• No results found

Eerste Boek

In document VAN ONTWERP (pagina 120-144)

ALGEMEENS BEPALINGEN.

De algemeene inhoud en de indeeling van het wetboek stemmen geheel overeen met die van het eerste boek van het W e t -boek van Strafrecht voor de Europeanen.

T I T E L I.

Omvang van de werking der strafwet.

(Arfcfc. 1—9).

I n den maatschappelijke en rechtstoestand der

inland-8che bevolking werd ten aanzien van deze materie geen

™ d gevonden om af te wijken van het stelsel m het We boek voor de Europeanen gevolgd. Alleen moest m de artt.

4 en 5 worden verwezen naar andere artikelen dan m genoemd W e t b o e ï omdat de volgnummers dier artikelen m dit ontwerp wijziging hebben ondergaan.

Art 5 De vraag is overwogen of hier, in. verband met artikel 80 V o m het stelsel der Nederlandsen« strafwet na te vo gen, voor den „ingezetene van Nederlandsch-Indte' met m de plaats moest worden gesteld de „Nederlandsche onderdaan .

Het laatste lid van art. 5 Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen zou dan niet kunnen worden overgenomen I n de Nederlandsche strafwet ziet de overeenkomende bepaling op hen wier uitlevering eerst na het plegen van het telt onmogelijk wordt. Dit nu kan zich ten aanzien van i n W e r s en met dezen gelijkgestelde* met voordoen aangezien zij na hunne geboorte de niet-uitleverbaarheid niet verkrijgen kunnen dan door Nederlander te worden (Induch

Staatsblad 1895 n°. 62, vg. art. 80 ontwerp) maar daardoor tevens ophouden tot de groep der inlanders te behooren.

( o k dPe aanhef van art. 5 W b . Eur. zou dan gewijzigd moe-ten worden, omdat in dit opzicht tusschen beide codificaties o v e r s t e m m i n g moet bestaan. Nu echter het W b . Eur. een-maal is vastgesteld, heeft men gemeend van de daar gevolgde regeling niet te moeten afwijken.

105 T I T E L I L

Straffen.

(Artt. 10—33).

I .

S t r a f f e n s t e 1 s e 1 (art. 1U).

Bfj de r e g e l i n g v a n deze m a t e r i e heeft m e n zich op d i t s t a n d p u n t gesteld : h e t bestaande straffenstelsel voor de i n l a n -ders passend t e m a k e n voor h e t k a d e r v a n d i t o m w e r p

H e t o n t w e r p k e n t als hoofdstraf, d a a r w a a r h e t W e t b o e k voor de E u r o p e a n e n tweeërlei vrijheidsstraffen, g e v a n g e n i s straf en h e c h t e n i s heeft gesteld, slechts ééne straf, de a r b e i d straf die v r i j h e i d s b e n e m i n g p a a r t a a n a r b e i d s d w a n g . D e t o e -p a s s i n g dezer straf geschiedt echter o-p tweeërlei wijze: o-pge- opge-legd voor l ä n g e r e n d u u r dan een jaar, wordt zij o n d e r g a a n als d w a n g a r b e i d ; opgelegd voor den d u u r v a n een. j a a r of m i n d e r als t e n a r b e i d s t e l l i n g . D e t e n a r b e i d g e s t e l d e n blijven b i n n e n h e t gewest w a a r zij i n eersten a a n l e g hebben, t e r e c h t g e s t a a n ; de d w a n g a r b e i d e r s w o r d e n d a a r u i t verwijderd. Voor de eerstge-n o e m d e » zal eeeerstge-n l i c h t e r e v o r m v a eerstge-n a r b e i d w o r d e eerstge-n voorgeI n d e " v e r b a n n i n g u i t de s t r e k e n w a a r hij zich t h u i s g e -voelt, v a n den geboortegrond, v a n v e r w a n t e n en b e k e n d e n en v a n de g r a v e n zijner voorouders, is voor d e n i n l a n d e r eene g e voelige Verscherping v a n de straf gelegen 1). D i t is m h e t v i -g e r e n d stelsel h e t k a r d i n a l e p u n t v a n verschil, en zal h e t ook in de t o e k o m s t zijn. A n d e r e v e r z w a r i n g e n zoowel v a n den d w a n g a r b e i d als v a n de t e n a r b e i d s t e l l i n g n a a r m a t e de s t r a t v a n l ä n g e r e n d u u r is, eveneens op den voet v a n h e t g e e n t h a n s is voorgeschreven, worden overgelaten a a n de o r d o n n a n t i e die de toepassing der straf in bijzonderheden u i t zal werken (vg*.

art. 16 ontwerp). „,,..

H e t straffenstelsel w a a r v a n in 't o n t w e r p alleen de hoofdlij-n e hoofdlij-n w o r d e hoofdlij-n aahoofdlij-ngegevehoofdlij-n, k o m t dus feitelijk ihoofdlij-n hoofdzaak overeen m e t h e t bestaande, E e n e o n d e r s c h e i d i n g t u s s c h e n d w a n g -arbeid i n en b u i t e n den k e t t i n g , o v e r e e n k o m e n d e m e t de m h e t wetboek van 1866 gevolgde v e r d e e l i n g der vrijheidstraffen voor E u r o p e a n e n in tuclithuisstraf en gevangenisstraf, k a n g e m i s t worden. D e n veroordeelde t o t d w a n g a r b e i d m den k e t t i n g wordt in de practijk een ijzeren r i n g om den h a l s ge-smeed, die h e m w e i n i g l a s t schijnt t e bezorgen. Doch de a a r d v a n de straf w o r d t er n i e t door gewijzigd ; de opgelegde arbeid is veelal dezelfde; h e t voorschrift dat d e / e v e r o o r d e e l l e n t o t den zwaarsten arbeid v e r p l i c h t zijn 2) is n i e t altijd voor u i t

-1) Vg. de Memorie van Toelichting op het Wetboek van Strafrecht voor inlanders, 2de druk, blz. 106, 107.

21 Art 14 der ordonnantie van 3 Juni 1871 (Ind. S tb. n". 78) houdende vaststelling van een reglement van orde en tucht onder de gevangenen m Nederlandsch-Indië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid.

14

106

voering vatbaar. Het is zelfs niet mogelijk de beide categorieën voortdurend van elkander gescheiden te kouden dan „ten na-deele van het werk, waarbij de veroordeelden zijn geplaatst"' 1).

I n de practijk wordt dan ook steeds de nadruk gelegd op de wegzending buiten het gewest ; de veroordeelden die worden opgezonden zijn de eigenlijke dwangarbeiders, die in grooten getale worden te werk gesteld in de mijnen, bij transporten, bij aanleg van wegen enz. Voor deze categorie is dan ook reeds in 189(i een afzonderlijk reglement ontworpen door den directeur van justitie 2). De veroordeelden tot dwangarbeid van een jaar of minder en de tenarbeidgestelden ondergaan deze straffen volgens het geldend recht ter plaatse hunner veroordeeling (art. 10 Wetboek van Strafrecht voor inlanders) ; wel is voor de tot tenarbeidstelling (krakal) veroordeelden niet eene bijzondere kleeding vastgesteld, zooals voor de andere catego-rie 3), doch allen worden promiscue te werk gesteld en aanduid met den gemeenschappelijken naam van „plaatselijk ge-straften". Eene herziening van de wijze waarop deze veroordeel-den worveroordeel-den te werk gesteld, is eveneens in voorbereiding 4).

Er bestaan dus thans geen twee arbeidstraffen welker onder-linge verhouding, wat de zwaarte betreft, bij gelijken duur met die tusschen de gevangenisstraf en de hechtenis voor Euro-peanen kan worden gelijk gesteld. Het schijnt ook niet mogelijk, voor de toekomst twee zoodanige straffen tot uitvoering te brengen. W a t bij opsluiting in gestichten mogelijk is, levert bij den arbeid aan de publieke werken onoverkomelijke bezwaren op. Het denkbeeld om de gevangenisstraf in het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen door dwangarbeid, de hechtenis door tenarbeidstelling te vervangen is dan ook, hoewel ernstig overwogen, niet aanvaard. Een dergelijke regeling, op het pa-pier gedecreteerd, zou in schijn overeenkomen met wat voor de Europeanen geldt, doch niet in wezen.

I n dit stelsel moet nu ook de dubbele bepaling van gevange-nisstraf en hechtenis bij een aantal culpose misdrijven in het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen voor het ontwerp worden vervangen door de enkele arbeidstraf. Hiertegen kan te minder bezwaar bestaan omdat ook op zich zelve die dubbele strafbedreiging, ontleend aan het Xederlandsch Wetboek, en gebaseerd op eene theoretisch zwakke opvatting van de1 schuld-leer, aan ernstige bedenking onderhevig is 5).

De duur der opgelegde straf wordt dus voor de toekomst, even-als in 't verleden, beslissend voor de al of niet toepassing van sommige verzwaringen ; en de rechter zal bij de straftoemeting zich in elk concreet geval de vraag moeten stellen of de aldus 1) Vg. de „Historische nota betreffende de regeling der wijze van toepas-sing van de straf van dwangarbeid", Batavia 1897, blz. 163 en 164.

2) Opgenomen in de „ Historische nota ", blz. 145 vgg.

3) Vg. artt. 34 en 36 reglement van orde en tucht.

4) Vg. de Memorie van Antwoord op de begrooting van Nederlandsch-Indië voor 1901, blz. 16.

5) Vg. de ontwerp-Novelle op het Nederlandsche Wetboek, Memorie van Toelichting ad Boek I I , Titel VII.

107

"L.

verzwaarde straf in juiste verhouding staat tot het gepleegde feit.

Hoewel de tenarbeidstelling tot dusver was een politie-strai, d. i. eene door den politierechter op te leggen straf van ten hoog-ste drie maanden, is er geen bezwaar in gezien haar dat kaïakter te ontnemen en haar te doen ondergaan door allen die tot ar-beidstraf van een jaar of minder veroordeeld zijn. Slechts be-hoeft naast tewerkstelling binnen het gewest op den voorgrond te staan, dat een lichtere vorm van arbeid dan bij dwangarbeid zal worden voorgeschreven.

Men heeft gemeend de bevoorrechting der aanzienlijke inlan-ders bij de toepassing van dwangarbeid en tenarbeidstelling in het geldende recht (artt. 8 en 15 Wetboek van Strafrecht voor inlanders) niet te mogen bestendigen, en te moeten streven naar overeenstemming met de voor Europeanen geldende straf-fen. Deze gelijkstelling behoeft echter niet zoover te gaan, dat door hen de straf gedurende het eerste jaar in afzondering moet worden ondergaan. Yoor die inlanders, wier maatschappelijk standpunt hooger is dan dat van den gewonen inlander, is ten deele een soortgelijke regeling getroffen.

II.

]) o o d s t r a f f aitt. Kl en 11). jYlfP^~-Dat de doodstraf in het strafwetboek voor inlanders moet / behouden blijven, werd niet twijfelachtig geoordeeld. In de inlandsche maatschappij is deze straf op haar plaats en onont-beerlijk.

Ook de ontwerpers van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen van 1898 schreven als hunne meening neer „dat in een Strafwetboek voor inlanders de doodstraf in ieder geval vooralsnog moeilijk zou kunnen gemist worden" (memorie van toelichting ed. Belinf. blz. 108). En verder: „De redenen met het oog op de bijzondere Indische toestanden aangevoerd (ten opzichte van Europeanen) verkrijgen waar het de inlanders betreft, dubbele kracht". Die redenen zijn daar ter plaatse uit-voerig ontwikkeld, en men meent met eene verwijzing daarheen te kunnen volstaan.

De toepasselijkheid der doodstraf, hoewel uitgebreid tot een geval waarvoor het Wetboek voor de Europeanen die straf niet heeft gesteld, is ook hier tot de zwaarste gevallen beperkt :

1°. tot de ernstigste misdrijven tegen de veiligheid van den staat (artt. 94, 95, 101, tweede lid, 10T, derde lid) ;

2°. tot moord (artt. 114, derde lid, 123, derde lid, 294) ; 3°. tot de roofpartijen omschreven in art. 319 ;

4°. tot de misdrijven van zeeroof, strandroof en rivierroof, ge-pleegd onder de verzwarende omstandigheid omschreven in art. 397.

Ten aanzien van de uitvoering der doodstraf wordt eene

af-108

-wijking van het geldende recht voorgesteld. Immers, terwijl de terechtstelling van Europeanen op de hoofdplaatsen geschiedt, moeten somtijds inlanders worden geëxecuteerd op plaatsen die zeer afgelegen zijn en waar het Nederlandsche gezag niet zoo goed gevestigd is. De geringe gewapende of politiemacht zou wellicht niet in staat zijn eene verstoring der orde tijdig te: on-derdrukken. Vrees voor onlusten kan in zulke gevallen de executie intra muros rechtvaardigen. En omdat het gevaar ook pas na de uitspraak van het doodvonnis kan blijken te bestaan, is de mogelijkheid geopend om nog bij latere rechter-lijke beschikking, op schriftelijk verzoek van het met de tenuitvoerlegging belaste gezag genomen, die wijze van ter-doodbrenging te gelasten. Het is bekend dat tegenwoordig ook in vele staten van Europa de doodstraf met geheele uitsluiting of althans beperking van de openbaarheid wordt ten uitvoer gelegd 1).

I I I

A r b e i d s t r a f (artt, 12—17).

Arbeidstraf is voor den inlander, wat de vrijheid-straffen zijn voor den Europeaan; de rechtvaardigheid eischt dan ook dat beider duur, zoowel in het algemeen als in de bijzondere gevallen, worde gelijk gesteld. „Zoolang de Ne-derlandsche heerschappij in deze gewesten gevestigd is" — leest men in de Memorie van Toelichting tot het Strafwetboek voor Inlanders (tweede druk blz. 102) — „(hebben) de regtbanken van het Gouvernement in het opleggen van straffen tusschen Inlanders en Europeanen nimmer ... onderscheiden in dien zin, dat de eersten ligter werden gestraft dan de anderen ; een ander beginsel zou leiden tot eene zeer laakbare ongelijkheid in het toepassen der strafwet en de mate der strafbaarheid van de mis-drijven zeer verkeerdelijk afhankelijk stellen van den landaard van den misdadiger ; men zou dan, consequent handelend, niet alleen moeten nagaan of de voor Europeanen gemaakte strafwet niet te gestreng is voor de Inlandsche bevolking in het algemeen, maar ook in welke mate zulks het geval is voor de verschillende volken en natiën, die tot de algemeene uitdrukking „inlanders"

moeten worden teruggebracht ... op die wijze voortgaande zou men ook zelfs in Europa voor de: hoogste, de meest ontwikkelde klasse der maatschappij, andere strafwetten moeten maken dan voor de lagere, de minst ontwikkelde ..."

Ongetwijfeld moet ook voor de toekomst dit beginsel van gelijkwaardigheid der straffen voor Europeanen en inlanders voor dezelfde feiten als regel worden gehandhaafd. Evenwel is voor een aantal gevallen daarvan op verschillende gronden af-geweken.

De zwaarte van sommige misdrijven, meende men, eischt gebiedend, althans voor de inlanders, eene straf van längeren duur dan in het Wetboek voor de Europeanen werd

vastge-1) Vg. prot. G. A. VAN HAMEI, Inleiding tot de studie van het Neder-landsche strafrecht, I , blz. 401.

109

steld • d i t geldt b.v. voor m u n t m i s d r i j v e n , v a l s c h h e i d m b a n k -Dili etten, zeeroof, b e g u n s t i g i n g ; j a zelfs w e r d voor een geval, de „roofpartij" de doodstraf noodig geacht, hoewel m h e t W e t -b o e k voor de E u r o p e a n e n d i t feit slechts m e t gevangenisstraf is strafbaar gesteld.

V a n s o m m i g e misdrijven d a a r e n t e g e n is h e t m a x i m u m ver-l a a g d of een speciaver-le v o r m v a n h e t misdrijf m e t ver-l a a g m a x i m u m geredigeerd t e n e i n d e b e r e c h t i n g door den p o l i t i e r e c h t e r m o g e -lijk t e m a k e n , A a n snelle en eenvoudige b e r e c h t i n g is d a n h e t hooger m a x i m u m — d a t t o c h zoo zelden w o r d t opgelegd — t e n offer g e b r a c h t . Y g . de a r t t . 257, 31T, 331 enz.

Eindelijk is bij s o m m i g e o v e r t r e d i n g e n h e t m a x i m u m der arbeidstraf iets hooger g e n o m e n d a n d a t v a n de h e c h t e n i s i n h e t W e t b o e k voor de E u r o p e a n e n , zulks i n a a n s l u i t i n g aan h e t g e l d e n d e r e c h t .

T e g e n levenslange arbeidstraf, die bepaaldelijk ook voor a l -t e r n a -t i e m e -t de doods-traf i n a a n m e r k i n g k o m e n moe-t, werd geen overwegend bezwaar aanwezig geacht. W e l zullen d e tot deze straf veroordeelden eerder t r a c h t e n te o n t v l u c h t e n , doch h e t zal wel mogelijk zijn voor h e n , wier a a n t a l u i t den aa^d der zaak g e r i n g zal zijn, bijzondere m a a t r e g e l e n t e treffen 1).

Terwijl voor de r e g e l i n g der u i t v o e r i n g v a n de arbeidstraf in h e t o n t w e r p enkele leidende b e g i n s e l e n zijn vastgesteld, heeft m e n g e m e e n d de u i t w e r k i n g van die b e g i n s e l e n m r u i m e m a t e over te m o e t e n l a t e n a a n eene of m e e r speciale v e r o r d e n i n g e n ( a r t i k e l I ß ) . Die u i t w e r k i n g voor een deel m h e t wetboek t e cloen geschieden, gelijk i n h e t W e t b o e k v a n S t r a f r e c h t voor de E u r o p e a n e n , zou aan vele b e z w a r e n o n d e r h e v i g zijn. De arbeid-straf toch w o r d t door de groote m e e r d e r h e i d der veroordeelden o n d e r g a a n bij de o p e n b a r e w e r k e n , b u i t e n h e t verblijf of d e i n -r i c h t i n g w a a -r de ve-roo-rdeelde den ove-rigen tijd d o o -r b -r e n g t .

Die verblijven zijn n i e t u i t s l u i t e n d v a s t e g e s t i c h t e n (vg. art.

88 en de t o e l i c h t i n g ) , doch er zijn t h a n s b e s c h i k b a a r en m d i e n s t : vier depots, dat zijn verblijven voor die mannelijke d w a n g a r b e i d e r s die n i e t of n i e t dadelijk n a a r een b e p a a l d w e r k k u n n e n w o r d e n gezonden; en drie k w a r t i e r e n , d z. verblijven voor die m a n n e l i j k e d w a n g a r b e i d e r s d i e t e n arbeid gesteld zijn a a n een o p e n b a a r w e r k 2). Deze verblijven zijn voor h e t t e g e n -woordige v o l d o e n d e ; doch a n d e r e zullen noodig w o r d e n als op a n d e r e p l a a t s e n , bij n i e u w te o n d e r n e m e n o p e n b a r e w e r k e n , d w a n g a r b e i d m o c h t n o o d i g blijken. Voorts heeft m e n de straf-i n r straf-i c h t straf-i n g voor veroordeelde v r o u w e n t e S a m a r a n g ; afzonderlijke voorschriften z u l l e n n o g m o e t e n vastgesteld w o r d e n o m -t r e n -t de i n r i c h -t i n g e n w a a r aanzienlijke i n l a n d e r s en i n l a n d e r s , wier m a a t s c h a p p e l i j k s t a n d p u n t de t o e p a s s i n g v a n de gewone

D In Nederland waren op 31 December 1900 MHM veroordeelden tot levinslange gevangentsstraf, nl. veertien mannen en twee vrouwen.

2) Vg. de Memorie van Antwoord op de begrooting van

Ne«^andseh-alsmede op Lombok.

110

arbeidstraf onraadzaam maakt, hunne vrijheidstraf zullen on-dergaan.

Alles wat Betrekking heeft op de organisatie van die verblij-ven en op de toepassing der arbeidstraf, wordt dus op grond van de zeer verschillende eischen en van de wisselende be-hoeften, met inachtneming van de in het wetboek neergelegde beginselen, geregeld bij ordonnantie. Deze geheele materie ia thans geregeld door het reglement van orde en tucht onder de gevangenen in Nederlandsch-Indië en tot voorloopige regeling van hunnen arbeid (Indisch Staatsblad 1871 n°. 78, gewijzigd bij Ind. Stb. 1874 n°. 131, 1876 n°. 97, 1879 n°. 221, 1885 n°. 117, 1889 n°. 70 en 1897 n°. 54). Een nieuw reglement op den dwangarbeid is in 1896 ontworpen door den directeur van justitie 1). Eene herziening van de wijze waarop veroordeelden tot dwangarbeid voor niet langer dan een jaar worden te werk gesteld, is in voorbereiding 2).

Art. 12. I n de ontwerp-Xovelle op het Xederlandsche Wet-boek (ingediend bij de Staten-Generaal bij Koninklijke bood-schap van 25 September 1900) wordt eene verbetering van re-dactie van art. 10 Ned. W b . voorgesteld. Die wijziging wordt als volgt toegelicht.

„Ten gevolge van de schijnbaar limitatieve redactiei van al. 3 van het bestaande artikel heeft zich de vraag voorgedaan, of de daar omschreven gevallen de eenige zouden kunnen zijn, waar-in het waar-in al. 2 bepaalde maximum zou mogen worden over-schreden 3). Ook volgens de artt. 296 jo. 298, 303 jo. 304 en 395, al. 2, 3°. of 396, al. 2, 2°. en 3°. j o. 401 is overschrijding van het wettelijk maximum van 15 jaren mogelijk. Beter dan door het reeds zoo omslachtig geformuleerde lid 3 door toevoe-gingen aan te vullen, schijnt het door vereenvoudiging en sa-mensmelting der redactie van de alinea's 2 en 3 de vraag te doen vervallen.

Dienovereenkomstig wordt voorgesteld het exceptieve' maxi-mum van 20 jaren tot algemeen wettelijk maximaxi-mum te ver-heffen, welke uiterste grens volgens de uitdrukkelijke bepaling aan het slot der alinea in geen geval zal mogen worden over-schreden."

Daar het bovenstaande m. m. ook geheel van toepassing is op het ontwerp-Wb. Ini., heeft men gemeend de redactioneele verbetering, die in de strekking van het wetboek geene ver-andering brengt, te kunnen overnemen.

Art. 13 Tweede lid. De hier voorgeschreven verzwaring van de straf sluit zich, gelijk boven werd rriteengezet, bij het gei den de recht aan. Door de thans voorgestelde bepaling zal echter de mogelijkheid zijn uitgesloten, dat de veroordeelde, 1) Mr. MULOCK HOTTWEB. Vg. de historische nota betreffende de regeling der wijze van toepassing van de straf van dwangarbeid. Batavia, 1897.

2) Memorie van Antwoord op de begrooting van Nederlandsch-Indië voor 1901, blz. 16.

3) VAN DEK HOEVEN, Mag het Wetboek van Strafrecht ongewijzigd inge-voerd worden ? blz. 103—106.

I l l

gelijk vroeger wel geschiedde, op zijn door den directeur van justitie ingewilligd verzoek de straf ondergaat ter plaatse van veroordeeling, hetgeen eene gelijkmatige toepassing der straf verhindert ; en tevens wordt door deze redactie voorkomen dat iemand die toevallig buiten het gewest van zijne inwoning of van zijne geboorte veroordeeld werd, daarheen zou worden ge-zonden en dus de gewenschte verzwaring niet zou ondergaan.

Derde lid. Dit gesticht is thans de centrale strafinrichting voor de tot dwangarbeid veroordeelde^ vrouwen, gevestigd te Samarang.

Vierde lid. De in art. 16 bedoelde ordonnantie zal het hier omschreven beginsel van strafverzwaring hebben uit te wer-ken ; hetzij door te bepalen dat de (mannelijke) veroordeelden een ijzeren ring om den hals wordt gesmeed, gelijk tot dusver geschiedde ; of dat zij (mannen zoowel als vrouwen) arbeid moeten verrichten van de zwaarste of onaangenaamste soort ; hetzij op eenige andere wijze. Dergelijke voorschriften zijn thans ten aanzien van veroordeelden tot dwangarbeid in den ketting opgenomen in het reglement van orde en tucht. De verzwaring bestaande in het doen verrichten van zwaren, of onaangenamen arbeid zal ongetwijfeld bij oordeelkundige tewerkstelling niet onder alle omstandigheden uitvoerbaar zijn. Dit behoeft er echter niet toe te leiden om het beginsel der mogelijkheid van straf verzwaring in het algemeen ter zijde te stellen.

Art. 14. Het kwam onnoodig voor de lange benaming „ten arbeid-stelling aan de publieke werken voor den kost zonder loon." te behouden, terwijl voor de minder juiste spelling van het woord „ten arbeid-stelling" in het strafwetboek van 1872, eene betere is in de plaats gesteld.

Vierde lid. Deze bepaling laat de gelegenheid open om het verschil, in zooverre dat bestaat, tusschen tenarbeidstelling

(krakal) en dwangarbeid buiten den ketting van een jaar of minder, bij de toepassing der straf te behouden. Vg. de artt.

58 en 69 van het Koninklijk besluit van 31 Augustus 1866 {Ned. Sib. n°. 159) tot vaststelling van den algemeenen maat-regel van inwendig bestuur bedoeld in art. 22 van het Ned.

W o , Vg. ook de toelichting tot art. 30 in fine.

Art. 15. De verplichting tot arbeid, voor mannen aan de publieke werken, voor vrouwen binnen het voor haar bestemd gesticht of aan de publieke werken, is in dit artikel neerge-schreven.

Art. 16. Vg. de algemeene toelichting tot dezen titel en tot de arbeidstraf. Vg. voorts art. 15 W b . lul., art. 29 Wb. Eur.

(1898).

Art. 17. Vg. art. 30 van het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen.

112 IV.

G e l d b o e t e , v e r v a n g e n d e a r b e i d s t r a f . (Artt. 18 en 19.)

Hoewel de financiëele draagkracht van verreweg de meeste inlanders geringer is dan die der Europeanen, en ook in het geldende recht belangrijke afwijkingen in het bedrag der tegen beide klassen bedreigde geldboeten bestaan (b.v. tegen eenvoudige beleediging is voor Europeanen 10 tot 25 gulden, voor inlanders 1 tot 3 gulden boete gesteld), heeft men echter gemeend de bij het Wetboek van Strafrecht voor de Europeanen gestelde boeten voor de inlanders niet te moeten verlagen, en ook het minimum van een gulden te kunnen be-houden. Hetzelfde bezwaar toch — enorm verschil in finan-ciëele draagkracht — geldt voor elke samenleving die door een-zelfde strafwetboek wordt beherrscht ; en het is de taak van den rechter om in elk concreet geval met het vermogen van den beklaagde rekening te houden.

Het stelsel van vervanging der boete bij wanbetaling door vrijheid- of arbeidstraf is sedert 1898 ook in Nederlandsck-Indië algemeen ingevoerd.

Tot dat jaar gold ten aanzien van Europeanen voor alle zaken, ingevolge het reglement op de strafvordering, en t. a. v.

inlanders ingevolge de artikelen 328 en 329 van het inlandsch reglement en de overeenkomende artikelen van de reglementen op het rechtswezen in de buitenbezittingen, voor die zaken, welke door de rechtbanken werden behandeld, het stelsel dat vonnissen waarbij veroordeeling tot geldboete was uitgesproken, door executie van de goederen des veroordeelden en door lijfs-dwang konden worden ten uitvoer gelegd.

Dit, uit het vroeger in Xederland geldende Wetboek van Strafrecht overgenomen beginsel was in het moederland voor het commune strafrecht reeds verlaten bij de wet van 22 April 18(34 [Ned. Stb. n°. 29). In Indië waren tegen het vigeerende stelsel eveneens bezwaren gerezen, zoodat men ook daar, hoewel aanvankelijk op beperkte schaal en alleen voor inlanders, dat stelsel buiten werking ging stellen om dat van vervangende straf in te voeren. Het laatste geldt thans voor districts- en

Dit, uit het vroeger in Xederland geldende Wetboek van Strafrecht overgenomen beginsel was in het moederland voor het commune strafrecht reeds verlaten bij de wet van 22 April 18(34 [Ned. Stb. n°. 29). In Indië waren tegen het vigeerende stelsel eveneens bezwaren gerezen, zoodat men ook daar, hoewel aanvankelijk op beperkte schaal en alleen voor inlanders, dat stelsel buiten werking ging stellen om dat van vervangende straf in te voeren. Het laatste geldt thans voor districts- en

In document VAN ONTWERP (pagina 120-144)