• No results found

Derde Boek

In document VAN ONTWERP (pagina 178-200)

Overtredingen.

Ook voor dit Boek zijn de: beginselen die aan het derde Boek van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen ten grondslag liggen, in het algemeen gevolgd.

Behalve de invoeging, weglating of wijziging der omschrij-ving van een aantal overtredingen, hebben de strafmaxima van sommige overtredingen eenige verhooging ondergaan. Dit is geschied in de artikelen 445, 446, 448, 450, 453—455, 457, 467, 470 tweede lid, 472, 475, 482, 484—486, 488, 491 en 492.

De reden is deze, dat in die gevallen, waar voor Europeanen eene straf van drie of van zes dagen hechtenis voldoende kan beeten, voor inlanders eene tenarbeidstelling van denzelfden duur te,onbeduidend zou zijn om doel te treffen. Er bestaat gevaar, dat de politie bij dergelijke lichte straffen machteloos zou zijn. Daarom is in dit Boek als laagste maximum voor ten-arbeidstelling een termijn van zes dagen (art, 445) genomen.

Het beginsel, waarvan hier is iiitgegaan, werd ontleend aan het geldend recht, en gaf den Indischen wetgever aanleiding-om in de algemeene politiestrafreglementen in dezelfde ge-vallen, waar voor de Europeanen gevangenisstraf van respec-tievelijk ten hoogste twee, vier en zes dagen, of in geval van herhaling van vier, zes en acht dagen was gesteld, voor de inlanders deze maxima te brengen op gevangenisstraf van zes dagen, tenarbeidstelling van twaalf en twintig dagen, of in ge-val van herhaling op gevangenisstraf van acht dagen, tenarbeid-stelling van achttien en van dertig dagen. Vg. artt, -'i laatste lid, 4 laatste lid, 5 laatste lid en 6 P. S. E. v. d. E., 1 laatste lid, 2 laatste lid, 3 laatste lid en 4 P. S. R. v. d. I.

Het spreekt van zelf, dat laatstgenoemd reglement voor de samenstelling van het derde Boek dezelfde rol heeft vervuld als het politiestrafreglement voor de Europeanen bij de samen-stelling van het derde Boek van het strafwetboek voor de Europeanen. Ook hier wordt derhalve in het algemeen mede verwezen naar de memorie van toelichting tot het algemeen politiestrafreglement voor de inlanders.

TITEL I.

Overtredingen betreffende de algemeene veiligheid, van personen en goederen en de openbare gezondheid.

(Artt. 445—455).

Art. 445. Vg. art. 437 Wb. Eur. en de uitvoerige toelichting aldaar.

163

Alen heeft gemeend, ook waar het feit voor de eerste maal wordt gepleegd, naast de geldboete tenarbeidstelling te moeten bedreigen. Dit is in overeenstemming met bet ge dend recht, Yg. artt. 1 n°. 11 j°. laatste lid, 3 n°. i f. laatste lid P . b. K.

v. d. I.

Art. 446. Yg. art. 438 W . v. S. v. d. E. en artt. 3 n°. 8, 2 nos. 15 en 16 P . S. E. v. d. I.

Art. 447. Yg. art. 439 W . v. S. v. d. E. en art. 2 n°. 19 P. S. R. v. d. I.

±H 448 Hoewel bet zelden voorkomt, dat een inlander zich in bet openbaar in staat van dronkenschap ™rtoont, meende men art. 440 W b . Enr. te kunnen overnemen. Met den staat van dronkenschap is op grond van Indische toestanden de staat van bedwelming door opium gelijkgesteld.

Art. 449. Yg. art. 441 W b . Eur.. en art. 1 nos. 4, 5, 10, H en 12 P. S. R. v. d. I.

Art. 450. Yg. art, 442 W b . Eur. en art. 2 n°. 26 P . S. P . v. d. I.

Art. 451. Yg. art. 443 W b . Eur.

Art. 452. Yg. art. 444 W b . Eur. en art. 1 n°. 6 P. S. P . v. d. I.

Art. 453, 454. Yg. artt. 445 en 446 W b . Eur. en art. 2 nos.

3 en 4 P. S. R. v. d. I.

Art 454. I n artikel 1 lid 3 van het reglement op den in-voer, het bezit, den aanmaak, het vervoer en het gebruik yan ontplofbare stoffen wordt bepaald, dat het met toepasselijk s op buskruit, slaghoedjes en patronen voor draagbare vuur-wapenen, zoomede vuurwerken. Terwijl nu m de artikelen 445 en 446 W b . Eur. wel de vervaardiging zonder vergunning van vuurwerken en van buskruit is strafbaar gesteld, is dit niet geschied ten aanzien van slaghoedjes en patronen voor draag-bare vuurwapenen. Toch werd het wensche ijk geacht het

ver-bod ook voor deze ongetwijfeld gevaarlijke voorwerpen te doen gelden. Vandaar de aanvulling van het artikel.

Art. 455. Yg. art, 447 W b . Eur. en art. 2 n°. 17 P . S. P-v. d. I.

TITEL I I .

Overtredingen betreffende de openbare orde.

(Artt. 456—475).

Art. 456. Yg. art. 448 W b . Eur.

1G4

Art. 457. Vg. art. 449 Wb. Eur. en de artt. 2 n°. 8 en 3 n°. 5 P. S. E. v. d. I.

Artt. 458—460. Tegen de gelijkstelling van den bedelaar niet den landloopcr, gelijk die is geschied door de artt. 450—

4o2 Wb. EUT., bestaat voor het inlandsche strafrecht overwe-gend bezwaar. Bedelarij nam blijkens de ervaring nimmer het gevaarlijke karakter aan dat in eene maatschappij als de In-dische de landlooperij kan opleveren. Het kwam derhalve vol-doende voor tegen eiken vorm van bedelarij een maximum van ten hoogste drie maanden arbeidstraf te bedreigen, met ver-dubbeling in geval van recidive ; de rechter zal dan voldoende speelruimte hebben om met de meerdere of mindere graviteit van het misdrevene rekening te houden. Voor landlooperij wij-ken de artikelen 459 en 400, wat de zwaarte der straffen betreft aanmerkelijk af van de artt, 450—452 Wb. Eur. en komen in dat opzicht meer overeen met de artt. 4-32 434 Ned. Wb., welke veroorloven naast een korte hechtenis eene plaatsing in een rijkswerkinrichting voor den tijd van ten hoogste drie jaren als bijkomende straf op te leggen. De voorgestelde regeling beveelt zich krachtig aan als meer in overeenstemming met het thans voor inlanders geldend recht (artt. 201 203, 206—

209 Wb. Inl). De uitvoerige specificatie der verzwarende om-standigheden in laatstgenoemd wetboek kon hier, in verband met de groote den rechter gelaten vrijheid in straftoemeting, achterwege blijven. Yan de in het Wb. v. S. v. d. E. opgenomen recidive bepaling (art. 452) geldt hetzelfde.

Art. 461. Vg. art. 453 W b . Eur. en art. 2 n°. 24 P. S. E.

v. fl. I.

Art. 462. Vg. art. 454 Wb. Eur. en art. 2 n°. 25 P. S. E.

v. d. I.

Art. 463. Vg. art. 455 Wb. Eur. Het komt niet voor dat een inlander zich een' Nederlandschen adellijken titel aanma-tigt. Daarom is uit de omschrijving in n°. 1 het woord „Neder-landschen" vervangen door „in„Neder-landschen". Voorts is dit n°.

aangevuld met de woorden „of een iVederkndsch-Indisch eerc-teeken", ten einde het ongerechtigd dragen van dergelijke on-derscheidmgsteekenen 'tegen te gaan.

Art. 464. Vg. art. 456 W b . ' E u r . en art. 2 n°. (i P S E v. d. I.

Art. 465. Vg. art. 457 Wb. Eur. en art. 2 n°. 7 P S E v. d. I.

Een tweede lid is toegevoegd ten einde het meer ernstige, thans m het tweede lid van art. 3 n°. 2 P. S. E. v. d. I. omschre-ven feit met tenarbeidstelling of geldboete te kunnen strafbaar stellen ; de redactie sluit zich aan bij die van genoemd artikel van het P. S. E. v. d. I. Dat onder de uitdrukking „hoofd van plaatselijk bestuur" de ambtenaar die aan het hoofd staat van

165

pen newest begrepen wordt, blijkt nit Ind. Stb. 1884 n°. ?6 76, w a a S S dezfn in eene authentieke interpretatie werd vast g e X l d van dien term in art. 103 der bepalmgen op de mvoe-ring van en den overgang tot de nieuwe wetgevmg (Ind. Mb.

1848 n°. 10).

Art. 466. Vg. art. 458 W. v. S. v. d. E.

Art. 467. Vg. art. 459 AV. v. S. v. d. E.

irt 468. Vg. de mem. v. toelichting tot art 459 W b . Eur.

i n f n e Voor inlanders werd bet wel wenschelijk geacht art 1

no W a n bet voor ben geldend politiestrafreglement m bet

" I S A V r Z r . is daarentegen niet overgenomen. De

i n da artikel omschreven v e r l i c h t i n g e n zun thans wegens hunne mindere ontwikkeling niet aan mlanders opgelegd, en S w o r d t S raadzaam geacbt, die verpliehtmgen hier voor te

schrijven. Dit geval is niet hetzelfde als dat bedoeld m art kei 471 5 2 ; daar toch wordt de strafbepaling aflmnkelijk gesteld van bij algemeene verordening gegeven voorschriften.

Art 469. Vg. art. 1 nos. 1 - 3 P. S. E. v. d. Ini. Vg. de Mem. v. Toelichting tot art, 461 W h . Eur.

Art 470. Vg. art. 462 W b . Eur. Tegen overneming van dit artikel bestond minder bezwaar dan tegen die van art, 460.

Art. 471. Vg. art, 463 W b . Eur. Vg. de artt. 3 3 4 - 3 3 7 W . v. S. v. I.

Art. 472, Vg. art, 464 W b . Eur. en art. 2 n°. 27 P . S. R.

v. d. I.

AH. 473. Vg. art, 465 W b . Eur.

Art 474 Vg. art. 466 W b . Eur. Bij toepasselijkverklaring van de eertang foor Europeanen te verwachten nieuwe regeling Z faimslenfenten op Vreemde Oosterlingen, zal dit artikel

alsnog wijziging moeten ondergaan.

Art 475 Vg. art. 467 W b . Eur. en de uitvoerige toelieh-. Art- * ' ° - Vs , Q p H "R v d I. Het schijnt niet noo-tine. \ g. art. 3 nos. 1—o 1. ö. n . v. u. x._x J . , dlff het tweede lid van n°. 3, dat in het P . b. R. v. d. E. niet voor komt n het wetboek over te nemen; v e r e n g i n g e n strek-k e n d " tot bestuursverandering zijn ongetwijfeld ^ k »

de toelichting op de b e p a l i n g ^ t g - e g d > ™ ^ ^ g strekking, en vallen dus onder artikel 475. l e i wijl ae»me S S o p t o c h t e n zonder vergunning strafbaar zijn gesteld m artikel 465, laatste lid.

16G T I T E L I I I .

Overtredingen betreffende het openbaar gezag (Artt. 476—479).

Deze titel is geheel gelijkluidend aan Boek I I I , Titel I I I Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen.

T I T E L IV.

Overtreding betreffende den burgerlijken staat.

(Art, 480).

Art. 480 is ontleend aan art, 472 Wb. Eur. en is bestemd om m de plaats te treden van de artt, 263 en 264 Wb. Inl. Het zal o.a. toepassing kunnen vinden tegen inlanders, die bij de eerlang te regelen mogelijkheid eener onderwerping aan het geheele Europeesche privaatrecht, onderworpen zullen zijn aan de voor Europeanen geldende voorschriften betreffende den burgerlijken stand.

Art. 473 is niet overgenomen, omdat het wel niet zal voor-komen dat een ten overstaan van den ambtenaar van den bur-gerlijken stand te voltrekken huwelijk door een' inlandschen geestelijke wordt ingezegend.

De vraag is overwogen, of hier eene voorziening moest ge-troffen worden tegen personen die bevoegd zijnde een huwelijk tusschen mlandsche Christenen te voltrekken (leeraars, school-meesters enz.), in de gevallen waarin een wettelijk voorschrift vordert dat vooraf tot die voltrekking toestemming zij gegeven door het bevoegd gezag, vóór dat die toestemming is gegeten een huwelijk voltrekken of eenige tot zoodanig huwelijk be-trekkelijk godsdienstige plechtigheid verrichten. Men heeft ge-meend deze vraag ontkennend te moeten beantwoorden. De hier bedoelde regelingen bestaan slechts voor enkele gewesten To-de ordonnantie van 24 Mei 1861 (Ind. Stb. n°. 38), vaststellenTo-de eenige _ nadere bepalingen ten aanzien van het aangaan van huwelijken door inlandsche Christenen in het gouvernement der Moluksche eilanden, bij Ind. Stb. 1874 n°. 63 uitgebreid tot de residentie Timor. In die verordeningen nu is geen straf-bepaling gesteld tegen overtreding harer voorschriften, en er is geen reden om die thans door opneming in dit wetboek in het leven te roepen ; nog daargelaten of de plaats van zoodanige bepalingen niet eerder zoude zijn in de speciale verordening dan in de strafwet.

TITEL Y.

Overtreding betreffende hulpbehoevenden.

(Art. 481).

Het eenige artikel van dezen titel is ongewijzigd overgeno-men uit het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen.

167 TITEL VI.

Overtredingen betref en de de zeden.

(Art*. 482—493).

In dezen titel zijn eenige belangrijke wijzigingen aange-bracht.

Art. 482. Yg. art. 475 Wb. Eur. Vg. ten aanzien van n°. 3, art. 2 n°. 18 P . S. R. v. d. I.

Art. 483. Op grond van de overwegingen vermeld in de toe-lichtende memorie op art. 1 nos. 8 en 9 P. S. R. v. d. L, zijn die beide bepalingen met eenige verduidelijking en wijziging van redactie in dit artikel opgenomen. De straf komt overeen met die bepaald in art. 1 laatste lid van dat reglement, waar-door eene bepaling op de recidive overbodig wordt.

Evenals in het geldend recht, wordt ook hier als voorwaarde van vervolging eene klachte van den beleedigden echtgenoot vereischt. Dat de: klachte overigens alleen bij misdrijven voor-komt, werd geen bezwaar geacht. Aangezien de algemeene be-palingen van den zevenden Titel van het Eerste Boek blijkens het opschrift alleen gelden voor misdrijven, was het noodig om ten aanzien van dit klachtdelict eene voorziening te treffen. De regeling stemt nu overeen niet die welke geldt voor het misdrijf van overspel (art. 243).

Art. 47G W b . Eur. is, als voor de inlandsche maatschappij minder passend, niet overgenomen. Voor zoover regeling van dit onderwerp wenschelijk is, kan die gevoeglijk aan geweste-lijke en plaatsegeweste-lijke verordeningen worden overgelaten.

Art. 484. Vg. art. 477 Wb. Eur. en art. 2 n°. 12 P . S. R.

v. d. I.

Art. 485. Vg. art. 478 W b . Eur. in art. 2 n°. 13 P. S. R.

v. d. I.

Art. 486. Vg. art. 479 W b . Eur. Met kenlijken staat van dronkenschap is hier kenlijke staat van bedwelming door opium gelijkgesteld.

Art. 487. Vg. art. 480 W b . Eur.

Art. 488. Vg. art. 481 Wb. Eur. en art. 1 n°. 15 P . S. R.

v. a. ï.

Artt. 489, 490. Vg. de artt. 482 en 843 W b . Eur. Tot nu toe was deze materie geregeld in art. 338 W b . Inl. en in art. 2 n°. 9 P. S. R. v. d. I.

Art. 490 n°. 2. In art. 2 n°. 9 P. S. R. v. d. I. wordt ook straf gesteld op het deelnemen aan hazardspelen op den openbaren

168

weg, indien deze verboden zijn. Daar het wenschelijk voorkwam deze bepaling te bestendigen, heeft dit nommer eene aanvulling ondergaan.

Art. 491. Vg. art. 484 W b . Eur. en art. 2 n°. 10 P. S. R.

v. d. I.

Art. 492. Tg. art, 485 nos. 1 en 2 W b . Eur. en art. 3 nos. 13 en 14 P. S. R. v. d. I.

Art. 493. Eene nieuwe bepaling is ingevoegd, bestemd om ze-kere voorbereidende handelingen tot het plegen van meineed tegen te gaan. Het komt namelijk dikwijls voor, dat inlandsche getuigen ter terechtzitting verschijnen voorzien van amuletten of tooverkrachtige voorwerpen, in de meening dat zij zich daar-door tegen de gevaren van den meineed kunnen beveiligen ; welk misdrijf dan met minder schroom gepleegd wordt 1).

T I T E L V I I .

Overtredingen betreffende de veld-politie.

(Artt. 494—497).

Art. 494. Vg. art. 486 Wb. Eur. .

Art. 495. Vg. art. 487 W b . Eur. alsmede artt. 1 nos. 12 en 14 en 2 n°. 21 P . S. R. v. d. I.

Art. 496. Vg. artt. 488 Wb. Eur. en artt. 1 n°. 13 en 2 n°. 20 P. S. R, v. d. I.

Art. 497. Vg. art. 489 Wb. Eur.

T I T E L V I I I . Ambtsovertredingen.

(Artt. 498—501).

Het eerste artikel van den overeenkomenden titel van het W. v. S. v. d. E. is niet overgenomen, omdat geene inlandsche ambtenaren bevoegd zijn tot uitgifte van de in dat artikel be-doelde stukken.

Artt. 498, 499. Vg. de uitvoerige toelichting tot de artt. 491 en 492 W b . Eur. In art. 499 n°. 2 zijn de woorden „afschriften"

en „uittreksels" vervangen door het enkelvoud dier woorden, ten einde niet in verband met art. 498 de onjuiste meening te doen ontstaan, dat voor de strafbaarheid wordt vereischt dat meer dan een afschrift gemaakt of uittreksel genomen worde.

Art. 500. Vg. art. 493 Wb. Eur.

Art. 501. Vg. art. 494 Wb. Eur.

ndelingen d R. n». 1290.

169

De artikelen 495—498 W b . Eur. zijn in dit ontwerp niet overgenomen. Immers, daargelaten dat in Indië tot dusver geene inlandsche ambtenaren van den burgerlijken stand be-staan, ontbreken voor inlanders regelingen betreffende den burgerlijken staat der personen. Wel zijn er, uitsluitend voor inlandsche Christenen, enkele regelingen betreffende onder-werpen die tot den burgerlijken stand behooren. Doch deze — opgenomen in Ind. Stb. 1864 n°. 142 jo. 1885 n°. 185 (voor geheel Ned.-In.die) — /ijn onvolledig en missen waarborgen ter verzekering van de nakoming harer voorschriften. "Waar nu tot dusver geene strafbepalingen op dit stuk bestonden, en even-min de noodzakelijkheid ervan werd aangetoond, bestaat geene aanleiding zoodanige bepalingen op te nemen m het ontwerp.

Bovendien kan men vragen of dit laatste wel de geschikte plaats zoude zijn en of het niet beter ware ze aan de speciale regeling over te laten.

Arg. voorts de toelichting op den vierden titel van dit Boek.

T I T E L IX.

Scheepvaartovertredingen.

(Artt. 502—507).

De bepalingen van dezen titel konden, behoudens de wijzi-ging der hechtenis in arbeidstraf, onveranderd worden overgenomen uit het W . v. S. v. d. E. Vg. de uitvoerige toe-lichting op de overeenkomende artikelen van dat wetboek.

Vg. bij art. 507 den aanvang der toelichting op Titel U I van het Tweede Boek van dit ontwerp.

22

170

B I J L A G E N D E R MEMORIE VAN TOELICHTING.

BIJLAGE A.

Vergelijking van het ontwerp Boek I en I I met het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen.

O N T W E R P .

171

172

173

175

176

BIJLAGE B

17T

Vergelijking van het ontwerp Boek I I I met het Wet-boek van Strafrecht voor de Europeanen en het Al-gemeen Politiestrafreglement voor de Inlanders.

W e t b o e k

178

I. Bij de samenstelling van bovenstaand vergelijkend over-zicht in de bijlagen A en B zijn niet als wijzigingen beschouwd : 1°. wijzigingen in de soort der straf, behalve waar in het ont-werp de alternatieve straf van gevangenisstraf of hechtenis van het Wetboek van strafrecht voor de Europeanen is vervangen door arbeidstraf ;

2°. wijzigingen in sommige artikelen van Boek I I , onmiddel-lijk voortvloeiende uit de van art. 37 W b . Eur. afwijkende re-dactie van art. 23 ontwerp ;

3°. verwijzing in eenig artikel naar andere artikelen, wan-neer die verwijzing in het ontwerp hetzelfde beoogt als in het wetboek voor de Europeanen, en het verschil alleen ligt in het verschil tusschen, de volgnummers der artikelen waarnaar ver-wezen wordt; ook al hebben laatstbedoelde artikelen zelve eenige verandering ondergaan.

I I . Wanneer in Boek I I I een artikel of een deel daarvan aan het Wetboek voor de Europeanen is ontleend, en in de

om-179

schril ving van de overtreding zooals zij dan luidt, mede begre-pen ziin overtredingen, welke in artikelen van het Alg. J/oi. b.

regl. voor de inlanders vermeld zijn, is naar laatstbedoelde arti-kelen niet verwezen.

I I I . Het cijfer van artikelen die in bet geheel niet voorko-men in het wetboek voor de Europeanen, is vet gedrukt.

BIJLAGE C

180

TWEEGEVECHT.

Antwoorden van de hoofden van gewestelijk bestuur, de rechtskundige voorzitters van landraden in Nederlandsch-In-dië, den adviseur voor Inlandsche en Arabische zaken Dr. C.

SNOTTCK HITRGRONJE en de ambtenaren voor de beoefening van Indische talen Dr. J. L. A. BRANDES en Dr. J. C. C. JONKER

ontvangen op eene tot hen gerichte circulaire, d.d. 10 Januari 1900 n°. 101, waarbij hun verzocht is om mede te deelen, wat hun omtrent het tweegevecht onder de inlanders bekend is.

De antwoorden zijn in beknopten vorm vermeld ; van die auto-riteiten, welker antwoorden niet zijn opgenomen, was alleen bericht ontvangen, dat hun omtrent tweegevecht bij de inland-sche bevolking niets benend is. Yg. de memorie van toelichting tot art. 154 van het ontwerp.

1. De gouverneur van Celebes en Onderhoorigheden. Twee-gevecht komt hoogst zelden voor onder de inlandsche bevol-king. Getuigen en geneeskundigen zijn niet tegenwoordig ; plaats en tijd worden niet bepaald. Als twee inlanders in woede ontsteken, gaan ze naar buiten om dadelijk met de wapenen den strijd te beslechten.

2. De waarnemende civiele en militaire gouverneur van Atjeh en Onderhoorigheden. Tweegevecht komt in het gewest niet voor. Beleediging wordt door den At j eher onmiddellijk gewroken met elk bij de hand zijnd wapen. Nu het dragen van vuur- en blanke wapenen verboden is, komt het wel voor, dat de beleedigde later, zijn kans schoon ziende, den beleediger onverhoeds overvalt, en hem verwondt of doodt. Doch de regel is thans, dat een klacht wordt ingediend bij de hoofden of bij het bestuur, en dat de zaak dan naar omstandigheden wordt afgedaan met veroordeeling van den beleediger tot straf, tot betaling van zoengeld of tot het bloote vragen van vergiffenis aan den beleedigde.

•i. De waarnemende gouverneur van Sumatra's Westkust.

Tweegevecht tusschen inlanders komt wel eens een enk©]© maal voor, doch gelijkt in geenen deele op 't Europeesche en beant-woordt niet aan de daaraan door VON LISZT gegeven definitie.

Getuigen, geneeskundigen of gebruik van gelijksoortige wapens komen er niet bij voor.

Het \laleische tweegevecht geschiedt op eenzame plaats ; is het gevolg van lang gevoelden wrok dan ontstaat het spontaan bij toevallige ontmoeting ; of is 't gevolg van twist — dan wordt eene eenzame plaats aangewezen, ook wel wordt iemand gebezigd tot uitdaging om te vechten op bepaalden tijd en

181

.laats In den regel is het een vuistgevecht Wapens (messen) Ä dan alleen uit noodweer gebezigd. De bevolking neemt

eene onverschilHge houding aam ^westelijke TTitdasino- tot vechten is stratbaai gestern uij ö j

Litdagm x houdende strafbepalingen tegen eemge f e l n T i e naai de o"'de volksinstellingen en gebruiken der S L m t h e bevolking van het gouvernement met geoorloofd zijn.

4. De resident van Kedoe. I» dit gewest komt £ f g ° ^

„l roer. De uitdaging ge.chiedt in d u . r ^ Jat partjen eikender aanspreken zonder ge.ta.gen, J ^ J \ ^ „e t

ss^^a^ïsfSUftS;*.«, » «d.

» r r , " » » t . ï i n - n S r k a n , k™n «ee» een

duei-zaak op de ilagelijkscke rol van zaken voor.

6 De resident van Pekalongan. Ken onder regelen gesteld ,,, eg v " k t besta,., voor »over « « " n p J a ^ n r ^ W komen geveehte» na uitdagmg voor. In r'kalongan reende jongeUngen » J ™ ™ - Ä t S Ä ? « * d t

|^ÄLtgto^s!l=^r.teX^de

% T e r « S o p taeegeveebt vat. de resident als

assistent-liet niet aan bepaalde regelen gebonden.

inlanders q n I ^ W ^ ß i i , , traekten de

ftfiÄ '»nitïe-^lL ty-gS-î-, ?Tn2t

f In regeïenof van gelijkheid van wapenen geen sprake.

7. De resident van Besoeki. Een aan de definitie van den

182

criminalist VON LISZT beantwoordend tweegevecht komt hier niet voor. Wel komen gevechten voor tusschen Madureezïn, die niet te voren afgesproken zijn. B.v. : twee personen, die elkaar een kwaad hart toedragen, komen elkaar op een smallen weg of galengan (dijkje) tegen ; geen van beiden wil wijken, een botsing volgt, een woordenwisseling en ten slotte eens uitdaging tot tweegevecht op staanden voet. Het vechten geschiedt dan met de wapens die zij bij zich dragen, gewoonlijk een grasmes (arit), een kapmes, of wat hun maar in handen komt, een steen, stuk ijzer, enz. Dergelijke gevechten, gewoonlijk uit vrouwen-kwesties ontstaande, komen veelvuldig voor.

8. De resident van Soerabaja, I n de afdeeling Soerabaja van deze residentie is bij den inlander een soort van tweege-vecht bekend onder den naam „oedjoeng" ; beide partijen zijn gewapend met een stuk rottan van gelijke lengte; bepaalde

8. De resident van Soerabaja, I n de afdeeling Soerabaja van deze residentie is bij den inlander een soort van tweege-vecht bekend onder den naam „oedjoeng" ; beide partijen zijn gewapend met een stuk rottan van gelijke lengte; bepaalde

In document VAN ONTWERP (pagina 178-200)