• No results found

MORALISATIE VAN GEZONDHEID: BEVOLKINGSGROEPEN BENADEREN OP EEN SPECIFIEKE MANIER, ZODAT ZIJ GEMOTIVEERD IN PLAATS VAN DEFENSIEF REAGEREN

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "MORALISATIE VAN GEZONDHEID: BEVOLKINGSGROEPEN BENADEREN OP EEN SPECIFIEKE MANIER, ZODAT ZIJ GEMOTIVEERD IN PLAATS VAN DEFENSIEF REAGEREN"

Copied!
37
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

1

MORALISATIE VAN GEZONDHEID: BEVOLKINGSGROEPEN

BENADEREN OP EEN SPECIFIEKE MANIER, ZODAT ZIJ

GEMOTIVEERD IN PLAATS VAN DEFENSIEF REAGEREN

Door Linda de Ruyter

Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Economie en Bedrijfskunde

MSc Human Resource Management

(2)

2

MORALISATIE VAN GEZONDHEID: BEVOLKINGSGROEPEN

BENADEREN OP EEN SPECIFIEKE MANIER, ZODAT ZIJ

GEMOTIVEERD IN PLAATS VAN DEFENSIEF REAGEREN

INHOUD

1 INTRODUCTIE ... 4 2 LITERATUURONDERZOEK ... 5 Moralisatie ... 5 Defensief gedrag... 7 Huidig onderzoek ... 8 3 METHODES ... 9 Focusgroepen... 9 Interviewvragen ... 11 Codering ... 12 4 RESULTATEN ... 13 Gezondheidsinitiatieven ... 13

Verwachtingen van de overheid ... 18

Moralisatie en defensief gedrag... 21

5 DISCUSSIE ... 25

REFERENTIES ... 31

APPENDIX ... 35

I Interview protocol ... 35

(3)

3 Abstract

Er is veel aandacht besteed aan het probleem van lage ouderparticipatie op gezondheidsvlak onder lage SES en allochtone ouders, maar er is nog geen oplossing gevonden. Dit onderzoek levert een nieuw perspectief door het probleem te verankeren in moralisatie en defensief gedrag. Het probleem oplossen is van groot belang, want op preventievlak valt veel winst te behalen. Dit kan door de volgende vragen te beantwoorden: Zijn het vooral ouders met een lage sociaal economische status (SES) die zich gemoraliseerd voelen, waardoor zij een defensieve houding aannemen? En op welke manier willen zij dan wel benaderd worden, zodat zij gemotiveerd in plaats van defensief reageren? Hiervoor zijn focusgroep interviews afgenomen, waarbij de groepen samengesteld zijn op basis van afkomst en SES. Uit deze interviews blijkt dat lage SES en allochtone groepen vaker een defensieve houding aannemen. Om de verschillen op gezondheidsvlak te verkleinen, moeten verschillende

bevolkingsgroepen benaderd worden op een manier die bij hun past. Voor lage SES en allochtone groepen is dit een bemoeizuchtige benadering, terwijl hoge SES en autochtone groepen een minder bemoeizuchtige benadering prefereren.

Kernwoorden: Gezondheid, Moralisatie, Defensief gedrag, Afkomst, SES.

(4)

4 1 INTRODUCTIE

Gezondheid is tegenwoordig een hot topic. Het stelt mensen in staat om zo lang mogelijk van het leven te genieten. Naast dit individuele belang, levert gezondheid maatschappelijke baten op, doordat het de economische groei, de arbeidsparticipatie, de arbeidsproductiviteit en daarmee de welvaart beïnvloedt. Kortom, het verbetert de deelname van mensen in het maatschappelijke en economische leven (Post, Zwakhals & Polder, 2010). Aangezien preventie en zorg een positieve invloed op gezondheid hebben, leveren zij indirect een

bijdrage aan het maatschappelijk belang. Ondanks de hoge zorgkosten, kunnen door preventie kosten bespaard worden, zoals kosten als gevolg van een ongezonde samenleving (Post et al., 2010).

Uit voorgaand onderzoek blijkt dat mensen met een lage sociaaleconomische status (SES), hetgeen bepaald wordt door de positie in de maatschappij, vaak minder gezond leven dan mensen met een hoge SES (Broer & Kuiper, 2013). Een groot deel van de allochtone bevolking heeft een lage SES (GGD Brabant-Zuidoost, 2014), wat verklaard wordt door de relatie tussen etniciteit en SES. Mede door immigratie, een andere levenswijze, culturele verschillen en maatschappelijke achterstand staat de gezondheidstoestand van allochtonen onder druk ten opzichte van autochtonen (Broer & Kuiper, 2013). Hierdoor vormen zij een risicogroep voor gezondheidsachterstanden (GGD Brabant-Zuidoost, 2014). Op preventievlak valt hier winst te behalen, indien duidelijk wordt hoe deze bevolkingsgroepen te bereiken zijn.

Een van de doelstellingen van het preventiebeleid van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) is het verminderen van deze gezondheidsverschillen tussen groepen (Hoogervorst, 2006). Hierbij ligt de focus op het verminderen van gezondheidsachterstanden. Het stimuleren van ouderparticipatie, waaronder een actieve deelname van ouders op school wordt verstaan, is van groot belang tijdens dit proces. Het is belangrijk dat ouders het goede voorbeeld geven, dus een gezonde levensstijl aannemen, want kinderen zijn geneigd om het gedrag van hun ouders over te nemen (Zwiers, 2015). Bovendien werkt de interactie met ouders onderwijskwaliteit verhogend, wat leerlingen kansen biedt op een hoger

opleidingsniveau, een betere baan met meer inkomen en mogelijk een hoge SES, wat positief samenhangt met gezondheid (Smit, 1991).

(5)

5 betrokkenheid (Smit, Driessen, Sleegers & Hoop, 2003). Een andere mogelijke verklaring voor de gezondheidsverschillen is de switch naar de huidige participatiemaatschappij. Hierbij legt de overheid de nadruk op eigen verantwoordelijkheid nemen, waardoor mensen

gezondheid zien als een morele plicht (Mulder, Rupp & Dijkstra, 2014). Over het algemeen motiveert dit om het morele zelfbeeld te vergroten (Monin & Jordan, 2009), maar over sommige mensen heerst een negatief moreel beeld. Zij nemen vaak een defensieve, gedemotiveerde houding aan, waarbij zij juist niet doen wat anderen van ze verwachten (Täuber, 2017). Dit sluit aan bij voorgaand onderzoek dat geconcludeerd heeft dat verschillende bevolkingsgroepen benaderd willen worden op een manier die bij hun past (Zwiers, 2015). Echter, nader onderzoek naar wat er verstaan wordt onder ‘een manier die bij hun past’ ontbreekt. Om deze kloof te dichten, luidt de leidende vraag van het huidige

onderzoek dan ook: Hoe moet je verschillende bevolkingsgroepen benaderen wanneer je ouderparticipatie wil vergroten?

2 LITERATUURONDERZOEK

Moralisatie

Ongezond gedrag van de burgers is een van de dingen die de overheid wil reduceren, gezien de hoge zorgkosten die het met zich meebrengt. Het terugdringen van deze zorgkosten wordt bevorderd door de organisatieverandering van onze maatschappij een aantal jaren geleden, van een verzorgingsstaat naar een activerende participatiemaatschappij (De Gier, 2007). Het doel van deze structuur is burgers stimuleren om minder middelen van de staat te nuttigen, door betaalde zorg alleen te verstrekken aan degenen die het echt nodig hebben en het niet zelf kunnen betalen (Regeerakkoord VVD – PvdA, 2012). In de participatiesamenleving wordt van burgers meer betrokkenheid en verantwoordelijkheid verwacht, ten opzichte van de voorgaande situatie. Kortom, de overheid gaat ervan uit dat burgers veel meer zelf kunnen, willen en moeten doen. Deze bezuinigingsmaatregel legt de basis voor een grote discussie over de bijdrage van de overheid, want doen zij genoeg voor onze samenleving? Sommigen pleiten dat de overheid goede dingen voor haar bevolking moet doen, bijvoorbeeld helpen op het gebied van volksgezondheid (Bilge, 2014). Anderzijds introduceert Mill (1869) het schadebeginsel, waarbij de overheid alleen mag ingrijpen wanneer iemand fysieke schade aan derden toebrengt.

(6)

6 der Zwaan, 2014). Ook omtrent gezondheid, verlangt de overheid dat inwoners zelf

verantwoordelijkheid nemen. Indien dit niet nagestreefd wordt, brengt dit een hoop kosten voor de samenleving met zich mee. Echter, zijn eigen verantwoordelijkheid en schade toebrengen aan anderen volgens Mulder et al. (2014) juist de kenmerken van een morele verplichting. Hier vindt dus het proces van moralisatie plaats, waarbij een voorkeur voor een gezonde leefstijl omslaat naar gezondheid als een morele waarde. Kortom, het is aannemelijk dat de participatiemaatschappij heeft geleid tot de moralisatie van gezondheid. Het volgende deel zal nader ingaan op de motiverende kracht van dit moralisatieproces.

Moralisatie is een gebruikelijk proces, waarbij moreel neutrale objecten of activiteiten een morele betekenis krijgen. Hierbij veranderen voorkeuren in waarden, zowel op individueel als op cultuurniveau (Rozin, 1999). In vergelijking met voorkeuren, zijn waarden duurzamer en meer geïnternaliseerd (McCauley, Rozin & Schwartz, 1995). Daarbij geven waarden richting aan het denken en handelen van individuen en groepen (Rozin, 1999). Opvallend bij het moralisatieproces is de grote omslag waar het over het algemeen mee gepaard gaat,

bijvoorbeeld van een positieve ervaring met iets naar een extreem negatieve associatie (Rozin, Markwith & Stoess, 1997). Dit omkeerbare proces komt regelmatig in het gezondheidsdomein voor, door de sterke relatie tussen gezondheid en morele status (Rozin, 1999).

(7)

7

Defensief gedrag

Ook op moreel vlak, vergelijken mensen zichzelf met anderen (Collins, 1996). De

confrontatie met iemand die op moreel vlak superieur is, kan zowel positieve als negatieve reacties oproepen (Monin, 2007). Enerzijds, werkt het motiverend en kan iemand zich aan een beter persoon optrekken en het beste uit zichzelf halen. Anderzijds, kan superieur moreel gedrag van een ander als bedreiging ervaren worden. Wanneer iemand het gevoel heeft dat het eigen gedrag minder moreel is, kan dit negatieve gevoelens oproepen, zoals

minderwaardigheid, verwarring of het idee dat anderen over jou oordelen (Monin, 2007). Het superieure gedrag wordt in dat geval als bedreiging beschouwd. Daaropvolgend kan de minder morele individu een defensieve, gedemotiveerde houding aannemen om de bedreiging te minimaliseren, dat zich uit in het ontkennen van de morele waarde, het kleineren van de ander of het vermijden van de bedreiging. Onderzoek van Täuber en van Zomeren (2013) bevestigt dat een morele bedreiging tot een defensieve houding kan leiden. Deze defensieve emotionele focus, zoals woede richting superieure groepen, belemmert de motivatie om het eigen morele gedrag te verbeteren. Kortom, wanneer mensen niet aan de morele norm kunnen voldoen, kan dit defensief gedrag oproepen.

Als we bovengenoemde inzichten verbinden met de huidige ontwikkeling omtrent de

participatiesamenleving, blijkt dat gezondheidsinitiatieven de lage SES en allochtone groepen vaak slecht bereiken (van Kreijl & Knaap, 2004). Mogelijk is dit het gevolg van de defensieve houding die deze groepen aannemen, wanneer zij niet aan de morele normen voldoen. De Greef (2009) beweert dat lager opgeleiden minder vaak aan de fitheidsnorm voldoen dan hoger opgeleiden. Daarnaast is ook een blik geworpen op de voedselconsumptie van allochtone groepen, waaruit blijkt dat zij minder vitaminen consumeren ten opzichte van autochtonen (Brussaard, Brants, van Erp-Baart, Hulshof & Kistemaker, 1999). Dus wanneer de lage SES en allochtone groepen zich op gezondheidsvlak vergelijken met anderen (Collins, 1996), kunnen zij tot de conclusie komen dat zij minder moreel gedrag vertonen ten opzichte van hoge SES en autochtone groepen. Met als gevolg, dat zij het eigen gedrag verbeteren of een defensieve houding aannemen. Het feit dat de gezondheidsinitiatieven slecht aan lijken te komen bij lage SES en allochtone groepen (van Kreijl & Knaap, 2004), in combinatie met de minder goede gezondheid van deze groepen (GGD Brabant-Zuidoost, 2014), duidt erop dat lage SES en allochtone groepen mogelijk een defensieve strategie gebruiken. Hierbij

(8)

8 Vooral wanneer individuen zich sterk identificeren met een groep, weigeren zij hulp van superieure morele groepen van buitenaf (Täuber & van Zomeren, 2012). Kortom, de slechte bereikbaarheid van minder gezonde groepen binnen de samenleving is mogelijk een uiting van defensief gedrag, hetgeen mogelijk veroorzaakt wordt door moralisatie van gezondheid.

Bovendien is er een relatie tussen moralisatie in de samenleving en vertrouwen in de overheid. Het vertrouwen van burgers in de overheid is optimaal wanneer de normen en waarden gesteld door de overheid overeenkomen met die van de burgers (Bouckaert, van der Walle, Maddens & Kampen, 2002). Echter, er ontstaat een gevoel van veroordeling bij burgers wanneer zij niet aan de gestelde normen kunnen voldoen (Monin, 2007).

Daaropvolgend nemen zij een defensieve houding aan, waarbij zij zich tegen de superieure groep keren, in dit geval de overheid. Doordat de eigen normen niet meer overeenkomen met de gestelde normen, neemt het vertrouwen in de overheid af (Bouckaert et al., 2002). Het probleem hierbij is dat sommige burgers niks van de overheid aan willen nemen, door de aanwezigheid van wantrouwen (van den Bos, 2007). Verder leggen Ross, Mirowsky en Pribesh (2001) de link tussen opleiding- en inkomensniveau en het vertrouwen in de overheid. Mensen met een hoge opleiding en inkomen hebben vaker vertrouwen in de overheid dan mensen met een lage opleiding en inkomen. Mogelijk omdat de mensen met een lage

opleiding en inkomen minder vaak aan de gestelde norm voldoen en daarom vaker defensief gedrag vertonen. Het belang van communicatie met deze defensieve mensen, wordt in het volgende stuk toegelicht.

Huidig onderzoek

(9)

9 • Zijn het vooral lage SES ouders die zich betutteld en gemoraliseerd voelen, waardoor

zij een defensieve houding aannemen?

• Op welke manier willen zij dan wel benaderd worden, zodat zij gemotiveerd in plaats van defensief reageren?

Dit onderzoek levert een theoretische bijdrage, doordat het inzicht geeft in houdingen van bepaalde groepen ten opzichte van morele standaarden en de gevolgen hiervan voor het succes van de participatiemaatschappij in Nederland. Daarnaast is het relevant vanuit praktisch perspectief, want het biedt een handvat voor iedereen die met gezondheid bezig is tijdens het benaderen van verschillende bevolkingsgroepen. Om erachter te komen hoe verschillende groepen benaderd willen worden rondom ouderparticipatie, worden focusgroep interviews met vier verschillende bevolkingsgroepen afgenomen. De interviews zullen duidelijkheid verschaffen rondom ouderparticipatie in gezondheidsinitiatieven, de maatschappelijke structuur, morele standaarden en defensief gedrag, waardoor

gezondheidsprogramma’s beter in kunnen spelen op de specifieke behoeftes en wensen van verschillende groepen in de samenleving. Hierdoor kan de winst op preventiegebied behaald worden en vervolgens zullen gezondheidsverschillen in de samenleving verkleinen. Naast deze maatschappelijke baten, zal het indirect het opleidingsniveau en mogelijk inkomen, dus het individuele belang, ten goede komen.

3 METHODES

Focusgroepen

Om inzicht te krijgen in de percepties van verschillende bevolkingsgroepen, zijn interviews, van ongeveer een uur, met een aantal groepen afgenomen. Deze focusgroepen zijn

samengesteld op basis van afkomst en SES van de deelnemers, omdat deze gerelateerd zijn aan gezondheid (Broer & Kuiper, 2013). De mogelijk verschillende houdingen van de groepen ten opzichte van gezondheid en de participatiemaatschappij, kunnen de huidige kennis met betrekking tot gezondheidsverschillen bevestigen. Bovendien bieden interviews de ruimte om de bestaande kennis uit te breiden, want deelnemers krijgen voldoende de

mogelijkheid om percepties uitgebreid toe te lichten (DiCicco-Bloom & Crabtree, 2006). Deze ruimte is gestimuleerd door de structuur van het interview, namelijk semigestructureerd. Hierbij stelt de interviewer dezelfde vooraf geformuleerde open vragen, maar de

(10)

10 2005). Dit maakt doorvragen mogelijk, waardoor de interviewer een scherper beeld krijgt van de ervaringen van de deelnemers.

De keuze is gevallen op interviews in groepsverband, want dit werkt over het algemeen stimulerend en het creëert een prettige sfeer. Bovendien, draagt het plezier van de groep bij aan het verloop van de discussie. Ook een vertrouwde sfeer is van groot belang, zodat

deelnemers zich openlijk uit durven te drukken (Stewart & Shamdasani, 2015). Mede daarom is er ook gekozen om deelnemers met dezelfde afkomst en SES bij elkaar in een groep te plaatsen. De maximale groepsgrootte is gesteld op acht personen, want te veel deelnemers kan de kwaliteit van de data negatief beïnvloeden, doordat niet iedereen aan het woord komt in een beperkte tijd. Wanneer er te veel deelnemers in een groep zijn, beperkt dit de diepgang van het gesprek, terwijl dit onderzoek juist de achterliggende gedachtes wil achterhalen. Toch is het belangrijk dat er voldoende mensen deelnemen, in verband met de generalisatie van de resultaten. Dus is er geprobeerd om twee focusgroep interviews per bevolkingsgroep te organiseren. Zoals bovenstaand benoemd, zijn de groepen gevormd op basis van afkomst en SES. Het onderscheid in afkomst is gemaakt tussen autochtoon en allochtoon en de SES is onderverdeeld in lage en hoge SES. Dit resulteert in vier verschillende bevolkingsgroepen, namelijk lage SES autochtoon, lage SES allochtoon, hoge SES autochtoon en hoge SES allochtoon.

Allereerst is er veel contact geweest met scholen en gezondheid gerelateerde bedrijven, zodat op basis van hun kennis focusgroepen samengesteld konden worden. Het doel was om twee focusgroepen per bevolkingsgroep te organiseren, maar door gebrek aan belangstelling vanuit de benaderde scholen en bedrijven voor een hoge SES allochtoon groep, is voor die

(11)

11 Het eerste interview was georganiseerd via een coach van LEFF, een leefstijlprogramma, en vond plaats in Drachten. Dit interview bestond uit vijf vrouwelijke deelnemers, behorend tot de lage SES autochtone groep, met een gemiddelde leeftijd van 41 jaar. De tweede groep betreft een hoge SES autochtone groep, afkomstig uit Bergum. Ook hier waren vijf

vrouwelijke deelnemers, maar dit keer met een gemiddelde leeftijd van 42 jaar. Vervolgens heeft een gesprek met zes lage SES allochtone vrouwen, gemiddeld 47 jaar, in Rotterdam plaatsgevonden. Het vierde en vijfde gesprek zijn georganiseerd door contacten bij GGD Noord- en Oost Gelderland en vonden op dezelfde dag plaats in Zutphen. Beide groepen waren lage SES, maar met een verschillende afkomst. Het eerste interview had vijf allochtone deelnemers, moeders met een gemiddelde leeftijd van 30 jaar. Het tweede gesprek op deze dag werd gevoerd met drie autochtone vrouwelijke participanten, die gemiddeld ook 30 jaar oud waren. Later is nogmaals een interview via LEFF in Drachten georganiseerd. Opnieuw met een lage SES autochtone groep, maar dit keer met drie vrouwen en een man. De gemiddelde leeftijd betrof 42 jaar. Daarna is in Emmen een interview afgenomen met

autochtone hoge SES deelnemers. Gemiddeld waren deze twee vrouwen en man 38 jaar. Het laatste interview is gehouden met twee internationale werknemers van Rijkuniversiteit Groningen. Deze twee vrouwen waren gemiddeld 46 jaar en behoren tot de hoge SES

allochtone groep. Al met al, hebben eenendertig moeders en twee vaders uit vier verschillende bevolkingsgroepen de vragen rondom gezondheidsinitiatieven en de participatiemaatschappij beantwoord. In het volgende stuk, worden de gestelde vragen nader toegelicht.

Interviewvragen

De interviewvragen zijn gerelateerd aan drie concepten, namelijk bekendheid met gezondheidsinitiatieven, de verwachtingen van de overheid en moralisatie en defensief gedrag. De eerste vragen richten zich op gezondheidsinitiatieven in het algemeen. Deze initiatieven zijn tot stand gekomen als gevolg van de transitie naar de huidige

participatiemaatschappij (De Gier, 2007). Een voorbeeld van een geformuleerde vraag in dit deel is: ‘Met welke gezondheidsinitiatieven zijn jullie bekend?’ Deze vraag verschaft

informatie over de bekendheid en ervaringen met deze initiatieven. Tevens kan er, met behulp van deze informatie, een beeld geschetst worden van de bekendheid en ervaringen per

bevolkingsgroep. Vervolgens kan de vraag ‘Wat vinden jullie (de)motiverend?’ inzicht geven in de achterliggende gedachte van het wel of niet participeren in deze programma’s.

(12)

12 communiceren, waardoor een beeld ontstaat van de gewenste benadering, wat mogelijkheden biedt om de groepen beter te bereiken.

De volgende vragen zijn gerelateerd aan de verwachtingen van de burgers ten opzichte van scholen en de overheid. De vragen in dit onderdeel luiden ‘Doet de overheid genoeg?’ en ‘Vinden jullie het terecht dat burgers zelfverantwoordelijk zijn?’. Deze proberen te

achterhalen of de deelnemers het eerlijk vinden dat de overheid eigen verantwoordelijkheid van haar burgers verwacht op gezondheidsvlak, zoals in de huidige participatiemaatschappij. Achteraf is gekeken of bepaalde groepen verschillen in de mening over of de overheid genoeg doet en of zij het eerlijk vinden hoe de huidige gang van zaken is. Ook kan met behulp van deze vragen het aantal verwachtingen ten opzichte van de scholen en overheid tussen de bevolkingsgroepen vergeleken worden.

Bovendien probeert het interview reacties met een relatie tot moralisatie en defensief gedrag uit te lokken. Een aantal vragen zijn daarom gelinkt aan de drijfveren van moralisatie, namelijk eigen verantwoordelijkheid en de kosten bij het niet voldoen aan de gestelde norm. Terwijl enerzijds de mening gevraagd wordt over het feit dat eigen verantwoordelijkheid verwacht wordt, wordt anderzijds gevraagd of zij het idee hebben dat er vanuit anderen een bepaalde levensstijl verwacht wordt en welke gevoelens zij ervaren op het moment dat er niet aan deze verwachtingen van de samenleving wordt voldaan. Mogelijk gaan de antwoorden op deze vragen gepaard met gevoelens, zoals wantrouwen, wat mogelijk een uiting van defensief gedrag is. Met als gevolg, dat de vormen van het defensieve gedrag per groep vergeleken kunnen worden.

Codering

Na de afname en transcriptie van de interviews, volgden de codering, analyse en interpretatie van de data, middels de pawing techniek. Deze techniek bestaat uit het veelvoudig doorlezen van de data opgevolgd door het zoeken naar verbanden in deze data, een van de meest

(13)

13 nog een verschil gemaakt tussen positieve en negatieve ervaringen, benoemd als voordelen en nadelen. Deze werkwijze geldt ook voor alle data met betrekking tot de maatschappij, zoals de meningen rondom de vraag of de overheid genoeg doet en of het terecht is dat burgers zelfverantwoordelijk voor de eigen gezondheid zijn. Daarnaast zijn alle benoemde

verwachtingen ten opzichte van anderen, maar ook uitspraken over andermans verwachtingen, bij elkaar geplaatst. Hetzelfde is gedaan bij de opmerkingen die wantrouwen en vertrouwen insinueren. Allerlaatst, zijn de reacties met betrekking tot wie de deelnemers bepaalde dingen mogen vertellen gegroepeerd. Kortom, alle relevante data is per bevolkingsgroep op basis van het onderwerp gecategoriseerd.

Vervolgens zijn binnen elke overkoepelende term verdelingen gemaakt. Afhankelijk van de inhoud van de tekst, zijn er bepaalde codes ontstaan, waaronder allerlei gerelateerde

uitspraken vallen. Een van de codes, behorend tot de categorie voordeel van

gezondheidsinitiatieven, is ‘leerzaam’. Alle zinnen waaruit blijkt dat de respondent een initiatief als leerzame ervaring beschouwd, vallen onder deze code, zoals: ‘Ja, ik vind het op zich, op scholen, een goed idee, dat kinderen wat meer fruit leren eten, meer gezond, er bewust van zijn’. Anderzijds zijn er ook codes met betrekking tot de nadelige ervaringen van de initiatieven, zoals ‘verplichting’ of ‘niet iedereen houdt zich eraan’. Op dezelfde manier zijn in alle overkoepelende categorieën allerlei codes ontstaan, zoals de codes ‘verwachtingen school’ en ‘verwachtingen overheid’ in de categorie verwachtingen. Uiteindelijk resulteerde dit in een overzicht met zestien verschillende codes (zie Appendix II Code overzicht), die geanalyseerd en geïnterpreteerd zijn. Tijdens de analyse is, met behulp van deze codes, gezocht naar overeenkomsten en verschillen in de uitspraken, gerelateerd aan SES en afkomst. De hieruit gevolgde resultaten zijn opgedeeld in gezondheidsinitiatieven,

verwachtingen van de overheid en moralisatie en defensief gedrag en zijn te vinden in het volgende hoofdstuk.

4 RESULTATEN

Gezondheidsinitiatieven

Overeenkomsten en verschillen op basis van SES

(14)

14 voren en op sportgebied kent bijna iedereen de Koningsspelen. Het feit dat initiatieven vaak dubbelop zijn, wordt bij een aantal hoge en lage SES ouders ervaren. De meest voorkomende argumenten hiervoor zijn: ‘De kinderen krijgen zelf al fruit mee’ en ‘Zij ontbijten thuis al’. Deze ouders beweren minder nut van de initiatieven te zien voor het eigen kind, maar vinden het wel belangrijk dat de initiatieven worden aangeboden, aangezien ‘sommigen er minder verstand van hebben.’ Een van de lage SES groepen heeft zelfs extra kennis rondom gezondheid, aangezien zij onderdeel uitmaken van het zogenaamde LEFF project, een

gezondheidsprogramma. Al met al, zowel lage als hoge SES groepen erkennen het belang van gezondheid en dus de gezondheidsinitiatieven. Dit is terug te zien in het grote aantal

voordelen die alle ouders associëren met deze programma’s, waarbij zij spreken over de stimulerende kracht, de leerzaamheid en het bereik.

Ondanks de vergelijkbare resultaten qua bekendheid met gezondheidsinitiatieven, lokken ze bij lage en hoge SES groepen verschillende reacties uit. De groepen ervaren de voordelen van de initiatieven op een andere manier, blijkt uit de omschrijvingen. Uitspraken van lage SES groepen, richten zich vooral op de directe gevolgen van gezondheidsinitiatieven. Het belang van een goede fysieke gesteldheid wordt meerdere malen herhaald, zoals bij de uitspraak ‘Bewegen is juist goed voor de kinderen.’ Ook de motiverende kracht van initiatieven, wat aanzet tot lichamelijke verbetering, wordt toegelicht. Een voorbeeld hiervan is: ‘Dus

spelenderwijs de kinderen in beweging krijgen, want het is veel leuker om met je klasgenoten te gaan sporten.’ Naast het stimulerende aspect, vinden ze het ook belangrijk dat de kinderen ervan leren. Volgens een van de respondenten ‘Krijgen ze toch een stukje mee met wat ze moeten doen en wat gezond is.’ De kinderen doen op deze manier kennis op, die ze misschien thuis niet krijgen. Kortom, de lage SES ouders ervaren allerlei directe gevolgen van

initiatieven, zoals het feit dat de kinderen gemotiveerder zijn en meer bewegen en dat zij meer kennis opdoen over producten en het belang van gezondheid. Zij beschouwen

gezondheidsprogramma’s dus als middel voor een verbeterde gezondheid. Echter, wordt in deze groepen niet gesproken over de doorwerkende krachten van gezondheid, oftewel de indirecte gevolgen van initiatieven.

(15)

15 hoofd leeg.’ Door de pauzes zoveel mogelijk aan te passen op de groep kinderen, in plaats van het vasthouden aan een vast stramien, kan volgens deze deelnemers het gemiddelde

concentratieniveau geoptimaliseerd worden. Hierbij wordt het bewegen en dus gezondheid als een hulpmiddel gezien om de aandacht van de kinderen op school te verbeteren, doordat het hoofd weer even leeg is. Daarnaast zien zij sport gerelateerde initiatieven als een

mogelijkheid om bepaalde vaardigheden te verbeteren, zoals kunnen werken in teamverband. Dit blijkt uit de volgende stelling: ‘Je leert om in teamverband te werken, als je teamsporten gaat doen. Sociaal zit er ook wel een stukje aan, dat vind ik wel belangrijk hoor.’ Naast het lichamelijke belang van sport, vinden zij dus ook de sociale interactie met anderen van groot belang, omdat dit kan resulteren in verbeterde sociale vaardigheden. Bovendien, kunnen de competentie ‘samenwerken’ en de verbeterde cognitieve vaardigheden als gevolg van betere concentratie leiden tot betere prestaties in de lessen, wat op den duur kan leiden tot een hoger opleidingsniveau, mogelijk een betere baan, meer inkomen en daarmee een hogere SES.

Naast de opsomming van voordelen, benoemen alle groepen ook nadelige gevolgen van de gezondheidsinitiatieven. Opnieuw zijn hier zichtbare verschillen op basis van SES. Ten eerste, benoemen alleen de lage SES ouders de belemmerde toegankelijkheid als gevolg van de prijzige initiatieven, zoals in de volgende quote:

‘We hebben toen meegedaan met die activiteiten hier, om te kijken wat het kind eigenlijk leuk vindt. Er zijn ouders die dat niet kunnen betalen dat soort dingen en ik vind het wel belangrijk dat zij dan ook de kans krijgen om hun kinderen aan iets mee te laten doen.’ Met ‘activiteiten’ verwijst zij naar allerlei verschillende sporten die destijds op deze basisschool tijdens de gymlessen geïntroduceerd zijn. De kinderen volgden daarbij, samen met alle klasgenoten, gratis trainingen om te ontdekken welke sporten er bestaan en wat zij leuk vinden. Met ‘ik vind dat wel belangrijk’ benoemt de deelnemer het belang van deze gratis initiatieven voor mensen met een lager besteedbaar inkomen, vaak gepaard met een lage SES. Zij vindt het belangrijk dat iedereen de kans krijgt om te participeren in

(16)

16 sommige mensen deze gezondere producten simpelweg niet betalen. Zij zien geld dus als mogelijke hindernis voor een gezonde levensstijl.

Overeenkomsten en verschillen op basis van afkomst

Alhoewel er geen SES gerelateerd verschil in bekendheid met gezondheidsinitiatieven lijkt te zijn, is er wel een zichtbaar verschil gerelateerd aan de afkomst van de groepen. Namelijk, een van de allochtone groepen weet verassend weinig over gezondheidsinitiatieven. Echter, is dit alleen van toepassing op de allochtone groep met een hoge SES. Mogelijk is dit te

verklaren door het feit dat de kinderen van deze deelnemers nog niet zo lang in Nederland op school zitten. Bovendien betreft het een internationale school, in tegenstelling tot de nationale scholen waar de kinderen van de andere focusgroep ouders naar toe gaan. Mogelijk hanteert een internationale school een ander beleid, waarbij gezondheidsinitiatieven minder of niet geïntroduceerd worden. Ondanks de afwezige kennis omtrent deze initiatieven, is deze hoge SES allochtone groep ervan overtuigd dat gezondheid een ontzettend belangrijk topic is in onze samenleving.

Toch is er wel een opmerkelijk contrast in de bevindingen zichtbaar tussen autochtone en allochtone groepen. Namelijk, de autochtonen geven vaker aan dat zij voldoende kennis hebben over gezondheid. Een typische uitspraak bij de autochtone groepen luidt dan ook ‘We weten tegenwoordig zoveel, we weten echt wel wat gezond is.’ Daarbij vermelden zij dat initiatieven niet per se noodzakelijk voor het eigen kind zijn. Wel respecteren zij dat deze acties worden opgezet, blijkt uit de volgende quote van een autochtone participant: ‘Ik snap ook wel dat een aantal kinderen thuis niet ontbijten, dus voor die kinderen vind ik het wel oké, maar voor mijn eigen kinderen is het niet echt een meerwaarde.’ Het niet beschouwen als een meerwaarde, duidt erop dat het eigen kind volgens de ouders gezond genoeg is, waardoor er geen behoefte is aan gezondheidsinitiatieven. Anderzijds, hechten allochtone ouders juist wel persoonlijke waarde aan initiatieven, wat duidelijk wordt in deze uitspraak: ‘Initiatieven zijn fijn, omdat wij er zelf vaak minder verstand van gezond Nederlands eten hebben.’ Deze allochtone groep geeft zelfs toe dat zij over minder kennis rondom dit onderwerp beschikken, waardoor zij deze programma’s erg belangrijk vinden. Daarentegen vindt de hoge SES allochtone groep wel dat zij voldoende inzicht op gezondheidsvlak hebben, maar zij beweren, teleurgesteld, dat de school dit niet heeft, waardoor zij gezondheidsinitiatieven toejuichen. Dus terwijl de allochtonen de initiatieven vooral als een meerwaarde ondervinden,

(17)

17 Dit verschil is ook zichtbaar in de uiteenlopende voorkeuren van de groepen met betrekking tot de toepassingen van de initiatieven. Autochtonen prefereren, in lijn met de overbodigheid die zij soms ervaren, een hantering die niet te bemoeizuchtig is. Dit komt heel duidelijk naar voren in de volgende uitspraak: ‘Ik vond het af en toe zo bemoeizuchtig, dat stuit mij tegen de borst. Het wordt opgedrongen.’ Andere autochtone respondenten vullen dit aan met

uitspraken zoals ‘Ik vind het al snel te betuttelend allemaal’ en ‘Dat is dan weer dat stuk bemoeiing’. Zij zijn van mening dat initiatieven best adviserend mogen zijn, maar zij willen zelf bepalen of zij het toepassen. Dus op het moment dat initiatieven voorschrijven wat zij zouden moeten doen, ervaren zij het als betutteling. Daarnaast redeneren zij dat gezondheid een intrinsieke motivatie moet zijn, in plaats van dat externe hulpmiddelen zoals initiatieven nodig zijn. Een uitleg hiervoor is: ‘Als het niet in het kind zelf zit, dan krijg je het er ook niet in’. Deze respondent is van mening dat het belang van gezondheid van jongs af aan bekend moet zijn, zodat het onderdeel wordt van de leefstijl. Als dit niet aangeleerd is, kunnen initiatieven een prima tijdelijke oplossing zijn, maar een complete levensstijl omgooien is bijna onmogelijk. Een andere groep bevestigt dit en concludeert dat externe motivatie alleen noodzakelijk is wanneer bepaalde gewoontes niet geïnternaliseerd zijn. Als kinderen al intrinsiek gemotiveerd zijn, moeten geen initiatieven gebruikt worden, want daardoor kan de intrinsieke motivatie omslaan naar een externe motivatie.

(18)

18 Conclusies gezondheidsinitiatieven

Op basis van SES zijn er geen opmerkelijke verschillen in de bekendheid met

gezondheidsinitiatieven. Daarnaast erkennen zowel hoge als lage SES het belang van gezondheid en daarmee de initiatieven. Naast deze overeenkomsten, zijn er toch verschillen tussen de groepen zichtbaar. Allereerst worden de voordelen van de gezondheidsinitiatieven op uiteenlopende manieren ervaren. Waarbij de lage SES groepen vooral de directe gevolgen opmerken, richten de hoge SES groepen zich, naast deze directe gevolgen, ook op de indirecte consequenties. Daarnaast is er ook een verschil in de nadelen die benoemd worden, waarbij alleen de lage SES groepen geld als een belemmering uitspreken.

Ook als er gekeken wordt naar afkomst als verschillende factor tussen de groepen, bestaat er geen twijfel over het belang van gezondheid. Echter, geven de autochtonen vaker aan dat zij over voldoende kennis rondom dit onderwerp beschikken, met als gevolg dat zij initiatieven soms als overbodig interpreteren en het al snel betuttelend vinden. In overeenstemming met deze bevinding, gaat de voorkeur van deze groep dan ook uit naar een toepassing die niet te bemoeizuchtig is. Daarentegen, heerst onder allochtonen de opvatting dat er te weinig kennis op gezondheidsvlak is. Hierdoor juichen zij gezondheidsinitiatieven extra toe, waarbij zij zelfs voorkeur hebben voor een bemoeizuchtige toepassing.

Verwachtingen van de overheid

Overeenkomsten en verschillen op basis van SES

De eerste vragen met betrekking tot verwachtingen van de overheid achterhalen of de

respondenten het eerlijk vinden dat de overheid eigen verantwoordelijkheid van haar burgers verwacht op gezondheidsvlak. De antwoorden op deze vragen, ‘Doet de overheid genoeg?’ en ‘Vinden jullie het terecht dat burgers zelfverantwoordelijk zijn?’, lijken niet veel te

(19)

19 antwoorden op de vraag of de overheid in de huidige maatschappij genoeg voor haar burgers doet, lijken in het eerste opzicht niet afhankelijk te zijn van SES.

Desondanks, verschilt het aantal benoemde verwachtingen ten opzichte van de overheid en de scholen wel op basis van SES. Lage SES groepen benoemen meer punten waar de overheid en scholen in horen te springen, waaruit blijkt dat zij hogere verwachtingen hebben. Deze ideeën zijn erg variërend, van suggesties rondom voedsel, zoals ‘Al het snoep afschaffen in de automaten en alleen maar fruit’, tot voorstellen met betrekking tot sport, zoals ‘Meer sporten op scholen, denk aan elke dag een uurtje’. Alhoewel hoge SES ouders dit soort initiatieven absoluut zouden waarderen, wat letterlijk gezegd wordt in de volgende stelling: ‘Eigenlijk zou ik het wel kunnen waarderen als het een onderdeel van school werd’, vinden zij het niet per se de taak van de overheid. Een deelneemster licht dit als volgt toe:

‘Ik zou het geen verkeerd initiatief vinden van de overheid. Niet dat ik vind dat het daar hoort, maar ik zou het wel toejuichen’.

Het feit dat zij het ‘geen verkeerd initiatief’ vindt en het zelfs toe zal juichen, omschrijft haar waardering voor zo’n initiatief vanuit de overheid. Echter, benadrukt zij dat het ‘daar’,

waarmee zij naar de overheid verwijst, niet hoort. Zij vindt dit de verantwoordelijkheid van de burgers zelf en verwacht dus niet dat de overheid programma’s opzet om de gezondheid van de burgers te bevorderen. Deze lage verwachtingen vanuit hoge SES groepen ten opzichte van de overheid, staan dus tegenover de hoge verwachtingen die lage SES groepen veelal hebben. Ook het gebruik van het woord ‘moeten’ bevestigt dit verschil in de verwachtingen die beide groepen ten opzichte van de overheid en scholen hebben. Namelijk, uitspraken omtrent verwachtingen van lage SES deelnemers gaan regelmatig gepaard met het woord ‘moeten’, terwijl hoge SES groepen dit woord vrijwel niet gebruiken. Voorbeelden zijn: ‘Daarin zou de school grenzen moeten trekken’ en ‘Alle troep die verkocht wordt, daar zou vanuit de

overheid een standaard in moeten komen.’ Hieruit blijkt dat lage SES groepen vaker van mening zijn dat de overheid en scholen meer voor de burgers moeten doen. Oftewel, lage SES groepen verwachten op gezondheidsvlak meer verantwoordelijkheid van bovenaf.

Overeenkomsten en verschillen op basis van afkomst

(20)

20 ondersteuning van dit standpunt, omvatten de eigen verantwoordelijkheid van burgers.

Opvallend is dat allochtonen geen een keer ‘eigen verantwoordelijkheid’ in de uitspraken laten vallen, terwijl de autochtonen dit meerdere keren uitspreken. Een voorbeeld van zo’n redenering is: ‘Je kiest er zelf voor om kinderen te nemen, dus je moet met sommige dingen gewoon je eigen verantwoordelijkheid nemen.’ Zij vinden dat je de overheid niet

verantwoordelijk kan stellen voor jouw kinderen, aangezien kinderen jouw eigen keus en dus verantwoordelijkheid zijn. Dit neemt niet weg dat autochtonen wel degelijk punten noemen waar de overheid verantwoordelijkheid heeft of zou mogen nemen, zoals ‘De overheid heeft ook een taak. Voor school.’ Of ‘Naar bedrijven mag de overheid wel strenger zijn, want die mogen alles op etiketten zetten.’ Maar in verhouding tot allochtonen, benoemen autochtonen minder fronten waar de overheid te weinig doet en meer punten waaruit blijkt dat de overheid voldoende doet en dat de burgers terecht zelfverantwoordelijk zijn. Anders gezegd, de

allochtonen zijn vaker van mening dat de overheid te weinig voor haar burgers doet.

Daarentegen verschilt het aantal verwachtingen die deelnemers hebben ten opzichte van de overheid en scholen niet op basis van afkomst. Zowel autochtone als allochtone participanten noemen een vergelijkbaar aantal punten waarbij zij verwachten dat er actie van bovenaf wordt genomen. Echter is er wel een inhoudelijk verschil op basis van afkomst. Wanneer de

autochtonen de verwachtingen uitspreken, benoemen zij ook de eigen verantwoordelijkheid, terwijl allochtonen de verantwoordelijkheid bij een ander neerleggen. Namelijk, de

allochtonen focussen zich alleen op wat de overheid en scholen kunnen ondernemen om de gezondheid te verbeteren. Dit is zichtbaar in de volgende stelling: ‘Misschien vanuit de gemeente, of vanuit school, dat ze dat door moeten zetten.’ Ze wijzen dus de overheid en de scholen aan om iets door te zetten, maar zij benoemen niet zichzelf. Daarentegen vermelden autochtonen wel de eigen verantwoordelijkheid, naast de verwachtingen die zij hebben van anderen. Meerdere keren wordt ‘Samen verantwoordelijk zijn’ genoemd, en zij stellen initiatieven voor waarbij ‘Ouders betrokken zijn.’ Dus zij herhalen de verantwoordelijkheid van de ouders, tijdens het opdoen van ideeën voor een gezondere bevolking, maar daarbij verwachten zij ook dat de overheid en scholen een stukje verantwoordelijkheid nemen.

Conclusies verwachtingen van de overheid

(21)

21 verantwoordelijkheid van burgers verwacht mag worden. Anderzijds, zijn er ook hoge en lage SES deelnemers die beweren dat de overheid meer moet ondernemen op gezondheidsvlak. Daarbij vinden zij de vereiste eigen verantwoordelijkheid oneerlijk. Kortom, deze

verschillende standpunten zijn onafhankelijk van de SES. Desondanks, is er wel een verschil op basis van SES in de verwachtingen die de groepen hebben van de overheid en de scholen. Namelijk, lage SES groepen hebben hogere verwachtingen. Het veelvoudige gebruik van het woord ‘moeten’ in uitspraken van lage SES groepen over deze verwachtingen ten opzichte van de overheid en scholen, versterkt het verschil tussen hoge en lage SES.

Ook is er een opvallend verschil gerelateerd aan afkomst. Enerzijds veronderstellen

autochtonen dat de overheid voldoende doet voor haar burgers en dat zij de huidige gang van zaken eerlijk vinden. Deze mening beargumenteren zij regelmatig met het concept eigen verantwoordelijkheid. Anderzijds ervaren de allochtonen vaker het gevoel dat de overheid onvoldoende doet en daarmee oneerlijkheid. Alhoewel hier dus een duidelijk verschil tussen autochtone en allochtone groepen is, komen het aantal verwachtingen van beide groepen ten opzichte van de overheid en scholen wel overeen. Toch bestaan hier ook verschillen, namelijk inhoudelijk. Wanneer de allochtonen de verwachtingen uitspreken, praten ze voornamelijk over de verantwoordelijkheid van de overheid en de scholen, terwijl autochtonen naast de verwachtingen van een ander, ook, opnieuw, de eigen verantwoordelijkheid benoemen.

Moralisatie en defensief gedrag

Verschillen en overeenkomsten op basis van SES

(22)

22 uitspraken wijzen erop dat gezondheid is omgeslagen van een voorkeur naar een waarde, oftewel gezondheid is gemoraliseerd.

Daaropvolgend, vergelijken mensen zich op gezondheidsvlak met elkaar. Het proces van vergelijking en het eigen gedrag na deze vergelijking, lijken te verschillen op basis van SES. Lage SES groepen benadrukken vooral het feit dat niet iedereen zich aan de opgezette gezondheidsinitiatieven houdt en zij zijn bang dat dit de gezondheid van het eigen kind belemmert. Ten eerste wordt de school een aantal keren bekritiseerd. Een duidelijk voorbeeld is: ‘Wij zijn er gezond mee bezig en wat ze op school kunnen krijgen is gewoon allerlei zoetigheid.’ Deze lage SES deelnemers beoordelen de school als bedreiging voor de gezondheid van het kind. Daarnaast keuren deze groepen het gedrag van andere ouders regelmatig af, een vorm van kleinering. Hierbij noemen zij allerlei ongezonde dingen op die andere ouders meegeven en beschrijven dit als: ‘Belachelijk’. Tegelijkertijd gebruiken ze andermans ongezonde gedrag als excuus voor het eigen ongezonde gedrag, vaak tijdens de discussie over gezonde traktaties. Dit blijkt uit het volgende argument: ‘Als die van mij gezond trakteert en de rest neemt allemaal snoep mee, dat zou niet leuk zijn.’ Met als gevolg, dat zij het eigen kind ook ongezond laten trakteren en dus de morele waarde van gezondheid ontkennen. Kortom, deze deelnemers wijzen vooral naar anderen en laten het eigen gedrag afhangen van externe factoren.

In vergelijking met lage SES groepen, houden hoge SES deelnemers zich meer vast aan de eigen opvoeding. Ook zij zien dat niet iedereen zich aan de gezondheidsinitiatieven houdt, maar daar laten ze het eigen gedrag niet door leiden. Wanneer de dochter van een hoge SES deelneemster klaagt dat andere kinderen koekjes mee mogen en zij niet, antwoord zij dan ook stellig met ‘Jij krijgt gewoon fruit mee, ik heb niks met anderen te maken.’ Andere

deelnemers bevestigen dit gedrag, want ‘elke ouder wil toch het beste voor zijn eigen kind.’ Mede daarom geven zij geen commentaar op de opvoeding van andere ouders en zij zullen dus altijd de opvoeding hanteren waarbij zij denken dat het beste voor het eigen kind bereikt wordt. Bovendien kunnen zij daardoor zelfs de gezondheidsinitiatieven erg negatief ervaren, zoals blijkt uit de volgende omschreven gebeurtenis door een van de hoge SES deelnemers:

(23)

23 Uit ‘heel erg ver gaan’ blijkt de negatieve houding ten opzichte van dit voorval. Met andere woorden, zij vindt dit niet normaal dat de school zich zo bemoeizuchtig heeft opgesteld. Daarnaast bevestigt zij met ‘jij eet altijd harstikke gezond’ dat het kind gezond opgevoed is en dat de opvoeding dus gebaseerd is op het beste voor het kind. Hierop volgt de uitspraak ‘zij hoeft er niks meer van te vinden’, waarbij de participant benadrukt dat de directrice niks te zeggen heeft over haar opvoeding. Zij laat haar gedrag dus niet afhangen van de handelingen van anderen, zoals een lage SES ouder mogelijk wel gedaan zou hebben. Ook opvallend in de uitspraak is dat de moeder het ongezonde gedrag van andere kinderen helemaal buiten

beschouwing laat, terwijl er eerder in het interview door haar is aangegeven dat er behoorlijk veel gesnoept wordt in de klas van haar zoon. Deze bevinding versterkt het verschil met de lage SES groep, waarbij ouders meteen naar de school en andere ouders wijzen op het moment dat zij op ongezond eten worden aangesproken. Kortom, een verschil in SES kan leiden tot verschillend gedrag als reactie op een gemoraliseerd topic.

Daarnaast kan een onderwerp met morele waarde gevoelens zoals wantrouwen oproepen. Dit komt ook naar voren tijdens de interviews, waarbij groepen in de uitspraken wantrouwen vertonen richting de overheid. Echter, verschillen deze reacties niet aan de hand van SES. Namelijk, alle focusgroepen, zowel hoge als lage SES, bevatten wantrouwende opmerkingen richting de overheid. Hierin vragen zij zich vooral af wat het belang van de overheid bij gezondheidsinitiatieven is. Dit blijkt uit het volgende, dat een van de lage SES respondenten stelt: ‘Daarom heb ik geen vertrouwen in de overheid, omdat ik niet weet wat hun intentie is.’ Zij vraagt zich af waarom de overheid wil dat de bevolking participeert in

gezondheidsprogramma’s. Een hoge SES deelnemer vult dit aan met: ‘Juist geen economisch belang mogen ze hebben.’ Deze deelnemer vindt dat de overheid best initiatieven op mag zetten, maar alleen als ze in het belang van de bevolking zijn en niet in het eigen financiële belang. Het feit dat beide groepen onzeker zijn over dit belang, duidt op de wantrouwende houding.

Verschillen en overeenkomsten op basis van afkomst

(24)

24 gezondheid vereist is. Tijdens de vergelijking met anderen, in dit geval autochtonen, worden allochtonen dus geconfronteerd met een groep die moreel superieur is. De twee verschillende morele statussen hebben mogelijk geleid tot twee verschillende voorkeuren qua benadering. Namelijk, de autochtone groepen prefereren een initiatief dat niet te bemoeizuchtig en betuttelend is, omdat zij beweren al voldoende kennis rondom gezondheid te hebben. Daartegenover pleit de allochtone groep juist wel voor initiatieven die vertellen wat zij moeten doen, mogelijk omdat zij het beste uit zichzelf willen halen, zodat zij ook aan de morele standaard voldoen.

Ook bij deze beide groepen kan het gemoraliseerde onderwerp wantrouwige reacties

oproepen. Op het eerste gezicht lijkt tussen autochtonen en allochtonen geen verschil te zijn in het aantal opmerkingen met een wantrouwende ondertoon. Toch is er wel een klein verschil tussen de groepen. Namelijk, autochtonen hebben ook een aantal opmerkingen die wel vertrouwen uitstralen richting de overheid. Een van deze uitspraken is: ‘Dus dan komt het weer vanuit iets goeds.’ Hierbij geeft de respondent aan dat een gezondheidsinitiatief vanuit de overheid, waarbij advies wordt gegeven rondom gezondheid, juist gewaardeerd wordt. Het feit dat er advies gegeven wordt, in plaats van het gebruik van een betuttelende, bemoeiende benadering, geeft vertrouwen in het belang dat de overheid hier heeft. Er heerst dus, naast het wantrouwen, ook een gevoel van vertrouwen bij autochtonen. Dit is in tegenstelling tot

allochtonen, die geen uitspraken doen wat met vertrouwen gepaard gaat. Dus het lijkt erop dat de autochtonen meer vertrouwen in de overheid hebben.

Deze wantrouwige houdingen ten opzichte van anderen, komen ook naar voren tijdens het stellen van de volgende vraag: ‘In welke mate ervaren jullie dat anderen verwachtingen over jullie levensstijl hebben?’ Eigenlijk hebben beide groepen wel eens het idee dat zulke

(25)

25 Conclusies moralisatie en defensief gedrag

Bij zowel hoge als lage SES groepen is gezondheid een gemoraliseerd item. Ondanks deze overeenkomst, heeft moralisatie wel verschillende gevolgen met oog op SES. Lage SES groepen zijn veel meer bezig met de vergelijking met anderen en kleineren en wijzen deze anderen ook vaak. Verder laten zij ook het eigen gedrag afhangen van het gedrag van deze anderen. In tegenstelling tot hoge SES groepen, die zich vasthouden aan de eigen opvoeding, onafhankelijk van de mening van anderen. Overigens, bestaat er geen verschil in het aantal uitspraken met betrekking tot wantrouwen op basis van SES, zowel hoge als lage SES spreken wantrouwige gevoelens uit.

Ook bij autochtonen en allochtonen is gezondheid gemoraliseerd. Opvallend is dat

allochtonen erkennen dat er minder kennis bestaat rondom dit onderwerp. Mogelijk voelen zij zich daardoor gemoraliseerd. Ook kan dit de verschillende voorkeuren voor een toepassing van een initiatief verklaren, aangezien allochtonen, in tegenstelling tot autochtonen, een meer bemoeizuchtige hantering wensen. Ook hier is er, op basis van afkomst, geen verschil in het aantal uitspraken die wantrouwen insinueren. Echter, zijn de autochtonen de enige die ook uitspraken hebben waar vertrouwen in naar voren komt. Ten slotte, is een opvallende bevinding gedaan omtrent het idee dat anderen oordelen. Beide groepen realiseren dat dit gebeurt, maar de allochtone groep reageert direct met kleinerende uitspraken richting anderen, een van de vormen van defensief gedrag.

5 DISCUSSIE

De huidige bevindingen bevestigen overduidelijk de bevindingen uit eerder onderzoek van Rozin (1999), waaruit blijkt dat het moralisatieproces regelmatig in het gezondheidsdomein voorkomt. Alle bevolkingsgroepen uit het onderzoek zijn bekend met de

(26)

26 tijdens de interviews met de allochtone groepen, wanneer er over gezondheid gesproken wordt. Met de uitspraken ‘Wij zijn gezonder’, kleineren zij de autochtonen. Kortom, in lijn met eerder onderzoek, bevestigt huidig onderzoek de aanwezigheid van het moralisatieproces en defensief gedrag. Tegelijkertijd heeft dit onderzoek meerwaarde door de bevinding dat bepaalde vormen van defensief gedrag alleen bij lage SES groepen en allochtone groepen zichtbaar zijn.

Volgens van Kreijl en Knaap (2004) zijn deze defensieve uitingen de reden dat deze groepen minder bereikbaar zijn en daardoor minder deelnemen in gezondheidsinitiatieven. Echter, toont dit onderzoek aan dat alle groepen even bekend zijn met de initiatieven en ook het belang ervan erkennen. De initiatieven bereiken dus zeker wel alle groepen. Toch lijkt er een verklaring te zijn voor de bevinding van De Greef (2009), waarin hij stelt dat lager opgeleiden minder vaak aan de fitheidsnorm voldoen. Namelijk, uit het onderzoek blijkt dat lage SES deelnemers minder voordelen van gezondheidsprogramma’s inzien, omdat zij de indirecte gevolgen buiten beschouwing laten. Ook benoemt deze groep geld als belemmering voor deelname. Deze twee bevindingen kunnen de lage ouderparticipatie bij lage SES groepen verklaren. Hierdoor lijkt het ook alsof de initiatieven deze groepen slechter bereiken en dit resulteert in het lagere fitheidsniveau. Anderzijds hebben Brussaard et al. (1999) ditzelfde effect gevonden bij autochtonen en allochtonen, waarbij allochtonen minder gezond lijken te zijn. Dit onderzoek beredeneert dit met de bevinding dat autochtonen, naar eigen zeggen, meer kennis hebben op gezondheidsvlak. Tegelijkertijd beweren allochtonen minder kennis op dit gebied te bezitten. Dit onderzoek bevestigt dus eerdere bevindingen rondom de

defensieve houding bij lage SES en allochtone groepen, maar geeft nieuwe verklaringen voor dit gedrag.

Ook komen de huidige bevindingen overeen met eerdere conclusies over de

(27)

27 dat de hoge verwachtingen ten opzichte van de overheid van lage SES en allochtone groepen niet overeenkomen met de werkelijkheid, een participatiemaatschappij die juist meer

verantwoordelijkheid van de burgers verwacht. Daarnaast zijn de defensieve houdingen vooral bij deze lage SES en allochtone groepen zichtbaar. Er lijkt dus een verband te zijn tussen deze twee bevindingen, maar nader onderzoek zal moeten uitwijzen of het defensieve gedrag inderdaad het gevolg van de maatschappijstructuur is.

Daarnaast zijn er nog een aantal interessante bevindingen. De bevinding van Bouckaert et al (2002) dat het vertrouwen van burgers in de overheid optimaal is wanneer de normen en waarden van de overheid overeenkomen met die van de burgers, blijkt niet juist te zijn. Dit onderzoek vindt namelijk dat ook hoge SES groepen wantrouwende gevoelens hebben richting de overheid, terwijl zij de waarden rondom gezondheid en de maatschappijstructuur wel delen met de overheid. Daarentegen, waarderen hoge SES groepen wel het advies vanuit de overheid, in tegenstelling tot de lage SES groepen. Een soortgelijk resultaat is zichtbaar bij de verhouding tussen autochtoon en allochtoon, waarbij beide groepen wantrouwen

uitspreken, maar alleen de autochtonen ook vertrouwen. Kortom, opnieuw zijn het de lage SES en allochtone groepen die een andere houding aannemen, in dit geval een meer

wantrouwende. Mogelijk hangt dit samen met de bevindingen dat zij vaker defensief gedrag aannemen, waarbij zij minder aan willen nemen van een ander, mogelijk een verklaring voor het minder gezonde gedrag.

(28)

28 onduidelijk, maar mogelijk kan die gedachte wel verklaren waarom lage SES groepen toch een vorm van defensief gedrag aannemen. Deze uitingen kunnen het gevolg zijn van het feit dat zij zich toch gemoraliseerd voelen, maar zoals gezegd, verschaft dit onderzoek daar geen duidelijkheid over.

Terugkomend op de vraag, lage SES ouders nemen dus inderdaad vaker een defensieve houding aan, maar het blijft onduidelijk of dit het gevolg is van betutteling of moralisatie. Bovendien, lijkt het er zelfs op, dat het defensieve gedrag minder speelt ten opzichte van de overheid en meer ten opzichte van de hoge SES en autochtone groepen. Het gedrag uit zich namelijk grotendeels in het kleineren van anderen, waarbij de overheid over het algemeen buiten beschouwing blijft. Hierbij benoemen lage SES ouders direct ongezond gedrag van andere ouders en in een allochtone groep wordt zelfs letterlijk uitgesproken dat zij gezonder eten dan autochtonen. Dus de defensieve uitingen vanuit lage SES en allochtone ouders, lijken gericht op hoge SES en autochtone groepen. Opnieuw, is het niet duidelijk of dit het gevolg is van moralisatie, want dit wordt niet uitgesproken. Maar, het is heel goed mogelijk dat deze defensieve houding volgt na de vergelijking met andere groepen, waarbij lage SES en allochtone groepen ervaren dat hoge SES en autochtone groepen hoger scoren op het gemoraliseerde topic gezondheid. In dat geval is het dus het gevolg van moralisatie in de samenleving.

Al met al, bevestigen de verschillende denkwijzen, houdingen en gedragingen dat de verschillende bevolkingsgroepen een andere benadering wensen. Allereerst lijken de

verwachtingen van lage SES groepen ten opzichte van de overheid niet overeen te komen met de kernwaarden van de participatiemaatschappij. De gewenste benadering vanuit de lage SES groepen is een benadering waarbij de overheid meer verantwoordelijkheid neemt op

gezondheidsvlak, in lijn met hun verwachtingen. Anderzijds, in de ogen van hoge SES deelnemers, doet de overheid voldoende tijdens de huidige benadering. Verder is er ook een verschil in de gewenste benadering op basis van afkomst. Waarbij de autochtonen een

(29)

29 prefereert een specifieke benadering en daar dient de overheid rekening mee te houden,

wanneer zij ouderparticipatie wil maximaliseren.

Om aan deze wensen van de burgers te voldoen, dienen de overheid en bedrijven die met gezondheid bezig zijn eerst per situatie uit te zoeken met welke bevolkingsgroep zij te maken hebben. De SES achterhalen, kunnen zij realiseren door op basis van postcodes na te gaan in welke wijk het betreffende gezin woont of waar het kind naar school gaat. Op deze manier kan met behulp van de eerder genoemde statusscores (Sociaal en Cultureel Planbureau, 2017) de sociale status per wijk nagetrokken worden, waardoor de overheid en gezondheid

gerelateerde bedrijven weten of zij hoge of lage SES ouders benaderen. Hierdoor kan de benadering aangepast worden op de benaderde ouders, waarbij een actievere houding wanneer zij te maken hebben met lage SES ouders en een passievere houding in een hoge SES wijk. Daarnaast kunnen zij inspelen op de defensief ogende reacties vanuit allochtone groepen, waarbij zij beweren dat zij zelf gezonder eten. Dit kan door meer aandacht te besteden aan niet-Nederlands gezond voedsel, waarbij ouders bijvoorbeeld eens voor kinderen op school een buitenlands gezond gerecht koken. Op deze manier kunnen allochtone ouders aantonen dat zij wel gezond koken en eten en dus wel aan de morele norm voldoen, waardoor defensief gedrag, dat zich vooral uit richting andere bevolkingsgroepen, voorkomen kan worden. Hierdoor wordt de kloof tussen de verschillende groepen in de samenleving geminimaliseerd. Dus het is van groot belang voor de overheid en de betreffende bedrijven om in de praktijk de verschillende bevolkingsgroepen te benaderen op een manier die bij ze past.

(30)

30 voorzien in de wensen van de lage SES en allochtone groepen. Ten eerste omdat deze groepen sneller geneigd zijn om een defensieve houding aan te nemen. Ten tweede omdat de hoge SES en autochtone groepen het, in vergelijking met lage SES en allochtone groepen, minder vervelend vinden als de gewenste benadering niet wordt toegepast.

Natuurlijk zijn er ook limitaties bij dit onderzoek. Allereerst kunnen focusgroepen resulteren in groepsdenken, waarbij de deelnemers meegaan in de mening van de rest van de groep. Hierdoor worden eigen meningen weggedrukt. Ondanks dat er tijdens het interview benoemd is dat de respondenten vrijuit mogen spreken, is het zichtbaar dat niet iedereen alles durft te zeggen. Toch is er gekozen voor deze vorm van interviews, om met oog op de beperkte tijd, toch voldoende meningen te horen. Maar voor vervolgonderzoek zou ik aanraden om een op een interviews af te nemen, zodat de deelnemers niet beïnvloed worden en vrijuit spreken. Daarnaast bestond een van de groepen slechts uit twee deelnemers, wat weinig ruimte biedt voor discussie. Opnieuw in verband met de beperkte tijd, in combinatie met een tekort in belangstelling, konden er niet meer deelnemers gevonden worden. Ten slotte heeft dit

(31)

31 REFERENTIES

Bilge, A. 2014. Van een verzorgingsstaat naar een participatiesamenleving? Nijmegen: Radboud Universiteit.

Bouckaert, G., van de Walle, S., Maddens, B., & Kampen, J.K. 2002. Identity vs

performance: An overview of theories explaining trust in government. Leuven: Public Management Institute.

Broer, J., & Kuiper, J. 2013. Gezondheidsprofiel Groningen 2012. Groningen: GGD Groningen.

Bruggen slaan. 2012. http://www.menneweblog.nl/documents/Regeerakkoord.pdf. 5 juni.

Brussaard, J.H., Brants, H.A.M., van Erp-Baart, A.M.J., Hulshof, F.K.A.M., & Kistemaker, C. 1999. Voedselconsumptie en voedingstoestand bij 8-jarige Marrokkaanse, Turkse en Nederlandse kinderen en hun moeders (beknopt rapport). Zeist: TNO voeding.

Burgerhout - van der Zwaan, L. 2014. De kanteling. Utrecht: Universiteit voor Humanistiek.

Collins, R.L. 1996. For better or worse: The impact of upward social comparison on self-evaluation. Psychological Bulletin, 119 (1): 51-69.

Dearnly, C. 2005. A reflection on the use of semi-structured interviews. Nurse Researcher, 13 (1): 19-28.

De Gier, H.G. 2007. Overpeinzingen bij een activerende participatiemaatschappij. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.

De Greef, M. 2009. Het belang van bewegen voor onze gezondheid. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.

(32)

32 Hoogervorst, H. 2006. Kiezen voor gezond leven 2007-2010. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Hsieh, H., & Shannon, S.E. 2005. Three approaches to qualitative content analysis. Qualitative Health Research, 15 (9): 1277-1288.

Jansen, J., Schuit, A.J., & van der Lucht, F. 2002. Tijd voor gezond gedrag. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

McCauley, C.R., Rozin, P., & Schwartz, B. 1995. The origin and nature of preferences and values. Unpublished: Bryn Mawr College.

Mensen met een lage SES. 2014. http://www.regionaalkompas.nl/brabant-zuidoost/thema-s/mensen-met-een-lage-ses/. 7 Juni.

Mill, J.S. 1869. On liberty. London: Longmans, Green, Reader and Dyer.

Monin, B. 2007. Holier than me? Threatening social comparison in the moral domain. Presses Universitaires de Grenoble, 20 (1): 53-68.

Monin, B., & Jordan, A.H. 2009. The dynamic moral self: A social psychological perspective. In D. Narvaez & D. Lapsley, Personality, identity and character: Explorations in moral psychology, 341-354. Cambridge: Cambridge University Press.

Mulder, L.B., Rupp, D.E., & Dijkstra, A. 2014. Making snacking less sinful: (Counter-) moralising obesity in the public discourse differentially affects food choices of individuals with high and low perceived body mass. Psychology and Health, in press.

Post, N.A.M., Zwakhals, S.L.N., & Polder, J.J. 2010. Maatschappelijke baten. Houten: Bohn Stafleu Van Loghum.

(33)

33 Rozin, P. 1999. The process of moralization. American Psychological Society, 10 (3): 218-221.

Rozin, P., Markwith, M., & Stoess, C. 1997. Moralization and becoming a vegetarian: The transformation of preferences into values and the recruitment of disgust. American

Psychological Society, 8 (2): 67-73.

Rozin, P., & Singh, L. The moralization of cigarette smoking in America. Journal of Consumer Behavior, in press.

Ryan, G.W., & Bernard, H.R. 2003. Techniques to identify themes. Field Methods, 15 (1): 85-109.

Smit, F. 1991. De rol van ouderparticipatie in het basisonderwijs. Nijmegen: Benda bv.

Smit, F., Driessen, G., Sleegers, P., & Hoop, P. 2003. Ethnic minority parents and schools: Strategies to improve parental involvement and participation. Nijmegen: Radboud

Universiteit.

Sociaaleconomische status en gezondheid. 2017.

https://www.volksgezondheidenzorg.info/onderwerp/sociaaleconomische-status/cijfers-context/samenhang-met-gezondheid#!node-sociaaleconomische-status-en-gezondheid. 5 december. Statusscores. 2017. https://www.scp.nl/Onderzoek/Lopend_onderzoek/A_Z_alle_lopende_onderzoeken/Statussco res. 5 december.

Stein, R.I., & Nemeroff, C.J. 1995. Moral overtones of food: Judgments of others based on what they eat. Personality & Social Psychology Bulletin, 21: 480–490.

(34)

34 Täuber, S. 2017. A conceptualisation of help-avoidance as motivated inaction: Implications for theory, research and society. In H. Zagefka & E. van Leeuwen (Eds.), Intergroup Helping. New York: Springer.

Täuber, S., & van Zomeren, M. 2012. Refusing intergroup help from the morally superior: How one group’s moral superiority leads to another group’s reluctance to seek their help. Journal of Experimental Social Psychology, 48: 420-423.

Täuber, S., & van Zomeren, M. 2013. Outrage towards whom? Threats to moral group status impede striving to improve via out-group-directed outrage. European Journal of Social Psychology.

Tesser, A. 1991. Emotion in social comparison and reflection processes. In J. Suls & T.A. Wills (Eds.) Social comparison: Contemporary theory and research. Hillsdale: Lawrence Erlbaum.

Van den Bos, K. 2007. Procedurele rechtvaardigheid: Beleving bij burgers en implicaties voor het openbaar bestuur. Den Haag: Boom Juridische Uitgevers.

Van Kreijl, C.F., & Knaap, A.G.A.C (Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu). 2004. Ons eten gemeten, gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

(35)

35 APPENDIX

I Interview protocol

--- Algemene informatie focusgroep

Lage SES Hoge SES

Autochtoon Allochtoon

Aantal personen: Gemiddelde leeftijd: Geslacht:

Akkoord opname interview:

--- Korte inleiding onderzoek

Het doel van dit onderzoek is om erachter te komen hoe verschillende groepen benaderd willen worden rondom ouderparticipatie. De interviews zullen duidelijkheid verschaffen over meningen rondom gezondheidsinitiatieven, ouderparticipatie en morele standaarden,

waardoor gezondheidsprogramma’s beter in kunnen spelen op de specifieke behoeftes en wensen van verschillende groepen in de samenleving.

Onderzoeksvraag: Hoe moet je verschillende bevolkingsgroepen benaderen wanneer je ouderparticipatie wil vergroten?

Vragen of interview opgenomen mag worden

VRAGEN

Gezondheidsinitiatieven

1. Met welke gezondheidsinitiatieven zijn jullie bekend? 2. Wat vinden jullie (de)motiverend?

Introductie participatiemaatschappij

(36)

36 3. In hoeverre vinden jullie het eerlijk dat de overheid zelfredzaamheid en eigen

verantwoordelijkheid verwacht van haar burgers op gezondheidsvlak? 4. Hoe maakt de overheid deze zelfredzaamheid mogelijk?

Doet de overheid genoeg? Hoe zouden jullie het graag zien?

5. In welke mate ervaren jullie dat anderen verwachtingen over jullie levensstijl hebben? Welke gevoelens ontstaan er wanneer je niet aan deze verwachtingen voldoet?

Vragenlijst ‘Wie mag…’ invullen

Gewenste benadering

6. Hoe willen jullie benaderd worden?

Wat is aantrekkelijk, motiverend? Wat werkt demotiverend? 7. Hoe zouden jullie een initiatief communiceren?

(37)

37 II Code overzicht

TABEL 1

Overzicht van de categorieën en de bijbehorende codes

Categorie Codes Gezondheidsinitiatieven Voordeel 1. Stimulerend. 2. Leerzaam. 3. Bereiken onbereikbare groep. Nadeel 4. Dubbelop. 5. Opgelegd, verplichting, belerend. 6. Onduidelijkheid, niet iedereen houdt zich eraan.

Participatiemaatschappij 7. Overheid doet genoeg. 8. Overheid doet niet genoeg.

9. Burgers zijn terecht verantwoordelijk. 10. Burgers zijn onterecht verantwoordelijk. Verwachtingen vanuit deelnemers 11. Verwachtingen overheid.

12. Verwachtingen school. Verwachtingen vanuit samenleving 13. Bepalend voor eigen gedrag.

14. Niet bepalend voor eigen gedrag. Opmerkingen wantrouwen/vertrouwen 15. Wantrouwen.

Referenties

Outline

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Wanneer er meer geciteerd wordt dan hierboven aangegeven of minder dan het deel dat niet tussen haakjes staat geen

Naast de resultaten opgeleverd door serologisch onderzoek met virussen uit de dierenwereld, zoals hierboven vermeld, die ons in staat stelden in 1963-1965 vast te stellen welk

Dit onderzoek, dat deel uitmaakt van de evaluatie Hervorming Langdurige Zorg (hlz), geeft een beeld van wat er in de literatuur bekend is over factoren die een rol spelen bij het al

In de komende veertig dagen mogen we ons laten leiden door het beste wat we in Rome zullen gezien en gehoord hebben.. We mogen stappen in de lange traditie van christenen die

“Ik denk niet echt dat mensen jaloers op ons zijn, maar het schijnt wel dat er al eens een opmerking gemaakt wordt dat wij in een stadion de beste plaatsen krijgen”, zegt Kris..

Broeder van Liefde Stan Goetschalckx neemt het voor hen op en vergeet daarbij de inheemse jongeren niet. Ook zij verdienen een degelijke vorming en

Nieuw is dat euthanasie in 2020 het vaakst thuis plaatsvond (54,2 procent, tegenover 45 procent vorig jaar) en minder vaak in ziekenhuizen (30,9 procent) of woonzorgcentra

4 Neutraliseren hoort niet bij water (= 0pt) Slechte vraag 5 Significantie hier een probleem.. kregen we de vraag: Wat