• No results found

Ontslag van met jodium-131 behandelde patiënten Het tijdstip van ontslag uit het ziekenhuis of naar een

In document Jodium therapie (pagina 24-28)

niet gecontroleerde afdeling elders in het ziekenhuis, dient zodanig te worden vastgesteld dat derden geen onaanvaardbaar hoge stralingsdosis zullen ontvangen ten gevolge van de aanwezigheid van jodium-131 in het lichaam van de patiënt.

Wanneer het ALARA-principe wordt toegepast bij het vaststellen van het tijdstip van ontslag, dient een afweging te worden gemaakt van enerzijds de dosis-reductie voor derden die kan worden bereikt door de patiënt langer te isoleren dan overeenkomstig de dosis-limiet van 5 mSv (500 mrem) per jaar noodzakelijk is, en anderzijds de economische consequenties en de

mentale belasting van de patiënt, die uit een langere isolatie voortvloeien.

Door de patiënt te isoleren tot de snelle excretieperiode waarin meer dan 50% van de lichaamsactiviteit per 24 uur wordt uitgescheiden is gepasseerd, kan een aanzienlijke dosisreductie voor derden worden bereikt.

De hiermee gepaard gaande vrij korte isolatieperiode is i ook uit oogpunt van patiëntenbelang acceptabel.

• Wanneer deze periode is gepasseerd en het jodium-131 j met een effectieve halveringstijd van 7,54 dagen uit het i; lichaam van de patiënt verdwijnt, wordt per extra dag

\ die de patiënt in de therapiekamer moet blijven nog

| slechts een marginale dosisreductie voor derden j< bereikt.

[ Tegen de achtergrond van een maximaal toelaatbare

| stralingsdosis van 5 mSv (500 mrem) per jaar voor een i individueel lid van de bevolking kan een ontslaggrens I worden bepaald waarbij zowel de stralingsbelasting van

; derden door inwendige besmetting als door uitwendige ' bestraling in beschouwing wordt genomen.

3.9.1 Uitwendige bestraling

De huisgenoten van de patiënt en in het bijzonder diens partner, zullen het meest blootstaan aan uitwendige bestraling door het jodium-131, dat in het lichaam van de patiënt aanwezig is.

23

Wanneer met betrekking tot de gemiddelde afstand tussen patiënt en partner van de zelfde aannamen wordt uitgegaan als genoemd onder 3.8 kan de daar berekende factor f = 0,8 worden gebruikt bij de berekening van de ontslaggrens.

Het dosisequivalent vanaf het moment van ontslag totdat het jodium-131 volledig is vervallen wordt weergegeven door de volgende formule

H = A • 5,73 - 181 • 0,8 • 0,869 S j e v e r t

0,693 • 100

of H = A • 0,212 • 181 - 0,8 • 0,869 r e m

0,693 hierin is:

181 = effectieve halveringstijd in uren (181 uur).

A = Testactiviteit in lichaam van de patiënt in terabecquerel resp. Ci.

Daar H maximaal de waarde 0,005 Sievert resp.

0,5 rem mag aannemen, kan worden berekend dat hieraan is voldaan wanneer de Testactiviteit in het lichaam van de patiënt op het moment van ontslag niet meer bedraagt dan afgerond 400 megabecquerel (10mCi).

3.9.2 Inwendige besmetting

Met behulp van ALI-waarden (voor ingestie) voor stochastische effecten is het mogelijk de stralingsdosis te berekenen die het gevolg kan zijn van een inwendige besmetting. Uiteraard mogen de dosislimieten voor niet-stochastische effecten evenmin worden overschreden.

Uit de hier volgende risicoanalyse blijkt echter dat overschrijding van de hiervoor geldende drempeldosis vrijwel kan worden uitgesloten. In het navolgende wordt van de veronderstelling uitgegaan dat besmetting via de urine van de patiënt de belangrijkste bijdrage aan een mogelijke inwendige besmetting zal leveren. Hierbij dient te worden opgemerkt dat een dergelijke besmetting wel een zeer onhygiënisch gedrag impliceert.

Wanneer uitgaande van een urineproduktie van 1,5 I

24

per etmaal, aangenomen wordt dat hiervan 1 % wordt gemorst en dat daarvan 1 % door ingestie door huis-genoten wordt opgenomen, dan komt dit overeen met een contaminatie van 1 • 10~4 van de hoeveelheid uitgescheiden radioactiviteit.

De activiteit welke op het moment van ontslag in het lichaam van de patiënt aanwezig is verdwijnt hieruit zowel door fysisch verval als door uitscheiding (biologisch verval). De totale hoeveelheid zal binnen een jaar na toediening verdwenen zijn. De hoeveelheid A welke in de urine terecht komt kan worden berekend met de formule

A = Ao T e f f -T biol.

hierin is Ao de activiteit welke op het moment van ontslag in het lichaam van de patiënt aanwezig was.

Wanneer een ontslaggrens van 400 megabecquerel (10 mCi) zou worden aangehoudan zou door

uitscheiding in de urine komen 400 • 7 > 5 4 = 25 megabecquerel of

120

10 • _ L § i _ = 0,6 mCi 120

waarvan volgens bovenstaand besmettingsscenario een fractie van 1 • 10~4 een besmetting zou kunnen

veroorzaken. Besmetting met een hoeveelheid

radioactiviteit gelijk aan eenmaal de ALI-waarde levert een volgdosis op van 50 mSv (5000 mrem).

Bovengenoemde besmetting zou dus een stralingdosis van 30 pSv (3 mrem) tot gevolg hebben.

Dit is 0,6% van de maximaal toegestane dosis voor een individueel lid van de bevolking.

Hieruit blijkt dat het risico van inwendige besmetting geen factor van betekenis is bij de vaststelling van een ontslagcriterium.

25

3.9.3 Lozing bij de patiënt thuis

De radioactieve stoffen welke via de uitscheidings-produkten van de patiënt worden geloosd op het riool, komen via het rioleringsstelsel in het oppervlaktewater.

Dit oppervlaktewater wordt mogelijk gebruikt voor de bereiding van drinkwater, waarbij het tijdsverloop tussen lozing en de consumptie van drinkwater op minimaal 50 dagen gesteld kan worden. In deze 50 dagen is de activiteit vervallen tot 1/76 van de geloosde activiteit. Daar het debiet van de diverse hoofdwater-lopen in de orde van grootte van 1 • 1010 m3 per jaar ligt, vindt tevens verdunning plaats met een factor 1010. Bij een drinkwaterverbruik van 0,8 m3 per persoon per jaar en een totaal aantal therapeutische patiënten van 1100 per jaar*, die ieder 20 megabecquerel (0,5 mCi) via de urine op het openbaar riool lozen zal maximaal 0,02 becquerel (6,4-10~13 Ci) door een individueel lid van de bevolking worden geconsumeerd, zodat de stralingsdosis ten gevolge van deze lozing zal zijn 3-10-1 0Sv(3-10-5mrem), dit is 6-1O"6°/o van de voor een individueel lid van de bevolking toegestane dosis.

3.9.4 Samenvatting

Uitgaande van het ALARA-principe en de dosislimiet van 5 m Sievert (500 mrem) voor een individueel lid van de bevolking kan voor patiënten aan wie meer dan 40 MBq (1 mCi) jodium-131 is toegediend de volgende ontslagnorm worden opgesteld.

1) De snelle excretieperiode waarin per 24 uur meer dan 50% van de lichaamsactiviteit wordt

uitgescheiden dient te zijn gepasseerd.

2) De Testactiviteit in het lichaam van de patiënt mag op het moment van ontslag niet meer bedragen dan 400 megabecquerel (10 mCi). Welke door uitwendige meting van de patiënt kan worden bepaald.

Bij ontslag van een patiënt uit het ziekenhuis zal het van belang zijn hem een instructie te geven waarin op de risico's van bestraling en contaminatie door

* Rapport inzake de gehouden enquête betreffende isotopen-laboratoria ten behoeve van ziekenhuizen over het jaar 1978, Geneeskundige Hoofdinspectie van de Volksgezondheid, 1980.

26

In document Jodium therapie (pagina 24-28)