• No results found

View of Ulbe Bosma, Terug uit de koloniën. Zestig jaar postkoloniale migranten en hun organisaties

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "View of Ulbe Bosma, Terug uit de koloniën. Zestig jaar postkoloniale migranten en hun organisaties"

Copied!
3
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Recensies »

177

van getrouwde vrouwen en kinderen vóór circa 1800. Zijn belangrijkste empirische onderbouwing geschiedt op basis van arbeidersbudgetten en boedelinventarissen. De arbeidersbudgetten tonen weliswaar de toegevoegde waarde van vrouwen- en kinder- arbeid voor het gezinsinkomen aan, maar pas voor een latere periode (ca. 1780-1850). En over de boedelinventarissen zegt De Vries zelf herhaaldelijk dat deze niet erg geschikt zijn om de materiële cultuur van de lagere klassen te achterhalen. Juist deze gezinnen zouden echter hebben gezorgd voor grote ommekeer naar een vlijtiger samenleving.

De Vries toont dus wel een toename van de arbeidstijd én een toename van de con-sumptie aan in de lange achttiende eeuw, maar hij bewijst niet overtuigend dat beide ontwikkelingen zich vooral binnen de arbeidende onderlagen van de maatschappij voltrokken. Evengoed kan de inkomensongelijkheid in deze periode zijn gegroeid, waardoor weliswaar meer geproduceerd werd en meer geconsumeerd, maar niet door dezelfde huishoudens.

Wat betreft nieuwe consumptiepatronen binnen de vroegmoderne werkende klas-sen gaat De Vries bovendien wel erg uit van vrije keuzemogelijkheden van huishou-dens en weinig van restricties waaraan keuzes ook gebonden waren. Allereerst de rol van economische conjunctuur op hun consumptiemogelijkheden. Tijdens de huidige economische crisis valt op dat gezinnen direct hun bestedingspatroon aanpassen. Waarom zou dit in de zeventiende en achttiende eeuw niet ook zijn gebeurd? Alge-mener gesteld waren grote groepen mensen in de vroegmoderne tijd vooral bezig met overleven, zeker tijdens economische malaise. Een tweede restrictie is de machtson-gelijkheid binnen het gezin. De Vries schenkt hieraan wel aandacht, maar vooral om machtsverschillen tussen de seksen te bagatelliseren. Zo beschouwt hij de opkomst van het mannelijk kostwinnersideaal in de negentiende eeuw grotendeels als strategie van echtgenoten zelf, die met wederzijdse instemming hun gezinsrollen aanpasten aan de nieuwe consumptie- en lifestylebehoeften: hygiëne, gezondheid, enzovoorts. Dit is een originele, maar niet echt onderbouwde gedachte. De derde denkbare res-trictie is de rol van instituties. Voor de twintigste eeuw onderkent De Vries het belang van de staat op consumptie en productie door wetten, regelgeving, subsidieregelingen enzovoort. In de periode ervoor besteedt hij echter nauwelijks aandacht aan instituties anders dan de vrije markt. De aanwezigheid van (plaatselijke) overheid, gilden en kerk ten spijt: volgens De Vries bepaalde met name de markt het productie- en consump-tiegedrag van huishoudens, blijkbaar zelfs meer dan tegenwoordig.

Ondanks deze kanttekeningen heeft Jan de Vries een belangwekkend boek uit-gebracht, dat economisch- en sociaalhistorici dankbaar zullen gebruiken, hetzij om zijn prikkelende ideeën verder uit te werken, hetzij om te pogen deze te weerleggen.

Elise van Nederveen Meerkerk

Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis, Amsterdam en Universiteit Leiden

Ulbe Bosma, Terug uit de koloniën. Zestig jaar postkoloniale migranten en

hun organisaties (Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker, 2009) 448 p.

isbn 978 90 351 3242 9.

Over migranten uit de voormalige Nederlandse koloniën is de laatste jaren uitgebreid gepubliceerd. In deze nieuwe studie concentreert Bosma zich op de eigen organisaties van Indische Nederlanders, Molukkers, Surinamers en Antillianen. Daarvoor

(2)

178

» tseg — 6 [2009] 4

melde hij (met anderen) gegevens over duizenden organisaties die door deze migran-ten zijn opgericht. Het boek is het tweede deel van een drieluik over de postkoloniale geschiedenis in Nederland. Lizzy van Leeuwen publiceerde eerder Ons Indisch erfgoed; het derde deel wordt geschreven door Gert Oostindie.

Zelforganisaties van migranten zijn een actueel thema. Het hedendaagse debat concentreert zich op de vraag of migrantenorganisaties (verenigingen, religieuze organisaties, scholen) een positief effect hebben op ‘integratie’ of dat ze juist bevor-deren dat migranten sterk op hun eigen groep en herkomstland gericht blijven. De auteur lijkt maar gedeeltelijk aan te willen sluiten bij deze discussie. Hoewel een duidelijke vraagstelling ontbreekt, ligt het accent in het boek meer op de invloed van overheidsbeleid op migrantenorganisaties dan op de invloed van migrantenorganisa-ties op vestigingsprocessen. Ook de hoofdstukindeling is ontleend aan veranderingen in het beleid en niet aan fasen in het migratie- en vestigingsproces.

Bosma lijkt zich vooral te keren tegen de opvatting, van met name de commissie Blok, dat het ‘multiculturele’ overheidsbeleid leidde tot een wildgroei aan migranten-organisaties in de jaren negentientachtig en -negentig. Hij wil laten zien dat voor post-koloniale migrantenorganisaties andere factoren van belang waren. Hij kijkt daarbij naar alle groepen postkoloniale migranten, inclusief de Indische Nederlanders die bij de commissie Blok buiten beschouwing bleven omdat ze geen onderdeel vormden van het minderhedenbeleid.

Na een inleidend gedeelte over koloniale geschiedenissen, dekolonisatie en post-koloniale migratie volgen vier min of meer chronologische hoofdstukken. Hierin beschrijft Bosma de zeer verschillende migratiegeschiedenissen van Indische Neder-landers, Molukkers, Surinamers en Antillianen. Migranten uit voormalig Nederlands-Indië kwamen na de oorlog, met een piek in 1955; de grootste groep migranten uit Suriname kwam in jaren negentienzeventig terwijl het aantal migranten uit de Antil-len pas tegen het einde van de twintigste eeuw aanzienlijk toenam. Ook de economi-sche situatie veranderde: Indieconomi-sche Nederlanders kwamen in een periode met een snel groeiende economie en een krappe arbeidsmarkt terwijl de komst van migranten uit Suriname samenviel met de oliecrisis en een langdurig stijgende werkloosheid. Mede onder invloed van de conjunctuur veranderde de houding ten opzichte van migran-ten en ook het overheidsbeleid. Bosma besteedt veel aandacht aan deze geschiedenis, maar die is ook in eerdere publicaties uitgebreid beschreven. Daarnaast gaat hij in op de organisaties die migranten in de verschillende perioden oprichtten.

In de database zijn 2600 migrantenorganisaties verzameld. In eerste instantie zijn organisaties opgenomen uit het register van de Kamer van Koophandel (80 pro-cent). De overige 20 procent is het resultaat van het raadplegen van internet, literatuur, verenigingsbladen en deskundigen. Onder de 2600 organisaties bevinden zich grote, nationale organisaties maar ook kleine, lokale verenigingen, kerken en websites. De grafiek met het aantal nieuw opgerichte organisaties per jaar laat de enorme groei van het aantal Surinaamse organisaties in de jaren negentienzeventig en -tachtig zien. Dat bevestigt op het eerste gezicht het idee dat het beleid en de beschikbare subsidies leidden tot wildgroei. Maar als die groei wordt gekoppeld aan de sterk toenemende immigratie uit Suriname blijkt dat relatief gezien het aantal organisaties zelfs daalde. Het aantal Surinaamse organisaties had zijn piek al bereikt voordat het multiculturele beleid goed was doorgevoerd terwijl de Indische Nederlanders zich eerder al volop organiseerden zonder overheidssubsidies. Deze gegevens weerleggen een aantal wei-nig onderbouwde bevindingen van de commissie Blok.

(3)

Recensies »

179

Bosma zegt tevens iets over organisatiedichtheid (aantal organisaties per 1000 migranten). Maar de organisaties zijn zo ongelijksoortig, alleen al gezien de omvang en de geografische spreiding, dat er moeilijk een vergelijking is te maken tussen de verschillende migrantengroepen. Een poging daartoe (p.232) overtuigt niet en roept vooral vragen op over het doel, de betekenis en het bereik van de organisaties.

Wat Bosma wel laat zien is dat organisatievorming van postkoloniale migranten verband houdt met het koloniale verleden. Zo zijn veel organisaties opgericht rond de verwerking van de oorlog in voormalig Nederlands-Indië en het slavernijverleden in Suriname. Bovendien resulteerde de koloniale voorgeschiedenis in sterk heterogene groepen immigranten na de dekolonisatie. Zo is er een directe relatie tussen het ron-selen van arbeidskrachten in India en Java voor de plantages in Suriname en het grote aantal Surinaamse organisaties in Nederland dat zich sterk etnisch profileert. Daar-mee levert Bosma een welkome bijdrage aan de geschiedenis van migrantenorganisa-ties. Een kanttekening daarbij is, zoals gezegd, dat een heldere vraagstelling ontbreekt en dat de indeling weinig overzichtelijk is. Het boek mist daarbij een slothoofdstuk met wat heldere conclusies over de betekenis van organisaties voor de verschillende groepen postkoloniale migranten. Maar naast het boek is er nu ook een uitgebreide database van de organisaties van migranten uit de voormalige Nederlandse koloniën. Huidige en toekomstige onderzoekers zullen daar zeker nog hun voordeel mee kun-nen doen.

Corrie van Eijl Universiteit Leiden

Hanno Brand (ed.), The German Hanse in Past & Present Europe. A medieval

League as a model for modern interregional cooperation? (Groningen: Hanse

Passage en Castel International Publishers, 2007) 300 p. isbn 978-90-79147-02-01.

Deze mooi geïllustreerde bundel is tot stand gekomen vanuit de Hanse Passage, een interregionaal samenwerkingsprogramma tussen het noordoosten van Nederland en Noord-Duitsland. Het wetenschappelijke project binnen dit raamwerk was ‘The Ger-man Hanse as a Distant Mirror’. De bundel beoogt twee doelen: 1) een wetenschap-pelijke bijdrage leveren door syntheses dan wel analyses van bepaalde thema’s binnen de Hanzegeschiedenis en 2) relaties vanuit de Hanze met het heden te leggen.

De eerste bijdrage is een inleiding van Hanno Brand, waarin de volgende zaken aan de orde komen: de belangrijkste momenten van de Hanzegeschiedenis en de geschiedschrijving over de Hanze; de rol van de Hanze als modern bindend symbool in internationale en interregionale samenwerking en parallellen tussen de Hanze en de eu. In de slotbeschouwing onderstreept hij, dat het gebrek aan een centrale consti-tutie binnen de Hanze funest voor de organisatie bleek te zijn.

In het tweede stuk bekijkt Paul Brood de Hanze vanuit een rechtshistorisch oog-punt en probeert de vraag te beantwoorden in hoeverre de moderne definitie van een internationale organisatie bij de Hanze past. Hij concludeert dan – ook al zijn er verschillen te noemen – dat de Hanze als een internationale organisatie gezien kan worden, maar wil de Hanze liever met de efta dan met de eu vergelijken. Het stuk is weliswaar boeiend geschreven, maar door te discussiëren vanuit moderne definities

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze lagere pre- valentie kan enerzijds te verklaren zijn doordat bepaalde risico- verhogende factoren (i.e. factoren die de kans op pesterijen verhogen), in mindere mate voorkomen

Aan de hand van een OLS regressie wordt er in hun onderzoek gekeken naar wat voor invloed de houding heeft op verschillende variabelen.. In dit onderzoek wordt er gekeken of

Heuner, Maike; Silinski, Alexandra; Schoelynck, Jonas; Bouma, Tjeerd J.; Puijalon, Sara; Troch, Peter; Fuchs, Elmar; Schroder, Boris; Schroder, Uwe; Meire, Patrick.. Published in:

This results in a conclusion that describes which part of the residential location choice of young graduates from the Achterhoek is related to place attachment to the region and

The aim of this study was to develop programme content and outcomes, that focus on developing skills critical to the construct of resilience and tailored from

Verso ondersteunt al langer sociale ondernemingen met hun personeelsbeleid en merkt dat een groot deel van hun vragen betrekking heeft op werkbare jobs. Ingrid Lieten:

Dekker (2003) geeft aan dat bedrijven zich zorgen zouden kunnen maken over de uitwisseling van gevoelige informatie, over een eerlijke verdeling van kosten en opbrengsten en over

Heeft de analyse betrekking op economische gevolgen voor één partij of voor een keten van samenwerkende bedrijven.. Dient een TCO-berekening voor analyse, of wordt ze ook onderdeel