van wettelijk gelegitimeerde inbreuken door staatsorganen in het komen en gaan van rechtsonderhorigen.

Het slachtoffer lijkt eerder een vreemde eend in de bijt in dit debat dat de juridisering van de asymmetrische relatie tussen gedetineerde en staat op het oog heeft. Maar de maatschappe- lijke en strafrechtelijke aandacht voor slachtof- ferschap straalt ook af op de wijze waarop een samenleving (hier: de Belgische) haar omgang met gevangenen regelt. Zo geeft de Belgische wetgever slachtoffers en herstel een prominen- te plaats in de basiswet en sluit zich in die zin aan bij (en stimuleert) een ontwikkeling die reeds enkele jaren aan de gang is.23Elke Belgi- sche strafinrichting beschikt over een herstel- consulent die het veranderingsproces naar een meer herstelgerichte gevangeniscultuur moet begeleiden.24 Concreet betekent dit dat ze vooral een sensibiliseringsfunctie hebben naar gedetineerden en mensen werkzaam binnen de inrichting toe en als contactpersoon optreden voor andere instanties die de slachtoffer- en hersteldimensie vorm pogen te geven binnen

21 Verslag, p. 108.

22 Verslag, p. 216.

23 Zie de relevante passages in de basiswet gevangeniswezen:Art. 9, §2 (over herstel als doelstelling bij de ten- uitvoerlegging van de vrijheidsstraf) en §3 (over detentieplanning en herstel); art. 36, §1, 2e(over het onderzoek naar de persoon en levenssituatie van de veroordeelde om de doelstellingen bij de tenuitvoer- legging van de vrijheidsstraf te individualiseren in het licht van het detentieplan); art. 38, §3 (over de in- houd van het detentieplan, o.m. activiteiten die gericht zijn op herstel); art. 82 (over gevangenisarbeid en hoe deze dienstig gemaakt kan worden voor schuldaflossing); art. 84, §3 (over de toewijzing van arbeid die meebepaald wordt door het detentieplan).

24 De functie van ‘herstelconsulent’ werd in oktober 2000 gecreëerd door ministeriële omzendbrief nr. 1719.

Deze functie is vrij uniek in de wereld en getuigt wellicht van de sterkere impact van het herstelrechte- lijke gedachtegoed in België dan in Nederland. Zie meer uitgebreid het in 2005 verschenen themanum- mer (nr. 105) van Fatik.Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen dat volledig gewijd is aan vier jaar her- stelconsulenten in Belgische gevangenissen. Over de historiek van herstelgerichte detentie in België, zie L. Robert, Herstelgerichte detentie in België: tralies in de weg?, Tijdschrift voor Herstelrecht, 2004, afl. 2, p. 24-41.

(6)

de gevangenismuren (bijvoorbeeld herstelbe- middeling, Slachtoffer in Beeld, slachtofferhulp, enzovoort).

Naast de inhoud van de nieuwe basiswet kleurt het slachtofferthema ook het taalgebruik van de Kamerleden. Het is hier dat de nieuwe vergelijkingsoefening het licht ziet. Toen op 2 december 2004 de algemene bespreking van het voorstel van basiswet in de Belgische Kamer van Volksvertegenwoordigers plaatsvond, spra- ken vijf van de tien Kamerleden die het woord voerden in termen van ‘evenwichten’ – of beter

‘équilibre’ omdat het alle Kamerleden uit het Franse landsgedeelte betrof:25‘we moeten er- over waken dat we een “evenwicht” bewaren tussen de situatie van slachtoffer en gedetineer- de’.26Sommigen deden dit als het ware langs de neus weg, zonder al te diep op de even- wichtsmetafoor in te gaan; anderen maakten de vergelijking binnen een uitvoerig pleidooi voor een uitgewerkt statuut voor slachtoffers.

Melchior Wathelet (Centre démocrate Hu- maniste) had het bijvoorbeeld over het even- wicht dat er moet zijn tussen de verdachte en het slachtoffer in de strafprocedure. Een ander parlementslid, Philippe Monfils (Mouvement Réformateur), vuurde zijn pijlen af op een fa- lend slachtofferbeleid in België. Monfils hekel- de het feit dat slachtoffers, op het moment dat de discussie gevoerd wordt over een statuut voor gedetineerden, zulk een statuut ontberen.

Volgens hem moet de politiek, in naam van het algemeen belang, nagaan of er wel een even- wicht gehandhaafd wordt tussen de rechten van slachtoffers en gedetineerden. In de eerste ver- sie van de basiswet was dit alvast niet het geval, aldus Monfils. Naar het einde van zijn spreek- beurt toe drukte hij de minister van Justitie op het hart dat we nooit mogen vergeten dat bui- ten de gevangenis diegenen zich bevinden die slachtoffer werden van hen die binnen zitten.

Het lot van de slachtoffers moet de eerste zorg zijn van de regering, en dit moet ze ook voor ogen houden bij de implementatie van de wet, zo besloot Monfils. In haar tussenkomst gaf Ka- merlid Karine Lalieux (PS) een veeg uit de pan aan Monfils wanneer ze stelde dat de tekst wel

‘evenwichtig’ is. Door te hameren op de even- wichtigheid van de tekst, onderschreef ook zij echter de metafoor van de balans – het denken in termen van evenwichten werd door Lalieux niet in vraag gesteld. Ook Mary Nagy (Ecolo) slaagde er niet in om de metafoor te ontmaske- ren. In haar spreekbeurt viel ze terug op het principe dat de vrijheidsstraf niet met extra’s verzwaard mag worden en liet ze in het midden of het andere schaaltje meer gewicht mag heb- ben. Haar uiteenzetting kwam neer op het plaatsen van een bovengrens, een maximumge- wicht – het evenwichtsdenken zelf kwam daardoor ongehavend uit de oefening. Jean- Pierre Malmendier (Mouvement Réformateur) tot slot, had zich tijdens de totstandkoming van de basiswet opgeworpen tot de grote voorvech- ter van de belangen van het slachtoffer en deed dit ook zo in het slotdebat. Zo wees hij erop dat het nu echt wel tijd geworden was voor de uit- werking van een echt slachtofferrecht. Belan- gen van slachtoffers moeten meer aandacht krijgen; het debat mag zich niet enkel richten op de persoon van de gedetineerde. Malmen- dier pleitte voor een justitie die meer ‘mense- lijk, evenwichtig en transparant’ is. Het moment was aangebroken voor een ‘vergelijkbare’ oefe- ning met betrekking tot het juridisch statuut van het slachtoffer.27

Net als bij het less eligibility-principe is de vooronderstelling die aan deze vergelijkings- oefening ten grondslag ligt weinig plausibel.

Less eligibility gaat uit van de vergelijkbaarheid van het leven ‘binnen’ en ‘buiten’ de inrichting: het poneert dat je (in een eerste stap) gewichten kunt toekennen aan het leven in de vrije samenleving en binnen de gevangenis die je (in een tweede stap) toelaten om netjes en haarfijn te wikken en te wegen. Wie wat vertrouwd is met gevangenissociologische en -psychologi- sche literatuur zal die vooronderstelling vlug kunnen doorprikken. Het verplicht samenleven in een kunstmatige en strikt gereguleerde ruimte maakt het leven achter tralies zo aty- pisch dat elke poging tot vergelijking met de buitenwereld gedoemd is te mislukken. Zoals Herman Mannheim het in 1939 kernachtig

25 Het gaat om Melchior Wathelet (CdH: Centre démocrate Humaniste), Karine Lalieux (PS: Parti socialiste), Mary Nagy (Ecolo: Ecologistes Confédérés pour l’organisation de luttes originales), Philippe Monfils (MR: Mouvement Réformateur) en Jean-Pierre Malmendier (MR: Mouvement Réformateur).

26 T. Daems, Slachtoffers en evenwichtsdenken in het debat over de Basiswet Gevangeniswezen, Fatik.Tijd- schrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen, 2005, afl. 106, p. 5-9.

27 De neerslag van de toespraken kan teruggevonden worden in: Integraal Verslag. Plenumvergadering, Parl.

St. Kamer 2004-2005, 2 december 2004 namiddag, p. 20-54.

(7)

uitdrukte: ‘No comparison is possible between social conditions that have no common fac- tor’.28Daarenboven gaat het om ‘sociale condi- ties’ die inherent ongezond zijn.Vandaar dat de Belgische basiswet het schadebeperkingsbegin- sel ook tot basisbeginsel verheft.

Ook het slachtoffergerichte principe is ge- bouwd op een valse vooronderstelling. Het gaat ervan uit dat slachtoffers en gedetineerden op dezelfde wijze behandeld kunnen en moeten worden. De onderliggende assumptie is dat er een symmetrie mogelijk is tussen de twee, en dit op basis van het uitgangspunt dat de kansen op een onrechtvaardige behandeling dezelfde zijn voor gedetineerden en slachtoffers.29Dit is bij- voorbeeld sterk aanwezig in de uitspraak van Kamerlid Malmendier die hierboven aangehaald werd, dat er een vergelijkbare oefening moet ge- beuren voor slachtoffers. Hierbij wordt voorbij- gegaan aan het feit dat de thema’s waarmee ge- detineerden respectievelijk slachtoffers gecon- fronteerd worden in het strafapparaat compleet verschillend zijn. In het ene geval gaat het om de relatie tussen veroordeelden / verdachten en de straffende en vrijheidsberovende macht, om het inbouwen van waarborgen en controlemecha- nismen die machtsmisbruik zoveel mogelijk trachten te voorkomen of te remediëren. In het andere geval gaat om behoeften die leven bij slachtoffers van misdrijven – een correcte be- handeling, gepaste informatievoorziening en aandacht voor de materiële en emotionele im- pact van het misdrijf op de persoon van het slachtoffer. Aangezien het om verschillende zaken gaat, is het spreken in termen van evenwicht of vergelijkbaarheid misplaatst. Daarenboven wordt de eigenheid van de problematiek voor beide groepen hierdoor miskend.

Maar het slachtoffergerichte principe is ook problematisch omdat het de suggestie op- werpt dat we te maken hebben met een zero sum game – een spel tussen opponenten waarbij een verbetering van de rechtspositie van de één alleen maar kan leiden tot een verslechtering van de rechtspositie van de ander. Dit heeft na-

tuurlijk ook gevolgen voor hoe actoren in her- vormingsdebatten gepercipieerd worden: plei- ten voor een betere rechtspositie voor gedeti- neerden of slachtoffers duwt de betrokkene dan in een bepaald kamp. Pleidooien monden uit in een strijd die onvermijdelijk leidt tot winnaars en verliezers.

Besluit

De manier waarop een samenleving vraagstuk- ken over bestraffing wikt en weegt, zegt heel wat over die samenleving zelf. Mannheim wees er lang geleden al op dat toepassing van het less eligibility-principe de crimineel uit zijn isole- ment losscheurt: hij verliest zijn status als ‘socia- le Robinson Crusoë’.30Door dergelijke verge- lijkingsoefeningen wordt de gevangene als het ware van zijn eiland geplukt: een band tussen binnen en buiten (hoe onwerkelijk die ook mag zijn) wordt gesmeed.

In België verliep het debat over de basiswet gevangeniswezen al met al vrij sereen. Tijdens de slotvergadering viel het bijvoorbeeld op dat vele Kamerleden de geest van samenwerking – over partij- en taalgrenzen heen en tussen wet- gevende en uitvoerende macht – beklemtoon- den en als uitermate aangenaam ervaren heb- ben. Ook wezen verschillende onder hen op de

‘onpopulariteit’ van het thema en de noodzaak om zo nodig tegen de publieke opinie in te zwemmen en zelfs om deze te leiden. Gelet op de gevoeligheid van de materie en de mogelijk- heden om de besproken thema’s politiek uit te buiten, was die atmosfeer van collegialiteit en onbaatzuchtigheid toch wel opmerkelijk. Het feit dat een aantal basisingrediënten uit het oor- spronkelijke voorstel de parlementaire bespre- king niet overleefd hebben (zoals de bepaling van een maximumcapaciteit per inrichting, het recht op een eigen cel en het recht op een nor- maal loon), wordt vooral toegeschreven aan budgettaire overwegingen en de aanslepende overbevolkingsproblematiek in de Belgische strafinrichtingen.31 Rechtstreeks gebruik van

28 Mannheim, The Dilemma of Penal Reform, p. 70. Op dezelfde pagina stelt hij nog het volgende:‘The old ma- terialistic idea that prison conditions can be considered one by one and that each calorie of food, each cubic foot of air enjoyed by the prisoner should be compared and contrasted with conditions outside – such a method of dealing with the question has proved fundamentally wrong’.

29 Zie ook: J.D. Jackson, Justice for All: Putting Victims at the Heart of Criminal Justice?, Journal of Law and Society, 2003, p. 309-326.

30 Mannheim, The Dilemma of Penal Reform, p. 58.

31 Zie G. Smaers, Mogen we nog trots zijn op wat er overblijft van de Basiswet gevangeniswezen en rechts- positie van gedetineerden?, Fatik.Tijdschrift voor Strafbeleid en Gevangeniswezen, 2004, afl. 104, p. 3-4.

(8)

het less eligibility-principe leek dus niet zo na- drukkelijk aan de orde te zijn. Onrechtstreeks spelen less eligibility-overwegingen natuurlijk wel wanneer financiële en pragmatische argu- menten ingeroepen worden. De bereidheid om extra geld in voorzieningen voor gedetineerden te pompen, smelt immers weg onder invloed van het (al dan niet uitgesproken) argument ‘we kunnen de krappe middelen beter op andere plaatsen en voor andere groepen (die het meer verdienen) aanwenden’.

Meer opmerkelijk in het debat over de Bel- gische basiswet was dat de rechten van slachtof- fers in de weegschaal geworpen werden. Som- migen grepen de discussie over de interne rechtspositie van gedetineerden aan om een slachtofferagenda kracht bij te zetten. Anderen, die zich kritisch uitlieten over het verwijt dat er sprake zou zijn van een ‘onevenwicht’ tussen gedetineerden en slachtoffers, lieten het na om de evenwichtsmetafoor zelf te ontkrachten. Het lijkt wel of er hier een nieuw vergelijkingsme- chanisme in de maak is dat, in een tijdsklimaat dat meer en meer ontvankelijk is voor de (ver-

meende) noden van slachtoffers, naar de toe- komst toe meer aangewend zou kunnen wor- den. Gelet op het problematische karakter ervan – de foute vooronderstelling en de onderliggende zero sum-gedachte – is aandacht voor deze nieuwe ontwikkeling op het vlak van wikken en wegen in de strafuitvoering zeker op zijn plaats.

De introductie van een nieuw (en krachtig) vergelijkingspunt zal van hervormers ook meer energie en overredingskracht vragen om hun plannen extra stootkracht te geven. Doorgaans bevinden gevangenen zich nu eenmaal in een minder gunstige startpositie wanneer er afge- wogen wordt: tegenover de hardwerkende, normconforme burger (less eligibility-principe) of het gekwetste en in de kou gelaten slachtoffer (slachtoffergericht principe) is hij minder sterk ge- wapend om de vergelijkingsoefening aan te gaan. De beste strategie in dit soort van debat- ten, zo lijkt het, is de ontmaskering van de zwakke fundamenten waarop de vergelijkings- oefeningen gestoeld zijn: onvergelijkbare situa- ties kan en moet je niet met elkaar vergelijken.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

- Ondersteuning mantelzorgers: In voor mantelzorg Thuis - Samenwerking met vrijwilligers: Samen ouder worden. Over tien jaar zijn er

Cijfers over herbegin- ners zijn er niet, waaruit je kunt opmaken dat die mensen in de geloofsgemeenschappen niet systematisch wordt opgevangen.. An Depuydt (44),

Zelfs op begrafenissen valt op hoe weinig woorden de aanwezigen vinden om dood, verdriet, verlies te vatten.. Een groot deel van die tijd was de patiënt eigenlijk stervende, al

 How will African unemployed male youth in a rural area adapt the icebreakers, techniques, concepts and language of a social-emotional competence programme from

De Nederlandse aandacht voor het groeiende aantal regels en de problemen die het bedrijfsleven heeft met de (admi- nistratieve) lasten zijn geen unieke verschijnselen, want

WERK Tijdschrift van het Steunpunt WSE / Uitgeverij Acco z 1/2010 99 Om subjectieve levensverwachting van de oudere werknemers in kaart te brengen, werden hierover twee

Maar vooral ook over het feit dat veel ouderen langer zelfstandig in hun woning willen blijven wonen en daar een eigen verantwoordelijkheid in hebben?.

U hebt mij gezien in mijn moeders schoot Liefde riep mijn naam Nu ben ik uw kind een deel van uw gezin Uw hart klopt in mijn hart Refrein. Ik