• No results found

VAN ONTWERP

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VAN ONTWERP"

Copied!
212
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

ONTWERP

V A N E K N

W E T B O E K V A N S T R A F R E C H T

«

y o o E D E

INLANDERS IN NEDERLANDSCH-INDIE

M E T

MEMORIE VAN TOELICHTING.

Samengesteld op last van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.

(2)

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 6623

(3)

I

I

(4)

w

BIBLIOTHEEK KITLV

0093 6623

<

(5)
(6)
(7)

ONTWERP

TAN BEN

WETBOEK VAN STRAFRECHT

VOOR DE

INLANDERS IN NEDERLANDSCH-INDIË.

(8)

• \ C s \

(9)

ONTWERP

V A N E E N

WETBOEK VAN STRAFRECHT

V O O E D E

INLANDERS IN NEDERLANDSCH-INDIE

M E T

MEMORIE VAN TOELICHTING.

Samengesteld op last van Zijne Excellentie den Minister van Koloniën.

t'r 1 ]

(10)

T I P . ALGEHEENE LANDSDRUKKERIJ.

(11)

IIHOÏÏD.

WETBOEK W STRAFRECHT VOOR 1 D E R L A W H - I 1 I Ë ,

WETBOEK VOOR DE INLANDERS.

E E R S T E BOEK. — ALÖEMEENE BEPALINGEN.

Blz.

I I T E L I. Omvang van de werking der strafwet... 1

I I . Straffen 9 I I I . I itsluiting, vermindering en verhoo-

ging der strafbaarheid 7

IV. Poging 9 V. Deelneming aan strafbare feiten 9

VI. Samenloop van strafbare feiten 10 V I L Indiening en intrekking der klachte bij

misdrijven alleen op klachte vervolgbaar 12 V I I I . Verval van het recht tot strafvordering

en van de straf I3 I X . Beteekenis van sommige in het wetboek

voorkomende uitdrukkingen 15

SLOTBEPALING 17

T W E E D E BOEK. — MISDRIJVEN

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den

Staat jg

» I E Misdrijven tegen de Koninklijke waar- digheid en tegen de waardigheid van

den Gouverneur-Generaal 21

» I I I - Misdreven tegen hoofden en vertegen- woordigers van bevriende staten en van

bevriende Indische volken 22

» IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkie- V.

VI.

Vil.

nu.

I X .

Misdrijven tegen de openbare orde Bijwoning van een tweegevecht ..

Misdrijven waardoor de algemeene vei- ligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht

Misdrijven tegen het openbaar gezag Meineed

23 24 38 99 33 39

(12)

V I I I

Biz.

T I T E L X . M u n t m i s d r i j v e n -39

» X I . V a l s c h h e i d i n zegels e n m e r k e n 40

„ X I I . V a l s c h h e i d i n geschriften 42

„ X I I I . Misdrijven t e g e n d e n b u r g e r l i j k e n s t a a t 44

» X I V . Misdrijven t e g e n de zeden 45

„ X V . V e r l a t i n g v a n h u l p b e h o e v e n d e n 4 8

„ X V I . B e l e e d i g i n g 49

„ X V I I . S c h e n d i n g v a n g e h e i m e n 5 1

^„ X V I I I . Misdrijven t e g e n de persoonlijke vrijheid 52

^ „ X I X . Misdrijven t e g e n h e t leven g e r i c h t 54

„ X X . M i s h a n d e l i n g 56 s„ X X I . Veroorzaken v a n d e n dood of v a n l i c h a -

melijk letsel door schuld 57

„ X X I I . Diefstal en strooperij 57

„ X X I I I . A f p e r s i n g en a f d r e i g i n g 59

„ X X I V . M i s b r u i k v a n a a n z i e n 60

„ X X V . V e r d u i s t e r i n g en o n t r o u w 60

„ X X V I . B e d r o g 61

„ X X V I I . B e n a d e e l i n g v a n schuldeischers of r e c h t -

h e b b e n d e n 64

„ X X V I I I . V e r n i e l i n g of b e s c h a d i g i n g v a n goederen 67

„ X X I X . A m b t s m i s d r i j v e n 68

„ X X X . S c h e e p v a a r t m i s d r i j v e n 73

„ X X X I . B e g u n s t i g i n g 79 ,, X X X I I . B e p a l i n g e n a a n g a a n d e eenigo lichte m i s -

drijven 8 1

„ X X X I I I . B e p a l i n g e n over h e r h a l i n g v a n misdrijf

a a n verschillende titels g e m e e n 8 1 D E R D E B O E K . — O V E R T K E D I N G E N .

T I T E L I . O v e r t r e d i n g e n betreffende de a l g e m e e n e veiligheid v a n personen en goederen e n

de o p e n b a r e gezondheid ' 83

„ I I . O v e r t r e d i n g e n betreffende de o p e n b a r e

orde 85

„ I I I - O v e r t r e d i n g e n betreffende h e t o p e n b a a r

gezag 89

» I V . O v e r t r e d i n g betreffende d e n b u r g e r l i j -

ken s t a a t 9 0

» V. O v e r t r e d i n g betreffende h u l p b e h o e v e n -

den 90

„ V I . O v e r t r e d i n g e n betreffende de zeden 90

„ V I L O v e r t r e d i n g e n betreffende de veldpolitie 93

,, V I I I . A m b t s o v e r t r e d i n g e n 94

„ I X . S c h e e p v a a r t o v e r t r e d i n g e n 94

(13)

LX

Memorie van Toelichting.

ALGEMEENS BESCHOUWIN GEN.

Blz.

§ 1. Inleiding 97

§ 2. Punten van verschil met het wetboek van straf-

recht voor de Europeanen 101

§ 3. Beginselen van codificatie 102

§ 4 . Inlandsche Christenen 102 E E R S T E BOEK. — ALGEMEENE BEPALINGEN.

TITEL I. Omvang van de werking der strafwet

(artt. 1—9) 104 I I . Straffen (artt. 10—33) 105

I. Straf'fenstelsel (art. 10) 105 I I . Doodstraf (artt. 10 en 11) 107 I I I . Arbeidstraf (artt. 12—17) 108

IV. Geldboete, vervangende arbeid-

straf (artt. 18 en 19) 112 V. Ingang van de arbeidstraf (artt.

20 22) 114 V I . Ontzetting van bepaalde rechten

en bevoegdheden (artt. 23—26) 114 V I I . Verbeurdverklaring van bepaal-

de voorwerpen (artt. 27 en 28) 116 V I I I . Kosten der arbeidstraf, baten

der straffen 116 I X . Openbaarmaking van de rech-

terlijke uitspraak (art. 30) 116 X. Vervangende gevangenisstraf

en hechtenis voor aanzienlijke inlanders en voor inlanders met hooger maatschappelijk stand-

punt (artt, 31—33) 117

„ I I I . Uitsluiting, vermindering en verhoo-

ging der strafbaarheid 119 I. Uitsluiting der strafbaarheid

(artt. 34, 35, 36, 1ste en 2de lid,

37, 38, 39, 40) 119 A. Inwendige oorzaken van on-

toerekenbaarheid (artt 34,

35, 36 1ste en 2de lid) 119 B. Uitwendige oorzaken van on -

toerekenbaarheid (artt. 37—

40) ;. 120

I I . Vermindering der strafbaarheid

(art. 36 3de -5de lid) 121

(14)

Biz.

I I I . Yerhoöging der strafbaarheid

(art. 41) 121 TITEL IV. Poging (artt. 42 en 43) 122

„ V. Deelneming aan strafbare feiten (artt.

44—51) 122

„ VI. Samenloop van strafbare feiten (artt.

52—60) 123 ,, V I I . Indiening en intrekking der klaclite bij

misdrijven alleen op klachte vervolg-

baar (artt. 61—64) 123

„ V I I I . Verval van bet recht tot strafvordering

en van de straf (artt. 65—74) 124

„ I X . Beteekenis van sommige in het wetboek voorkomende uitdrukkingen (artt. 75—

93) 125 T W E E D E BOEK. — MISDRIJVEN.

TITEL I. Misdrijven tegen de veiligheid van den

staat (artt. 94—113) 128

„ I I . Misdrijven tegen de koninklijke waar- digheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal (artt. 114—

122) 129

„ I I I . Misdrijven tegen hoofden en vertegen- woordigers van bevriende staten en van bevriende Indische volken (artt. 123—

128) 129

„ IV. Misdrijven bij gelegenheid van verkie-

zingen (artt, 129—132) 130 ,, V. Misdrijven tegen de openbare orde (artt.

133—153) 131 ,, V I . Bijwoning van een tweegevecht (art.

154) 131 ,, VIT. Misdrijven waardoor de algemeene vei-

ligheid van personen of goederen wordt in gevaar gebracht (artt. 155—174) ... 134

„ V I I I . Misdrijven tegen het openbaar gezag

(artt. 175—207) 134 I X . Meineed (art. 208) 136

X. Muntmisdrrjven (artt. 209—216) 136 ,, X I . Valschheid in zegels en merken (artt.

217—224) 137

„ X I I . Valschheid in geschriften (artt. 225—

236) 138

„ X I I I . Misdrijven tegen den burgerlijken staat

(artt. 237—240) 138

„ XIV. Misdrijven tegen de zeden (artt. 241—

257) .'. 140 ,, XV. Verlating van hulpbehoevenden (artt.

258—263) 144 X V I . Beleediging (artt. 264—275) 144

(15)

XI

TITEL XVII.

3 )

3 ?

J ! 9i

)9

M

3)

19

XVIII.

XIX.

XX.

XXI.

XXII.

XXIII.

XXIV.

XXV.

XXVI.

XXVII.

XXVIII.

XXIX.

XXX.

XXXI.

XXXII.

XXXIII.

Biz.

Schending van geheimen (artt. 276 en

277) 145 Misdrijven tegen de persoonlijke vrij-

heid (artt. 278—291) 145 Misdrijven tegen het leven gericht

(artt. 292—304) 146 Mishandeling (artt. 305—311) 146

Veroorzaken van den dood of van licha- melijk letsel door schuld (artt. 312—

314) 147 Diefstal en strooperij (artt. 315—323) 148

Afpersing en afdreiging (artt. 324—

327) 150 Mishruik van aanzien (art. 328) 150

Verduistering en ontrouw (artt. 329—

334) 151 Bedrog (artt. 335—350) 151

Benadeeling van schuldeischers of

rechthebbenden (artt. 351—361) 152 Vernieling of beschadiging van goede-

ren (artt. 362—368) 155 Ambtsmisdrijven (artt. 369—392) 156

Scheepvaartmisdrijven (artt. 393—432) 157

Begunstiging (artt. 433—438) 158 Bepalingen aangaande eenige lichte

misdrijven (artt. 439—441) 159 Bepalingen over herhaling van misdrijf

aan verschillende titels gemeen (artt.

442—444) 160

D E E D E BOEK. OVERTREDINGEN.

TITEL I. Overtredingen betreffende de algemee- ne veiligheid van personen en goederen en de openbare gezondheid (artt. 445—

455) 162

„ I I . Overtredingen betreffende de openbare

orde (artt. 456—475) 163

„ I I I . Overtredingen betreffende het openbaar

gezag (artt, 476—479) 166

„ IV. Overtreding betreffende den burgerlij-

ken staat (art. 480) 166

„ V. Overtreding betreffende hulpbehoeven-

den (art. 481) 166

„ VI. Overtredingen betreffende de zeden

(artt, 482—493) 167

„ V I L Overtredingen betreffende de veldpoli-

tie (artt. 494—497) 168 V I I I . Ambtsovertredingen (artt. 498—501)... 168

„ I X . Scheepvaartovertredingen (artt. 502—

507) 169

(16)

X I I

Biz.

Bijlagen der memorie van toelichting.

A. Vergelijking van liet Ontwerp Boek 1 en I I met het wetboek van strafrecht voor de Eu- ropeanen • • • • • • •• • B Vergelijking van het Ontwerp Boek 111 met

het wetboek van strafrecht voor de Europea- nen en het algemeen politiestrafreglement

voor de Inlanders j ' *

C. Tweegevecht i 8 U

(17)

WETBOEK VAN STRAFRECHT VOOR I I R Ü M M I .

WETBOEK VrOOR DE INLANDERS.

EERSTE BOEK.

Algemeene bepalingen.

TITEL I.

Omvang van de werking der strafwet.

Artikel 1. Geen feit is strafbaar dan uit kracht van eene daaraan voorafgegane wettelijke strafbepaling.

Bij verandering in de wetgeving na het tijdstip waarop het feit begaan is, worden de voor den verdachte gunstigste bepa- lingen toegepast.

Art. 2. De Nederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich binnen Nederlandsch-Indië aan eenig straf- baar feit schuldig maakt.

Art. 3. De Xederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië aan boord van een Nederlandsch-Indisch vaartuig aan eenig strafbaar feit schul- dig maakt.

Art. 4. De Xederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op ieder die zich buiten Nederlandsch-Indië schuldig maakt:

1°. aan een der in de artikelen 93—99, 110 en 113—HG omschreven misdrijven ;

2°. aan eenig misdrijf ten opzichte van muntsp?ciën of munt- papier in Nederlandsch-Indië wettig gangbaar of van zegels of merken vanwege de Nederlandsch-Indische Regeering uitge- geven ;

3°. aan valschheid hetzij in schuldbrieven of certificaten van schuld ten laste van Nederlandsch-Indië, hetzij in de tot een dezer stukken behoorende talons, dividend- of rentebewijzen, of in de bewijzen in plaats van deze stukken uitgegeven, hetzij in biljetten eener krachtens algemeene verordening opgerichte Nederlandsch-Indische circulatiebank, of aan het opzettelijk gebruik maken van eenig der hier vermelde geschriften ;

(18)

9

4°. aan een der in de artikelen 39-3, 397, voor zooveel zee- roof betreft, en 400 omschreven misdrijven.

Art. o. De Nederlandseh-Indische strafwet is toepasselijk op den ingezetene van Xederlandsch-Indië die zich buiten Xederlandsch-Indië schuldig maakt :

1°. aan een der misdrijven omschreven in de Titels I en I I van het Tweede Boek, en in de artikelen 206, 23G, 403 en 404 :

2°. aan een feit hetwelk door de Xederlandsch-Indische strafwet als misdrijf wordt beschouwd en waarop door de wet van het land waar het begaan is, straf is gesteld.

De vervolging ter zake van een feit onder n°. 2 bedoeld kan ook plaats hebben, indien de verdachte eerst na het be- gaan van het feit ingezetene van Nederlandsch-Indië wordt, en zijne uitlevering bij algemeene verordening is verboden.

Art. 6. De toepasselijkheid van artikel 5 2°. wordt in zoo- ver beperkt, dat de doodstraf niet kan worden opgelegd ter zake van een feit waarop door de wet van het land waar het feit begaan is, de doodstraf niet is gesteld.

Art. 7. De Nederlandsen-Indische strafwet is toepasselijk op den Nederlandsch-Indischen ambtenaar die zich buiten Xederlandsch-Indië schuldig maakt aan- een der misdrijven omschreven in Titel X X I X van het Tweede Boek.

Art. 8. De Xederlandsch-Indische strafwet is toepasselijk op den schipper en de opvarenden van een Nederlandsch-In- disch vaartuig, die zich buiten Xederlandsch-Indië, ook buiten boord, schuldig maken aan een der strafbare feiten omschre- ven in Titel X X X van het Tweede Boek en Titel I X van het Derde Boek.

Art. 9. De toepasselijkheid der artikelen 2, 3, 4, 5, 7 en 8 wordt beperkt door de uitzonderingen in het volkenrecht erkend.

TITEL I I . Straffen.

Art. 10. De straffen zijn : a. hoofdstraffen :

1°. doodstraf, 2°. arbeidstraf, 3°. geldboete ;

b. bijkomende straffen :

1°. ontzetting van bepaalde rechten,

2°. verbeurdverklaring van bepaalde voorwerpen, 3°. openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

(19)

3

Art. 11. De doodstraf wordt door den scherprechter in het openbaar uitgevoerd op een schavot, door den veroordeelde met een strop om den hals aan eene galg vast te maken en een luik onder zijne voeten te doen wegvallen.

De rechter kan, in het belang der openbare orde, hetzij bij het doodvonnis, hetzij op schriftelijk verzoek van het met de tenuitvoerlegging belaste gezag bij eene latere beschikking, bevelen dat de voltrekking van de doodstraf niet in het open- baar zal plaats hebben.

Art. 12. De arbeidstraf is levenslang of tijdelijk.

De duur der arbeidstraf is ten minste een dag.

Zij kan in geen geval den tijd van twintig jaren te boven gaan.

Arbeidstraf wordt ondergaan als dwangarbeid of als tenar- beidstelling.

Art. 13. I n geval van veroordeeling tot arbeidstraf van meer dan een jaar, bepaalt de rechter in zijne uitspraak dat de

»traf zal worden ondergaan als dwangarbeid.

Dwangarbeid wordt door mannen ondergaan buiten het ge- west, alwaar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terecht gestaan en buiten dat, vanwaar hij geboortig of waar hij woon- achtig is.

Dwangarbeid wordt door vrouwen ondergaan in een bij or- donnantie aan te wijzen gesticht.

Ingeval de duur der straf vijf jaren of meer bedraagt, wordt de wijze van toepassing verzwaard volgens bij ordonnantie te stellen regelen.

Art. 14. I n geval van veroordeeling tot arbeidstraf van een jaar of minder, bepaalt de rechter in zijne uitspraak dat de straf zal worden ondergaan als tenarbeidstelling.

Tenarbeidstelling wordt ondergaan binnen het gewest al- waar de veroordeelde in eersten aanleg heeft terecht gestaan.

Aan de tot tenarbeidstelling veroordeelden wordt zooveel mogelijk lichte arbeid opgedragen.

Ingeval de duur der straf meer dan drie maanden bedraagt, wordt de wijze van toepassing verzwaard volgens bij ordonnan- tie te stellen regelen.

Art. 15. De tot arbeidstraf veroordeelde mannen worden te werk gesteld aan de publieke werken.

De tot arbeidstraf veroordeelde vrouwen worden te werk ge- steld, hetzij binnen de muren van het gesticht waar de straf wordt ondergaan, hetzij aan de publieke werken.

Art. 16. De wijze van toepassing der arbeidstraf wordt, in overeenstemming met dit wetboek, geregeld bij ordonnantie.

Art. 17. De duur der tijdelijke arbeidstraf wordt in de rechterlijke uitspraak aangewezen in dagen, weken, maanden en jaren, niet in gedeelten daarvan.

(20)

4

Art. 18. Het bedrag der geldboete is tea minste een gulden.

Bij veroordeeling tot geldboete wordt die boete, bij gebreke van betaling binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervan- gen door arbeidstraf.

Indien bet maximum der gestelde geldboete niet meer be- draagt dan honderd gulden, wordt de in het voorgaande lid vermelde termijn bepaald op acht dagen.

De duur der vervangende arbeidstraf is ten minste een dag en ten hoogste zoovele dagen als het maximum der gestelde geldboete vijftallen guldens bevat, doch kan in geen geval acht maanden te boven gaan.

Indien dit maximum vijfhonderd gulden niet te boven gaat, is de duur der vervangende arbeidstraf ten hoogste drie maan- den.

Zij kan in de gevallen waarin op het feit geldboete en ar- beidstraf ter keuze van den rechter zijn gesteld, het maximum dier arbeidstraf niet overschrijden.

De duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald dat niet meer dan een dag voor eiken gulden der op- gelegde boete in de plaats treedt.

Art. 19. Den veroordeelde kan worden toegestaan de ar- beidstraf te ondergaan, zonder dat de termijn van betaling be- hoeft te worden afgewacht.

Hij is altijd bevoegd zich van de arbeidslraf te bevrijden door betaling van de boete.

De betaling van een gedeelte der boete, voordat of nadat de uitvoering der arbeidstraf is aangevangen, bevrijdt van de .uitvoering van een gedeelte der arbeidstraf ; dat gedeelte moet

in dezelfde verhouding staan tot den geheelen duur der ar- beidstraf als het betaalde gedeelte der boete staat tot de ge- heele boete.

Art. 20. De arbeidstraf gaat in : ten aanzien van veroor- deelden die zich voorloopig in verzekerde bewaring bevinden, op den dag waarop de rechterlijke uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan, en ten aanzien van andere veroordeelden op den dag der tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak.

Art. 21. Bij de rechterlijke uitspraak kan worden bepaald dat de tijd, door den veroordeelde voor den dag waarop die uitspraak in kracht van gewijsde zal zijn gegaan, voorloopig in verzekerde bewaring doorgebracht, bij de uitvoering van de hem opgelegde tijdelijke arbeidstraf of geldboete geheel of gedeeltelijk zal worden in mindering gebracht ; wat de geld- boete betreft volgens den in net derde lid van artikel 19 be- paalden maatstaf.

De bepaling van dit artikel is ook toepasselijk ingeval, bij gelijktijdige vervolging wegens meerdere feiten, de veroordee- ling wordt uitgesproken ter zake van een ander feit dan waar- voor de veroordeelde zich voorloopig in verzekerde bewaring bevindt.

(21)

5

Art. 22. Bij ontvluchting van een veroordeelde gedurende het ondergaan van zijne straf, wordt de tijd dientengevolge door hem in vrijheid doorgebracht, niet in rekening gebracht op den. duur der straf.

Art. 23. De rechten waarvan de schuldige, in de bij dit wetboek of eene andere algemeene verordening bepaalde ge- vallen, bij rechterlijke uitspraak kan worden ontzet, zijn :

1°. het bekleeden van ambten of van bepaalde ambten ; 2°. het dienen bij de gewapende macht ;

3°. het zijn van raadsman in eene voogdij of gerechtelijk bewindvoerder en het zijn van voogd, toeziende voogd, curator of toeziende curator over anderen dan eigen kinderen ;

4°. de vaderlijke of daarmede overeenkomende macht, de voogdij en de curateele over eigen kinderen;

5°. de uitoefening van bepaalde beroepen ;

6°. het kiezen en de verkiesbaarheid bij krachtens wettelijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en gebruiken der inlandsehe bevolking gehouden verkiezingen.

Art. 24. Ontzetting van het recht om ambten of bepaalde ambten te bekleeden en bij de gewapende macht te dienen kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling wegens eenig ambtsmisdrijf of wegens eenig misdrijf waardoor de schuldige een bijzonderen ambtsplicht schond, of waarbij hij gebruik maakte van macht, gelegenheid of middel hem door zijn ambt geschonken.

Art. 25. Ontzetting van de vaderlijke of daarmede over- eenkomende macht en van de voogdij, de toeziende voogdij, de curateele en de toeziende curateele, zoowel over eigen kinderen) als over anderen, kan, behalve in de gevallen in het Tweede Boek omschreven, worden uitgesproken bij veroordeeling van :

1°. ouders of voogden die opzettelijk met een aan hun gezag onderworpen minderjarige aan eenig misdrijf deelnemen;

2°. ouders of voogden die tegen een aan hun gezag onder- worpen minderjarige eenig misdrijf plegen, omschreven in de titels XITT, XIV, XY, X V I I I , X I X en X X van het Tweede Boek.

Onder ouders worden begrepen zij die de macht uitoefenen welke met de vaderlijke overeenkomt.

Art. 26. Wanneer ontzetting van rechten wordt uitgespro- ken, bepaalt de rechter den duur als volgt:

1°. bij veroordeeling. tot de doodstraf of tot levenslange ar- beidstraf, voor het leven ;

2°. bij veroordeeling tot tijdelijke arbeidstraf, voor een tijd

(22)

6

den duur der hoofdstraf ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te boven gaande ;

3°. bij veroordeeling tot geldboete, voor een tijd van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren.

De straf gaat in op den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd.

Art. 27. Voorwerpen den veroordeelde toebehoorende, door middel van misdrijf verkregen of waarmede misdrijf opzettelijk is gepleegd, kunnen worden verbeurdverklaard.

Bij veroordeeling wegens misdrijf, niet opzettelijk gepleegd, of wegens overtreding, kan gelijke verbeurdverklaring worden uitgesproken in de bij wettelijk voorschrift bepaalde gevallen.

Art. 28. Verbeurdverklaring van niet in beslag genomen voorwerpen wordt, ingeval die voorwerpen niet worden uitge- leverd of het geldelijk bedrag waarop zij bij de1 uitspraak ge- schat worden, niet wordt betaald binnen twee maanden na den dag waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uitvoer gelegd, vervangen door arbeidstraf.

De duur dezer arbeidstraf is ten minste een dag en ten hoog- ste zes maanden.

Die duur wordt in de rechterlijke uitspraak in dier voege bepaald, dat niet meer dan een dag voor eiken gulden van het in het eerste lid bedoeld geldelijk bedrag in de plaats treedt.

Op deze arbeidstraf is artikel 19 van toepassing.

Ook de uitlevering van de voorwerpen bevrijdt van de ar- beidstraf.

Art. 29. Alle kosten van arbeidstraf komen ten laste, alle baten van deze straf, van geldboeten en van verbeurdverkla- ringen ten voordeele van den lande.

Art. 30. Openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak krachtens dit wetboek of eene andere algemeene verordening kan door den rechter alleen worden gelast indien de*veroor- deelde behoort tot de inlanders op wie de artikelen 31 of 32 toepasselijk zijn.

In die gevallen bepaalt de rechter tevens de wijze waarop aan dien last op kosten van den veroordeelde uitvoering wordt gegeven.

Art. 31. Voor aanzienlijke inlanders op wie het Koninklijk besluit van 3 November I860 n°. 73 (Indisch Staatsblad 1867 n°. 10) toepasselijk is, wordt in de rechterlijke uitspraak de arbeidstraf van meer dan een jaar door gevangenisstraf van gelijken duur, de arbeidstraf van een jaar of minder, die te ondergaan krachtens de artikelen 18 en 28 daaronder begre- pen, door hechtenis van gelijken duur vervangen.

Art. 32. Yoor personen wier maatschappelijk standpunt tenarbeidstelling onraadzaam maakt, kan arbeidstraf van een

(23)

7

jaar of minder, die te ondergaan krachtens de artikelen 18 en 28 daaronder begrepen, in de rechterlijke uitspraak worden vervangen door hechtenis van gelijken duur.

Art. 33. De tot vervangende gevangenisstraf en hechtenis veroordeelden zijn verplicht tot het verrichten van den lum op- gedragen arbeid binnen de muren van het gesticht, waar de straf wordt ondergaan.

Op vervangende gevangenisstraf zijn overigens de voor dwangarbeid en op vervangende hechtenis de voor tenarbeid- stelling geldende bepalingen van dit wetboek, benevens de in artikel 16 bedoelde regeling, van toepassing.

Bij die regeling worden de in verband met het eerste lid noodzakelijke afwijkingen vastgesteld, alsmede hetgeen daar- voor in de plaats moet treden.

T I T E L I I I .

Uitsluiting, vermindering en verhooging der strafbaarheid.

Art. 34. Niet strafbaar is hij die een feit begaat dat hem wegens de gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend.

Blijkt dat Let begane feit hem wegens de gebrekkige ont- wikkeling of ziekelijke storing zijner verstandelijke vermogens niet kan worden toegerekend, dan kan de rechter gelasten dat hij in_ een krankzinnigengesticht worde geplaatst ge- durende een proeftijd, den termijn van een jaar niet te boven gaande.

Het bepaalde in het voorgaande lid geldt alleen voor den rechter die bij algemeene verordening tot zoodanige plaatsing is bevoegd verklaard.

Art. 35. Een kind wordt niet strafrechtelijk vervolgd we- gens een feit, begaan voordat het den leeftijd van tien jaren heeft bereikt.

Yalt het begane feit in de bepaling van een misdrijf of in die van een der overtredingen omschreven in de artikelen 458 en 459, dan kan de burgerlijke rechter, op schriftelijk verzoek van het hoofd van plaatselijk bestuur, bevelen dat het kind tot den leeftijd van ten hoogste twintig jaren, op kosten van den lande, ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder per- soon of aan- eene bijzondere inrichting zal worden toever- trouwd, indien die persoon of het bestuur dier inrichting zich daartoe schriftelijk heeft bereid verklaard.

Dit bevel kan altijd door denzelfden rechter worden herroe- pen, hetzij ten verzoeke van dengene die de vaderlijke of daar- mede overeenkomende macht uitoefent of van den voogd, hetzij op schriftelijk verzoek van het hoofd van plaatselijk be- stuur, zoo noodig met bevel dat het kind zal worden toever- trouwd aan een ander persoon of inrichting, alles met inacht- neming van het bepaalde in het voorgaande lid.

(24)

8

A r t . 3(>. Bij strafrechtelijke vervolging van een kind we- gens een feit, begaan voordat het den leeftijd van zestien ja- ren heeft bereikt, onderzoekt de rechter of het met oordeel des on.dersch.eids gehandeld heeft.

Blijkt niet dat het met oordeel des onderscheids heeft gehan- deld, dan wordt op het kind geene straf toegepast.

Valt het begane feit in de bepaling van een misdrijf of in die van een der overtredingen omschreven in de artikelen 458 en 459, dan kan. de rechter bevelen dat het kind tot den leeftijd van ten. hoogste twintig jaren, op kosten van den lande, ter verpleging en opvoeding aan een bijzonder persoon of aan eene bijzondere inrichting zal worden toevertrouwd, indien die per- soon of het bestuur dier inrichting zich daartoe schriftelijk heeft bereid verklaard.

Dit bevel kan altijd door denzelfden rechter worden her- roepen, hetzij ten verzoeke van dengene die de vaderlijke of daarmede overeenkomende macht uitoefent of van den voogd, hetzij op schriftelijk verzoek van het hoofd van plaatselijk bestuur, zoo noodig met bevel dat het kind zal worden toever- trouwd aan een ander persoon of inrichting, alles met inacht- neming van het bepaalde in het voorgaande lid.

Blijkt dat het kind met oordeel des onderscheids heeft ge- handeld, dan wordt het maximum der hoofdstraffen, op het strafbare feit gesteld, met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange arbeidstraf is gesteld, dan wordt arbeid- straf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De in artikel 10/; 1°. en 3°. vermelde bijkomende straffen worden niet opgelegd.

Art. 37. Niet strafbaar is hij die een feit begaat waartoe hij door overmacht is gedrongen.

Art. 38. Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed tegen oogenblikkelijke of onmiddellijk dreigende, wederrechtelijke aanranding.

Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van nood- zakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is ge- weest van eene hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.

Art. 39. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uit- voering van een wettelijk voorschrift.

Art. 40. Niet strafbaar is hij die een feit begaat ter uit- voering van een ambtelijk bevel, gegeven door het daartoe be- voegde gezag.

Een onbevoegd gegeven ambtelijk bevel heft de strafbaarheid niet op, tenzij het door den ondergeschikte te goeder trouw als bevoegd gegeven werd beschouwd en de nakoming daarvan binnen den kring zijner ondergeschiktheid was gelegen.

(25)

9

Art. 41. Indien een ambtenaar door liet begaan van een strafbaar feit een bijzonderen ambtsplicht schendt of bij het begaan van een strafbaar feit gebruik maakt van macht, ge- legenheid of middel hem door zijn ambt geschonken, kan de straf met een derde worden verhoogd.

TITEL IV.

Poging.

Art. 42. Poging tot misdrijf is strafbaar, wanneer het voor- nemen des daders zich door een begin van uitvoering heeft ge- openbaard en de uitvoering alleen ten gevolge van omstan- digheden van zijnen wil onafhankelijk niet is voltooid.

Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij poging met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange arbeidstraf is gesteld, dan wordt arbeid- straf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor poging dezelfde als voor het voltooide misdrijf.

Art. 43. Poging tot overtreding is niet strafbaar.

TITEL V.

Deelneming aan straf har e feiten.

Art. 44. Als daders van een strafbaar feit worden gestraft : 1°. zij die het feit plegen, doen plegen of medeplegen ; 2°. zij die door giften, beloften, misbruik van gezag, geweld, bedreiging of misleiding het feit opzettelijk uitlokken.

Ten aanzien der laatsten komen alleen die handelingen in aanmerking die zij opzettelijk hebben uitgelokt, benevens hare gevolgen.

Art. 45. Als medeplichtigen aan een misdrijf worden ge- straft:

1°. zij die opzettelijk behulpzaam zijn bij het plegen van het misdrijf ;

2°. zij die opzettelijk gelegenheid, middelen of inlichtingen verschaffen tot het plegen van het misdrijf.

Art. 46. Het maximum der hoofdstraffen op het misdrijf gesteld wordt bij medeplichtigheid met een derde verminderd.

Geldt het een misdrijf waarop de doodstraf of een misdrijf waarop levenslange arbeidstraf is gesteld, dan wordt arbeid- straf opgelegd van ten hoogste vijftien jaren.

De bijkomende straffen zijn voor medeplichtigheid dezelfde als voor het misdrijf zelf.

(26)

10

Bij het bepalen van de straf komen alleen die handelingen in aanmerking die de medeplichtige opzettelijk heeft gemakke- lijk gemaakt of bevorderd, benevens hare gevolgen.

A r t . 47. De persoonlijke omstandigheden waardoor de straf- baarheid uitgesloten, verminderd of verhoogd wordt, komen bij de toepassing der strafwet alleen in aanmerking ten aan- zien van dien dader of medeplichtige wien zij persoonlijk be- treffen.

Art. 48. I n de gevallen waarin wegens overtreding straf wordt bepaald tegen bestuurders, leden van eenig bestuur of commissarissen, wordt geene straf uitgesproken tegen den be- stuurder of commissaris van wien blijkt dat de overtreding bui- ten zijn toedoen is gepleegd.

Art. 49. Medeplichtigheid aan overtreding is niet straf- baar.

A r t . 50. Bij misdrijven door middel van de drukpers ge- pleegd wordt de uitgever als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de da- der bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den uitgever is bekend gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de dader op het tijdstip der uitgave strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten ïvederlandsch-Indië gevestigd was.

A r t . 51. Bij misdrijven door middel van de drukpers ge- pleegd wordt de drukker als zoodanig niet vervolgd, indien het gedrukte stuk zijn naam en woonplaats vermeldt en de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, bekend is of op de eerste aanmaning na den rechtsingang door den drukker is bekend- gemaakt.

Deze bepaling is niet toepasselijk, indien de persoon op wiens last het stuk is gedrukt, op het tijdstip van het drukken strafrechtelijk niet vervolgbaar of buiten Nederlandsch-Indië gevestigd was.

T I T E L VI.

Samenloop van strafbare feiten.

Art. 52. Valt een feit in meer dan ééne strafbepaling, dan

wordt slechts ééne dier bepalingen toegepast, bij verschil die v, waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld. L '"'''" •'"

Indien voor een feit dat in eene algemeene strafbepaling » valt, eene bijzondere strafbepaling bestaat, komt deze alleen ™* *^**/'- in aanmerking.

Art. 53. Staan meerdere feilen, ofschoon elk op zich zelf misdrijf of overtreding opleverende, in zoodanig verband dat

(27)

:u

*zij moeten worden beschouwd als ééne voortgezette handeling, dan wordt slechts ééne strafbepaling toegepast, bij verschil die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld.

Insgelijks wordt slechts ééne strafbepaling toegepast bij schuldigverklaring aan valschheid, valsche munt of munt- schennis en aan het gebruik maken van het voorwerp ten op- zichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is.

Art. 54. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meer- dere misdrijven opleveren waarop gelijksoortige hoofdstraffen zijn gesteld, wordt ééne straf uitgesproken.

Het maximum dezer straf is het vereenigd bedrag van de hoogste straffen op de feiten gesteld, doch niet hooger dan een derde boven het zwaarste maximum.

Art. 55. Bij samenloop van meerdere feiten die als op zich zelve staande handelingen moeten worden beschouwd en meer- dere misdrijven opleveren waarop ongelijksoortige hoofdstraf- fen zijn gesteld, wordt elke dier straffen uitgesproken, doch mogen deze te z am en in duur de langstdurende met met meer clan een derde overtreffen.

Geldboeten worden daarbij berekend naar den duur van het maximum der bedreigde vervangende arbeidstraf.

Art. 56. Bij veroordeeling tot de doodstraf of tot levens- lange arbeidstraf kunnen daarnevens geene andere straffen worden opgelegd dan ontzetting van bepaalde rechten, ver- beurdverklaring van reeds in beslag genomen voorwerpen, en openbaarmaking van de rechterlijke uitspraak.

Art. 57. I n de gevallen der artikelen 54 en 55 gelden ten aanzien van bijkomende straffen de volgende bepalingen :

I» de straffen van ontzetting van dezelfde rechten worden opgelost in ééne straf, in duur de opgelegde hoofdstraf of

<£u~r^L hoofdstraffen ten minste twee en ten hoogste vijf jaren te bovengaande, of ingeval geene andere hoofdstraf dan geld- boete is opgelegd, in ééne straf van ten minste twee en ten hoogste vijf jaren;

2° de straffen van ontzetting van verschillende rechten wor- den voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering op- gelegd ;

3°. de straffen van verbeurdverklaring van bepaalde voor- werpen worden, evenals de vervangende arbeidstraf bij niet uitlevering dier voorwerpen, voor elk misdrijf afzonderlijk en zonder vermindering opgelegd.

De straffen van vervangende arbeidstraf mogen gezamenlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Art. 58. De betrekkelijke zwaarte van ongelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door de volgorde van artikel 10.

(28)

12

Waar den rechter de keuze tusschen twee hoofdstraffen is gelaten, komt bij de vergelijking alleen de zwaarste dier straf- fen in aanmerking1.

J)e betrekkelijke zwaarte van gelijksoortige hoofdstraffen wordt bepaald door het maximum.

De betrekkelijke duur zoowel van ongelijksoortige als van gelijksoortige hoofdstraffen wordt eveneens bepaald door het maximtim.

Art. 59. Bij samenloop op de wijze in de artikelen 54 en 55 bedoeld, hetzij van overtredingen met misdrijven, hetzij van overtredingen onderling, wordt voor elke overtreding zonder vermindering straf opgelegd.

Behalve voor de overtredingen vermeld in de artikelen 459 en 460, mogen de straffen van arbeidstraf, vervangende arbeidstraf daaronder begrepen, voor de overtredingen geza- menlijk den tijd van acht maanden niet te boven gaan.

Art. 60. Indien iemand, na veroordeeling tot straf, opnieuw wordt schuldig verklaard aan misdrijf of overtreding vóór die veroordeeling gepleegd, wordt de vroegere straf in rekening gebracht, met toepassing der bepalingen van dezen titel voor het geval van gelijktijdige berechting.

T I T E L V I I .

Indiening en intrekking der Machte bij misdrijven alleen op Machte vervolgbaar.

Art. 61. Zoolang hij tegen wien een alleen op klachte ver- volgbaar misdrijf gepleegd is, den leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt en tevens minderjarig is, of zoolang hij, anders dan wegens verkwisting, is onder curateele gesteld, is zijn wettige vertegenwoordiger in burgerlijke zaken de tot klachte gerechtigde.

Indien deze ontbreekt of de persoon is tegen wien de klach- te moest geschieden, dan kan de vervolging plaats hebben op klachte van den toezienden voogd of curator, of van het col- lege met de toeziende voogdij of curateele belast, van de echt- genoote, van een bloedverwant in de rechte linie of, bij gebreke van deze, op klachte van een bloedverwant in de zijlinie tot den derden graad ingesloten.

Art. 62. Indien hij tegen wien het misdrijf is gepleegd, binnen den in het volgende artikel gestelden termijn overlijdt, kan, zonder verlenging van dien termijn, de vervolging ge- schieden op klachte van de ouders, van de kinderen of van den overlevenden echtgenoot, ten ware blijken mocht dat de: over- ledene eene vervolging niet gewild beeft.

Art. 63. De klachte kan slechts worden ingediend gedu- rende drie maanden nadat de tot klachte gerechtigde kennis heeft bekomen van het gepleegde feit, indien hij binnen Ne-

(29)

13

derlandsch-Indië,, of gedurende negen maanden nadat hij daar- van kennis heeft bekomen, indien hij buiten Nederlaadsch- Indië verblijf houdt.

Indien hij van het gepleegde feit kennis heeft bekomen voordat hij tot Machte gerechtigd is geworden, vangen deze termijnen aan op den dag na dien waarop hij tot klachte ge- rechtigd geworden is.

Art. 64. Hij die de klachte indient, blijft gedurende eene maand na den dag der indiening bevoegd haar in te trekken.

TITEL V I I I .

Verval van het recht tot strafvordering en van de straf.

Art. 65. Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uit- spraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien on- herroepelijk is beslist bij gewijsde van den Nederlandsch-Indi- 'foifà sehen rechter, van den ^ederlandschen rechter of van den

rechter in de koloniën van het Rijk in andere werelddeelen wiens uitspraken in Nederlandsch-Indië uitvoerbaar zijn.

Is het gewijsde afkomstig van een anderen rechter, dan heeft, tegen denzelfden persoon wegens hetzelfde feit geene vérvol- ging plaats in geval van :

1°. vrijspraak ;

2°. ontslag van rechtsvervolging, wanneer het een feit be- treft waarop de Xederlandsch-Indische strafwet toepasselijk is uitsluitend krachtens artikel 5 2°.;

3°. veroordeeling gevolgd door geheaLe uitvoering, gratie of verjaring der straf.

Art. 66. Het recht tot strafvordering vervalt door den dood van den verdachte.

Art. 6Î. Het recht tot strafvordering vervalt door verja- ring :

1°. in één jaar voor alle overtredingen en voor de misdrijven door middel van de drukpers gepleegd ;

2°. in zes jaren voor de misdrijven waarop geldboete of ar- beidstraf van niet meer dan drie jaren is gesteld;

3°. in twaalf jaren voor alle misdrijven waarop tijdelijke ar- beidstraf van meer dan drie jaren is gesteld;

4°. in achttien jaren voor alle misdrijven waarop de doodstraf of levenslange arbeidstraf is gesteld.

Art. 68. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop het feit is gepleegd, behoudens in de volgende gevallen :

(30)

14

1°. bij valschheid, valsclie munt of muntschennis vangt de termijn aan op den dag na dien waarop gebruik is gemaakt van het voorwerp ten opzichte waarvan de valschheid, valsche munt of muntschennis gepleegd is ;

2°. bij de misdrijven omschreven in de artikelen 282, 283, 2ö4 en 287 op den dag na dien der bevrijding, of van den dood van hem tegen wien onmiddellijk het misdrijf gepleegd is.

Art. 69. Elke daad van vervolging stuit de verjaring, mits die daad den vervolgde bekend of hem op de bij' algemeene verordening voor gerechtelijke akten bepaalde wijze betee- kend zij.

Xa de stuiting vangt een nieuwe verjaringstermijn aan.

Art. 70. De schorsing der strafvervolging ter zake van een praejudicieel geschil schorst de verjaring.

Art. 71. Bet recht tot strafvordering wegens overtredin- gen waarop geene andere hoofdstraf gesteld is clan geldboete, vervalt door vrijwillige betaling van het maximum der boete, en van de kosten indien er reeds vervolging heeft plaats ge- had, op machtiging van den bij ordonnantie! aan te wijzen ambtenaar binnen den termijn door hem te stellen.

Is nevens geldboete verbeurdverklaring op het feit gesteld, dan moeten tevens de aan verbeurdverklaring onderworpen voorwerpen worden afgegeven of de waarde waarop zij door den m het eerste lid bedoelden ambtenaar worden geschat, voldaan worden.

In de gevallen waarin de straf wordt verhoogd wegens her- haling, is die verhooging ook van toepassing, wanneer het recht tot strafvordering wegens de vroeger gepleegde overtre- ding volgens het eerste en tweede lid van dit artikel is ver- vallen.

Art. 72. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door den dood van den veroordeelde.

Art. 73. Het recht tot uitvoering van de straf vervalt door verjaring.

De termijn dezer verjaring is bij overtredingen twee jaren, bij misdrijven door middel van de drukpers gepleegd vijf jaren, en bij andere misdrijven een derde langer dan de termijn der verjaring van het recht tot strafvordering.

I n geen geval is de termijn der verjaring korter dan de duur der opgelegde straf.

Het recht tot uitvoering van de doodstraf en van de levens- lange arbeidstraf verjaart niet.

Art. 74. De termijn van verjaring vangt aan op den dag na dien waarop de rechterlijke uitspraak kan worden ten uit- voer gelegd.

Bij ontvluchting van een veroordeelde gedurende het onder-

(31)

15

gaan van zijne straf, vangt een nieuwe verjaringstermijn aan op den dag na dien der ontvlucliting.

De termijn loopt niet gedurende de bij algemeene verorde- ning bevolen schorsing der tenuitvoerlegging, noch. gedurende den tijd dat de veroordeelde, zij bet ook ter zake van eene an- dere veroordeeling, in verzekerde bewaring is.

TITEL IX.

Jleteekenis ran sommige in liet wetboek voorkomende uitdrukkingen.

Art. 75. Waar van misdrijf in het algemeen of van eenig misdrijf in het bijzonder gesproken wordt, wordt daaronder medeplichtigheid aan en poging tot dat misdrijf begrepen, voor zoover niet uit eenige bepaling het tegendeel volgt.

Art. 76. Aanslag bestaat zoodra eene strafbare poging tot het voorgenomen feit aanwezig is.

Art. 77. Samenspanning bestaat zoodra twee of meer per- sonen overeengekomen zijn om het misdrijf te plegen.

Art. 78. Met het plegen van geweld wordt gelijkgesteld het brengen in een staat van bewusteloosheid of onmacht.

Art. 79. Onder zwaar lichamelijk letsel wordt verstaan : ziekte of verwonding die geen uitzicht op volkomen gene- zing overlaat of waardoor levensgevaar ontstaat ;

voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden ;

verlies van het gebruik van eenig zintuig ; verminking ;

verlamming ;

storing der verstandelijke vermogens die langer dan vier weken geduurd heeft ;

afdrijving of dood van de vrucht eener vrouw.

Art. 80. Nederlandseh onoerdaan is ieder die in de Neder- landsche koloniën of bezittingen in andere werelddeelen uit aldaar gevestigde ouders is geboren.

Art. 81. Minderjarig is hij die den leeftijd van een en twin- tig jaren niet heeft bereikt en niet vroeger in den echt is ge- treden, tenzij bij algemeene verordening een andere leeftijd is vastgesteld en behoudens het bepaalde bij artikel 253.

Art. 82. Onder ambtenaren worden begrepen alle inland-

(32)

16

sehe hoofden en hoofden van vreemde oosterlingen die wettig gezag oefenen.

Onder ambtenaren em onder rechters worden begrepen scheidsrechters ; onder rechters zij die administratieve rechts- macht oefenen, benevens de voorzitter en de leden van den priesterraad.

Allen die tot de gewapende macht behooren, worden mede als ambtenaren beschouwd.

Art. 83. Schipper is elk gezagvoerder van een vaartuig of die dezen vervangt.

Opvarenden zijn allen die zich aan boord bevinden met uit- zondering van den schipper.

Schepelingen zijn allen die zich als scheepsofficieren of scheepsgezellen aan boord bevinden.

Art. 84. Onder Nederlandsclie schepen worden verstaan die vaartuigen welke door de wet betrekkelijk de afgifte van zee- brieven en vergunningen tot het voeren der Nederlandsche vlag als zeeschepen worden aangemerkt,

Art. »

staan : 85. Onder Nederlaiidsch-Indische schepen worden ver- 1°. die vaartuigen welke door de algemeene verordening be- treffende de zeebrieven en jaarpassen, in Xederlandsch-Indië als zeeschepen worden aangemerkt ;

2°. de vaartuigen der gouvernementsmarine die buiten de tonnen in zee varen.

Art. 86. Onder vijand worden begrepen opstandelingen.

Onder oorlog worden begrepen vijandelijkheden met leen- roerige en bondgenootschappelijke staten, alsmede burger- oorlog.

Onder tijd van oorlog wordt begrepen de tijd waarin oorlog dreigende is.

Art. 87. Door dag wordt verstaan een tijd van vier en twintig uren, door maand een tijd van dertig dagen.

Door nacht wordt verstaan de tijd tusschen zonsondergang en zonsopgang.

Art. 88. Onder gestichten worden begrepen alle verblijven bestemd tot opneming van inlandsche veroordeelden.

Art. 89. Onder inklimming wordt begrepen het ingaan door eene bestaande niet tot ingang bestemde of door eene op- zettelijk gegraven opening in den grond, alsmede het over- schrijden van slooten of grachten tot afsluiting dienende.

Art. 90. Onder valsche sleutels worden begrepen alle tot opening van het slot niet bestemde werktuigen.

(33)

17

Art. 91. Onder vee worden verstaan paarden, ezels, run- deren, buffels, herten, schapen, bokken, geiten en varkens.

Art. 92. Onder wettelijk voorschrift en onder wettelijke strafbepaling worden verstaan de voorschriften van algemeene verordeningen en van reglementen en keuren van politie.

Slotbepaling.

Art. 93. De bepalingen der acht eerste Titels van dit Boek zijn ook toepasselijk op feiten waarop bij andere wettelijke voor- schriften straf is gesteld, tenzij bij de wet of bij Koninklijk besluit anders is bepaald.

3

(34)

IS

TWEEDE BOEK.

Misdrijven.

TITEL I.

Misdrijven tegen de veiligheid van den staat.

Art. 94. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Koning, de regeerende Koningin of den Eegent van het leven of de vrijheid te berooven of tot regeeren ongeschikt te maken ' 7 " ! * gp.fr a f t met de doodstraf, met levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 95. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Ge- neraal van het leven of de vrijheid te berooven of tot de uitoe- fening van de regeering ongeschikt te maken, wordt gestraft met de doodstraf, met levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 96. De aanslag ondernomen met het oogmerk om het grondgebied van den staat geheel of gedeeltelijk onder vreemde heerschappij te brengen of om een deel daarvan af te scheiden wordt gestraft met levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren.

Art. 97. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den grondwettigen regeeringsvorm of de orde van troonopvolging te vernietigen of op onwettige wijze te veranderen, wordt ge- straft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 98. De aanslag ondernomen met het oogmerk om den wettigen regeeringsvorm van Nederlandsch-Indië te vernieti- gen of op onwettige wijze te veranderen, wordt gestraft met ar- beidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 99. Als schuldig aan opstand wordt gestraft met ar- beidstraf van ten hoogste vijftien jaren :

1°. hij die een aanslag onderneemt om ingezetenen of an- deren tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigde gezae: in de wapenen te brengen ;

2°. hij die de wapenen voert tegen het in Nederlandsch-Indië gevestigde gezag.

A r t 100 De samenspanning tot een der in de artikelen 94—99 omschreven misdrijven wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren.

(35)

19

Art. 101. Hij die hetzij met eeiie buitenlandsche mogend- heid, hetzij met een Indisch vorst of volk in verstandhouding treedt, met het oogmerk om hen tot het plegen van vijandelijk- heden of het voeren van een oorlog tegen den staat te bewegen, hen in het daartoe opgevatte voornemen te versterken, hun daarbij hulp toe te zeggen of bij de voorbereiding hulp te ver- kenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de vijandelijkheden worden gepleegd of de oorlog uit- breekt, wordt de doodstraf of levenslange arbeidstraf of tijde- lijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 102. Hij die opzettelijk bescheiden, berichten of in- lichtingen omtrent eenige zaak waarvan hij weet dat de ge- heimhouding door het belang van den staat wordt geboden, hetzij openbaar maakt, hetzij aan eene buitenlandsche mogend- heid, een Indisch vorst of volk mededeelt of in handen speelt, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 103. Hij die eene hem van regeeringswege opgedra- gen onderhandeling met eene buitenlandsche mogendheid, een Indisch vorst of volk opzettelijk ten nadeele van den staat voert, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste twaalf jaren.

A r t . 104. Met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren wordt gestraft :

1°. hij die, in geval van een oorlog waarin Xederland niet betrokken is, opzettelijk eenige handeling verricht waardoor de onzijdigheid van den staat wordt in gevaar gebracht, of eenig bijzonder voorschrift tot handhaving der onzijdigheid van re- geeringswege gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk over- treedt ;

2°. hij die, in tijd van oorlog, eenig voorschrift van regee- ringswege in het belang der veiligheid van den staat gegeven en bekendgemaakt, opzettelijk overtreedt.

Art. 105. De Xederlandsche onderdaan die vrij willig i,;

krijgsdienst treedt bij eene buitenlandsche mogendheid, weten- de'dat deze met den staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Art. 106. De ^ederlandsche onderdaan of de ingezetene van Xederlandsch-Indië die vrijwillig in krijgsdienst treedt bij een Indisch vorst, van wien hij geen onderdaan is of een Indisch volk, waartoe hij niet behoort, wetende dat deze vorst of dit volk met den staat in oorlog is, of in het vooruitzicht van een oorlog van deze met den staat, wordt, in het laatste geval indien de oorlog uitbreekt, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

(36)

20

A r t . 107. Hij die opzettelijk een feit omschreven in artikel 115 of artikel 116 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen, laatstgenoemd artikel voor zoover het een Neder- lander betreft, uitlokt door een der in artikel 44 n°. 2 vermelde middelen, of bevordert op eenige in artikel 45 vermelde wijze, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste tien jaren.

A r t . 108. Met arbeidstraf van ten hoogste vijftien jaren wordt gestraft hij die opzettelijk, in tijd van oorlog, den vijand hulp verleent of den staat tegenover den vijand benadeelt.

Levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de dader :

1°. eenige kaart, plan, teekening of beschrijving van mili- taire werken, of eenige inlichting betreffende militaire bewe- gingen of ontwerpen den vijand mededeelt of in handen speelt ; 2°. als verspieder den vijand dient of een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voorthelpt.

De doodstraf, levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren wordt toegepast indien de> dader :

1°. eenige versterkte of bezette plaats of post, eenig middel van gemeenschap, eenig magazijn, eenigen krijgsvoorraad of eenige krijgskas, of wel de vloot of het leger of eenig deel daarvan aan den vijand verraadt, in 's vijands macht brengt, vernielt of onbruikbaar maakt, of eenige tot afweer of aanval beraamde of uitgevoerde onderwaterzetting of ander militair werk belet, belemmert of verijdelt;

2°. hetzij oproer, hetzij muiterij of desertie onder het krijgs- volk te weeg brengt of bevordert.

Art. 109. De samenspanning 'tot een der in artikel 108 om- schreven misdrijven wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren.

Art. 110. Met arbeidstraf van ten, hoogste zes jaren wordt gestraft hij die, in tijd van oorlog, zonder oogmerk om den vijand hulp te verleenen of den staat tegenover den vijand te benadeelen, opzettelijk :

1°. een verspieder des vijands opneemt, verbergt of voort- helpt ;

2°. desertie van een krijgsman, in dienst van den staat, te weeg brengt of bevordert.

Art. 111. Hij die, in tijd van oorlog, eenige bedrieglijke handeling pleegt bij levering van benoodigdheden ten dienste van de vloot of het leger, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste twaalf jaren.

Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met het opzicht over de levering der goederen belast, de bedrieglijke handeling opzettelijk toelaat.

(37)

21

Art. 112. Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 94 en 95 omschreven, misdrijven, kan ontzetting van de m artikel 23 n°. 1—4 en G vermelde rechten worden uitgespro-

Bij veroordeeling wegens een der in. de artikelen 96—109 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 111 omschreven mis- drijf, kan de schuldige worden, ontzet van de uitoefening van het heroep waarin hij het misdrijf begaan heeft en van de m artikel 23 n°. 1—3 en 6 vermelde rechten, en kan openbaar- making van de rechterlijke uitspraak worden gelast.

Art. 113. De straffen gesteld op de in de artikelen 108—111 omschreven feiten, zijn toepasselijk indien een dier feiten wordt gepleegd tegen of met betrekking tot de bondgenooten van den staat in een gemeenschappelijken oorlog.

TITEL I I .

Misdrijven tegen de koninklijke waardigheid en tegen de waardigheid van den Gouverneur-Generaal.

I r t 114. Be aanslag op het leven of de vrijheid van de niet-regeerende Koningin,, van den gemaal der regierende Ko- ningin, van den troonopvolger of van een lid van het konink- lijk huis, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijftien

Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren op-

? eimlien de aanslag op het leven met voorbedachten rade on- dernomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf, levenslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

A r t 115 Elke feitelijke aanranding van den persoon des Konings of der Koningin, die niet valt in eene zwaardere straf- bepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zeven jaren en zes maanden.

A r t 116 Elke feitelijke aanranding van den persoon van den gemaal der regeerende Koningin, van den troonopvolger van een lid van het koninklijk huis of van den Regent, die met valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met ar- beidstraf van ten hoogste zes jaren.

A r t 117 Elke feitelijke aanranding van den Gouverneur- Generaal of van den waarnemenden Gouverneur-Generaal, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren.

A r t . 118. Opzettelijke beleediging den Koning of der Ko-

(38)

oo

ningin aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoog- ste vijf jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 119. Opzettelijke beleediging den gemaal der regee- reade Koningin, den troonopvolger, een lid van het koninklijk huis of den Regent aangedaan, wordt gestraft met arbeid- straf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 120. Opzettelijke beleediging den Gouverneur-Gene- raal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 121. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin eene beleediging voorkomt voor den Koning, de Koningin, den ge- maal der regeerende Koningin, den troonopvolger, een lid van het koninklijk huis, den Regent, den Gouverneur-Generaal of den waarnemenden Gouverneur-Generaal, met het oogmerk om aan den beleedigenden inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schuldige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 122. Bij veroordeeling wegens het in artikel 114 om- schreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—4 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 115—

117 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—3 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 118—

120 omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

T I T E L I I I .

Misdrijven tegen hoofden en vertegenwoordigers van bevriende staten en van bevriende Indische volken.

Art. 123. Be aanslag op het leven of de vrijheid van een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden staat, hetzij van een bevriend Indisch volk, wordt gestraft met ar- beidstraf van ten hoogste vijftien jaren.

Indien de aanslag op het leven den dood ten gevolge heeft of met voorbedachten rade wordt ondernomen, wordt levens-

(39)

23

lange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Indien de aanslag op het leven niet voorbedachten rade on- dernomen den dood ten gevolge heeft, wordt de doodstraf, le- venslange arbeidstraf of tijdelijke van ten hoogste twintig jaren opgelegd.

Art. 124. Elke feitelijke aanranding van den persoon van een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden staat, hetzij van een bevriend Indisch volk, die niet valt in eene zwaardere strafbepaling, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes jaren.

Art. 125. Opzettelijke beleediging een regeerend vorst of ander hoofd hetzij van een bevrienden staat, hetzij van een be- vriend Indisch volk aangedaan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vier- honderd vijftig gulden.

Art. 126. Opzettelijke beleediging eenen vertegenwoordi- ger hetzij van eene buitenlaiidsche mogendheid bij de Neder- landsch regeering, hetzij van een Indisch vorst of volk bij de Nederland-Indische regeering, in zijne hoedanigheid aange- daan, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 127. Hij die een geschrift of afbeelding, waarin eene beleediging voorkomt omschreven, in de artikelen 125 en 126, met het oogmerk om aan den beleedigenden inhoud ruchtbaar- heid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schul- dige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 128. Bij veroordeeling wegens het in artikel 123 om- schreven misdrijf, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—4 en G vermelde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens het in artikel 124 omschreven mis- drijf, kan ontzetting van de in artikel 23 n°. 1—3 en 6 ver- melde rechten worden uitgesproken.

Bij veroordeeling wegens een der in de artikelen 125 en 12b omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 23 n°.

1, 2 en 6 vermelde rechten worden uitgesproken.

TITEL IV.

Misdrijven bij gelegenheid van verkiezingen.

Art. 129. Hij die, bij gelegenheid eener krachtens wette-

(40)

•24

lijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en gebrui- ken der inlandsclie bevolking gehouden verkiezing, door ge- weld of bedreiging met geweld opzettelijk iemand verhindert zijn kiesrecht vrij en onbelemmerd uit te oefenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar.

Art. 130. Hij die, bij gelegenheid eener krachtens wettp- lijk voorschrift of overeenkomstig de instellingen en gebrui- ken der inlandsche bevolking gehouden verkiezing, door gift of belofte iemand omkoopt om zijn kiesrecht hetzij niet, hetzij op bepaalde wijze uit te oefenen, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Dezelfde straf wordt toegepast op den kiezer, die zich door gift of belofte tot een of ander laat omkoopen.

Art. 131. Hij die opzettelijk zich voor een ander uitge- vende, aan eene krachtens wettelijk voorschrift of overeenkom- stig de instellingen en gebruiken der inlandsche bevolking gehouden verkiezing deelneemt, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar.

A r t . 132. Bij veroordeeling wegens een der in dezen Titel omschreven misdrijven, kan ontzetting van de in artikel 2>i n.°. 6 vermelde reenten worden uitgesproken.

T I T E L V.

Misdrijven tegen de openbare orde.

Art. 133. Hij die in het openbaar, mondeling of bij ge- schrifte, tot eenig strafbaar feit of tot eenige andere ongehoor- zaamheid hetzij aan een wettelijk voorschrift, hetzij aan een krachtens wettelijk voorschrift gegeven ambtelijk bevel opruit, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste vijf jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 134. Hij die een geschrift waarin tot eenig strafbaar feit of tot eenige andere in het vorig artikel omschreven onge- hoorzaamheid, wordt opgeruid, met het oogmerk om aan den op- ruienden inhoud ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te vermeerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstiaf van ten hoogste drie jaren of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schul- dige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 135. Hij die in het openbaar, mondeling of bij ge- schrifte, aanbiedt inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om eenig strafbaar feit te plegen, wordt gestraft

(41)

25

met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 136. Hij die een geschrift waarin wordt aangeboden inlichtingen, gelegenheid of middelen te verschaffen om eenig strafbaar feit te plegen, met het oogmerk om aan dat aanbod ruchtbaarheid te geven of de ruchtbaarheid daarvan te ver- meerderen, verspreidt, openlijk ten toon stelt of aanslaat, wordt gestraft met arbeidstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

' Indien de schuldige het misdrijf in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen vijf jaren zijn verloopen, sedert eene vroegere veroordeeling van den schul- dige wegens gelijk misdrijf onherroepelijk is geworden, iian hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet.

Art. 137. Hij die, kennis dragende van eene samenspan- ning tot een der in de artikelen 94—99 of 108 bedoelde mis- drijven op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voorkomen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te geven hetzij aan de ambtenaren der justitie of politie, hetzij aan den bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste een jaar of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

Art. 138. Hij die, kennis dragende van een voornemen tot het plegen van een der in de artikelen 94—117 omschreven misdrijven, tot desertie in tijd van oorlog, tot militair verraad, tot moord, menschenroof of verkrachting, tot een der in Titel V I I van dit Boek omschreven misdrijven voor zoover daar- door levensgevaar wordt veroorzaakt, tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 209—213, 215, 233, of tot een der misdrijven omschreven in de artikelen 226, 227 en 235 voor zoo- veel betreft voor omloop bestemd credietpapier, op een tijdstip waarop het plegen van deze misdrijven nog kan worden voor- komen, opzettelijk nalaat daarvan tijdig voldoende kennis te

geven hetzij aan de ambtenaren der justitie of politie, hetzij aan den bedreigde, wordt, indien het misdrijf is gevolgd, gestraft met arbeidstraf van ten hoogste zes maanden of geldboete van ten hoogste vierhonderd vijftig gulden.

' Dezelfde straf is toepasselijk op hem die, kennis dragende van eenig in het eerste lid vermeld reeds gepleegd misdrijf waardoor levensgevaar is ontstaan, op een tijdstip waarop de gevolgen nog kunnen worden afgewend, opzettelijk nalaat daarvan gelijke kennisgeving te doen.

I r t 139. De bepalingen van de artikelen 137 en 138 zijn niet van toepassing op hem die door de kennisgeving gevaar voor eene strafvervolging zou doen ontstaan voor zich zelven, voor een zijner bloedverwanten of aangehuwden m de rechte linie of in den tweeden of derden graad der zijlinie, voor zun echtgenoot of gewezen echtgenoot, of voor een ander bij wiens

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

In dit hoofdstuk stond de vraag centraal: ‘Hanteren buurtsportcoaches die zich richten op kinderen tot 12 jaar specifieke al dan niet onderbouwde aanpakken voor deze doelgroep en

Inclusief verdachten die al wel door de rechtbank in eerste aanleg zijn veroordeeld, maar van wie het vonnis nog niet onherroepelijk is.. In 2017 ging het om 329 verdachten van wie

Inclusief verdachten die al wel door de rechtbank in eerste aanleg zijn veroordeeld, maar van wie het vonnis nog niet onherroepelijk is.. In 2017 ging het om 329 verdachten van wie

Getracht is de criteria voor toekenning van de prioriteiten zodanig te formu- leren, dat betrekkelijk eenduidig is vast te stellen of een zaak daar al dan niet aan voldoet. Er

Voor sommige vormen van afpersing is het nodig om meer integraal en pro- actief op te treden omdat de meldingsbereidheid daarbij laag is, maar deze wel een substantieel

Ten eerste hebben wij onderzocht hoe de door het ontwerp- kaderbesluit te introduceren surveillancemaatregelen zich verhouden tot de voorwaarden die naar huidig Nederlands recht

The research objectives to enable achievement of the aim are to explore the work transition programme’s understanding of disability as well as it’s goals, operations and

Deze receptor die zich o.a in de luchtwegen bevindt vormt het aangrijpingspunt voor de luchtwegverwijder salbutamol; dit middel wordt veel gebruikt bij de behandeling van astma..