Nieuw Grieks, Grammatica Konstantinos Athanasiou
All rights reserved. No part of this work may be reproduced in any form, by print, photoprint, microfilm or any
other means without written permission from the author Konstantinos Athanasiou. 1 13. Bijwoorden / Επιρρήμαηα
Bijwoorden begeleiden meestal werkwoorden en geven aan plaats, tijd, manier, hoeveelheid enz. Zij zijn onverbuigbaar. Hieronder volgen enkele voorbeelden van bijwoorden:
plaats tijd manier hoeveelheid
πού; waar
εδώ hier
εκεί daar
πάνω boven
κάηω onder μέζα binnen
έξω buiten
…
πόηε; wanneer
ηώπα nu
ζήμεπα vandaag
σηερ gisteren
αύπιο morgen
ποηέ nooit
κάποηε ooit, eens
…
πώρ; hoe
έηζι zo
μαζί samen
αλλιώρ anders καλά goed κακά slecht ήζςσα rustig
…
πόζο; hoeveel λίγο een beetje πολύ veel απκεηά genoeg πεπίπος ongeveer
…
bevestiging ontkenning mogelijkheid
ναι ja
μάλιζηα jawel αλήθεια echtwaar
…
όσι nee δε(ν) niet μη(ν) niet
…
ίζωρ misschien πιθανόν mogelijk
…
Er zijn veel bijwoorden afkomstig van bijvoeglijke naamwoorden met de uitgang –α. Zij worden gevormd van de onzijdige vorm meervoud van b.n., zoals ωπαίορ - ωπαία (onzijdig meervoud) - ωπαία (bijwoord). De meeste geven aan manier.
14. Voorzetsels / Προθέζεις
Voorzetsels zijn kleine onverbuigbare woorden met een verbindende functie. Ze worden gezet vóór andere woorden, meestal zelfstandige naamwoorden en duiden aan plaats, tijd, oorzaak, manier enz.
Het zelfstandig naamwoord dat achter het voorzetsel staat dient in principe in de accusatief gezet te worden. Hieronder volgen enkele voorbeelden van voorzetsels:
με met
από van, vanwege
για voor
ζε (ζηον, ζηην, ζηο) naar, in, op, aan
ππορ naar, richting
σωπίρ zonder
Με ηον Κώζηα. Met Kostas.
Από ηην Ελένη. Van Helen.
Για ηο Νίκο. Voor Nikos.
Σηην πόλη. Naar de stad.
Ππορ ηη θάλαζζα. Richting zee.
Χωπίρ ηην Άννα. Zonder Anna.
15. Voegwoorden / Σύνδεζμοι
Voegwoorden zijn kleine onverbuigbare woorden die woorden of zinnen met elkaar verbinden. Ze kunnen opsomming, tegenstelling, reden, voorwaarde enz uitdrukken. Hieronder volgen enkele voorbeelden van voegwoorden:
opsomming onderscheiding tegenstelling tijd
και, κι en ούηε noch
…
ή of
είηε of
αλλά maar όμωρ echter
…
ενώ terwijl όηαν wanneer ππιν voor
…
reden voorwaarde doel verbinding
γιαηί waarom,want,omdat επειδή omdat
…
αν als
…
να om te για να om te
πος, πωρ, όηι dat
Voorbeelden:
Η Ελένη και ο Νίκορ
Ούηε η Ελένη, ούηε ο Νίκορ.
Ο Νίκορ ή η Ελένη.
Το ξέπω αλλά… Ik weet het maar…
Είπε πωρ θα έπθει. Hij zei dat hij zal komen.
Let op: πος, πωρ, όηι betekenen “dat”, maar πού, πώρ, ό,ηι betekenen respectievelijk “waar”, “hoe”,
“wat (hetgeen dat)”.