• No results found

God van vooruitgang : de popularisering van het modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "God van vooruitgang : de popularisering van het modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880)"

Copied!
9
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Citation

Buitenwerf-van der Molen, M. F. (2007, March 21). God van vooruitgang : de

popularisering van het modern-theologische gedachtegoed in Nederland (1857-1880).

Uitgeverij Verloren, Hilversum|Department History of Christianity and Social Sciences,

Faculty of Theology, Leiden University. Retrieved from https://hdl.handle.net/1887/11453

Version: Corrected Publisher’s Version

License: Licence agreement concerning inclusion of doctoral thesis in the

Institutional Repository of the University of Leiden

Downloaded from: https://hdl.handle.net/1887/11453

Note: To cite this publication please use the final published version (if applicable).

(2)

Vertegenwoordigers van het Nederlandse modernisme maakten met grote gedre- venheid het moderne gedachtegoed aan een breder publiek bekend. In dit boek is geanalyseerd hoe, waarom en met welke middelen zij dat deden. In het popularise- rende materiaal van de modernen vinden we een combinatie van moderne bijbelwe- tenschap, natuurwetenschappelijke inzichten en standpunten over verschillende maatschappelijke kwesties. Deze combinatie was voor het negentiende-eeuwse pu- bliek een nieuw verschijnsel. Voordat het modernisme opkwam, waren de uitkom- sten van de zich ontwikkelende bijbelwetenschappen slechts in beperkte mate be- kend bij gewone gelovigen.

In veel literatuur over het modernisme wordt gesteld dat de modernen zich voor- namelijk richtten tot de elite. Het spectrum van genres waarin de modernen hun ideeën openbaar maakten, suggereert echter dat zij een breed publiek op het oog hadden:

jong en oud, man en vrouw, geletterd en laaggeletterd. Al deze verschillende groe- pen werden door middel van verschillende genres op de hoogte gebracht van de mo- dern-theologische inzichten. Voor kinderen en jongeren waren er kinderbijbels en catechesemateriaal; voor gezinnen waren er bijbelse dagboeken en liedbundels; voor vrouwen waren er almanakken met een modern-theologische strekking; voor laag- geletterden waren er eenvoudige, korte stichtelijke blaadjes. Ook in romans en ge- dichten werd de thematiek, op onderhoudende wijze, aan de orde gesteld.

Hoewel de modernen een scala aan populariserend materiaal op de markt brach- ten, discussieerden ze wel openlijk over de vraag of het echt mogelijk en zinvol was de moderne theologie ook aan de lager opgeleiden kenbaar te maken. Sommige mo- dernen waren namelijk van mening dat het modern-theologische gedachtegoed te com- plex was voor deze groep mensen, en daardoor onbegrijpelijk. Andere modernen be- streden dit. Volgens hen vormde het modernisme juist een welkome vereenvoudiging van de traditionele christelijke dogmatiek: veel ingewikkelde leerstellingen waren in het modernisme immers geschrapt. Deze ambivalentie met betrekking tot het beoogde publiek zien we telkens weer terug in het populariserende materiaal.

De manier waarop de modernen populariseerden, was verwant aan het algemene beschavingsoffensief dat in de negentiende eeuw in Nederland plaatshad. Met dit

Conclusie

(3)

algemene beschavingsoffensief wilde de liberale bovenlaag van de bevolking de so- ciaal-economische positie van de minder bedeelden verbeteren. Dit gebeurde door onderwijs middels lezingen en goedkope lectuur. Op deze manier wilde men zelf- standigheid bij de minder bedeelden tot stand brengen, op zodanige wijze dat ma- teriële steun van buitenaf niet meer noodzakelijk was. De elite probeerde hiermee problemen die vooral in deze bevolkingslaag voor grote problemen zorgden, zoals alcoholisme, gokken en te vroeg trouwen (met als resultaat het krijgen van een ge- zin dat men niet kon onderhouden) te bestrijden.

De overeenkomsten tussen dit algemene beschavingsoffensief en het modern-theo- logische zijn tweeërlei: ten eerste gebruikten de modernen verschillende kanalen en verschillende genres om het modern-theologische gedachtegoed bekend te maken, en ten tweede vormden ze het liberale ideaal van de zelfstandige burger om tot dat van de zelfstandige gelovige. Een gelovige moest in de ogen van de modernen in staat gesteld worden om op zelfstandige basis te oordelen over theologische kwesties, zo- dat hij niet het risico liep door geloofsproblemen onkerkelijk te worden.

De modernen waren er namelijk van overtuigd dat iedere traditioneel-christelij- ke negentiende-eeuwer uiteindelijk geconfronteerd zou worden met geloofspro- blemen. De resultaten van de natuurwetenschappen werden in steeds bredere kring bekend, onder meer door technologische ontwikkelingen die het straatbeeld veran- derden zoals de komst van de trein en de gasverlichting. Ze stonden dikwijls op ge- spannen voet met een aantal traditioneel-christelijke standpunten; onder andere kwam de autoriteit van de bijbel in het geding. De modernen wilden de natuurwe- tenschappelijke visie op de wereld als uitgangspunt voor de theologie nemen, om- dat voor hen vaststond dat de natuurwetenschap het juiste beeld van de werkelijk- heid weergaf. Voor hen was, net als voor anderen die de uitkomsten van de natuurwetenschappen accepteerden, het traditionele christelijke geloof dan ook niet langer acceptabel.

De modernen zagen de historische bijbelkritiek als dé oplossing voor de geloofs- problematiek van de negentiende-eeuwer. Dankzij de historisch-kritische bijbelin- terpretatie konden ze laten zien dat de natuurwetenschappelijke kritiek op de bijbel de kern ervan niet had aangetast. Met de historische kritiek kon men namelijk vast- stellen wat de kern van de bijbel was en welke elementen als een soort mythologi- sche schil beschouwd moesten worden. Die schil was weliswaar interessant, maar volgens hen niet van groot belang voor het geloof.

De nieuwe interpretatiemethode van de bijbel was slechts in beperkte mate be- kend onder niet-theologen. De modernen achtten het noodzakelijk om de uitkom- sten van de bijbelwetenschap, gecombineerd met natuurwetenschappelijke ideeën, aan een breder publiek bekend te maken. Zo dachten zij de geloofsproblemen van de negentiende-eeuwer te kunnen oplossen of zelfs voorkomen. Het doel dat de modernen hadden met hun popularisering was dus apologetisch van karakter: ze wilden de toekomst en het bestaansrecht van het christendom in de moderne maat-

Conclusie 196

(4)

schappij veiligstellen, door gelovigen een moderne vorm van christelijk geloof te bieden.

Al snel bleek dat de natuurwetenschappelijke grond en de liberale inslag van het modernisme problemen opleverden bij de beantwoording van zingevingsvragen van niet theologisch geschoolde gelovigen. De rationele visie van de modernen op de wereld had namelijk grote consequenties voor het geloofsleven. Een duidelijk voorbeeld van een natuurwetenschappelijke ontwikkeling die de modernen incor- poreerden in hun theologie was de evolutieleer. De acceptatie van de evolutieleer had gevolgen voor de visie die de modernen op God hadden. Sommige evolutiebio- logen betoogden dat het ontstaan van het leven op aarde, inclusief de mens, op toe- val berustte. Zij zagen geen plaats voor een God in de evolutionaire ontwikkeling.

Andere natuurwetenschappers stelden dat God de uiteindelijke veroorzaker was van de evolutie. De modernen deelden deze visie. Zij ontwikkelden een evolutie- theologie en probeerden een breder publiek hiervan te overtuigen. Op die manier trachtten ze uit te leggen dat het mogelijk was om het natuurwetenschappelijke beeld van de werkelijkheid te combineren met het geloof in een hogere macht.

De modernen probeerden niet alleen aan te tonen dat de evolutieleer zonder pro- blemen door christenen geaccepteerd kon worden, ze zetten haar ook op een posi- tieve manier in. In diverse moderne geschriften komen we de gedachte tegen dat het modernisme de meest ontwikkelde vorm van godsdienst was en daarom de meest geschikte vorm van godsdienst voor het stadium waarin de evolutie nu verkeerde.

Om te beginnen stelden de modernen dat het pas de mens was geweest die, als hoogst ontwikkeld wezen, godsdienstig was geworden. Godsdienst hoorde dus bij het hoogste stadium van de evolutie. Van de bestaande godsdiensten was het chris- tendom volgens hen de meest ontwikkelde. Het modernisme was op zijn beurt de hoogst ontwikkelde vorm van christendom.

Het al dan niet accepteren van de evolutieleer en de consequenties daarvan voor het persoonlijk geloofsleven waren een kwestie van theorie. De modernen moesten echter ook antwoorden zoeken op zingevingsvragen uit de praktijk, het leven van alledag, binnen de rationele kaders van hun theologie. De grote cholera-epidemie van 1866 was een vuurproef. De epidemie bracht bij grote delen van de bevolking angst teweeg, en het traditionele christendom bood de gelovigen de mogelijkheid om tot God te bidden om hem te bewegen de ramp af te wenden. De modernen ac- cepteerden echter de voor de natuurwetenschap zeer belangrijke wet van oorzaak en gevolg. Die maakte het voor hen onmogelijk te geloven in een direct ingrijpen van God. De consequentie was dat het bij een ramp voor hen niet meer mogelijk was om de oorzaak ervan te zoeken in een straf van God, en ook niet om tot God te bidden om hulp.

Omdat de modernen zich tot doel hadden gesteld te laten zien dat het modernis- me geschikt was voor het alledaagse geloofsleven, moesten zij met een alternatief

(5)

komen voor de traditioneel-christelijke manier van zingeving. De modernen leg- den gelovigen uit dat het niet alleen onmogelijk, maar ook niet meer noodzakelijk was om in een direct ingrijpen van God te geloven. Ze stelden dat de betekenis van een ramp als de cholera in de vooruitgang lag die uiteindelijk door de mensheid zou worden geboekt, omdat men door een dergelijke ramp gedwongen werd naar een oplossing te zoeken. De gelovige moest zich troosten met het idee van de verbete- ring en vooruitgang waartoe de cholera-epidemie uiteindelijk leidde. De cholera was volgens de modernen een schakel in de vooruitgang, die op haar beurt een ver- betering van de leefomstandigheden betekende.

Met deze nieuwe betekenis van rampen in het algemeen en de cholera in het bij- zonder vervingen de modernen het traditionele model van de ramp als een straf van God. Het nieuwe model van een ramp als noodzakelijk onderdeel van de vooruit- gang paste in hun rationele moderne theologie, en gaf een antwoord op de belang- rijke alledaagse zingevingsvraag naar de betekenis van een ramp. We moeten echter constateren dat deze nieuwe betekenis slechts voor een kleine, elitaire groep gelovi- gen relevant geweest kan zijn. De arme dagloner die zijn kinderen verloor aan de cholera, kon aan de gedachte dat de dood van zijn kinderen een kleine stap was in de richting van een oplossing voor het cholera-probleem nauwelijks zin ontlenen.

De gegoede burgerij, die over het algemeen hygiënischer leefde dan de minder be- deelden, werd meestal niet zo zwaar getroffen door de ziekte. Omdat zij daarnaast meer kennis hadden van de ontwikkelingen binnen de natuurwetenschappen, had- den ze over het algemeen meer affiniteit met het rationele zingevingsmodel van de modernen dan de minder bedeelden.

In hun behandeling van maatschappelijke kwesties namen de meeste modernen een liberaal standpunt in. Als verlichte denkers waren zij bijvoorbeeld voorstanders van de scheiding van kerk en staat. Een van de kwesties waar ze in dat kader veel aandacht aan besteedden was de schoolstrijd, de strijd om de positie van het bijzon- der onderwijs. In de optiek van de modernen was de school niet de juiste plaats om godsdienstonderricht te verzorgen, maar was dit een taak van de kerk en het gezin.

De modernen waren dan ook voorstanders van het openbaar onderwijs, waarbin- nen het godsdienstonderwijs sinds de nieuwe onderwijswet van 1857 geen plaats meer had.

De modernen probeerden hun lezers ervan te overtuigen dat het openbaar on- derwijs ook voor hun kinderen de beste keuze was. Het feit dat ze zoveel over de kwestie schreven, laat zien dat ze zich voornamelijk tot de hogere burgerij richtten, omdat ze inspeelden op de gevoelens die bij deze groep leefden. Openbaar onder- wijs werd door de staat bekostigd, terwijl bijzonder onderwijs dikwijls door ouders gefinancierd werd. Omdat de minder bedeelden binnen het openbaar on- derwijs de meerderheid vormden, koos de elite er vaak voor hun kinderen bij het bijzonder onderwijs onder te brengen.

Conclusie 198

(6)

Binnen het bijzonder onderwijs werd vaak op een traditionele wijze godsdienst gegeven. Om de toekomst van het modernisme te waarborgen, wilden de modernen bij de jeugd beginnen. Kinderen moesten van jongsaf aan vertrouwd gemaakt wor- den met het modern-theologische gedachtegoed. Dat werd moeilijker als op school de traditionele geloofsleer gedoceerd werd. Daarom stelden de modernen alles in het werk om een elitair publiek er toch toe te bewegen hun kinderen naar een open- bare school te sturen. Dit nam niet weg dat ook veel moderne predikanten hun ca- techisanten naar sociaal-economische achtergrond indeelden. Er was dus ook in het moderne kerkelijke godsdienstonderwijs sprake van standendifferentiatie.

Ook aan de manier waarop de modernen de sociale kwestie behandelden is te zien dat ze in politiek opzicht liberaal waren. In de periode die in deze studie cen- traal staat was deze kwestie nog niet op haar hoogtepunt, maar hadden de moder- nen er al wel een duidelijk standpunt over ingenomen. De modernen waren als oud-liberalen tegenstanders van liefdadigheid en vonden dat minder bedeelden al- leen door opvoeding en onderricht structureel geholpen konden worden om hun sociaal-economische positie te verbeteren. Ze legitimeerden het voortbestaan van de negentiende-eeuwse standenmaatschappij door hun lezers voor te spiegelen dat de positie van arm en rijk wetmatig bepaald en door God gewild was. Hun opinie dat de mens naar Gods wil handelde als hij door te werken vooruitgang boekte, was gegeven met hun vooruitgangsgeloof en positieve mensbeeld.

Sommige modernen beschouwden het modernisme als de stroming die de sociale kwestie tot een oplossing zou brengen. Zij wilden bepaalde kernwaarden van het modernisme, zoals zelfstandigheid en gelijkwaardigheid, hierbij inzetten. Deze modernen dachten zo bovendien meer draagvlak voor het modernisme te kunnen creëren onder de arbeiders.

Bij nagenoeg alle thema’s die in deze studie besproken zijn, blijkt dat er een zekere discrepantie bestaat tussen het brede publiek dat de modernen met hun verschillen- de soorten publicaties wilden bereiken en de inhoudelijke behandeling van de the- ma’s. Problemen die voortkwamen uit de confrontatie tussen geloof en nieuwe na- tuurwetenschappelijke ontdekkingen speelden voornamelijk bij gelovigen die in de gelegenheid waren om kennis te nemen van die natuurwetenschappelijke ontwik- kelingen. De incorporatie van evolutiegedachten in de theologie zal vooral deze groep gelovigen aangesproken hebben. Ook de modern-theologische oplossing van zingevingsproblemen rond de cholera vond vooral aansluiting bij de belevings- wereld van de elite. Iets dergelijks geldt voor de moderne positie ten aanzien van de schoolstrijd en de sociale kwestie: ook deze was beter toegesneden op een elitair dan op een laaggeschoold en arm publiek. Toch laat de breedheid van de gebruikte genres zien dat het te eenvoudig is om te stellen dat de modernen alleen voor de eli- te schreven. Veel modernen waren ervan overtuigd dat hun theologie geschikt was voor hoog- én laagopgeleiden.

(7)

Een mogelijk antwoord op de vraag hoe deze discrepantie tussen vorm en in- houd tot stand gekomen is, is gelegen in de tijdgeest. De moderne werkwijze sloot naadloos aan bij het maatschappijbrede beschavingsoffensief, dat ook een initiatief was van de elite. Nederland was in de negentiende eeuw een standenmaatschappij.

In de tweede helft van die eeuw werd het onderscheid tussen de verschillende stan- den weliswaar kleiner, maar de situatie was nog steeds zo dat de elite bepaalde wat goed was voor het armere deel van de bevolking. De elite besprak problemen van de minder bedeelden zonder dat men zich afvroeg welke behoeften en problemen werkelijk in deze groep leefden. Het moderne onvermogen om daadwerkelijk een breder publiek te bereiken maakte dus deel uit van een algemeen verschijnsel.

We moeten dan ook concluderen dat er ambivalentie bestaat ten aanzien van de doelgroep van de modernen. Sommigen van hen merkten op dat de moderne bood- schap wellicht te abstract was voor de lagere burgerij en wilden zich vooral op de bovenlaag richten. Veel modernen wilden echter graag een breed publiek bereiken omdat zij meenden dat iedere gelovige het modernisme nodig had om christen te kunnen blijven in de moderne tijd. Dat zij zich in hun thematiek niet aansloten bij dit ideaal, was een vrij algemene trend bij de liberale elite van de negentiende eeuw.

De toon van de moderne populaire literatuur wordt vaak ook bepaald door discus- sies met tegenstanders, rechtzinnigen en vrijdenkers. Door hun combinatie van re- ligie en natuurwetenschap hadden de modernen zich in een lastige positie ge- manoeuvreerd. Zowel rechtzinnigen als vrijdenkers probeerden aan de hand van diverse thema’s aan te tonen dat de modernen een ongeloofwaardige vorm van christendom verspreidden.

Rechtzinnigen waren van mening dat de modernen niet meer in de kerk thuis- hoorden omdat ze een theologie aanhingen die de mensen hun geloof afnam en hen tot onkerkelijkheid bracht. Het modernisme was in de ogen van rechtzinnigen vooral theoretisch; in de praktijk had deze stroming gelovigen weinig troost en steun te bieden. Rechtzinnigen verweten de modernen dat ze het christendom uit- eindelijk te gronde zouden richten, omdat het modernisme in feite een verkapte vorm van atheïsme was.

Vrijdenkers bestreden de modernen omdat deze volgens hen niet ver genoeg gin- gen, en daarmee de mensen een rad voor ogen draaiden. Sommigen van hen typeer- den het modernisme als een vorm van christendom waarmee men binnen ontwik- kelde kringen voor de dag kon komen, wat niet kon met het traditionele geloof. Zij vonden dat die vorm van christendom geen recht deed aan de natuurwetenschap- pen, en net zo ongeloofwaardig was als het traditionele geloof.

De kritiek van rechtzinnigen en vrijdenkers op het modernisme spitste zich on- der meer toe op de positie van de moderne predikanten. Rechtzinnigen vonden dat de modernen geen recht meer hadden op predikantsplaatsen, omdat ze zaken ver- kondigden die lijnrecht stonden tegenover de protestants-christelijke kerkleer.

Conclusie 200

(8)

Vrijdenkers verweten de moderne predikanten huichelachtigheid: waar zijzelf soms in lastige posities terechtkwamen vanwege hun denkbeelden en uitspraken, verdienden moderne predikanten hun geld met het verspreiden van vergelijkbare denkbeelden voorzien van een religieuze duiding.

De kritiek van rechtzinnigen en vrijdenkers werd nog versterkt doordat relatief veel moderne predikanten die hun denkbeelden niet meer konden verenigen met hun kerkelijke positie, hun ambt neerlegden. Onder hen waren vooraanstaande modernen als Busken Huet en Pierson. Binnen en buiten eigen kring kwam de ge- loofwaardigheid van het modernisme hierdoor onder druk te staan. Het was dus voor de modernen van groot belang de kritiek van rechtzinnigen en vrijdenkers te bestrijden. In hun populariserende werken besteedden ze daar dan ook veel aan- dacht aan. Ze wilden hun publiek overtuigen van de juistheid van hun ideeën en het bovendien middelen in handen geven om dergelijke kritiek te weerleggen.

Ten aanzien van één aspect moesten de modernen de rechtzinnigen gelijk geven.

De nadruk die in hun verkondiging en popularisering van hun ideeën lag op de vrij- heden van de gelovigen en de zelfstandigheid in de beoordeling van religieuze kwesties, leidde bij sommige moderne gelovigen uiteindelijk tot onverschilligheid.

In de loop van de jaren zestig van de negentiende eeuw constateerden de modernen zelf dat hier iets aan gedaan moest worden. Ze gingen meer nadruk leggen op de in- houd van het moderne geloof en probeerden hun aanhangers ervan te overtuigen dat het noodzakelijk bleef om bepaalde christelijke tradities als bidden, bijbellezen en kerkgang in ere te houden.

Ook hieruit blijkt dat de kerkelijke modernen ten diepste apologeten van het christendom waren. Hun missie was het christelijk geloof te behouden voor de mo- derne negentiende-eeuwer, ook als dat betekende dat hun aanvankelijk tamelijk ra- dicaal liberaal-christelijke opvattingen een herdefiniëring moesten ondergaan.

(9)

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Of men maakte de uitkomsten van de moderne bijbelkritiek aan leken bekend en liep het risico dat ze ongelovig werden, of men volhardde in stilzwijgen ‘tot dat de gemeente hun

Het deed hem denken aan Ein Gang durch die christliche Welt van de Zwitserse moderne predikant Heinrich Lang, dat ook in het Nederlands vertaald werd en volgens Busken Huet veel

Het vertrek van Huet en Pierson verzwakte de positie van de andere modernen, omdat het tegenstanders een onweerlegbaar argument in handen gaf: als zelfs een predikant die de

Ziedaar een onveranderlijke wet, door Paulus naar waarheid beschreven in ’t woord: “het geestelijke is niet eerst, maar het natuurlijke; daarna het geestelijke,” een wet, die wij

Het feit dat cholera ondanks jarenlange bestudering door medische wetenschap- pers nog steeds niet kan worden bestreden, gold voor Doedes als het bewijs dat God een dergelijke ramp

De godsdienstige opvoeding van kinderen kon volgens de modernen niet alleen aan de kerk worden overgelaten; ouders speelden ook zelf een belangrijke rol.. Het ge- zin werd in

De modernen waren er als liberalen van overtuigd dat de toestand van de armen en de arbeiders niet door liefdadigheid, maar door intellectuele, morele en godsdien- stige opvoeding

Voor de modernen was het van groot belang te benadrukken dat het modernisme onmisbaar was voor het geloofsleven van de moderne mens, omdat juist door het vrijzinnige imago van