Vraag nr. 67
van 7 november 1997
van de heer ETIENNE VAN VAERENBERGH O C M W-lasten – Wa chttijdverlenging werkloze schoolverlaters
Jongeren hebben slechts recht op een werkloos-heidsuitkering na het verlopen van een wachttijd. Vastgesteld moet worden dat deze wachttijd door de tijden heen is verlengd. Vroeger bedroeg de wachttijd voor jongeren tussen 18 en 25 jaar 77 d a g e n . Deze termijn werd in 1980 verlengd tot 155 dagen in 1994 en werd opgetrokken tot 233 dagen. Tijdens de wachttijd moeten de werkloze school-v e r l a t e r s, wanneer hun gezin oschool-ver onschool-voldoende bestaansmiddelen beschikt, een beroep doen op bijstand van het OCMW. Verlenging van de wacht-tijd heeft een toename van het aantal jonge bestaansminimumtrekkers tot gevolg.
Eens de jongeren deze wachttijd hebben doorlo-p e n , hebben zij recht odoorlo-p een wachtuitkering. Wegens de besparingsmaatregelen en de beperkin-gen in de jaren 1980-1984 werd het bedrag van wachtuitkering verminderd (met 22 %), w a a r d o o r vele alleenstaande werkloze schoolverlaters een beroep moeten doen op een bestaansminimumaan-vulling vanwege het OCMW.
Wat het recht op een werkloosheidsuitkering voor jongeren betreft, stellen we eenzelfde tendens vast. Om recht te hebben op deze uitkering moet men een aantal gewerkte dagen kunnen bewijzen bin-nen een bepaalde referteperiode. Tot 1994 bestond er een soepele regeling voor jongeren. Door het koninklijk besluit (KB) van 31 december 1993 werd komaf gemaakt met deze soepele regeling voor de -36 jarigen, waardoor het voor de jonge leeftijdscategorieën veel moeilijker wordt om toe-gang te krijgen tot de werkloosheidsverzekering. Velen zijn opnieuw aangewezen op bijkomende financiering van het OCMW. Bovendien zal het OCMW deze personen nu langer moeten sociaal tewerkstellen wanneer het poogt betrokkenen in regel te stellen met de werkloosheidsreglemente-ring in het kader van artikel 40, § 7 van de OCMW-wet.
1. Beschikt de minister over gegevens betreffende het aantal werkloze schoolverlaters dat een beroep dient te doen op bijstand van het OCMW eenmaal de wachttijd van 233 dagen voorbij is ?
2. Beschikt de minister over gegevens in verband met het aantal jongeren dat een beroep dient te doen op een tegemoetkoming van het OCMW omdat zij een onvoldoende aantal gewerkte dagen kunnen bewijzen binnen een bepaalde referteperiode om op werkloosheidsuitkering een beroep te doen ?
3. Beschikt de minister over gegevens betreffende het aantal personen dat door het OCMW wordt tewerkgesteld in het kader van artikel 60 § 7 van de OCMW-wet om deze personen in orde te krijgen met de werkloosheidsreglementering ?
Antwoord
Voor de gegevens met betrekking tot punt 1 en 2 van de vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag nr. 38 van 21 oktober 1997 van de V l a a m s e volksvertegenwoordiger (Bulletin van Vragen en A n t w o o rden nr. 6 van 15 december 1997, b l z . 802 – red.).
De meest recente beschikbare gegevens over het aantal tewerkgestelden onder artikel 60, § 7 van de organieke wet zijn van januari 1997. Uit deze gege-v e n s, afkomstig gege-van het federale ministerie gege-van Vo l k s g e z o n d h e i d , blijkt dat op dat moment 3.027 personen tewerkgesteld waren in het kader van artikel 60, § 7.
Dit betekent dat deze vorm van tewerkstelling nog steeds een licht opgaande trend kent. De verbre-ding van de mogelijkheden van deze vorm van tewerkstelling zal hieraan wellicht niet vreemd zijn. Verder verwijs ik naar de federale maatregel waar-bij voor de waar-bijkomende creatie van nieuwe tewerk-stelling door de OCMW's in deze context in een vrijstelling voor patronale lasten wordt voorzien.