• No results found

Jodium therapie

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Jodium therapie"

Copied!
39
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Staatstoezicht op

de Volksgezondheid Jodium-131 - therapie

INIS-mf—-10438

PUBLIKATIE 84-01

Hoofdinspectie voor de Hygiëne van het milieu

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

(2)

Jodium-131 - therapie

Voorzieningen en maatregelen bij Jodium-131 - therapie

Verzorgd in samenwerking met de Directie Stralenbescherming van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en

Werkgelegenheid en de Geneeskundige

Hoofdinspectie van het Ministerie van Welzijn

Volksgezondheid en Cultuur

(3)

Inhoud:

Algemeen 1.1

1.2 1.3 1.4

Inleiding Metabolisme

Blootstellingswegen Dosislimiet

Bouwkundige voorzieningen 2.1

2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.6 2.7 2.8

Algemeen Situering

Afscherming van de therapiekamer Decontamineerbaarheid

Ventilatie

Sanitaire voorzieningen

.1 Afscherming van de vervaltanks Bergplaats ten behoeve van personeel Bergplaats ten behoeve van de patiënt Organisatorische maatregelen

3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9 3.9.

3.9.

3.9.

3.9.

3.K

Deskundigheid

Transport van radioactief materiaal Toediening van de therapeutische dosis Administratie

Besmette kleding en beddegoed Monitoring therapiekamers

Bescherming van het verplegend personeel Bezoekregeling

Ontslag van met jodium-131 behandelde patiënten

1 Uitwendige bestraling 2 Inwendige besmetting 3 Lozing bij de patiënt thuis 4 Samenvatting

) Overlijden van patiënt die behandeld is met jodium-131

5 6 7 7 9 9 11 14 14 14 16 16 17 18 18 18 19 19 20 20 21 23 23 24 26 26 27

(4)

1 2 3 4 5 6 7 8

Aanhangsel

Vervaltanks bij jodium-131 Uitgangspunten

Patiëntenaanbod Opnameduur Waterverbruik

Toegediende activiteit Lozingsnormen Aantal tanks Gebruikte formules Gebruik van grafieken

- therapie 29

29 29 29 29 29 30 30 30 32

Bijlagen:

1 Verband tussen V: en P bij gebruik van n, tanks van gelijk volume 33 2 Grafiek voor 2 tanks 34 3 Grafiek voor 3 tanks 36 4 Grafiek voor 4 tanks 38 5 Grafiek voor 5 tanks 40

3 ;•

(5)

Voorwoord

Deze richtlijn is tot stand gekomen in nauwe samen- werking met de Directie Stralenbescherming van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. Voorts waren bij de opstelling ervan betrokken de Kernfysische Dienst van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Geneeskundige Hoofdinspectie en de Regionale Inspecties van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne.

Evenals de in 1983 in deze serie verschenen pubiikatie no. 83-02 getiteld: 'Richtlijnen voor inrichting van en werken in radionuclidenlaboratoria' is deze richtlijn bedoeld als leidraad voor toezichthoudende overheids- instanties en voor degenen die bij de bouw van radio- nucliden-faciliteiten zijn betrokken (ziekenhuisdirecties, architectenbureaus).

Uitgangspunt zal zijn dat iedere nieuwe lokatie voor de toepassing van 1-131-therapie zal dienen te worden getoetst aan deze richtlijn.

Hoewel deze richtlijn handelt over een vrij specifieke toepassing van radionuciiden en als zodanig een

afgerond geheel vormt, is het raadzaam deze in samen- hang met pubiikatie no. 83-02 te hanteren.

De Hoofdinspecteur van de Volksgezondheid voor de Milieuhygiëne,

Ui

Ir. M.E.E. Enthoven

(6)

1 Algemeen

1.1 Inleiding

De radioactieve stof jodium-131 wordt zowel voor diagnostische als voor therapeutische doeleinden gebruikt.

Bij diagnostisch onderzoek worden in het algemeen hoeveelheden van één tot enkele tientallen mega- becquerel (tientallen tot enkele honderden microcuries) toegediend bijvoorbeeld bij schildklieronderzoek.

Grotere hoeveelheden tot maximaal 40 megabecquerel (1 millicurie) worden slechts in zeer geringe frequentie gebruikt bij speciale onderzoeken. De voorzieningen en maatregelen die zijn vereist voor een veilige toepassing van deze diagnostische hoeveelheden, hieronder worden verstaan hoeveelheden tot 40 MBq (1 mCi), staan omschreven in publikatie 83-02 van de Hoofd- inspectie voor de hygiëne van het milieu.

De therapeutische toepassingen daarentegen vereisen hogere activiteiten.

Bij de behandeling van hyperthyreoïdie worden

activiteiten van 0,2 tot 2 gigabecquerel (5-50 millicurie) gegeven, welke soms in fracties, bijvoorbeeld een aantal malen 80 megabecquerel (2 millicurie), worden gegeven.

Voor de behandeling van schildkliercarcinoom worden zelfs wel activiteiten van meer dan 4 gigabecquerel (100 millicurie) toegepast.

Voor de veilige toepassing van deze therapeutische hoeveelheden waaronder worden verstaan

hoeveelheden groter dan 40 MBq (1 mCi) is een aantal voorzieningen en maatregelen vereist die verder reiken dan die welke in Publikatie 83-02 zijn voorgeschreven voor diagnostisch onderzoek. Doordat het aantal patiënten aan wie een therapeutische hoeveelheid jodium-131 wordt toegediend in het afgelopen decen- nium sterk is toegenomen heeft zich de behoefte aan een regeling van de met deze behandeling samen- hangende stralingshygiënische problematiek duidelijker gemanifesteerd.

In de adviezen van de Gezondheidsraad 'Richtlijnen voor stralingsbeveiliging in ziekeninrichtingen en poli- klinieken' (1977) en 'Het voornemen een regeling te

(7)

treffen op grond van artikel 18 van de Wet Ziekenhuis- voorzieningen (Stb. 1971, 268) met betrekking tot isotopenlaboratoria' (1978) zijn enige aanwijzingen gegeven voor het therapeutisch gebruik van jodium-131.

Voor de praktische toepassing van deze aanwijzingen is er echter behoefte aan een meer gedetailleerde

uitwerking, teneinde tot een uniformering te komen van de voorzieningen en maatregelen bij jodium-131- therapie.

1.2 Metabolisme

Jodium-131 is een bèta en gamma-emitter waarvan de gammaconstante

r = 5,73 R m 2 of r = 0,212 R m 2

hTBq (1012Bq) h.Ci

De fysische halveringstijd is 8.05 dagen.

De ALI-waarde voor stochastische effecten bij ingestie is 4.106 becquerel (0,1 mCi).*

Na toediening van jodium-131 komt deze stof hetzij direct, hetzij indirect in het bloed terecht en wordt gedeeltelijk door het schildklierweefsel opgenomen.

Het percentage dat wordt opgenomen verschilt per patiënt en is onder andere afhankelijk van de

hoeveelheid schildklierweefsel dat aanwezig is en de mate waarin dit weefsel functioneert.

De niet opgenomen hoeveelheid wordt betrekkelijk snel, doorgaans reeds binnen 24 uur, doch in ieder geval binnen 2 a 3 dagen, hoofdzakelijk via de urine

; uitgescheiden. Dit wordt de snelle excretiecomponent j genoemd.

De behandeling van schildkliercarcinoompatiënten met radioactief jodium is er op gericht schildklierweefsel dat } niet operatief is verwijderd en eventuele metastases

door bestraling functioneel te elimineren.

, Aangezien er dus nog slechts resten schildklierweefsel aanwezig zijn, zal slechts een klein gedeelte van de

* ALI is Annual limit of intake.

Inname van eenmaal de ALI-waarde voor stochastische effecten geeft een volgdosis van 50 mSv (5000 mrem). Zie ICRP-26 en 30.

(8)

toegediende activiteit worden opgenomen. In de meeste gevallen zal al na 24 uur meer dan 90% van de

toegediende activiteit zijn uitgescheiden.

Gesteld kan worden dat binnen 48 uur het activiteits- niveau van jodium-131 bij een dergelijke patiënt vergelijkbaar zal zijn met dat van een hyperthyreoïdie- patiënt.

De dan nog aanwezige activiteit zal vervolgens enerzijds door radioactief verval verminderen en anderzijds door geleidelijke uitscheiding, het lichaam verlaten.

Volgens ICRP-30 wordt het door de schildklier opgeno- men jodium hieruit verwijderd met een biologische halveringstijd van 120 dagen. De verdwijning van het radioactief jodium uit de schildklier gebeurt dus met een effectieve halveringstijd van 7,54 dagen.

Dit wordt de langzame excretiecomponent genoemd.

1.3 Blootstellingswegen

Via patiënten aan wie radioactieve stoffen zijn

toegediend kunnen derden aan straling worden bloot- gesteld.

De wegen waarlangs deze blootstellingen kunnen plaatsvinden, zijn als volgt in te delen:

— Uitwendige bestraling van de in hun omgeving aan- wezige personen.

— Inwendige besmetting van derden door uitgeschei- den jodium-131, via direct contact.

— Inwendige besmetting van derden door het radio-

| actieve jodium dat met de excreta op het riool wordt I geloosd en via het oppervlaktewater in het drinkwater

terecht komt.

— Inwendige besmetting van derden via de as van het stoffelijk overschot indien de patiënt kort na toedie-

|: ning overlijdt en wordt gecremeerd.

1.4 Dosislimiet

Ter beperking van bovengenoemde blootstelling en de

!. daaraan verbonden risico's, moet een aantal voor- zieningen en maatregelen worden getroffen. Hierbij

(9)

gelden de stralingshygiënische uitgangspunten dat de stralingsbelasting zo laag moet zijn als redelijkerwijze mogelijk is (dit wordt het ALARA-principe genoemd) en dat in geen geval de dosislimieten mogen worden over- schreden.

De dosislimiet voor globale blootstelling bedraagt voor radiologische werkers 50 mSv (5000 mrem) per jaar en voor individuele leden van de bevolking 5 mSv

(500 mrem) per jaar.

Deze dosislimieten zijn niet van toepassing op de patiënt die in het kader van de behandeling bewust aan straling wordt blootgesteld.

(10)

2 Bouwkundige voorzieningen

2.1 Algemeen

De ziekenhuizen die jodium-131-therapie bedrijven dienen te beschikken over een radionucliden-

laboratorium dat is aangepast aan het werken met de voor deze therapie benodigde, het C-niveau overschrij- dende activiteiten en waarin op verantwoorde wijze het radiofarmacon bereid kan worden.

De eisen waaraan dit radionuclidenlaboratorium moet voldoen staan aangegeven in de door de Hoofd- inspectie voor de hygiëne van het milieu uitgegeven publikatie nr. 83-02. Hoewel in de therapiekamer, waar de toediening van het radiofarmacon plaatsvindt het risico van een besmetting door ongecontroleerde reacties (incontinentie, braken etc.) van de patiënt in principe groter is, worden de eisen die aan een radio- nuclidenlaboratorium worden gesteld toch niet volledig toepasbaar geacht voor de therapiekamer daar de situaties in een aantal opzichten niet geheel vergelijk- baar zijn. In een laboratorium is de gehele dag

personeel aanwezig en gedurende die tijd, zij het in geringe mate, aan straling blootgesteld. In de therapie- kamer daarentegen is het verplegend personeel

doorgaans slechts gedurende korte perioden aanwezig, terwijl door beperking van de bezoektijden de toegang voor derden gelimiteerd kan worden. Bovendien zal de noodzaak om patiënten een redelijk comfort te

garanderen bij de inrichting van een therapiekamer niet uit het oog mogen worden verloren. Bovenstaande overwegingen leiden er toe dat met inachtname van het ALARA-principe onderstaande richtlijnen worden

gegeven met betrekking tot de inrichting van een therapiekamer.

2.2 Situering

Bij de planning van een nieuw te bouwen afdeling voor jodium-131-therapie in een ziekenhuis, verdient het de voorkeur deze direct in de nabijheid van de patiënten- kamers voor radiotherapie met gesloten bronnen te projecteren, en wel om de volgende redenen.

— De wegens de stralingsafscherming vereiste

(11)

verzwaring van de constructie van wanden en vloeren kan om financieel-economische over- wegingen beter geconcentreerd op één vleugel worden uitgevoerd dan verspreid over verschillende lokaties.

— De verzorging van zowel radiotherapie-patiënten als jodiumtherapie-patiënten vereist hoog gekwalificeerd personeel dat bekend is met de aan straling en radioactiviteit verbonden risico's, en dat de stralings- hygiënische veiligheidsvoorschriften naleeft. Vanuit organisatorisch oogpunt is het af te raden dergelijk gespecialiseerd personeel over verschillende afdelingen te verspreiden.

— Bij een laag aanbod van jodium-131 -therapie- patiënten bestaat de mogelijkheid jodium-therapie- kamers tijdelijk voor de verpleging van andere radiotherapie-patiënten te bestemmen.

Verder dient de situering van de therapiekamer(s) zodanig te zijn dat de transportweg vanaf het radio- nuclidenlaboratorium, waar de bereiding en de radio- logische en farmaceutische controles van het radio- farmacon plaatsvinden, zo kort mogelijk is. Hoewel het om stralingshygiënische redenen de voorkeur zou verdienen wanneer het laboratorium zich naast of althans dichtbij en op dezelfde verdieping als de therapiekamer zou bevinden zal dit in de praktijk om verpleegtechnische redenen niet altijd te realiseren zijn.

Er zullen dus situaties voorkomen waarin laboratorium en therapiekamers op enige afstand c.q. op

verschillende verdiepingen zijn gelegen.

In dit geval zullen transporten van radioactieve stoffen plaatsvinden door de gangen van het ziekenhuis welke in de meeste gevallen ook voor het publiek toegankelijk zijn. De verpakking van de radioactieve preparaten moet derhalve deugdelijk zijn uitgevoerd (zie 3.2).

Bij nieuwbouw zou een directe verbinding tussen therapiekamer(s) en laboratorium door middel van bijvoorbeeld een speciaal goederenliftje kunnen worden overwogen.

10

(12)

2.3 Afscherming van de therapiekamer

Wanneer het jodium-131 in het lichaam van de patiënt is opgenomen is deze hierdoor zelf een stralingsbron geworden en dient rekening te worden gehouden met daaraan verbonden stralingsrisico's.

Dit heeft derhalve consequenties voor de dikte van de muren van de patiëntenverblijven, welke van zodanige dimensie moeten zijn dat personen die zich buiten het patiëntenverblijf bevinden niet een te hoge stralings- dosis ontvangen. Bij de berekening van de dikte van de afscherming moet worden uitgegaan van de voor individuele leden van de bevolking maximaal

toegestane stralingsdosis, van 5 mSv (500 mrem) per jaar, hetgeen overeenkomt met een dosis van 0,1 mSv (10 mrem) per week.

Dit betekent dat bij een bezettingsgraad van de neven- liggende ruimte van 100% (fb = 1) het exposietempo aan het buitenoppervlak van een dergelijke

therapieruimte niet meer mag bedragen dan 0,25 mR/h, ervan uitgaande dat de duur van de blootstelling aan de straling niet meer bedraagt dan 40 uur per week.

Bij een langere blootstellingsduur, bijv. in het geval van langdurig zieks patiënten dient in ieder geval de week- limiet van 0,1 mSv (10 mrem) gehandhaafd te worden.

Hierbij mag rekening worden gehouden met een vermindering van de sterkte van de stralingsbron door uitscheiding van het jodium.

Voor de factoren welke de bezettingsgraad van een bepaalde ruimte weergeven kan gebruik worden gemaakt van tabel 1, welke ontleend is aan het advies van de Gezondheidsraad 'Richtlijnen voor stralings- beveiliging in ziekeninrichtingen en poliklinieken'.

11

(13)

Tabel 1

Bezettingsgraad fb

Regelkamers, kantoorruimten, gangen en

wachtruimten groot genoeg voor de plaatsing van een bureau, donkere kamers, werkkamers, en

werkplaatsen, vertrekken voor verpleegsters,

zitkamers en recreatieruimten geregeld gebruikt door radiologische werkers, woonruimten, speelplaatsen, in gebruik zijnde ruimten in belendende percelen.

fb = 1/4

Gangen te nauw voor bureaus, sanitaire ruimten, zitkamers en recreatieruimten die niet geregeld door radiologische werkers worden gebruikt, ziekenzalen en -kamers, liften met bedieningspersoneel,

onbewaakte parkeerplaatsen.

fb = 1/16

Ruimten te klein voor verblijf, toiletten die niet regelmatig worden gebruikt door radiologische

werkers, trappehuizen, automatische liften, trottoirs en straten.

Bij een vereiste beperking van het exposietempo aan het oppervlak van de wand van de nevenliggende ruimte, tot 0,25 mR/h (fb = 1) en bij een veronderstelde toepassing van maximaal 2 gigabecquerel (50 mCi) respectievelijk 6 gigabecquerel (150 mCi) Jodium-131 moet de afscherming tenminste overeenkomen met de wanddikten, gegeven in tabel 2.

Wanneer de nevenliggende ruimte meer dan 8 uur per dag in gebruik is of wanneer de bezettingsgraad afwijkt van fb = 1 (zie tabel 1) dient hiervoor gecorrigeerd te worden.

12

(14)

2 gigabecquerel (50 mCi) Exposietempo zonder afscherming (mR/h) Afschermfactor Wanddikte (cm)

— lood

— beton

6 gigabecquerel (150 mCi) Exposietempo zonder afscherming (mR/h) Afschermfactor Wanddikte (cm)

— lood

— beton

1 11

0,02

2,1 26

1 32

0,008

3,1 32

2 2,7

0,09

1,0 16

2 8,0

0,03

1,9 23

afstand tot de 3 1,2

0,21

0,5 10 afstand tot de

3 3,5

0,07

1,2 18

bron (m) 4 0,7

0,36

0,3 7 bron (m)

4 2,0

0,13

0,7 13

5 0,4

0,63

- * ) - * ) 5

1,3

0,19

0,5 11

6 0,3

0,83

- * )*\

6 0,8

0,28

0,3 8

!

In deze gevallen zal een stenen muur voor voldoende afscherming kunnen zorgen.

(15)

Ook de toegangsdeur van de therapiekamer dient van afschermingsmateriaal te zijn voorzien. Indien dit bouw- kundige problemen geeft kan worden overwogen een betonnen muur te construeren die een stralings-

schaduw op de toegangsdeur werpt. In dit laatste geval mag de deur in de gebruikelijke materialen worden uitgevoerd.

2.4 Decontamineerbaarheid

Een therapiekamer zal in verband met de zeer reële kans op besmetting goed decontamineerbaar gemaakt dienen te worden door toepassing van gladde naadloze vloeren en wandbekleding tot minimaal 2 meter boven het vloeroppervlak en door het aanbrengen van holle plinten.

2.5 Ventilatie

Met de uitgeademde lucht, met transpiratievocht of door vervluchtiging van het radioactieve jodium onder

invloed van zuren of oxiderende stoffen welke bijvoor- beeld in chemische toiletreinigers voorkomen, kan een ongewenst luchtbesmettingsniveau worden opgebouwd.

Met het oog daarop moet het gebruik van chemische toiletreinigers worden ontraden en dient te worden gezorgd voor een goede ventilatie.

Het verdient de voorkeur de ventilatie van de therapiekamer door middel van afzuiging vanuit het toiletgedeelte te laten plaatsvinden, omdat op die plaats de besmettingsrisico's het grootst zijn. Er moet echter voor gewaakt worden het ventilatievoud zodanig op te voeren dat dit door de patiënt als hinderlijk wordt ervaren. Een luchtverversing van circa 3 x per uur is doorgaans toereikend. Het is niet noodzakelijk het afvoerkanaal van filters te voorzien.

2.6 Sanitaire voorzieningen

Teneinde te bereiken dat de hoeveelheid radioactiviteit die via de patiënt op het openbaar rioolstelsel wordt geloosd zo laag mogelijk blijft is het van belang de patiënt te hospitaliseren en gebruik te laten maken van de aan de therapiekamer verbonden en uitsluitend door

14

(16)

de patiënt te gebruiken sanitaire voorzieningen totdat aan de ontslagvoorwaarden (zie 3.9.4) is voldaan.

Deze sanitaire voorzieningen dienen zo mogelijk afgescheiden te zijn van het woon/eet/slaapgedeelte.

De inrichting moet zodanig zijn dat de patiënt zich grotendeels zelf kan verzorgen, teneinde de stralings- belasting voor het verplegend personeel te beperken.

Daartoe is een wasgelegenheid aanwezig in de vorm van een wastafel en eventueel een douche.

Het toilet moet aangesloten zijn op een tanksysteem van waaruit lozing op het riool pas plaatsvindt nadat de radioactiviteit in voldoende mate vervallen is. De lozings- limiet is 1,85 becquerel (50 picocurie) per ml en niet meer dan 18,5 megabecquerel (500 microcurie) per vier achtereenvolgende weken.

Het afvalwater van wastafel en douche mag direct op het riool worden geloosd. Het verdient echter aanbeve- ling gedurende het eerste etmaal maatregelen te nemen om eventuele onvoorziene besmettingen, bijvoorbeeld door braken van de patiënt, te kunnen ondervangen.

Deze maatregelen kunnen o.a. bestaan uit een tijdelijke aansluiting op het tanksysteem of uit het aanbrengen van een binnenbak in de wastafel.

In een aantal ziekenhuizen wordt er de voorkeur aan gegeven, in plaats van genoemde maatregelen te nemen, ook het afvalwater van wasbak en douche op l het tanksysteem aan te sluiten.

: in het aanhangsel is een eenvoudige grafische methode

; aangegeven om bij een gegeven patiëntenaanbod de I minimaal benodigde tankcapaciteit te berekenen.

j, Andere mogelijkheden, zoals bijvoorbeeld een i chemisch toilet dat niet op een tank is aangesloten, j dienen in die gevallen waar het voornemen bestaat ] therapeutische toedieningen voor het eerst in het f behandelschema op te nemen of waar het nieuwbouw j; betreft, verworpen te worden. Hoewel het mogelijk is

door adequate maatregelen en een strakke werk- discipline de stralingsbelasting en de kans op

besmetting van het personeel te beperken, verdient de aanwezigheid van een vaste tankaansluiting, die een

~ minimum aan handelingen vereist, verre de voorkeur

• boven manipulatie met radioactief besmette excreta.

; 15

(17)

2.6.1 Afscherming van de vervaltanks

De tanks die voor de opvang van met radioactief jodium besmette excreta worden gebruikt, vormen op hun beurt een bron van straling.

Op grond hiervan dient er voor te worden gezorgd dat ze niet voor het publiek toegankelijk zijn.

Voorts dient de afscherming van de ruimte waarin de tanks staan opgesteld, of de afzetting van het gecon- troleerde gebied zodanig te zijn dat, rekening houdend met realistische verblijfsfactoren, door personen buiten de tankruimte geen hogere stralingsdosis wordt

opgelopen dan 0,1 mSv (10 mrem) per week.

Binnen de tankruimte geldt eveneens als eis dat de stralingsniveaus op plaatsen waar werkzaamheden worden verricht zodanig zijn dat geen hogere stralings- dosis kan worden opgelopen dan 0,1 mSv (10 mrem) per week.

Hiertoe dient al bij het ontwerp van de tanks rekening te worden gehouden met de benodigde voorzieningen, waarbij wordt uitgegaan van relevante verblijfsfactoren.

2.7 Bergplaats ten behoeve van het personeel

Verspreiding van radioactiviteit buiten de therapiekamer kan geschieden door verplegend personeel na initiële besmetting van handen, kleding of schoeisel. Ter voor- koming hiervan dient, naast de normale hygiënische maatregelen die bij de verpleging gebruikelijk zijn, bovendien bij het betreden van de therapiekamer beschermende kleding te worden aangetrokken, welke bij het verlaten van de kamer hierin achterblijft.

Een bergplaats voor deze kleding moet zich bij voorkeur direct achter de toegangsdeur van de therapiekamer bevinden. Ook kan voor het wisselen van kleding gedacht worden aan een voorportaal of een sluis welke gesitueerd is bij de toegang tot een aantal therapie- kamers.

16

(18)

2.8 Bergplaats ten behoeve van de patiënt

Ten behoeve van het tijdelijk opbergen van mogelijk radioactief besmet linnengoed, serviesgoed of verpleeg- benodigdheden, dient een opbergfaciliteit in de therapie- kamer aanwezig te zijn. Bij ontslag van de patiënt moeten de goederen hieruit worden verwijderd en indien nodig nog enige tijd op een andere daarvoor geschikte plaats in het ziekenhuis worden bewaard (zie ook 3.5).

17

(19)

3 Organisatorische maatregelen

3.1 Deskundigheid

Voorzover het de strafingshygiënische aspecten van jodium-131-therapie betreft, berust de verantwoordelijk-

heid bij een stralingsdeskundige die minimaal deskundigheidsniveau III (c deskundige) dient te bezitten.

3.2 Transport van radioactief materiaal

Transport van de therapeutische hoeveelheid jodium-131 van het isotopenlaboratorium naar de

therapiekamer, en van lege ampullen, gebruikte injectie- spuiten, besmette kleding, beddegoed en serviesgoed in omgekeerde richting c.q. naar de bergplaats voor radioactieve afvalstoffen zal merendeels door de gangen plaatsvinden. Daarnaast zullen in die zieken- huizen die thans nog niet over een op tanks

aangesloten therapiekamer beschikken eveneens vervoer van met jodium-131 besmette excreta naar een vervalfaciliteit plaatsvinden.

Hierbij dient ernaar gestreefd te worden deze transport- wegen zo kort mogelijk te houden, waarbij tevens, zoveel mogelijk, de voor het publiek opengestelde gangen worden vermeden (zie 2.2).

Alle radioactieve stoffen en hiermee besmette

materialen worden vervoerd in speciaal voor dit doel be- stemde onbreekbare containers, of met behulp van een speciaal transportwagentje, teneinde het risico van een besmetting te beperken. De vaten of het wagentje moeten van afschermingsmateriaal zijn voorzien, zodanig dat het exposietempo op 10 cm van het oppervlak niet groter is dan 10 mR/h.

3.3 Toediening van de therapeutische dosis

De toediening van de therapeutische dosis dient in de therapiekamer plaats te vinden en kan zowel oraal (de zgn. therapeutische slok) als door middel van een intraveneuze injectie geschieden. Voor gebruik dient de verpakking op besmetting te worden gecontroleerd.

Zonodig kan nog een farmaceutische controle worden uitgevoerd.

Bij orale toediening is het jodium veelal als oplossing aanwezig.

18

(20)

Om te voorkomen dat besmettingen optreden door morsen of omstoten van de oplossing verdient het aanbeveling gebruik te maken van een systeem van slangetjes waardoor de oplossing wordt aangezogen.

Als bijkomend voordeel kan worden genoemd de

mogelijkheid om het flesje van afschermingsmateriaal te voorzien. Sinds enige tijd is jodium-131 voor orale toediening ook commercieel verkrijgbaar in capsulevorm, waardoor het besmettingsprobleem nagenoeg komt te vervallen, en met adequate afscherming kan worden volstaan.

Bij intraveneuze toediening moet de injectiespuit worden afgeschermd. De bewerkingen met het radiofarmacon ter bereiding van de 'therapeutische slok' of van de injectie zijn relatief eenvoudig (openen verpakking, dosiscalibratie).

3.4 Administratie

De onder 3.1 genoemde deskundige dient in een speciaal daarvoor bestemd register, met betrekking tot elke patiënt aantekening te houden van de datum van toediening, van de toegediende dosis en de datum van ontslag van de patiënt alsmede van het op de datum van ontslag op 50 cm afstand van de patiënt gemeten exposietempo, ongeacht de plaats van meting.

Verder dient aan de buitenzijde van de jodium-therapie- kamer, indien deze als zodanig in gebruik is, het waar- schuwingsteken voor radioactiviteit te zijn aangebracht, waarvan de uitvoering voldoet aan de normvoorschriften volgens NEN-3011.

3.5 Besmette kleding en beddegoed

Bij ontslag van een patiënt aan wie een therapeutische hoeveelheid jodium-131 is toegediend, moet het bedde- goed, de kleding en de door de patiënt gebruikte voorwerpen door de onder 3.1 genoemde deskundige op een eventuele radioactieve besmetting worden gecontroleerd. Wordt inderdaad een besmetting geconstateerd dan dienen de besmette goederen op een daarvoor geschikte plaats in het ziekenhuis te worden bewaard totdat de activiteit voldoende is vervallen.

19

(21)

Pas daarna kunnen de goederen weer aan de eigenaar worden teruggegeven.

3.6 Monitoring therapiekamers

Regelmatig, en in ieder geval wanneer vermoeden be- staat dat er gemorst is met jodium-131 en na gebruik dient controle op radioactieve besmetting van de therapiekamer en met name van het toiletgedeelte plaats te vinden. Deze controles en de decontaminatie van eventueel besmette oppervlakken zullen onder verantwoordelijkheid van de onder 3.1 genoemde deskundige moeten geschieden.

3.7 Bescherming van het verplegend personeel De risico's waaraan het verplegend personeel bij jodium-131-therapie wordt blootgesteld bestaan uit

uitwendige bestraling en een mogelijke in- en uitwendige besmetting.

De voornaamste voorwaarde waaraan moet worden voldaan om deze risico's te beperken, is te zorgen dat het personeel adequaat is geïnstrueerd.

Een korte opleiding betreffende de eigenschappen van ioniserende straling en de beginselen van stralings- hygiëne is sterk aan te bevelen, doch in ieder geval dienen schriftelijke instructies aanwezig te zijn.

Deze instructies zullen ten minste moeten bevatten aanwijzingen om de verblijftijd in de directe nabijheid van de patiënt zoveel mogelijk te beperken, maat- regelen die genomen moeten worden ter voorkoming van besmetting (dragen van beschermende kleding, schoeisel, handschoenen, etc.) alsook de te volgen procedure ter reductie van de gevolgen van een geconstateerde besmetting. Teneinde de ontvangen stralingsdosis te kunnen registreren dient het

verplegend personeel persoonlijke dosimeters te dragen en als radiologisch werker te worden aangemerkt.

Periodieke monitoring van de schildklier van personen die regelmatig in jodium-131-therapiekamers komen behoort een standaardprocedure te zijn.

Uit het bovenstaande moge volgen dat verpleging van jodium-131-therapiepatiënten dient plaats te vinden

20

(22)

door gekwalificeerd personeel voor wie een registratie van de stralingsdosis verplicht is gesteld.

3.8 Bezoekregeling

Er kan onderscheid gemaakt worden tussen hyper- thyreoïdie-patiënten en schildkliercarcinoompatiënten.

Voor beide gevallen wordt er vanuit gegaan dat er gedurende 1 uur per dag bezoek plaatsvindt, en dat de afstand tussen de bezoeker en de patiënt als volgt over de tijd is verdeeld:

70% van de tijd op 2 m afstand 20% van de tijd op 1 m afstand 10% van de tijd op 0,5 m afstand.

Met behulp van deze verblijfspercentages kan een afstandsfactor f worden verkregen welke kan worden gebruikt bij de berekening van de stralingsbelasting van een bezoeker.

f = °-

1

+ £L QJ_

= 0 8

(0,5)2 (1)2 (2)2

De stralingsbelasting van een bezoeker is

0,212 • 0,869 • 0,8 • A rem indien A wordt uitgedrukt in Ci en 5,73 • ° '8 6 9 • 0,8. A Sievert indien A wordt

100

uitgedrukt in terabecquerel hierin is

0,869 de omrekeningsfactor van R naar rem resp. R naar Sievert

A. de lichaamsactiviteit van de patiënt.

Bij een veronderstelde verpleegduur van 3 dagen in het ziekenhuis (zie punt 3.9) wordt door een bezoeker van een hyperthyreoïdie-patiënt die 0,8 gigabecquerel (20 mCi) jodium-131 toegediend heeft gekregen gedurende deze drie dagen een dosisequivalent van ca. 0,06 m Sievert (6 mrem) opgelopen. Bij deze benadering is rekening gehouden met de snelle excretiecomponent.

Bovengenoemde stralingsdosis wordt uitsluitend door uitwendige bestraling verkregen. Het risico van inwendige besmetting kan door adequate voorzorgen

21

(23)

(ventilatie van de ruimte, handen wassen, verbod tot gebruik van voor de patiënt bestemd toilet) praktisch worden uitgesloten.

Op grond van het bovenstaande mag wordbr; gecon- cludeerd dat beperkt bezoek aan hyperthyreoïdie- patiënten in het ziekenhuis zeker niet tot een onaanvaardbare stralingsbelasting zal leiden.

Wel dient het bezoek beperkt te blijven tot naaste verwanten, en dienen kinderen en zwangere vrouwen bij voorkeur niet te worden toegelaten.

De situatie is wezenlijk anders bij schildkliercarcinoom- patiënten. Na een veronderstelde toediening van 6 giga- becquerel (150 mCi) jodium-131 zou, bij aanname van dezelfde verblijfsfactoren als voor een hyperthyreoïdie- patiënt, een bezoeker op de eerste dag reeds een stralingsdosis van ca. 0,25 mSv (25 mrem) ontvangen.

Het uitscheidingspatroon van het radioactief jodium verschilt bovendien van dat van een hyperthyreoïdie- patiënt. (zie 1.2)

Gezien de vrij hoge activiteiten die worden toegepast en de daardoor reëler kans op een radioactieve besmetting alsmede het gegeven dat bestraling van derden sterk beperkt kan worden door een korte isolatieperiode in acht te nemen dient ernaar gestreefd te worden de hoge activiteitspiek van de eerste dagen te laten

passeren, voordat bezoek wordt toegelaten. Dit houdt in dat een schildkliercarcinoompatiënt pas vanaf de derde dag bezoek mag ontvangen van naaste verwanten, echter weer met uitzondering van kinderen en zwangere vrouwen. Regelingen waarbij bezoekers reeds op de dag van toediening doch gedurende een kortere periode worden toegelaten moeten wegens het

ontbreken van effectieve controlemogelijkheden als niet adequaat worden gekwalificeerd.

Indien de beschreven procedure strikt wordt nageleefd, en bezoek pas op de derde dag wordt toegelaten, kan de stralingsbelasting voor bezoekers beperkt blijven tot ca. 60 - 150 /iSv ( 6 - 1 5 mrem), afhankelijk van de verpleegduur voor deze categorie patiënten.

22

(24)

3.9 Ontslag van met jodium-131 behandelde patiënten Het tijdstip van ontslag uit het ziekenhuis of naar een niet gecontroleerde afdeling elders in het ziekenhuis, dient zodanig te worden vastgesteld dat derden geen onaanvaardbaar hoge stralingsdosis zullen ontvangen ten gevolge van de aanwezigheid van jodium-131 in het lichaam van de patiënt.

Wanneer het ALARA-principe wordt toegepast bij het vaststellen van het tijdstip van ontslag, dient een afweging te worden gemaakt van enerzijds de dosis- reductie voor derden die kan worden bereikt door de patiënt langer te isoleren dan overeenkomstig de dosis- limiet van 5 mSv (500 mrem) per jaar noodzakelijk is, en anderzijds de economische consequenties en de

mentale belasting van de patiënt, die uit een langere isolatie voortvloeien.

Door de patiënt te isoleren tot de snelle excretieperiode waarin meer dan 50% van de lichaamsactiviteit per 24 uur wordt uitgescheiden is gepasseerd, kan een aanzienlijke dosisreductie voor derden worden bereikt.

De hiermee gepaard gaande vrij korte isolatieperiode is i ook uit oogpunt van patiëntenbelang acceptabel.

• Wanneer deze periode is gepasseerd en het jodium-131 j met een effectieve halveringstijd van 7,54 dagen uit het i; lichaam van de patiënt verdwijnt, wordt per extra dag

\ die de patiënt in de therapiekamer moet blijven nog

| slechts een marginale dosisreductie voor derden j< bereikt.

[ Tegen de achtergrond van een maximaal toelaatbare

| stralingsdosis van 5 mSv (500 mrem) per jaar voor een i individueel lid van de bevolking kan een ontslaggrens I worden bepaald waarbij zowel de stralingsbelasting van

; derden door inwendige besmetting als door uitwendige ' bestraling in beschouwing wordt genomen.

3.9.1 Uitwendige bestraling

De huisgenoten van de patiënt en in het bijzonder diens partner, zullen het meest blootstaan aan uitwendige bestraling door het jodium-131, dat in het lichaam van de patiënt aanwezig is.

23

(25)

Wanneer met betrekking tot de gemiddelde afstand tussen patiënt en partner van de zelfde aannamen wordt uitgegaan als genoemd onder 3.8 kan de daar berekende factor f = 0,8 worden gebruikt bij de berekening van de ontslaggrens.

Het dosisequivalent vanaf het moment van ontslag totdat het jodium-131 volledig is vervallen wordt weergegeven door de volgende formule

H = A • 5,73 - 181 • 0,8 • 0,869 S j e v e r t

0,693 • 100

of H = A • 0,212 • 181 - 0,8 • 0,869 r e m

0,693 hierin is:

181 = effectieve halveringstijd in uren (181 uur).

A = Testactiviteit in lichaam van de patiënt in terabecquerel resp. Ci.

Daar H maximaal de waarde 0,005 Sievert resp.

0,5 rem mag aannemen, kan worden berekend dat hieraan is voldaan wanneer de Testactiviteit in het lichaam van de patiënt op het moment van ontslag niet meer bedraagt dan afgerond 400 megabecquerel (10mCi).

3.9.2 Inwendige besmetting

Met behulp van ALI-waarden (voor ingestie) voor stochastische effecten is het mogelijk de stralingsdosis te berekenen die het gevolg kan zijn van een inwendige besmetting. Uiteraard mogen de dosislimieten voor niet- stochastische effecten evenmin worden overschreden.

Uit de hier volgende risicoanalyse blijkt echter dat overschrijding van de hiervoor geldende drempeldosis vrijwel kan worden uitgesloten. In het navolgende wordt van de veronderstelling uitgegaan dat besmetting via de urine van de patiënt de belangrijkste bijdrage aan een mogelijke inwendige besmetting zal leveren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een dergelijke besmetting wel een zeer onhygiënisch gedrag impliceert.

Wanneer uitgaande van een urineproduktie van 1,5 I

24

(26)

per etmaal, aangenomen wordt dat hiervan 1 % wordt gemorst en dat daarvan 1 % door ingestie door huis- genoten wordt opgenomen, dan komt dit overeen met een contaminatie van 1 • 10~4 van de hoeveelheid uitgescheiden radioactiviteit.

De activiteit welke op het moment van ontslag in het lichaam van de patiënt aanwezig is verdwijnt hieruit zowel door fysisch verval als door uitscheiding (biologisch verval). De totale hoeveelheid zal binnen een jaar na toediening verdwenen zijn. De hoeveelheid A welke in de urine terecht komt kan worden berekend met de formule

A = Ao T e f f- T biol.

hierin is Ao de activiteit welke op het moment van ontslag in het lichaam van de patiënt aanwezig was.

Wanneer een ontslaggrens van 400 megabecquerel (10 mCi) zou worden aangehoudan zou door

uitscheiding in de urine komen 400 • 7 > 5 4 = 25 megabecquerel of

120

10 • _ L § i _ = 0,6 mCi 120

waarvan volgens bovenstaand besmettingsscenario een fractie van 1 • 10~4 een besmetting zou kunnen

veroorzaken. Besmetting met een hoeveelheid

radioactiviteit gelijk aan eenmaal de ALI-waarde levert een volgdosis op van 50 mSv (5000 mrem).

Bovengenoemde besmetting zou dus een stralingdosis van 30 pSv (3 mrem) tot gevolg hebben.

Dit is 0,6% van de maximaal toegestane dosis voor een individueel lid van de bevolking.

Hieruit blijkt dat het risico van inwendige besmetting geen factor van betekenis is bij de vaststelling van een ontslagcriterium.

25

(27)

3.9.3 Lozing bij de patiënt thuis

De radioactieve stoffen welke via de uitscheidings- produkten van de patiënt worden geloosd op het riool, komen via het rioleringsstelsel in het oppervlaktewater.

Dit oppervlaktewater wordt mogelijk gebruikt voor de bereiding van drinkwater, waarbij het tijdsverloop tussen lozing en de consumptie van drinkwater op minimaal 50 dagen gesteld kan worden. In deze 50 dagen is de activiteit vervallen tot 1/76 van de geloosde activiteit. Daar het debiet van de diverse hoofdwater- lopen in de orde van grootte van 1 • 1010 m3 per jaar ligt, vindt tevens verdunning plaats met een factor 1010. Bij een drinkwaterverbruik van 0,8 m3 per persoon per jaar en een totaal aantal therapeutische patiënten van 1100 per jaar*, die ieder 20 megabecquerel (0,5 mCi) via de urine op het openbaar riool lozen zal maximaal 0,02 becquerel (6,4-10~13 Ci) door een individueel lid van de bevolking worden geconsumeerd, zodat de stralingsdosis ten gevolge van deze lozing zal zijn 3-10-1 0Sv(3-10-5mrem), dit is 6-1O"6°/o van de voor een individueel lid van de bevolking toegestane dosis.

3.9.4 Samenvatting

Uitgaande van het ALARA-principe en de dosislimiet van 5 m Sievert (500 mrem) voor een individueel lid van de bevolking kan voor patiënten aan wie meer dan 40 MBq (1 mCi) jodium-131 is toegediend de volgende ontslagnorm worden opgesteld.

1) De snelle excretieperiode waarin per 24 uur meer dan 50% van de lichaamsactiviteit wordt

uitgescheiden dient te zijn gepasseerd.

2) De Testactiviteit in het lichaam van de patiënt mag op het moment van ontslag niet meer bedragen dan 400 megabecquerel (10 mCi). Welke door uitwendige meting van de patiënt kan worden bepaald.

Bij ontslag van een patiënt uit het ziekenhuis zal het van belang zijn hem een instructie te geven waarin op de risico's van bestraling en contaminatie door

* Rapport inzake de gehouden enquête betreffende isotopen- laboratoria ten behoeve van ziekenhuizen over het jaar 1978, Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid, 1980.

26

(28)

jodium-131 wordt gewezen en duidelijk wordt aangegeven hoe hij - en zijn omgeving - dient te handelen speciaal indien het geval zich voordoet dat de echtgenote van de patiënt in verwachting is.

3.10 Overlijden van patiënt die behandeld is met jodium-131

Hoewel aan terminale patiënten geen therapeutische hoeveelheid jodium-131 zal worden toegediend is het niet geheel uit te sluiten dat een patiënt komt te

overlijden voordat de radioactiviteit in belangrijke mate is vervallen.

1 Bij de behandeling van stoffelijke overschotten van deze patiënten kan in het algemeen worden volstaan

••. met dezelfde voorzorgen welke bij de verzorging van een patiënt in acht worden genomen.

Voor bijzondere handelingen zoals obductie of balseming van een met jodium-131 besmet stoffelijk overschot kunnen geen gedetailleerde richtlijnen : worden gegeven. Wel is overleg met de stralings-

beschermingsdeskundige geboden in verband met het opvangen van mogelijk radioactief besmette

' lichaamsvloeistoffen en de decontaminatie van gebruikt

\ instrumentarium.

i

Begraving of crematie van kort na een therapeutische l toediening van jodium-131 overleden personen levert

gezien het incidentele karakter en de korte halverings-

| tijd van jodium-131 geen gevaar op voor de volks- gezondheid en het milieu.

i Crematie houdt evenmin gevaar in voor het crematorium-

; personeel.

; Geschat wordt dat bij crematie van een stoffelijk over- schot van een patiënt waaraan 4 gigabecquerel (100 mCi) jodium-131 is toegediend niet meer dan 6 kilobecquerel (0,15 /iCi) door inhalatie van radioactief besmette stof in het lichaam van een operateur van een crematieoven zal worden opgenomen.*

* Zie bijlage V van Advies van de Gezondheidsraad inzake richtlijnen voor stralingsbeveiliging in ziekeninrichtingen en poliklinieken.

27

(29)

Inhalatie van 6 kilobecquerel (0,15 ^Ci) jodium-131 zal een stralingsdosis tengevolge hebben van 46 ^ Sievert (4,6 mrem) hetgeen minder is dan 1 % van de maximaal toelaatbare dosis voor een individueel lid van de

bevolking.

Op grond van het bovenstaande kan worden geconclu- deerd dat uit stralingshygiënisch oogpunt er geen bezwaar is tegen begraving of crematie van het stoffelijk overschot van een patiënt aan wie een therapeutische hoeveelheid jodium-131 is toegediend.

In verband met het ALARA-principe is er enige voorkeur voor begraven van het stoffelijk overschot.

28

(30)

Aanhangsel

Vervaltanks bij jodium-131-therapie Uitgangspunten

Bij de vaststelling van de minimaal benodigde tankcapaciteit is een aantal factoren van belang.

Te weten:

1. Patiëntenaanbod

Het benodigde tankvolume is evenredig met het aantal patiënten dat per week van de verpleeg- faciliteit gebruik maakt.

2. Opnameduur

Het aantal dagen dat de patiënt in de therapiekamer verblijft is van invloed op de hoeveelheid afvalwater dat per patiënt geproduceerd wordt.

In de berekeningen is uitgegaan van een vaste opnametijd van drie dagen voor zowel

carcinoompatiënten als hyperthyreoïdie-patiënten.

3. Waterverbruik

Indien, zoals onder 2.6 is beschreven, maatregelen worden genomen om lozingen van radioactief jodium via het waswater te voorkomen en uitsluitend het toilet op het tanksysteem is aangesloten, is het mogelijk de lozing op het tanksysteem te beperken tot 50 I per patiënt per etmaal. Wanneer het was- water eveneens in de tanks wordt opgevangen moet worden gerekend op een waterverbruik van 100 I per patiënt per etmaal.

Bij deze 100 I is niet voorzien in douchegebruik.

Wanneer gelimiteerd douchegebruik is toegestaan, is een waterverbruik van 150 l/etmaal aan te nemen.

4. Toegediende activiteit

De hoeveelheid jodium-131 die aan de patiënten wordt toegediend loopt, afhankelijk van de ingestelde therapie, sterk uiteen.

Voor de berekening van de benodigde tankinhoud kan worden uitgegaan van de activiteit die gemiddeld per patiënt wordt toegediend. Bij de navolgende

29

(31)

berekening is aangenomen dat de toegediende activiteit volledig via waswater en toilet in de verval- tanks wordt geloosd. Deze benadering leidt tot een geringe overschatting van de benodigde tank- capaciteit.

5. Lozingsnormen

De inhoud van een opvangtank mag geloosd worden wanneer de daarin aanwezige activiteit niet meer bedraagt dan 1,85 becquerel per ml. De totale hoeveelheid die geloosd wordt mag niet meer bedragen dan 18,5 megabecquerel per vier achter- eenvolgende weken.

Deze combinatie van voorwaarden leidt er toe dat installatie van tanks met een grotere inhoud dan 10m3 weinig zinvol is. In de verdere berekeningen is een tankvolume van 10m3 dan ook als maximum beschouwd.

6. Aantal tanks

Wanneer een tank vol is dient deze te worden afge- sloten en moet een volgende tank in gebruik worden genomen. De eerste tank mag pas worden geloosd wanneer de inhoud ervan zodanig is vervallen dat aan de lozingsnorm kan worden voldaan.

De capaciteit van de nog ledige tank(s) moet

voldoende zijn om de vervaltijd van de eerste tank te overbruggen.

Noemen we de tijd waarin een tank vol raakt t1; de vervaltijd van een volle tank t2 en het aantal

benodigde tanks nt dan bestaat de volgende relatie:

1) nt = A±JL.

t 7. Gebruikte formules

De activiteit die in een volle tank wordt aangetroffen, wordt bepaald door de toevoer van activiteit en door het fysisch verval.

De toevoer P kan worden uitgedrukt in de activiteit die gemiddeld per patiënt per week wordt toegediend en uiteindelijk op het tanksysteem wordt geloosd.

30

(32)

De activiteit q^ in een vol tankvolume is dan:

2) q, = -P ( 1 - e -A'i)

A

De inhoud van deze volle tank waarvan het volume gelijkgesteld wordt aan V m3 mag op het riool worden geloosd zodra de daarin aanwezige activiteit zodanig is vervallen dat de restactiviteit q2 gelijk is aan 1,85 V megabecquerel

tussen q2 en q1 bestaat de volgende relatie l

3) q2 = q: e ~At2

' Invulling van formule 2 in formule 3 geeft de volgende relatie

4) q2 = -P- (I - e~Ati)e-M2

I X

Wordt per patiënt een tankvolume van \^ m3

i gereserveerd en per patiënt een waterverbruik van j 100 I per etmaal voorzien dan kan bij een patiënten- i aanbod van n patiënten per week q2, t, en t2 uit ' worden gedrukt in waarden van V-,:

* q2 = 1,85 V1

[ t, -

10

V,

I t

2

= ( n

t

- 1 ) J 2 - V ,

ö

• \

i Ingevuld in formule 4 geeft dit het volgende verband

1,85 V, = P

31

(33)

In P = 0,108 + In V, + 0,602 (n, - 1) - £ - V, - In ( 1 - e~a 6 0 2 ~T V'

In bijlage 1 is voor een aantal waarden van P de bij- behorende waarde van V^ in tabelvorm weer-

gegeven. Op analoge wijze kan de formule worden uitgewerkt voor een waterverbruik dat afwijkt van hetgeen in bovengenoemd voorbeeld is

aangenomen.

In bijlagen 2 t/m 5 is het grafisch verband

weergegeven tussen \/1 en P voor een waterverbruik van resp. 150, 100 en 50 I per etmaal, bij gebruik van 2, 3, 4 of 5 tanks van gelijk volume.

8. Gebruik van grafieken

Aan de hand van onderstaand voorbeeld kan het gebruik van de grafieken gedemonstreerd worden.

In een bepaald ziekenhuis worden per week 2 patiën- ten behandeld met 500 megabecquerel J-131 en

1 patiënt met 5000 megabecquerel.

P is dus: (2 x 500) + (1 x 5000) = 2000 megabecquerel

Bij gebruik van 2 tanks is, wanneer een water- verbruik van 100 I per etmaal is toegestaan, per patiënt minimaal een tankvolume V, van 3,14 m3

nodig.

Voor deze 3 patiënten zijn dus minimaal 2 tanks van 9,42 m3 nodig.

Bij installatie van 3 tanks zouden deze elk minimaal een inhoud van 3 x 1,74 m3 = 5,22 m3 moeten hebben.

32!

(34)

CO

co Verband tussen V, en P bij gebruik van nt tanks van gelijk volume bij waterverbruik van 100 l/etmaal.

n, = 2 V, m3

2 2,5 3 3,5 4

P mega- becquerel

120 420 1380 4400 13650

nt = 3 V! m3

1,0 1,3 1,6 2,0 2,5

P mega- becquerel

70 300 1150 6900 63400

nt = 4 V, m3

0,8 1,0 1,2 1,4 1,6

P mega- becquerel

140 530 2000 7600 28300

nt = 5 V, m3

0,5 0,7 0,9 1,0 1,1

P mega- becquerel

50 285 1650 3950 9400

(D

(35)

c to

Q.

rt

II

>

t

1

4.e-

2.e-

1.&

Bijlage 2

32

^ ^

O2

2 Tanks

2

/

3 I

—y-

I

^-~

2

4

-—-

-i-

~r

t_

i

4 5 6

/

. . . . .

- - -

5 7

/

ft B

—- 9

n i O3

O3

— -

. . _ -

— -

)1

1

150 I

n i

• \

i i

1

-

|

|i '

5 t

e

/

9

's*

1 1 1

100 1

501

3

i

4...

ó

— -

5 7

1 8

;

- -

9

IC

•-

9 1 5

p _ megabecquerel per week aantal patiënten per week

bq verdeeld 1-10' Eenhmd 90 mm Y-as verdeeld in r

34 35

(36)

2

lai

m

Bijlage 3

i r"

- o -

rs

O

CO r-

-O

j

j I

i

4-

1 i—

I •

! ' "

I

...

« —

\

\

\

\

1 . « ••,

' " 1 "

: - -

; 1

• t i i • ' "

i 1 •.•

! •' •

i 1

i

O c en c

• : - i

:

\

T r

Ai

:

~A[ {•

\

••

• . :

I:.--

> CO

\ i exi <

; • :

•• i ..

J 1001

\ J

I.

—-,—j

\

\

\

\

\

\ : :

\ i !

i \

•; \

; \ ,

i- cij c V W C

V-

\

\

1

\

\

v_ A-

\ \

D 0

\

0 1

\

-1 501

H

zh

i

• \

: 1 1

i • • "

pz

: #

r fV C

ó/ E l

- o

*"

—r^

—o

IN

%

, o

CM

"o

1>

-4

: I

i

u = l

\

o - , n

TT

CM O

ee

OO

b 3

1

X

C O

Nu 17r weef

Q .

O

é

a

ïr wee

S.

nter

=a>

S

antal

10

t

C O

(37)

Bijlage 4 4 Tanks

atiënt

o.

II

>

2.0- 1.9- 1.8- 1.7- 1.6- 1.5- 1.4- 1.3- 1.2- 1.1-

1 n

0.9- 0.8- 0.7- n e_

0.5- 0 4- I

2

i

]|

I

i

^ ^

o2

J

-

• • • •

I

TTT*

1

4

-

r"

i

>"—

~s>

(—

4 6

5 7

6 8 9

...^

103

-

^ ^ - ^ . , . . . . .

I

i

1

o3

— -

. . . . .

_

_ .

t

1

b

.—

_

_ .

! 1 1

e

.—

9 1i

...

-

150 1

1OOTJ

i

j

-50T

-

i

j

>

-—

i

5

- -

i

i 6

_

-_-

_ „ megabecquerel per week NU i? x.a, ,„,, .„d^id u o ' E . , ^ 90 „,

aantal patiënten per week

7

. _ 8

- 9

...

_..

i IC

...

...

1 -

38 39

(38)

1

1(

1.5

4 A

1.3- 1.2

1.1

1.0

0 9 I0.&

n 7

!n c

A C

atient

n yi Q .

i

o.a

ii i- n o

>

f

n i_

ïijlage 5

j2

5 Tar

.i

^ —

ks

4

-

i

—j-

l

• i -

6

J

-

b 8 t

7 n 103

— -

. . . . i .-.

-.

I .

-r~~

i

' O3

I

i

— - -

- _ -

_ .

3 <

1

-

1 34

150 i

1001

_^ _. . 501 !

34

r

— ; —

— ! —

!-

._.

...--...

...

t

i

. . . . E

c

! •

? 1

P

-

^ p _ megabecquerel per week aantal patiënten per week

...f j . ,..|d 1 10 Eenh^.1 9 0 mm Y ,

40 41

(39)

Produktie en distributie:

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer Centrale Directie Voorlichting

en Externe Betrekkingen Van Alkemadelaan 85 2597 AC Den Haag

VROM 85471/6-85 5207/78

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

 Procedure van de counselling sessie met de patiënt en/of mantelzorger.  Transfer

Een optie is dat er tussen twee ribben door een drain (dunne slang) in de pleuraholte wordt gebracht (onder lokale verdoving) om de lucht die opgehoopt zit tussen de vliezen weg

Als u eerder klachten heeft, zoals toenemende pijn of koorts, kunt u tijdens kantoortijden contact opnemen met het Franciscus Obesitas Centrum.. Buiten deze tijden adviseren wij

Als u na het lezen van deze folder nog vragen heeft, kunt u contact opnemen met de verpleegafdeling

Wanneer u na uw ziekenhuisopname niet direct naar huis kunt en medische en verpleegkundige nazorg nodig heeft, dan wordt deze zorg geregeld door de transferverpleegkundigen

Ter voorbereiding op de behandeling is een licht ontbijt toegestaan, sommige medicatie dient in overleg met de behandelend arts gestaakt te worden. Tevens zijn er leefregels voor

Na vier weken mag u weer starten met sporten, maar bij alles geldt het advies te luisteren naar wat uw lichaam zelf als grens

Daarom moet u direct lichamelijk contact beperken en zoveel mogelijk afstand tot kleine kinderen bewaren. Neem kinderen dus niet te lang op schoot en laat ze zoveel mogelijk door