• No results found

VLAAMSE COMMISSIE ONROEREND ERFGOED

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "VLAAMSE COMMISSIE ONROEREND ERFGOED"

Copied!
8
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

VLAAMSE COMMISSIE ONROEREND ERFGOED

ADVIES VCOE 2015|052 VAN 12 OKTOBER 2015

OVER DE DEFINITIEVE BESCHERMING ALS STADSSGEZICHT VAN DE STADSVESTEN TE BRUGGE, NAAR AANLEIDING VAN DE ADVIESVRAAG VAN MINISTER GEERT BOURGEOIS VAN 10 SEPTEMBER 2015

De Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed, rechtsgeldig samengesteld, brengt op 12 oktober 2015 volgend advies uit:

1. Situering adviesvraag. De VCOE ontving op 10 september 2015 een adviesvraag van Geert Bourgeois, minister-president van de Vlaamse Regering en minister van Buitenlands Beleid en Onroerend Erfgoed over de bescherming als stadsgezicht van de stadsvesten te Brugge.

De VCOE vindt het positief dat een uitgebreid dossier voor advies werd voorgelegd aan de commissie. De commissie spreekt zich in voorliggend advies uit over volgende documenten die de commissie ontving in het kader van de adviesvraag over de definitieve bescherming als stadsgezicht van de stadsvesten te Brugge: (a) het ministerieel besluit tot bescherming, (b) het verslag van de behandeling door het agentschap onroerend erfgoed van de uitgebrachte adviezen en de ingediende bezwaren in het kader van het openbaar onderzoek en (c) het beschermingsvoorstel.

Voorafgaand formuleert de commissie een algemene bemerking bij het voorliggend beschermingsdossier. Vervolgens gaat de commissie in op de erfgoedwaarden (par. 3), het beschermingsbesluit (par. 4 en par. 5) en de afbakening (par. 6), het beschermingsvoorstel (par. 7), de beheersdoelstellingen (par. 8) en het openbaar onderzoek (par. 9).

2. Algemene bemerking: De commissie vindt het positief dat Vlaanderen werk maakt van de verdere bescherming van het historisch stadscentrum van Brugge.1

De commissie stelt vast dat het stadsgezicht zich volledig situeert binnen de afbakening van het UNESCO werelderfgoedgebied ‘Historisch Stadscentrum van Brugge (039)’. Het UNESCO aanbevelingsrapport van 2010 stelt onder meer voor om op zoek te gaan naar manieren om het werelderfgoed als ‘stadslandschap’ op te nemen binnen de vigerende Vlaamse wetgeving.2 De stad Brugge gaf aan deze aanbeveling gevolg en stelde in 2011-2012 een managementplan op voor de ontwikkeling en het beheer van de historische binnenstad.

Het managementplan initieerde initiatieven van de lokale overheid en de Vlaamse overheid.

De stad Brugge en de Vlaamse overheid beslisten om de binnenstad niet integraal als stadsgezicht te beschermen, wegens technisch niet haalbaar en juridisch niet wenselijk. In de plaats daarvan werkt de Vlaamse overheid aan een reeks van beschermingen van specifieke, thematische onderdelen. In de beleidsbrieven voor 2013 en 2014 stelt de minister ‘gericht een aantal kenmerkende stedelijke structuren zoals reien, pleinen en vesten’ te willen beschermen.3 Zo werd eerder in 2015 de Lange Rei definitief beschermd

1 In 2000 werd de volledige Brugse binnenstad met een bufferzone door UNESCO opgenomen op de werelderfgoedlijst, in navolging van de begijnhofsite (1998) en het belfort (1999).

2 UNESCO, (2010), UNESCO/WHC & ICOMOS joint reactive monitoring mission report to historic centre of Brugge (Belgium) (996), Paris, p. 5 en p. 20.

3 Bourgeois, G., (2013), Beleidsbrief Onroerend Erfgoed 2012-2013, p. 25; Bourgeois, G., (2014), Beleidsbrief Onroerend Erfgoed 2013-2014, p. 27.

(2)

als stadsgezicht. Nu worden de stadsvesten ter bescherming voorgelegd. Het is niet duidelijk of er nog dergelijke dossiers zijn gepland.

Daarnaast maakte de stad Brugge een thematisch ruimtelijk uitvoeringsplan (RUP Stadslandschap) op, waarbij tegemoet wordt gekomen aan de UNESCO-aanbeveling om

‘voorafgaandelijke bindende randvoorwaarden vast te leggen voor mogelijke toekomstige ontwikkeling van deelgebieden’.4 Het managementplan geeft aan dat de keuze voor een thematisch RUP het gebruik van andere juridische instrumenten niet uitsluit: ‘Bijzonder waardevolle monumenten of stadsgezichten kunnen nog steeds beschermd worden waardoor hun behoud bijkomend wordt gegarandeerd. De specifieke regelgeving voor beschermde monumenten is binnen het thematisch RUP ook van kracht. De Vlaamse overheid nam bovendien nu al het initiatief om voor een aantal belangrijke structuren de beschermingsprocedure op te starten. 5

Het lokale en Vlaamse beleid hebben als doelstelling om de erfgoedwaarden van de historische Brugse binnenstad maximaal te bewaren en ze hanteren daarvoor een divers wettelijk instrumentarium. De commissie ondersteunt dit en benadrukt dat dit effectief moet bijdragen aan een fijnmaziger, eenduidig en transparant erfgoedbeleid, veeleer dan aan een complexere juridisering en onoverzichtelijk geheel voor alle betrokkenen.

In die zin dringt de commissie aan op een verdere verduidelijking van het beschermingsvoorstel voor wat betreft de verhouding tussen de bescherming als stadsgezicht van de stadsvesten, het thematisch RUP Stadslandschap en het managementplan van de stad Brugge.

Daarnaast komt voorliggend stadsgezicht bovenop reeds bestaande erfgoedstatuten:

vastgestelde inventarisitems bouwkundig erfgoed, geïnventariseerde archeologische zone, beschermde monumenten, stadsgezichten en landschappen en UNESCO Werelderfgoed (zie ook par. 6). Een verdere verduidelijking van hoe al deze bestaande, nieuwe en toekomstige beschermingen zich (juridisch) verhouden ten aanzien van elkaar is ook hier wenselijk.

Ten slotte benadrukt de commissie dat de bescherming van de stadsvesten in het teken staat van de verankering van het Brugse ‘stadslandschap’ en haar kenmerkende structuren.6 Hierbij wordt evenwel niet gewerkt met een gebiedsdekkend stadsgezicht maar gaat het agentschap Onroerend Erfgoed uit van een ‘historisch-structureel- stedenbouwkundige’ interpretatie van een stadslandschap. Daardoor worden niet het geheel maar telkens specifieke onderdelen behandeld (o.a. reien, vesten). De commissie benadrukt het belang van een holistische en integrale aanpak van het historisch stadscentrum met onmiddellijke periferie en wijst op de risico’s van een versnipperde aanpak. Daarbij aansluitend merkt de commissie op dat de bescherming naast de structuurkenmerken van de stadsvesten, tevens een deel van het bouwkundig, watergebonden en zelfs klein erfgoed (standbeelden en sculpturen) vat dat zich op of langs de vesten bevindt. De commissie stelt zich de vraag in hoeverre deze (kleinere) erfgoedelementen bijdragen aan de ‘kenmerkende stedelijke structuur’ en dus de waarde

4 Bron: www.brugge.be/thematisch-rup-stadslandschap: bedoeling van het RUP is om erfgoed en leefbaarheid van de stad te combineren. Het voorontwerp van RUP is reeds goedgekeurd en zal aanvullend werken op het gewestplan dat het voornaamste bestemmingsinstrument blijft. In tegenstelling tot wat de titel laat uitschijnen concentreert het RUP zich op:

vesten met aanleunende gevelwanden; waterstructuur en bijhorende randen; historische poort- en hoofdstraten;

(verbindende) publieke ruimte en pleinen.

5 SUMResearch, (2012), Brugge UNESCO werelderfgoed. Managementplan – samenvatting, p. 61.

6 Het beschermingsvoorstel wijst in die zin terecht op de vier types stadsvesten die binnen de inventarisatie van het Thematisch RUP Stadslandschap werden aangeduid. Dit uitgangspunt en de opdeling in types vesten wordt echter niet doorgetrokken in de verdere uitwerking van het beschermingsvoorstel.

(3)

van de stadsvesten.

3. Erkenning erfgoedwaarden. De commissie erkent de erfgoedwaarde van de geplantsoeneerde stadsvesten. Ze zijn een zeldzaam en gaaf bewaard voorbeeld van een 19de-eeuwse wandelpromenade aangelegd bovenop de oorspronkelijke cirkelvormige stadsverdedigingsstructuren. De geplantsoeneerde vesten bewaren een bijzondere collectie aan waardevolle parkbomen. Op verschillende plekken zijn typisch Brugse zitbanken, straatlantaarns en gietijzeren leuningen of ‘garde-corps’-afsluitingen bewaard. Het huidige uitzicht van de vesten is echter fasegewijs tot stand gekomen waardoor de vesten ook een complexe archeologische zone vormen. De bebouwing op en langs de stadsvesten is eveneens het resultaat van het bouwen en verbouwen door de eeuwen heen en vormt zo een staalkaart van verschillende architectuurstijlen en -types vanaf de 15de eeuw tot de 20ste eeuw.

De bescherming baseert zich op de artistieke-, historische- en sociaal-culturele waarde. De commissie vraagt om in het beschermingsbesluit ook de industrieel-archeologische waarde op te nemen en daaronder de erfgoedwaarden en -kenmerken m.b.t. windmolens, watervoorzieningen, transport, handel, nijverheid en industrie te groeperen.

Daarnaast ontbreekt er informatie over de technische installatie binnenin de Ezelpoort, die water uit de vestinggracht naar het nabijgelegen Jan Guilinizwembad (beschermd monument) pompte.7 Die pompinstallatie uit 1908 heeft onmiskenbaar een industrieel- archeologische erfgoedwaarde en geeft een bijkomende dimensie aan het gebruik van de vesten tot een stuk in de 20ste eeuw.

4. Ministerieel besluit: artikel 1. De commissie ondersteunt artikel 1 van het ministerieel besluit waarin de erfgoedwaarde van het stadsgezicht wordt omschreven, maar vraagt om er de industrieel-archeologische waarde aan toe te voegen.

5. Ministerieel besluit: artikel 2. Dit artikel geeft een beschrijving van het algemeen belang dat de bescherming verantwoordt. De commissie ondersteunt de vermelde beschrijvingen van de aangegeven artistieke, historische, architectuurhistorische, en sociaal-culturele waarden en vraagt om hieraan de industrieel-archeologische waarde aan toe te voegen.

De commissie vraagt de beschrijving van de sociaal-culturele waarde in het beschermingsbesluit aan te vullen: ‘ […] een vroege uiting van de behoefte aan publiek toegankelijke groene ruimte binnen de stedelijke context […].’

6. Afbakening. De commissie merkt op dat het agentschap de Brugse stadsvesten (met het tracé van de tweede stadsgordel uit 1297-1301) in het beschermingsvoorstel reduceert tot de geplantsoeneerde stadsvesten, zonder opname van het aanzienlijke stuk tussen de Dampoort en de Ezelpoort. Nochtans maakt deze ontbrekende zone integraal deel uit van de historische stadsvesten en bevat dit stuk het Baron Ruzettepark. Het beschermingsvoorstel gaat bijzonder licht over deze keuze en onderbouwt ze onvoldoende.

Er is bovendien geen enkele zekerheid dat het ontbrekende stuk in de (nabije) toekomst via een ander thema als stadsgezicht beschermd zal worden. De commissie vraagt aldus om de titel van de bescherming nader te specifiëren tot ‘Brugse geplantsoeneerde stadsvesten’ en vraagt tevens deze afbakening beter te motiveren.

In dwarsdoorsnede bestaan de stadsvesten uit een opeenvolging van buitengracht, middentalud, brede binnengracht en hoge aarden wal. Bij de vesten tussen de Katelijnepoort en de Bevrijdingslaan wordt dit profiel maximaal meegenomen. Voor de vesten tussen Katelijnepoort en Dampoort daarentegen wordt - wellicht om pragmatische

7 https://www.brugge.be/files/uploads/document/omdtweeduizendtien.-light.pdf, p.50.

(4)

reden - enkel de smalle strook van de verhoogde aarden wal weerhouden. Dat impliceert dat de buitenvesten van de volledige oostelijke helft van de stadsvesten, met de zeldzame restanten van bastions en ravelijnen, niet door de bescherming worden gevat.

De commissie stelt vast dat het voorgestelde stadsgezicht op verschillende plaatsen overlapt met eerdere beschermingen. Het betreft beschermingen als landschap, als stadsgezicht en als monument. De commissie wijst op volgende voorbeelden:

- Het voorgestelde stadsgezicht overlapt gedeeltelijk met twee eerdere beschermingen als stadsgezicht. Het in 1980 beschermde stadsgezicht ‘Katelijnestraat 160:

bargegebouwen met omgeving’ ligt volledig binnen de voorgestelde bescherming. Het is voor de commissie onduidelijk of met voorliggende bescherming het oude beschermingsbesluit uit 1980 zal worden opgeheven.

- Ten westen van de bargegebouwen is er een gedeeltelijke overlapping met het in 1996 beschermde stadsgezicht ‘Minnewater met omgeving’. De commissie merkt op dat met deze bescherming uit 1996 de stadsvesten ter hoogte van het Minnewater reeds quasi volledig beschermd zijn. Het is evenwel onduidelijk of het oudste besluit voor wat betreft het overlappende deel wordt opgeheven.

- Het stadsgezicht ‘stadsvesten’ overlapt deels met het in 1962 beschermde landschap

‘Stadswal met Sint-Jansmolen, molenwal tussen Kruispoort en Carmersstraat, Kruispoort, Guido Gezellemuseum en Sint-Sebastiaansgilde’. Binnen de overlappende zone liggen bovendien drie reeds beschermde monumenten, met name de Bonne Chieremolen, de Sint-Janshuismolen en de Kruispoort.

- Verder overlapt de voorgestelde bescherming als stadsgezicht met nog andere beschermingen als monument. Het gaat om de Koeleweimolen, de molen Nieuwe Papegaai, de Gentpoort, de Poertoren en Minnewaterbrug, het waterpompstation dat zowel het Oud als Nieuw Waterhuis omvat, de Smedenpoort en de Ezelpoort.

De commissie heeft verder bemerkingen bij een aantal woningen die in het stadsgezicht worden opgenomen. Bij de afbakening van het stadsgezicht werd in de H. Consciencelaan en in de G. Gezellelaan een beperkte selectie van woningen individueel opgenomen in het beschermingsvoorstel. Het is niet duidelijk waarom andere beeldbepalende woning(groep)en niet opgenomen zijn, zoals bijvoorbeeld het beeldbepalend geheel van H.

Consciencelaan 28-37 en 39-47 en G. Gezellelaan 4-16. Hetzelfde geldt voor de Gulden- Vlieslaan en Filips de Goedelaan, waar heel wat panden een belangrijke bijdrage leveren aan de contextuele erfgoedkwaliteiten. Het feit dat ze niet als een aaneensluitend geheel voorkomen, doet geen afbreuk aan hun bijdrage aan het stadsgezicht.

Tot slot merkt de commissie op dat het stukje stadsvest gelegen ten westen van het station van Brugge mee in de afbakening wordt opgenomen, maar niet beschreven wordt in het beschermingsvoorstel. De commissie vraagt om de erfgoedwaarde van dit stukje vest verder te verduidelijken.

7. Beschermingsvoorstel. Het beschermingsvoorstel gaat uitgebreid in op de historiek van de stadsvesten van de middeleeuwen tot en met de toevoegingen n.a.v. Brugge 2002, Culturele Hoofdstad van Europa. De bescherming focust evenwel (te) sterk op de middeleeuwse basis als drager voor de gefaseerde plantsoenaanleg uit de periode 1853- 1915. De commissie wijst op het belang van de integrale historische gelaagdheid. De bescherming met focus op geplantsoeneerde stadsvesten en de beheersdoelstellingen neigen naar een ideaalbeeld en het wegsaneren van die gelaagdheid. Het voormalige spoorwegtraject over het Zand met de doorbreking van de stadsvesten in de 19de eeuw en de vele, grotendeels verdwenen industriële en handelsactiviteiten op en rond de stadsvesten, hebben eveneens hun sporen met erfgoedwaarden nagelaten. Een ander

(5)

voorbeeld zijn de overblijvende structuren van een spinnerij, mouterij en stokerij nabij de Gentpoort, waarvan de sloop geopperd wordt bij de beheersdoelstellingen, i.f.v. ‘een ontwikkeling van een nieuwe groene vestingstructuur’. De commissie vraagt om omzichtig om te springen met dergelijke ‘evocatie van historische grondmassieven’.

De commissie merkt op dat een globale evaluatie van de gedetecteerde erfgoedwaarden per besproken aspect (m.n. de vestingstructuren, bouwkundig erfgoed, watergebonden erfgoed, straatmeubilair, houtig erfgoed en archeologisch erfgoed) ontbreekt. Er wordt ook onvoldoende aangegeven hoe de gedetecteerde erfgoedelementen bijdragen aan de waarde van de vesten als kenmerkende stedelijke structuur. Zeker wat betreft het kleiner erfgoed acht de commissie het onvoldoende aangetoond welke erfgoedwaarden zij vertegenwoordigen en hoe de opname in de bescherming past bij het uitgangspunt van dit dossier. Enkele voorbeelden hiervan zijn: de brug van het ijzeren hek en het bijhorende kunstwerk van Ugo Dehaes, de eilandbrug ter hoogte van de Katelijnevest, het borstbeeld op sokkel als herdenkingsmonument aan de Brugse beeldhouwer Hendrik Pickery, het standbeeld genaamd ‘Man met de pelikaan’. Wat betreft het bouwkundig erfgoed wordt er maar beperkt verwezen naar de criteria waarmee dit type erfgoed beoordeeld kan worden (m.n. zeldzaamheid, representativiteit, ensemblewaarde, gaafheid en authenticiteit). Deze criteria worden wel kort opgesomd bij de specifieke beheersdoelstellingen maar het blijft vaag in welke mate het beschreven bouwkundig erfgoed hieraan getoetst werd. Zo acht de commissie de erfgoedwaarde van de panden te Buiten Boeverievest 3 en 4 en te Guido Gezellelaan 45 en 46 onvoldoende aangetoond.

Verder merkt de commissie op dat in het beschermingsvoorstel als stadsgezicht in verhouding soms nogal sterk de nadruk wordt gelegd op de beschrijving van interieurs en grondplannen van gebouwen.

In het definitieve beschermingsvoorstel wordt aangegeven dat er een overlapping zou zijn met het beschermd landschap ‘Begijnhofbeluik’, maar volgens het bijgevoegde afbakeningsplan is dat echter niet het geval. De commissie vraagt hierom verdere verduidelijking; in functie hiervan moet het definitieve beschermingsvoorstel eventueel worden aangepast.

De commissie stelt tevens voor dat op basis van voorliggend beschermingsdossier de informatie in de inventarissen wordt geactualiseerd. Wat betreft de individuele beschrijving van het bouwkundig erfgoed zijn er verschillen tussen de beschrijving in het beschermingsvoorstel en de beschrijving van hetzelfde erfgoed in de vastgestelde inventaris bouwkundig erfgoed.8

8. Beheersdoelstellingen. Met betrekking tot de realisatie van de beoogde beheersdoelstellingen wijst de commissie op het belang van een geïntegreerde aanpak. De apart geformuleerde adviezen op het beschermingsvoorstel vanuit de diverse stadsdiensten wekken de indruk dat dit tot op heden niet het geval is. Bovendien werden niet alle relevante stadsdiensten betrokken, zoals de Dienst Patrimoniumbeheer Gebouwen die instaat voor het erfgoedbeheer van de betrokken stadspoorten, windmolens en dienstgebouwen en Raakvlak, de Intergemeentelijke Dienst voor Archeologie in Brugge en Ommeland die instaat voor de volledige archeologische opvolging van de vesten.

Gezien het belang en de omvang van voorliggende bescherming, vraagt de commissie om aan de beheersdoelstellingen tevens doelstellingen ter ondersteuning van de belevingswaarde van de Brugse stadsvesten toe te voegen, met aandacht voor publiekswerking en ontsluiting.

8 In het beschermingsdossier (p.38) is voor de beschrijving van de Ezelpoort de beschrijving van de Smedenpoort overgenomen uit de inventaris.

(6)

De commissie merkt tevens op dat de geformuleerde beheersdoelstellingen onvoldoende afgestemd zijn op de globale doelstelling van de bescherming, met name het behoud van de kenmerkende structuur van de Stadsvesten. Door de opname van bouwkundig en klein erfgoed in de bescherming vervallen de specifieke beheersdoelstellingen in talrijke kleine doelstellingen voor al deze erfgoedaspecten. Dit gaat ten koste van het formuleren van een globale visie voor het voorliggend stadsgezicht. Illustratief zijn de beperkte specifieke beheersdoelstellingen met betrekking tot de open ruimte en de vestingstructuren, in vergelijking met deze voor het bouwkundig erfgoed. Voor het behoud en beheer van de open ruimten wordt kort verwezen naar het Beleidsplan Open Ruimte van de stad Brugge.

De bescherming zelf beoogt het behoud van het kenmerkende vestingreliëf. De specifieke beheersdoelstellingen voor het bouwkundig erfgoed zijn in vergelijking hiermee opvallend strikter en preciezer. De beschreven gebouwen worden in twee categorieën opgedeeld. De eerste en grootste categorie wordt onderworpen aan de strengste beheersdoelstellingen.

Er wordt gepleit voor een maximaal behoud van volume, schaal, korrel, materialen en architectuur. De commissie is van oordeel dat dit zeer verregaande doelstellingen zijn in het kader van een stadsgezicht. De beheersdoelstellingen voor de woningen zijn te weinig gericht op het waarborgen van het globale uitzicht van het stadsgezicht.

Tot slot wenst de commissie het herstel van de maalvaardigheid van de windmolens op de Kruisvest sterker te benadrukken, door dit explicieter in de beheersdoelstellingen op te nemen: ‘Ter hoogte van de Kruisvest wordt het verjongings- en vervangingsprogramma afgestemd op de maalvaardigheid van de windmolens, waarbij voorrang gegeven wordt aan het vrijmaken van de windvang voor de molens.9

9. Openbaar onderzoek. De Dienst Monumentenzorg van Brugge bracht inzake het beschermingsdossier een voorwaardelijk gunstig advies uit. De dienst vraagt de zitbanken, vuilnisemmers en lantaarnpalen te schrappen uit het beschermingsdossier. Ook de kanthekkens rond de molen (vermoedelijk de Sint-Janshuismolen) vraagt men uit het dossier te schrappen omdat deze niet permanent vergund werden door Ruimte Vlaanderen. Het agentschap stemde in met de vraag betreffende de kanthekkens en vuilnisemmers maar argumenteert dat de zitbanken en lantaarnpalen bij de oorspronkelijke landschappelijke aanleg van de vesten behoren. Beide elementen bezitten volgens het agentschap duidelijke erfgoedwaarden en maken dus integraal deel uit van de bescherming. De commissie merkt opnieuw op dat de bescherming van deze kleine erfgoedelementen in wezen weinig bijdraagt aan het uitgangspunt van dit beschermingsdossier. Bovendien is de historiciteit ervan niet eenduidig. De dienst vraagt tevens om het kunstwerk ‘als je weggaat, kom dan weer terug?’ op de zijgevel van het Bargehuis mee te vermelden in het beschermingsdossier zodat dit na renovatie van het pand opnieuw aangebracht kan worden en de huidige situatie (waarbij het werk tijdelijk niet zichtbaar is) dus niet door de bescherming bestendigd wordt. Het agentschap geeft aan het kunstwerk mee op te zullen nemen in het beschermingsvoorstel. De commissie wenst nog op te merken dat het ook bij dit kunstwerk onduidelijk is welke erfgoedwaarde het vertegenwoordigt.

Waterwegen & Zeekanaal NV (W&Z) vraagt een flexibele interpretatie van het beschermingsbesluit zodat het beheer en de exploitatie van de waterweg en de waterbouwkundige constructies mogelijk blijven. Het agentschap geeft in haar antwoord aan dat er weinig directe interferenties verwacht worden tussen de doelstellingen van de bescherming als stadsgezicht en de intenties voor optimalisatie van het binnenvaartverkeer en eventuele capaciteitsverhoging van de waterafvoer via de vestinggrachten. Verder merkt

9 Het vrijmaken van de windvang moet volgens de regels van de ‘molinotoop’ gebeuren. Zie DE SCHEPPER J.

Molinotopen rond windmolens in Vlaanderen, (stedenbouw en ruimtelijke ordening, R.U. Gent).

(7)

W&Z op dat het plangebied tot aan de oever reikt waardoor ook hier de archeologische vondstmelding van toepassing is. Het agentschap benadrukt hier dat de archeologische vondstverwachting genuanceerd kan worden voor het bevaarbare traject tussen Katelijnepoort en Dampoort. Hierover werden volgens de commissie echter geen formuleringen toegevoegd aan het definitieve beschermingsvoorstel. Verder geeft het agentschap aan dat er afspraken moeten worden gemaakt wat betreft de registratie van vondsten/sporen. De commissie vraagt zich af of hiertoe al concrete stappen werden gezet.

In het kader van het openbaar onderzoek werden twee bezwaarschriften ingediend. In het eerste bezwaarschrift vraagt de bezwaarindiener een uitbreiding van de bescherming met de Koningin Elisabethlaan, de Komvest, de Katelijnepoort/Baron Ruzettelaan/ Gentse Vaart en de Altebijstraat. Zo kan de oorspronkelijke gesloten ringvorm van de vesten worden beschermd. Het agentschap verduidelijkt dat het dossier alleen de geplantsoeneerde vesten omvat en dat de niet-opname van bepaalde delen een weloverwogen keuze is.

Verder zou een uitbreiding van de afbakening van het huidige dossier juridisch niet mogelijk zijn omdat de procedure dan helemaal opnieuw opgestart moet worden. De commissie verwijst in dit verband naar de bemerkingen inzake afbakening in paragraaf 6 van dit advies.

De bezwaarindiener vraagt vervolgens om langs de beschermde vesten zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant een beschermde rand te maken. Het agentschap weerlegt deze suggestie door erop te wijzen dat het Onroerenderfgoeddecreet voorziet dat ook voor aansluitende percelen een verplicht advies moet worden ingewonnen. De commissie is van mening dat dit slechts in beperkte mate het geval is. Het beschermingsvoorstel heeft vooral oog voor de waardevolle zichten vanop de vesten naar het centrum, terwijl historisch gezien de relatie met het buitengebied minstens even belangrijk was. Ook UNESCO stelde in haar aanbevelingen expliciet dat belangrijke zichten vanuit en op het werelderfgoed moeten worden gevrijwaard. Het stadsgezicht komt hier geenszins aan tegemoet en kan in principe ruimtelijke ontwikkelingen met een negatieve visuele impact op de stadsvesten, zoals de geplande projecten in de stationsomgeving, niet volledig verhinderen. De inzet van ruimtelijke instrumenten zal dus noodzakelijk zijn om de verdere aantasting van de buitenvesten te verhinderen.

Ten derde is het volgens de bezwaarindiener geheel onduidelijk of de bescherming niet zal interfereren met de voorgenomen aanpassingen aan de ringvaart en ringweg. Het agentschap benadrukt hierbij dat er voorafgaand overleg is geweest met W&Z en dat verder overleg blijvend wordt voorzien. De commissie vindt dit positief en sluit zich dan ook aan bij de weerlegging van dit bezwaar. Tot slot vraagt de bezwaarindiener overleg naar aanleiding van de geformuleerde bezwaren. Het agentschap is hierop ingegaan. Het is echter voor de commissie onduidelijk wat er concreet besproken werd en wat het resultaat van dit overleg was.

In het tweede bezwaarschrift suggereert de bezwaarindiener over te gaan tot een volledig herstel van het vroegere vestentracé. Het agentschap argumenteert hier eveneens dat het dossier alleen de geplantsoeneerde vesten omvat en dat de niet-opname van bepaalde delen een weloverwogen keuze is. De bezwaarindiener acht het verder niet gegarandeerd dat de selectie van beschermd bouwkundig erfgoed niet verstoord zal worden door toekomstige bouwvolumes. De commissie merkt op dat het agentschap in haar antwoord niet op deze bemerking ingaat.

10. Eindconclusie. Op basis van bovenstaande opmerkingen geeft de commissie voor de definitieve bescherming van de stadsvesten te Brugge een gunstig advies onder voorwaarden. De commissie vraagt:

- een verduidelijking van het beschermingsvoorstel wat betreft de verhouding tussen de

(8)

bescherming als stadsgezicht van de stadsvesten, het thematisch RUP Stadslandschap en het managementplan van de stad Brugge (par. 2),

- een verdere onderbouwing en motivatie van de afbakening van de bescherming (par.

6).

- een uitbreiding van de erfgoedwaarden met de industrieel-archeologische waarden (par. 3, 4 en 5).

Namens de Vlaamse Commissie Onroerend Erfgoed,

Michiel Deweirdt Voorzitter

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

“op voorwaarde dat het nieuwe gebouw zich zowel op vlak van schaal, volume, korrel en materialen inpast in de bestaande gevelwand en in de perceelstructuur van

De aanvraag strekt ertoe om het Instituut voor Sociale en Economische Geografie van de Katholieke Universiteit Leuven, hierna de Onderzoeker genoemd, te machtigen om vanwege de

De Onderzoeker maakt weliswaar deel uit van bedoeld netwerk, maar aangezien het in casu de Universiteit Antwerpen (Centrum voor Sociaal Beleid Herman Deleeck) is die de

Betreft: Aanvraag door de Vlaamse Overheid, Departement Werk en Sociale Economie, afdeling Werkgelegenheidsbeleid om vanwege de Algemene Directie Statistiek en

Toelichting niet mogelijk op commissie en op voorhand dossier toesturen zodat vragen kunnen op voorhand gesteld worden. En dan dossier agenderen in functie

Ook de hoeve Madelstede bewaart nog een (weliswaar beperkter) restant van een smalspoor met wissels. De commissie suggereert daarom ook om in de beheersvisie voor de hoeve

Indien aan hoeve De Pollepel een archeologische waarde wordt toegekend (cf. 4 van dit advies), vraagt de commissie om hieromtrent een beheersdoelstelling in te schrijven

Verder merkt de commissie op dat voor geen enkel bunkergeheel doelstellingen worden geformuleerd inzake de mogelijkheden voor ontsluiting en/of duiding.. De commissie acht