• No results found

Toelichting 6e herziening bestemmingsplan Ouden Nieuw Krispijn, locatie JW Frisostraat

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Toelichting 6e herziening bestemmingsplan Ouden Nieuw Krispijn, locatie JW Frisostraat"

Copied!
30
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Toelichting 6e herziening bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn, locatie JW Frisostraat

Gemeente Dordrecht fase: ontwerp datum: januari 2014

(2)

Toelichting 6e herziening bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn, locatie JW Frisostraat

Inhoudsopgave

HOOFDSTUK 1 Inleiding 4

1.1 Aanleiding en doel 4

1.2 Ligging en begrenzing plangebied 4

1.3 Vigerend bestemmingsplan 5

1.4 Leeswijzer 5

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving bestaande situatie 6

2.1 Ontstaan en ontwikkeling 6

2.2 Ruimtelijke structuur 6

HOOFDSTUK 3 Planbeschrijving nieuwe situatie 7

3.1 Woningbouwprogramma 7

3.2 Stedenbouwkundige opzet 7

HOOFDSTUK 4 Beleidskader 8

4.1 Rijksbeleid 8

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 8

4.1.2 Amvb Ruimte 8

4.2 Provinciaal beleid 8

4.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland 8

4.2.2 Verordening Ruimte 9

4.2.3 Actualisering 9

4.3 Gemeentelijk beleid 10

4.3.1 Structuurvisie 2040 10

4.3.2 Woontypologie Nieuw Krispijn 10

HOOFDSTUK 5 Omgevingsaspecten 11

5.1 Archeologie en cultuurhistorie 11

5.1.1 Regelgeving en beleid 11

5.1.2 Onderzoek 12

5.1.3 Conclusie 12

5.2 Bodemkwaliteit 13

5.2.1 Regelgeving en beleid 13

5.2.2 Onderzoek 13

5.2.3 Conclusie 13

5.3 Duurzaamheid 14

5.3.1 Regelgeving en beleid 14

5.3.2 Onderzoek 14

5.3.3 Conclusie 15

5.4 Externe veiligheid 16

5.4.1 Regelgeving en beleid 16

5.4.2 Onderzoek 17

5.4.3 Conclusie 17

5.5 Natuur 18

5.5.1 Regelgeving en beleid 18

5.5.2 Onderzoek 19

5.5.3 Conclusie 20

5.6 Geluid 21

5.6.1 Regelgeving en beleid 21

5.6.2 Onderzoek 21

5.6.3 Conclusie 21

5.7 Groen 22

5.7.1 Regelgeving en beleid 22

(3)

5.8 Luchtkwaliteit 23

5.8.1 Regelgeving en beleid 23

5.8.2 Onderzoek 23

5.8.3 Conclusie 23

5.9 Verkeer en vervoer 24

5.9.1 Regelgeving en beleid 24

5.9.2 Onderzoek 24

5.9.3 Conclusie 24

5.10 Water 25

5.10.1 Regelgeving en beleid 25

5.10.2 Onderzoek 26

5.10.3 Conclusie 26

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving 27

6.1 Planmethodiek 27

6.2 Inleidende regels 27

6.3 Bestemmingen 27

6.4 Algemene regels 28

6.5 Overgangs- en slotregels 28

HOOFDSTUK 7 Economische uitvoerbaarheid 29

HOOFDSTUK 8 Maatschappelijke uitvoerbaarheid 30

8.1 Inspraak 30

8.2 Overleg 30

(4)

HOOFDSTUK 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Er zijn plannen ontwikkeld om de woningen in de JW Frisostraat te slopen en te vervangen door nieuwbouw.

De bouwvlakken worden groter dan die in het geldende bestemmingsplan en daardoor is er strijdigheid met dat bestemmingsplan.

De overzijde van de straat is reeds vernieuwd in samenhang met de afgelopen jaren uitgevoerde plannen voor de Nassauweg.

Om te voldoen aan de wettelijke herzieningstermijn van 10 jaar wordt voor geheel Krispijn in 2014 een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Omdat de planontwikkeling in de JW Frisostraat

halverwege 2014 start, kan niet op het nieuwe bestemmingsplan Krispijn worden gewacht.

Om die reden is voor de nieuwbouw in dit gebied van Nieuw Krispijn een afzonderlijke herziening van het bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn opgesteld, getiteld '6e herziening

bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn, locatie JW Frisostraat'. Deze herziening wordt in een later stadium opgenomen in het bestemmingsplan voor geheel Krispijn.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het plangebied ligt in het noordelijke deel van Krispijn nabij de Nassauweg en wordt begrensd door:

- in het noorden: achterpaden tussen JW Frisostraat en Charlotte de Bourbonstraat - in het oosten: achterpaden/erven Anna Paulownastraat

- in het zuiden: JW Frisostraat

- in het westen: achterpaden/erven Mauritsweg

(5)

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Oud- en Nieuw Krispijn. De gemeenteraad stelde dit plan vast op 1 februari 2005. Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland keurden het

bestemmingsplan op 6 september 2005 goed. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State liet op 6 september 2006 het goedkeuringsbesluit in stand.

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 1 zijn enkele algemene, in ieder bestemmingsplan voorkomende, onderdelen beschreven. In hoofdstuk 2 zijn de historische ontwikkeling en de bestaande situatie van het nu voorliggende plangebied beschreven. De nieuwe situatie wordt toegelicht in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 komt het beleid van rijk, provincie en gemeente aan de orde. Bij de beschrijving van de omgevingsaspecten in hoofdstuk 5 wordt aandacht besteed aan onder meer archeologie, flora en fauna, water en geluid. Per terrein worden de regelgeving en het beleid benoemd. Vervolgens worden de onderzoeken toegelicht en conclusies getrokken.

In hoofdstuk 6 is een juridische planbeschrijving opgenomen.

De hoofdstukken 7 en 8 gaan achtereenvolgens in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

(6)

HOOFDSTUK 2 Planbeschrijving bestaande situatie

2.1 Ontstaan en ontwikkeling

Nadat de Schil rond de binnenstad aan het eind van de 19e eeuw grotendeels volgebouwd is, waaiert de stad uit over de spoorlijn. Er wordt vooral gebouwd in Oud-Krispijn. In Nieuw Krispijn vindt in eerste instantie alleen nieuwbouw plaats rond de Dubbeldamseweg-Zuid. dit gebeurt rond 1900. Het is een gevarieerd buurtje met een mooie architectuur met Jugendstilkenmerken. In de Bloemenbuurt wordt gekozen voor kleine arbeiderswoningen. De architect Van Bilderbeek bouwt hier in 1914 ook een opvallend complex met sociale woningbouw. Ook achter de begraafplaats aan de Nieuweweg vindt aan het begin van de 20e eeuw woningbouw plaats.

Pas als de bouw van Oud Krispijn na de oorlog langzaam maar zeker is afgerond, komt de bouw van Nieuw Krispijn goed op gang. In de jaren 1945 - 1955 zal het overgrote deel van de wijk verrijzen. Er wordt gekozen voor veel kleine eengezinswoningen. Er is in de straten weinig openbaar groen. In 1948 wordt het voormalig park van het landgoed Weizigt heringericht als stadspark. Haaks hierop vormt de Nassauweg een groene as.

In de jaren 60 wordt naast het Weizigtpark verzorigingstehuis Thureborgh gebouwd. In een aanpalende flat (gebouw Eik) bevinden zich 60 aanleunwoningen. Eind jaren 80 worden tussen het station en de Dubbeldamseweg-Zuid kantoren gebouwd. Ookworden bij Thureborgh een aantal blokken met aanleunwoningen gebouwd. Begin jaren 90 worden veel complexen met sociale woningbouw door de corporaties gerenoveerd en gemoderniseerd. eind jaren 90 begint Woondrecht met de uitvoering van een grote renovatie van de woningen aan de Prins Bernharstraat e.o. In 2004 is deze renovatie afgerond. Tevens heeft er sloop en nieuwbouw plaatsgevonden. Tegelijkertijd komt in deze periode een discussie op gang over herstructurering van de wijken in Dordrecht-West, waaronder ook Nieuw Krispijn valt.

In 2011 zijn het politiebureau en flatwoningen aan de Nassauweg gesloopt en zijn nieuwe gestapelde woningen teruggebouwd. In samenhang daarmee is eveneens gesloopt en gebouwd aan de JW Frisostraat. De komende jaren staat in dit gedeelte van Nieuw Krispijn nog meer vernieuwing te wachten.

2.2 Ruimtelijke structuur

Kenmerkend voor de opzet van Krispijn is het scherpe onderscheid tussen de verkeerswegen en woonstraten. Bijzonder zijn de drie zichtassen op de Grote Kerktoren, waarvan de Nassauweg in Nieuw Krispijn er één is.

Noord-zuid is de primaire richting van Nieuw Krispijn: zo kom je de wijk binnen en verlaat je haar uiteindelijk (Krispijnseweg en Dubbeldamseweg). Secundair hierop staan straten zoals de

Mauritsweg, Julianaweg/Mariastraat en Waldeck Pyrmontweg. Dit secundaire systeem verbidt de buurten van Oud en Nieuw Krispijn.

De Bloemenbuurt en de buurt ten westen van de Dubbeldamseweg zijn al rond 1900 gerealiseerd.

De bebouwing in deze buurten bestaat uit gesloten bouwblokken, net zoals in grote delen van het oorspronkelijke Oud Krispijn. Een groot deel van Nieuw Krispijn is gebouwd in de

wederopbouwperiode na de Tweede Wereldoorlog. Volgens de opvattingen in die tijd zijn bouwblokken open verkaveld met veel 'licht, lucht en ruimte'. Deze naoorloogse buurten kenmerken zich door hoge randen, gevormd door portiekflats en laagbouwwoningen in de luwte hiertussen.

(7)

HOOFDSTUK 3 Planbeschrijving nieuwe situatie

3.1 Woningbouwprogramma

In het “fysiek uitvoeringsprogramma” op basis van de wijkvisie voor Nieuw Krispijn stond sloop nieuwbouw van het hele buurtje voor de periode 2015-2020 gepland. Vanwege de

funderingsproblemen heeft Trivire besloten in 2014 tot sloop / nieuwbouw van de woningen in de JW Frisostraat over te gaan. In het “Fysiek uitvoeringsprogramma Nieuw Krispijn, Stand van zaken en vervolg”, vastgesteld in de Stuurgroep Dordrecht West in het najaar van 2012, is sloop/

nieuwbouw van de rest van het buurtje doorgeschoven naar de periode na 2020. Nieuwbouw zou volgens de oorspronkelijke plannen, gebaseerd op de uitgangspunten van de aanpak van

Dordrecht-West, plaats vinden in het eengezins koopsegment. Vanwege de economische omstandigheden op dit moment is door Trivire gekozen voor nieuwbouw van sociale

huurwoningen, eengezinswoningen bestemd voor de bovenkant van dit marktsegment. Als de koopmarkt weer aantrekt, kunnen deze woningen in tweede instantie alsnog worden verkocht.

In dit gedeelte van de JW Frisostraat bevinden zich 22 woningen.

In de JW Frisostraat komen 21 woningen terug.

3.2 Stedenbouwkundige opzet

Uitgangspunt is dat de herontwikkeling plaats vindt binnen de bestaande stedenbouwkundige structuur.

Aan de straat bevindt zich een (kleine) voortuin en evenwijdig aan de straat het bouwblok met daarin de woningen. Aan de achterzijde is het erf met berging. De woningen zijn voorzien van een kap.

Er wordt geparkeerd in de straat.

Het is gewenst tussen de woningen ruimte te maken voor een speelgelegenheid.

(8)

HOOFDSTUK 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Nota Ruimte is vervangen door de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Op 13 maart 2012 stelde de Minister van Infrastructuur en Milieu de Structuurvisie vast.

Eén van de belangrijkste beleidsdoelen is een gezonde en veilige leefomgeving als

basisvoorwaarde voor burgers en ondernemers. Dit wordt vooral vertaald in het verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water), bescherming tegen geluidsoverlast en externe

veiligheidsrisico's.

Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen, moeten bij ruimtelijke en infrastructurele ontwikkelingen de milieueffecten worden afgewogen.

Het Rijk heeft 13 nationale belangen aangewezen. Het Rijk richt zich daarbij op het versterken van de internationale positie van Nederland en het behartigen van de belangen voor Nederland als geheel, zoals de hoofdnetwerken voor personen- en goederenvervoer (waaronder buisleidingen), energie en natuur, alsook ondergrond en ruimte voor militaire activiteiten. Ook waterveiligheid en milieukwaliteit (lucht,

geluid, bodem, water en externe veiligheid) horen daarbij, evenals de bescherming van ons werelderfgoed (zoals de Waddenzee en de Nieuwe Hollandse Waterlinie).

Buiten deze belangen bestaat beleidsvrijheid voor decentrale overheden, zoals de gemeente.

Deze herziening betreft een binnenstedelijke ontwikkeling en is niet in strijd met enig nationaal belang. Wel wordt uiteraard rekening gehouden met nationaal belang 8: verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s.

4.1.2 Amvb Ruimte

De nationale ruimtelijke belangen worden geborgd in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro of Amvb Ruimte). Op 30 december 2011 is de Amvb Ruimte in werking getreden.

Doel is om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen.

Bestemmingsplannen moeten voldoen aan deze algemene regels.

Onderhavige herziening voldoet aan het beleid en de algemene regels van het rijk.

4.2 Provinciaal beleid

4.2.1 Structuurvisie Visie op Zuid-Holland

Met de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte en de Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk verantwoordelijkheden en bevoegdheden gedecentraliseerd naar provincies en gemeenten. In dit speelveld neemt de provincie de verantwoordelijkheid voor aansturing op ruimtelijke kwaliteit en samenhang van projecten en programma's met provinciale betekenis (regisseursrol). De provincie zal niet voor alle provinciale belangen een leidende rol nemen in de uitvoering.

De provincie wil een actieve rol spelen in de uitvoering van beleid. De provincie eigent zich alleen een regisseursrol toe als zij van mening is dat deze rol niet gedelegeerd kan worden naar andere overheden, of als zij een eigen verantwoordelijkheid heeft, die voortvloeit uit provinciale belangen.

De schaal van de provincie maakt haar bij uitstek geschikt om veel partijen op gemeentelijk en (boven)regionaal niveau te verbinden.

Provinciale Staten van Zuid-Holland stelden op 2 juli 2010 de Provinciale Structuurvisie, de Verordening Ruimte en de Uitvoeringsagenda vast. In de Visie op Zuid-Holland beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen.

(9)

De Structuurvisie geeft een visie voor 2020 met bijbehorende uitvoeringsstrategie en een doorkijk naar 2040. De nieuwe integrale Structuurvisie voor de ruimtelijke ordening komt in de plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte.

In ‘Visie op Zuid-Holland’ staat hoe de provincie samen met haar partners wil omgaan met de beschikbare ruimte. Met de structuurvisie werkt de provincie aan een vitaal Zuid-Holland, met meer samenhang en verbinding tussen stad en land. Hierdoor is in Zuid-Holland goed wonen, werken en recreëren voor iedereen binnen handbereik. De provincie onderscheidt vijf

hoofdopgaven:

 aantrekkelijk en concurrerend internationaal profiel

 duurzame en klimaatbestendige deltaprovincie

 divers en samenhangend stedelijk netwerk

 vitaal, divers en aantrekkelijk landschap

 stad en land verbonden.

Ook de instrumenten van de provincie komen in de structuurvisie aan de orde. De provincie ordent op kaarten, ontwikkelt programma’s en projecten, agendeert zaken en laat onderzoek uitvoeren.

Zij stuurt op hoofdlijnen door kaders te stellen en het lokale bestuur ruimte te geven bij de ruimtelijke inrichting. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: ‘Lokaal wat kan, provinciaal wat moet.’

In de Uitvoeringsagenda staat hoe de provincie en de verschillende partners de ambitie van de Structuurvisie gaan uitvoeren. De nadruk ligt op samenhang van maatregelen en programma‘s en de samenwerking met de regio‘s. Wat belangrijk is voor Zuid-Holland staat voorop.

De Uitvoeringsagenda maakt duidelijk wat er moet gebeuren en wat de onderlinge rolverdeling van de provincie en de verschillende samenwerkende partijen is.

Elke partij werkt vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid om de ambitie van de Structuurvisie te realiseren.

In de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte staat hoe de provincie de ruimte tot 2020 in wil gaan vullen. De structuurvisie geeft de hoofdlijnen van de ruimtelijke ontwikkeling weer en vermeldt de provinciale belangen. De verordening geeft aan met welke zaken gemeenten in hun bestemmingsplannen rekening moeten houden.

In de Structuurvisie is Krispijn op de functiekaart opgenomen als "Stads- en dorpsgebied met hoogwaardig openbaar vervoer". Op de kwaliteitskaart is Krispijn aangewezen als "Stedelijk netwerk met hoogwaardig openbaar vervoer".

4.2.2 Verordening Ruimte

In samenhang met de structuurvisie is ook de Verordening Ruimte vastgesteld. De regels in deze verordening zijn bindend en werken door in gemeentelijke bestemmingsplannen. Het volgende artikel is relevant voor het onderhavige plan:

Om het stedelijk netwerk te versterken kiest de provincie het uitgangspunt om verstedelijking zoveel mogelijk in bestaand bebouwd gebied te concentreren.

Hiermee wordt de kwaliteit van het bebouwde gebied behouden en versterkt. Om dit te bereiken zijn het stedelijk netwerk en alle daarbuiten gelegen kernen in Zuid-Holland voorzien van bebouwingscontouren. Deze geven de grens van de bebouwingsmogelijkheden voor wonen en werken weer. Verstedelijking buiten deze bebouwingscontouren is in principe niet toegestaan.

Het plangebied valt binnen de aangegeven bebouwingscontouren en is hiermee in overeenstemming met de Verordening Ruimte.

Onderhavige herziening voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.

4.2.3 Actualisering

Provinciale Staten van Zuid-Holland hebben op 29 februari 2012 de Actualisering 2011 van de Provinciale Structuurvisie en de Verordening Ruimte vastgesteld. Met de Actualisering 2011 blijven de hoofdlijnen, hoofdopgaven en provinciale belangen van het ruimtelijk beleid ongewijzigd. Twee van de belangrijkste wijzigingen zijn:

- kantorenbouw (beperking aantal nieuwe kantorenlocaties) - woningbouw (inspelen op ontwikkelingen woningmarkt).

Bij besluit van 30 januari 2013 heeft wederom een actualisering plaatsgevonden.

Onderhavige herziening voldoet aan het beleid en de algemene regels van de provincie.

(10)

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Structuurvisie 2040

Krispijn wordt in de structuurvisie getypeerd als rustig stedelijk woonmilieu. Tot dit milieu behoren de oudere, relatief dichtbij het centrum gelegen wijken. De stedelijke voorzieningen zijn goed bereikbaar per fiets, openbaar vervoer en auto.

De ligging nabij het centrum veroorzaakt een zekere verkeersoverlast over de wegen naar het centrum. De nadruk ligt in dit milieu op wonen. In grote delen van deze wijken zijn goed functionerende woonmilieus aanwezig, met aantrekkelijke woningen in een gewaardeerde omgeving. In de delen die dichter bij het centrum zijn gelegen en langs de assen liggen, bestaan er mogelijkheden om de diversiteit aan functies te vergroten en om deze te transformeren tot een nog stedelijker milieu. De woonintensiteit is hier middelhoog.

In de Structuurvisie staat verder dat de bevolkingssamenstelling van Dordrecht-West (Oud- en Nieuw Krispijn, Wielwijk, Crabbehof) diverser moet worden, door ook woningen voor mensen met hogere inkomens te bouwen. Door in de wijken ruimte te scheppen voor werken aan huis, in nieuwe woonwerk-woningen, in leegstaande ruimten en in bedrijfsverzamelgebouwen, neemt de werkgelegenheid toe en leveren we een bijdrage aan de levendigheid in de wijken. Om tegen te gaan dat werken aan huis hinder voor omwonenden oplevert, moet de beroepsuitoefenaar wel in de woning zelf wonen en moet het werkgedeelte deel uitmaken van de woning zelf; dus niet in vrijstaande bijgebouwen.

In woningaantallen gaat het om een niet geringe opgave. Veel verouderde, gestapelde en kleine woningen verdwijnen, waarvoor laagbouw en grotere woningen in de plaats komen. Het groen mag niet verdwijnen en er moeten voldoende parkeerplaatsen overblijven.

In de Structuurvisie wordt onder andere Krispijn aangewezen als aandachtspunt, waar de karakteristieke laagbouw een sterk ensemble vormt dat niet door hoogbouw aangetast mag worden. In het bestemmingsplan wordt geen hoogbouw mogelijk gemaakt.

4.3.2 Woontypologie Nieuw Krispijn

In 2007 is de ‘Woontypologie Nieuw Krispijn’ vastgesteld. Hierin wordt een mogelijk

toekomstbeeld voor Nieuw Krispijn geschetst. Het toekomstig Nieuw Krispijn is een gemengde wijk voor jong en oud, voor bewoners van diverse afkomst en diverse inkomensgroepen.

De opgaven voor Nieuw Krispijn zijn:

a. investeren in (openbare) ruimte: voor sport, spel en ontmoeting en voor flexibiliteit en lange levensduur van de wijk;

b. buurten met herkenbaar eigen karakter en gevarieerd woningaanbod behouden en versterken;

c. creëren van woonmilieus die aantrekkelijk zijn voor de groepen met middeninkomens;

d. verminderen van het (te) grote aanbod aan woningen en woonmilieus die met name huishoudens aantrekken met weinig perspectief;

e. het versterken van het aanbod aan woningen en woonmilieus

In de loop der jaren zijn, passend binnen het voorgaande verschillende projecten uitgevoerd, zoals nieuwbouw langs Nassauweg, herinrichting Nassauweg, verplaatsen sportschool, nieuwbouw tenniscomplex, nieuwbouw op Essenhof.

(11)

HOOFDSTUK 5 Omgevingsaspecten

5.1 Archeologie en cultuurhistorie

5.1.1 Regelgeving en beleid

Wet op de archeologische monumentenzorg

Het archeologisch bodemarchief is de belangrijkste bron voor onze oudste geschiedenis. Sinds 1 oktober 2007 regelt de Wet op de archeologische monumentenzorg als onderdeel van de

Monumentenwet 1988 de bescherming en het behoud van archeologische waarden in de bodem.

De archeologische zorgplicht ligt bij de gemeente.

Het belangrijkste doel van de wet is de bescherming van archeologische waarden op de

oorspronkelijke plek, dus in de bodem zelf (in situ). De bodem biedt doorgaans de beste garantie voor een goede conservering.

De gemeente is verplicht om in nieuwe bestemmingsplannen rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Wie de bodem in wil om te bouwen of aan te leggen, kan verplicht worden om een archeologisch vooronderzoek te (laten) uitvoeren. Vooronderzoek moet duidelijk maken welke archeologische waarden verwacht worden en of deze

behoudenswaardig zijn. De onderzoeksresultaten bepalen het verdere vervolg; een aanpassing van de bouwplannen, zodat de waarden op hun plek behouden blijven, of het definitief opgraven en documenteren van de archeologische waarden zodat de gegevens in een archeologisch depot behouden blijven.

Er wordt in de wet uitgegaan van het basisprincipe dat de verstoorder of veroorzaker van archeologieverstorende bodemingrepen betaalt voor het onderzoek van de archeologische waarden.

Besluit ruimtelijke ordening

Vanaf 1 januari 2012 dient in bestemmingsplannen rekening te worden gehouden met

cultuurhistorie. Dit is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening en maakt onderdeel uit van de modernisering van de monumentenzorg.

Cultuurhistorische Atlas Zuid-Holland

De Cultuurhistorische Atlas van Zuid-Holland geeft een overzicht van de cultuurhistorische kenmerken en waarden in Zuid-Holland. Onderdelen uit de Provinciale Structuurvisie (2010) zijn hier in opgenomen.

De atlas bestaat uit kaarten voor de drie onderdelen van de cultuurhistorie: archeologie, historische stedenbouw en historisch landschap. Ieder onderdeel bestaat uit twee kaarten die inzichtelijk maken wat in Zuid-Holland cultuurhistorisch van belang is en waarom:

- de kenmerkenkaart, waarop de kenmerkende nederzettingspatronen, landschapspatronen en de archeologische opbouw van het landschap zijn weergegeven;

- de waardenkaart, waarop de waardevolle structuren van de kenmerkenkaart zijn gewaardeerd.

Deze cultuurhistorische kenmerken en waarden vormen de input bij processen van culturele planologie.

Gemeentelijk beleid archeologie

Al sinds de jaren '60 vindt archeologisch onderzoek plaats in de gemeente. Sinds 1995 is in Dordrecht een gemeentelijk archeoloog actief en sinds 1999 beschikt de gemeente Dordrecht over een opgravingsvergunning voor het eigen grondgebied. De gemeente voert dus sinds 1995 een eigen beleid wat betreft archeologie. Sinds de invoering van de Wet op de archeologische monumentenzorg in 2007 dienen archeologische waarden wettelijk in de besluitvorming rond ruimtelijke ordeningsprocessen meegewogen te worden. In de praktijk gebeurde dit in Dordrecht al sinds 1995.

In 2009 is de archeologische verwachtingskaart voor de gemeente Dordrecht opgesteld. De kaart is een detaillering en uitwerking van de kaarten die op nationale en provinciale schaal beschikbaar zijn. Op het gemeentelijk grondgebied varieert de verwachting van laag tot zeer hoog. In het bij de kaart behorende rapport "‘Stad en Slib: het archeologisch potentieel van het Eiland van

Dordrecht in kaart gebracht" is de onderbouwing voor de hoogte van de verwachting verwoord. In

(12)

de Erfgoedverordening Dordrecht (2010) zijn aan de archeologische verwachtingen verschillende voorwaarden en vrijstellingen verbonden. Deze voorwaarden en vrijstellingen worden uiteindelijk in de nieuwe bestemmingsplannen opgenomen.

Archeologisch onderzoek in de gemeente Dordrecht is gericht op kenniswinst wat betreft de

bewonings- en ontwikkelingsgeschiedenis van de stad en het Eiland. Van groot belang hierbij is het ontstaan en de ontwikkeling van de stad, de reconstructie van het (cultuur)landschap van het Eiland van Dordrecht en de relatie tussen stad en platteland vóór de ingrijpende St.

Elisabethsvloed van 1421. Hiermee sluit de gemeente aan op de Nationale Onderzoeksagenda Archeologie, waarin de relatie tussen mens en landschap in West Nederland binnen de

middeleeuwse bewoningsgeschiedenis een speerpunt vormt en uitgewerkt moet worden. De provincie Zuid Holland kent een grote waarde toe aan locaties die informatie bevatten over de ontginning van het veenlandschap in de middeleeuwen. Het is deze ontginning van het veen en de daarmee samenhangende structuren zoals kaden, dijken, sluizen en die ook nu nog beeldbepalend zijn voor het Hollands landschap. Het Eiland van Dordrecht speelt in landschap een opvallende rol vanwege het in 1421 verdronken en daarna volledig afgedekte landschap, waaraan de huidige Biesbosch een blijvende herinnering is.

Bij alle ingrepen in de bodem van Dordrecht dient zorg te worden besteed aan mogelijk aanwezige archeologische waarden.

Voor aanvang van grondwerkzaamheden dient dan ook onderzocht te worden of en waar zich archeologische sporen in het gebied aanwezig zijn en wat hun kwaliteit en waarde is. Als er

archeologische behoudenswaardige waarden aanwezig zijn, dient de initiatiefnemer zorg te dragen voor behoud door planaanpassing of opgraven. Behoud in situ verdient daarbij de voorkeur. Bij vaststellen van archeologische waarden en het omgaan met behoudenswaardige waarden dient gewerkt te worden volgens de eisen van de gemeente Dordrecht. Deze verplichting geldt voor het gehele plangebied.

5.1.2 Onderzoek

Archeologie

Voor de hele 60-jaren buurt geldt een hoge archeologische verwachting vanwege de ligging op de oude stroomgordel van de rivier de Dubbel. Om die reden geldt er op voorhand een vrijstelling voor bodemingrepen tot een maximale diepte van 70 cm beneden maaiveld. Bij diepere ingrepen (ook tijdens sloop) dient voorafgaand een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd en

gerapporteerd te worden. Burgemeester en wethouders nemen op basis van het rapport een besluit of vervolgonderzoek wel of niet verplicht is.

Paalzetting is toegestaan tot een oppervlak van maximaal 5% van het daadwerkelijk te bebouwen terreindeel. Indien er sprake is van een 2e paalzetting op dezelfde locatie, dient archeologisch vooronderzoek uitgevoerd en gerapporteerd te worden. B&W neemt op basis van het rapport een besluit of vervolgonderzoek wel of niet verplicht is.

Direct ten westen van en parallel aan de JW Frisostraat – ter hoogte van en i.v.m. de nieuwbouw aan de Nassauweg - is in 2008 een archeologisch vooronderzoek uitgevoerd. Burgemeester en wethouders hebben op basis van dit onderzoek besloten (d.d. 12-5-2009) om in dat plangebied bodemingrepen tot maximaal 200 cm beneden maaiveld vrij te stellen van archeologisch

onderzoek. Dit onderzoek en het besluit zijn vanwege de directe nabijheid ook toepasbaar op het plangebied JW Frisostraat. Met andere woorden: voor het buurtdeel JW Frisostraat geldt een vrijstelling, hiervoor (deze fase) wordt geen archeologisch onderzoek verplicht gesteld.

Voor de rest van de buurt blijft voor de toekomst de hoge archeologische verwachting en de vrijstelling tot maximaal 70 cm beneden maaiveld geldig en onderzoek verplicht bij diepere bodemingrepen.

Cultuurhistorie

In het plangebied bevinden zich geen cultuurhistorisch waardevolle elementen, waarmee in dit bestemmingsplan rekening dient te worden gehouden.

5.1.3 Conclusie

Met de eventuele aanwezigheid van archeologische waarden in het plangebied is voldoende rekening gehouden.

(13)

5.2 Bodemkwaliteit

5.2.1 Regelgeving en beleid

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) dient in verband met de uitvoerbaarheid van een project rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

In dit bestemmingsplan is van een nieuwe functie geen sprake.

Bodemkwaliteitskaart Dordrecht

Op basis van alle bij de gemeente Dordrecht geregistreerde bodemonderzoeken is in 2002 de Bodemkwaliteitskaart Dordrecht opgesteld. Deze is in 2007 geactualiseerd. Op deze kaart staat weergegeven wat de algemene bodemkwaliteit van de grond van een bepaalde zone in Dordrecht is. Hierbij wordt geen rekening gehouden met verontreinigingen veroorzaakt door lokale bronnen zoals bijvoorbeeld tankstations, wasserettes en andere verontreinigende activiteiten.

Voor grond waarin bodemverontreinigingen voorkomen gelden beperkingen bij hergebruik en afvoer van grond. Deze beperkingen verschillen per locatie en worden bepaald aan de hand van de eisen welke gesteld worden in de Wet Bodembescherming, het Bouwstoffenbesluit en het

Gemeentelijk Grondstromenbeleid.

Bij nieuwe ontwikkelingen op de locatie zal bodemonderzoek moeten uitwijzen of de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik of dat saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn.

5.2.2 Onderzoek

Er is verkennend bodemonderzoek gedaan (rapport CSO 13J046.R001.NL d.d. 10 september 2013).

De belangrijkste bevindingen uit het onderzoek zijn:

 Verdeeld over het plangebied zijn tijdens het veldonderzoek in de bodem zwakke tot sterke bijmengingen met puin en kool/kolengruis aangetroffen. Deze bijmengingen bevinden zich voornamelijk in de bovengrond, maar plaatselijk ook in de ondergrond (boringen 01, 02 en 16b) tot maximaal 1,5 m-mv;

 Ter plaatse van boring 02 is in de ondergrond een matige olie-water reactie en een zwak tot matige oliegeur waargenomen;

 Tijdens het veldwerk is specifiek aandacht besteed aan de aanwezigheid van asbest in en op de bodem. Zintuiglijk is zowel in de opgeboorde grond als op het maaiveld geen asbestverdacht materiaal aangetroffen

 In de grond zijn analytisch licht verhoogde gehalten aan zware metalen, PAK en/of minerale olie (boring 02) aangetoond;

 In het grondwater zijn analytisch licht verhoogde concentraties (> streefwaarde) aan barium en naftaleen aangetroffen.

De milieuhygiënische kwaliteit van de grond en het grondwater is middels dit onderzoek vastgesteld. De hypothese dat de onderzoekslocatie onverdacht is voor bodemveront- reiniging dient te worden verworpen, gezien de aangetoonde lichte verontreinigingen.

De licht verhoogde gehaltes in de grond en grondwater brengen geen onaanvaardbare risico’s met zich mee. Er zijn geen belemmeringen voor het huidige en toekomstige gebruik van de locatie.

Er wordt naar aanleiding van de onderzoeksresultaten geen nader onderzoek aanbevolen.

5.2.3 Conclusie

De conclusie is dat de bodem geschikt is voor woningbouw.

(14)

5.3 Duurzaamheid

5.3.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4)

Met het Nationaal Milieubeleidsplan 4 uit juni 2001 wordt een nieuwe beleidscyclus gestart, met een over meerdere decennia vol te houden pad van transitie naar duurzaamheid.

De verschillende transities zijn ondergebracht in drie clusters:

 transitie naar duurzame energiehuishouding;

 transitie naar een duurzaam gebruik van biodiversiteit en hulpbronnen;

 transitie naar duurzame landbouw.

Het NMP 4 beoogt het permanente proces van verbetering te versterken door integrale

oplossingen in ontwikkelen voor hier en nu, voor elders en later. De kwaliteit van de leefomgeving wordt bepaald door het aanbod van woningen, werkgelegenheid, winkels en andere voorzieningen in de omgeving of door de aanwezigheid van groen, natuur, ruimte en afwisseling van

karakteristieke gebieden. Ook blijkt de waardering van het stedelijk gebied steeds meer gekoppeld te worden aan de waardering van het landelijk gebied en omgekeerd. Het milieubeleid draagt echter ook bij aan de kwaliteit van de leefomgeving. Milieu en ruimtelijke ordening raken steeds meer verweven. Milieubeleid en ruimtelijk beleid moeten elkaar dan ook versterken.

Het uitgangspunt is dat de verantwoordelijkheid voor het definiëren en realiseren van

milieukwaliteit en de uitvoering van het beleid op het meest passende bestuursniveau komt te liggen.

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen

Maatschappelijk Duurzaam Ontwerpen beoogt de kwaliteit van een gebouw te verbeteren voor wat betreft toegankelijkheid, bruikbaarheid, veiligheid en duurzaamheid. Een goed toegankelijk, veilig, gebruikersvriendelijk en duurzaam gebouw is in ieders belang.

De gemeente verwacht van projectontwikkelaars en architecten dat zij zich houden aan het gemeentelijke beleid en nieuwbouwwoningen laten voldoen aan de Gemeentelijke praktijklijn (GPR).

De woningen dienen te voldoen aan de regionale kwaliteits-, energie- en duurzaamheidnormen.

5.3.2 Onderzoek

Binnen de verschillende beleidslijnen op het gebied van wonen, staat de kwaliteit van woningen dus voorop. De woningvoorraad in Dordrecht is kwalitatief minder dan gemiddeld in Nederland.

Om die achterstand weg te werken is het van groot belang dat er met nieuwbouw de juiste kwaliteit wordt toegevoegd. Bij de ontwikkeling van woningen, maar ook bij overige gebouwen, streeft de gemeente om die reden naar levensloopbestendig, veilig en duurzaam bouwen die het Bouwbesluit overstijgen.

Mede hierom is besloten over te stappen op het GPR gebouw systeem. Hiermee wordt één

systeem geïntroduceerd, waarin flexibiliteit mogelijk is en op voorhand afspraken gemaakt kunnen worden. Niet alleen wordt met de borging van de kwaliteit in nieuwbouw voldaan aan

doelstellingen op het gebied van wonen, maar ook wordt de verkoop van woningen in de Drechtsteden gestimuleerd. Daarnaast resulteren de eisen uit het GPR tot lage energielasten (duurzaam vastgoed), een gezond binnenklimaat in de gebouwen en is er een pre in

waardeontwikkeling. Vastgoed met lage energie- en exploitatielasten biedt een gunstig

verkoop-,verhuur- en exploitatieperspectief. Een daadwerkelijk duurzaam gebouw is, zeker vanuit lange termijn perspectief, een aantrekkelijke investering.

GPR meet de kwaliteit van nieuwe gebouwen voor de volgende thema’s:

 Milieu (Duurzaam Bouwen);

 Energie (Duurzaam Bouwen);

 Gezondheid (Geluid, luchtkwaliteit en comfort);

 Gebruikskwaliteit (Levensloopbestendig-/aanpasbaar bouwen, Politie Keurmerk

Veilig Wonen);

(15)

De scores worden uitgedrukt in cijfers van 1 tot 10. De minimale score voor een onderdeel is een 6,0, uitgezonderd energie waar een minimale score van 7,0 geldt en voor gebruikskwaliteit waar een minimale score van 8,5 voor wordt gehanteerd. Het gemiddelde van alle 5 thema’s mag niet lager zijn dan 7,0.

Naast de eisen die gesteld worden vanuit het GPR gebouw zal deze locatie van warmte en warmwater worden voorzien door gebruik te maken van de restwarmte van de verbranding van huisvuil. Het leidingnet dat hiervoor nodig is vanaf de verbrandingscentrale naar de locaties in de stad worden in 2012 t/m 2014 aangelegd door de HVC.

Deze vorm van warmte- en warmwaterlevering levert een enorme besparing op als het gaat om het vermindering van CO2 uitstoot. Vloerverwarming levert een veel beter wooncomfort op dan de standaard hoge temperatuur radiatorenverwarming.

5.3.3 Conclusie

Het bestemmingsplan, dat in de nieuwbouw van 21 eengezinswoningen voorziet, voldoet aan het beleid op het gebied van duurzaamheid.

(16)

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Regelgeving en beleid

Toetsingskader Externe Veiligheid

Onderdeel van de ruimtelijke opgave is dat er bijzondere aandacht wordt besteed aan onder meer de externe veiligheidsaspecten. Conform het in Dordrecht vastgestelde Toetsingskader Externe Veiligheid wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan plaatsgebonden risico, groepsrisico, zelfredzaamheid, beheersbaarheid en resteffecten. Voor dat bij resteffecten conclusies worden getrokken wordt nog ingegaan op de door de provincie voorgeschreven CHAMP-benadering.

Bij Externe Veiligheid gaat het om de gevaren die de directe omgeving loopt in het geval er iets mis mocht gaan tijdens de productie, het behandelen of het vervoer van gevaarlijke stoffen. De daaraan verbonden risico’s moeten aanvaardbaar blijven.

Binnen de EV worden twee normstellingen gehanteerd:

Het Plaatsgebonden Risico (PR) richt zich vooral op de te realiseren basisveiligheid voor burgers.

Het Groepsrisico (GR) stelt beperkingen aan de maatschappelijke ontwrichting als gevolg van calamiteiten met gevaarlijke stoffen.

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico is een maat voor het overlijdensrisico op een bepaalde plaats. Bij plaatsgebonden risico gaat het om de kans per jaar dat een gemiddelde persoon op een bepaalde geografische plaats in de omgeving van een transportroute overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen op deze transportroute, er van uitgaande dat die persoon onbeschermd en permanent op deze plaats aanwezig is. Anders gezegd, het plaatsgebonden risico is een rekenkundig begrip. Het plaatsgebonden risico kan worden weergegeven door een lijn op een kaart die de punten met een gelijk risico met elkaar verbindt (zogeheten: risicocontour).

Dergelijke contouren zijn van belang bij de beoordeling of een risicovolle activiteit of een risicogevoelige bestemming op een bepaalde plaats kan worden toegelaten.

Voor plaatsgebonden risico is door de rijksoverheid voor nieuwe situaties een grenswaarde vastgesteld van 10-6/jaar.

Groepsrisico

Het groepsrisico drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van één ongeval op de transportroute waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. Dit risico laat zich niet in de vorm van een risicocontour op een kaart weergegeven, maar kan wel worden vertaald in een dichtheid van personen per hectare.

Hoe meer personen per hectare in het schadegebied van een hier bedoeld ongeval aanwezig zijn, hoe groter het aantal (potentiële) slachtoffers is. Het groepsrisico kan worden weergegeven in een grafiek met op de horizontale as het aantal dodelijke slachtoffers en op de verticale as de

cumulatieve kansen per jaar op ten minste dat aantal slachtoffers.

Het groepsrisico is in tegenstelling tot het plaatsgebonden risico een oriënterende waarde.

Ter bepaling van de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico en de hoogte van het groepsrisico zijn risicostudies uitgevoerd.

Externe Veiligheidsbeleid spoor, rijksproject Basisnet

Het rijksproject Basisnet is er op gericht een knelpuntvrij netwerk voor vervoer van gevaarlijke stoffen tot stand te brengen.

Het project bevindt zich in de afrondende fase en zoals nu blijkt, zullen in Dordrecht en

Zwijndrecht de externe veiligheidsnormen (met name die van het groepsrisico) nog steeds flink worden overschreden. De veiligheidscontour voor het plaatsgebonden risico wordt als gevolg van dit project gereduceerd tot 30 meter (ipv 80 meter).

Ook na 2020 wordt er verdere groei in het vervoer van gevaarlijke stoffen voorzien (met een factor 1,5 tot 2). Om de consequenties van deze groei verder in beeld te brengen is op initiatief van het bedrijfsleven de Taskforce Robuustheid Basisnet opgericht. Deze taskforce heeft twee jaar de tijd, om de consequenties van de groei in kaart te brengen. Hierbij wordt als uitgangspunt

(17)

verkenningen laten zien dat er technisch nog een aantal maatregelen zijn te treffen die leiden tot risicoreductie.

Om het vervoer van gevaarlijke stoffen uit de bebouwde omgeving te verwijderen en het knelpunt van de externe veiligheid op te lossen zetten de Drechtsteden (Dordrecht en Zwijndrecht) in op aanpassing van de spoorinfrastructuur in de vorm van een tunnelvariant langs de A16. Een dergelijke variant is niet vóór 2030 gerealiseerd, waardoor een oplossing voor het externe veiligheidsprobleem op korte termijn niet te verwachten valt. In de MIRT-Verkenning

Rotterdam-Antwerpen wordt voor de periode na 2020 tot 2040 bekeken of de aanpassing van bestaande of nieuwe infrastructuur noodzakelijk is.

Voor beoordeling van de externe veiligheidssituatie hanteert Dordrecht het “toetsingskader externe veiligheid” dat door de gemeenteraad in 2005 is vastgesteld. Naast het plaatsgebonden risico en groepsrisico zijn ook beheersbaarheidaspecten en zaken op het gebied van

zelfredzaamheid van belang.

Besluit externe veiligheid inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is sinds 27 oktober 2004 van kracht. Het besluit verplicht gemeenten risicovolle situaties van inrichtingen ten opzichte van kwetsbare

bestemmingen binnen 3 jaar te saneren als het plaatsgebonden risico hoger is dan 10-6 voor 2010. Voor wat betreft het groepsrisico is de verantwoordingsplicht wettelijk geregeld.

Krachtens het Bevi moeten alle besluiten in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke Ordening integrale aspecten van externe veiligheid afwegen.

5.4.2 Onderzoek

Kabels en leidingen

In de directe nabijheid van het plangebied liggen geen kabels en leidingen, die in het kader van het per 1 januari 2011 in werking getreden Besluit Externe Veiligheid Buisleidingen voor regeling in het bestemmingsplan in aanmerking komen.

Vervoer

Gevaarlijke stoffen kunnen worden vervoerd over de weg, het spoor, het water of door buisleidingen. Wanneer een bestemming is voorzien binnen een het invloedsgebied van een transportas dient de toename van het Groepsrisico Externe Veiligheid te worden berekend. Deze spoorlijn heeft een beoordelingszone groepsrisico van 200 m.

Het plangebied ligt buiten het invloedsgebied van de de spoorweg Dordrecht - Breda.

Bedrijven

In en om de omgeving van het plangebied bevinden zich geen risicovolle inrichtingen waarmee rekening moet worden gehouden.

5.4.3 Conclusie

Vanuit het oogpunt van externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.

(18)

5.5 Natuur

5.5.1 Regelgeving en beleid

Flora- en faunawet

De Flora- en faunawet waarborgt de bescherming van veel in het wild voorkomende inheemse planten en dieren. In de wet is onder meer bepaald dat beschermde dieren niet gedood, gevangen of verontrust mogen worden en planten niet geplukt, uitgestoken of verzameld mogen worden (algemene verbodsbepalingen artikel 8 t/m 12). Verder is het niet toegestaan om hun directe leefomgeving, waaronder nesten en holen, te beschadigen, te vernielen of te verstoren. De Flora- en faunawet heeft dan ook belangrijke consequenties voor ruimtelijke ingrepen. Naast de

wettelijke verbodsbepalingen is er altijd sprake van een algemene zorgplicht (artikel 2). Iedereen dient voldoende zorg in acht te nemen voor dieren, planten en hun leefomgeving. Dit houdt onder andere in dat handelingen worden nagelaten die negatieve gevolgen hebben voor soorten of dat maatregelen worden genomen om negatieve gevolgen te voorkomen.

Onder bepaalde voorwaarden is het mogelijk ontheffing van de Flora- en faunawet te krijgen.

Artikel 75 biedt de mogelijkheid om ontheffing aan te vragen van overtreding van de verboden uit de artikelen 8 tot en met 18. Ontheffingen worden verleend door de Minister van Economische zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I) voorheen het Ministerie van LNV. Met ingang van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) per 1 oktober 2010 is de Flora- en faunawet

“aangehaakt” bij de WABO-procedure. In plaats van een ontheffing Ff-wet wordt er dan een zogenaamde “verklaring van geen bedenkingen” (VVGB) afgegeven. Het afgeven van een VVGB vormt dan een onderdeel van de omgevingsvergunning. Het is echter nog steeds mogelijk om een aparte ontheffing aan te vragen bij het Ministerie van ELI, met als voordeel dat de doorlooptijd van de procedure korter kan zijn. Ontheffingen worden alleen verleend als aan bepaalde voorwaarden van zorgvuldigheid is voldaan. In de Flora- en faunawet zijn onder artikel 75 drie tabellen met soorten opgenomen waarvan het beschermingsregime verschilt. Dit hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de betreffende soorten. De voorgenomen werkzaamheden vallen onder het begrip “ruimtelijke ontwikkelingen”.

Natuurbeschermingswet 1998/Natura 2000-gebied

De Natuurbeschermingswet ziet toe op de bescherming van specifiek aangewezen gebieden ten behoeve van specifieke instandhoudingsdoelen die worden vastgelegd in de aanwijzingsbesluiten van deze “Natura-2000” gebieden. De instandhoudings- doelstellingen zijn verder uitgewerkt in o.a. het Natura 2000 doelendocument (Ministerie van LNV 2007) en ontwerpaanwijzingsbesluiten.

Krachtens Artikel 10a tweede lid Nb-wet dienen de instandhoudingsdoelstellingen te worden gewaarborgd van de leefgebieden van soorten en habitats die genoemd zijn in het

aanwijzingsbesluit. Het gaat daarbij om het behoud van leefgebied voor soorten en habitats die op Europese schaal bedreigd zijn.

Per 1 oktober 2005 is een Nb-wet vergunning verplicht voor alle nieuwe projecten en handelingen die, gelet op de instandhoudingsdoelen:

 de kwaliteit van de natuurlijke habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

 een verstorend effect kunnen hebben voor de soorten waarvoor het gebied is aangewezen

 de natuurlijke kenmerken van het gebied kunnen aantasten.

Daarnaast is er voor elk nieuw plan een goedkeuringsbesluit nodig (art. 19) indien door dat plan, gelet op de instandhoudingsdoelen:

 de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in het gebied kunnen verslechteren

 een verstorend effect kan optreden op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen.

De vergunningen worden verleend door de provincies (GS) of door de minister van EL&I.

Zij mogen slechts vergunning verlenen dan wel goedkeuring verlenen aan een plan als zij zich hebben verzekerd dat het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of

handelingen geen significante effecten heeft op de natuurlijke kenmerken van het gebied. In alle gevallen waarin significante effecten zouden kunnen optreden moet de initiatiefnemer vooraf een passende beoordeling van de gevolgen opstellen, die door GS in haar besluitvorming moet worden betrokken. Deze regels zijn ook van toepassing indien de ingreep niet direct in het Natura-2000 gebied plaatsvindt, maar wel een effect daarop kan hebben.

(19)

activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om Natura 2000-gebieden. Alle ontwikkelingen in of nabij het Natura 2000-gebied dienen vooraf getoetst te worden op hun gevolgen voor de te beschermen soorten en habitats. Deze status verplicht het gemeentebestuur er toe om bij de voorbereiding van een bestemmingsplan na te gaan of het plan tot aantasting van leefgebieden kan leiden.

Provinciale Ecologische Hoofdstructuur

Nieuwe plannen, projecten of handelingen binnen en in de nabijheid van natuurgebieden in de EHS die significante negatieve gevolgen kunnen hebben voor de natuur zijn niet toegestaan, tenzij er geen reële alternatieven beschikbaar zijn en er sprake is van redenen van groot openbaar belang.

Natuurgebieden en de groene verbindingen (zoals ecologische verbindingszones) daartussen dienen gevrijwaard te worden van bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de functie van de gebieden. Nieuwe bebouwing en andere ingrepen die niet passen binnen de ontwikkeling van de (Provinciale) Ecologische Hoofdstructuur zijn uitgesloten. In natuurontwikkelingsgebieden moeten de ontwikkelingsmogelijkheden voor natuurwaarden worden veiliggesteld. Onomkeerbare en/of ongewenste ontwikkelingen moeten worden tegengegaan.

Indien om zwaarwegende redenen aantasting van natuur- en landschapswaarden onontkoombaar is en alternatieve oplossingen ter plaatse niet voorhanden zijn, dient compensatie plaats te vinden.

Compensatie dient plaats te vinden in de gebieden benoemd in de regeling met betrekking tot het provinciaal compensatiebeginsel.

De provinciale EHS wordt gevormd door bestaande en geplande natuurgebieden, waardevolle weidevogelgebieden en groene verbindingen.

Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013

In 2008 heeft de gemeenteraad het Beleidsplan Stedelijke Ecologische Structuur 2008-2013 vastgesteld. De doelstelling van de SES is behoud en ontwikkeling van natuur met een optimale diversiteit, waarbij zoveel mogelijk wordt uitgegaan van gebiedseigen soorten en habitats.

De Stedelijke Ecologische Structuur is opgehangen aan een aantal thema’s. Een van de thema’s is

“Dordrecht rivierenstad”. Het water en de nabijheid van de Biesbosch drukken hun stempel op de natuur in de stad.

5.5.2 Onderzoek

Flora- en faunawet

Er heeft onderzoek plaatsgevonden (rapport CSO 13J046. d.d. 16 augustus 2013) met de volgende conclusies:

Het is mogelijk dat het plangebied en directe omgeving gebruikt wordt door vleermuizen als vliegroute, foerageer- en/of verblijfsgebied. De aanwezige bebouwing op het plangebied zis in potentie geschikt als verblijfplaats (zomer- , winter- en/of paarplaats) voor de gebouwbewonende vleermuizen vanwege de aanwezigheid van spouwmuren met open stootvoegen, kieren en gaatjes in de gevels en dergelijke. Het tijdelijk verdwijnen van de bebouwing zal mogelijk een negatief effect hebben op de aanwezigheid van deze soorten.

Tijdens het uitgevoerde avondbezoek zijn diverse foeragerende gewone dwergvleermuizen op het plangebied waargenomen. Een nader onderzoek, conform het geldende vleermuisprotocol, naar vleermuizen is nodig.

Het plangebied biedt mogelijkheden voor broedvogels (bomen, daken (onder dakpannen) en struiken).

Eventueel in gebruik zijnde broedlocaties/nesten van vogels zijn gedurende het broedseizoen beschermd. Er zijn geen nesten waargenomen, maar deze zullen ongetwijfeld wel voorkomen. Op diverse plekken zijn huismussen gehoord en waargenomen, gezien de aanwezige hagen, geschikte daken en diverse zandplekjes wordt het voorkomen van een mussenkolonie waarschijnlijk geacht.

Ook de daken van huizen zijn in principe geschikt voor nesten van gierzwaluwen. Een nader onderzoek naar huismussen en gierzwaluwen is nodig.

Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied en directe omgeving geen wettelijk beschermde plantensoorten conform de Flora- en faunawet aangetroffen. Gezien het terreintype en gebruik (woonwijk met voor- en achtertuinen) worden dergelijke soorten niet verwacht.

Door initiatiefnemer is opdracht voor de vervolgonderzoeken gegeven. Voor de sloop van de bestaande bebouwing zal dit onderdeel nader aan de orde komen.

(20)

Indien de betreffende vogelsoorten worden waargenomen zullen passende maatregelen worden getroffen.

Natuurbeschermingswet 1988

Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied is de Dordtse Biesbosch en dat ligt op ruime afstand van het plangebied. Vanwege de grote afstand zal de ontwikkeling van het onderhavige

bestemmingsplan geen gevolgen hebben voor dit Natura 2000-gebied.

Het onderhavige plangebied maakt geen deel uit van de provinciale EHS en ligt buiten de gemeentelijke stedelijke ecologische structuur.

5.5.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid en wet- en regelgeving voor wat betreft de bescherming van flora en fauna en van natuurgebieden.

(21)

5.6 Geluid

5.6.1 Regelgeving en beleid

Volgens de Wet geluidhinder zijn alle wegen gezoneerd, met uitzondering van 30 km/ uur gebieden en woonerven.

Op 1 januari 2007 is er een nieuwe Wet geluidhinder van kracht geworden. Met de nieuwe wet is wordt voortaan de geluidsbelasting als daggemiddelde (Lden) weergegeven. Getalsmatig heeft dit tot gevolg dat de voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) wegverkeerslawaai veranderd is in 48 dB.

Ook de maximale ontheffingswaarde is daarmee veranderd: van 65 dB(A) is deze veranderd in 63 dB. Voor industrielawaai blijft de ‘oude’ eenheid dB(A) nog van kracht.

wegverkeerslawaai

In de Structuurvisie Dordrecht 2020 is het plangebied aangegeven als stadswijk. Als vertrekpunt behoort daarbij een maximale geluidbelasting van 53 dB voor woningen. Dit is door de aanwezig- heid van geluidsbronnen, zoals doorgaande verkeersroutes door de wijken, niet overal haalbaar.

Industrielawaai

De Wet geluidhinder verplicht om industrieterreinen waarop lawaaiveroorzakende bedrijven zijn of kunnen worden gevestigd te zoneren. Bij de zonering worden primair de grenzen vastgelegd van het gebied waarbinnen de lawaaimakende bedrijven gevestigd mogen zijn. Vervolgens wordt ten behoeve van het gezoneerde industrieterrein de zonegrens bepaald en vastgesteld. Het gebied binnen de zonegrens vormt het aandachtsgebied. De binnen het aandachtsgebied geldende wettelijke voorkeursgrenswaarde, dan wel de binnen de zone vastgestelde hogere waarden zijn bepalend voor de toelaatbaarheid van geluidproducerende activiteiten.

Buiten de geluidszone mag de geluidsbelasting als gevolg van de bedrijven op het gezoneerde industrieterrein niet meer dan 50 dB(A) bedragen.

Het plangebied valt niet binnen een gezoneerd industrieterrein.

spoorweglawaai

De geluidsbelasting ten gevolgen van railverkeer mag niet meer bedragen dan 55dB. In een aantal situaties kunnen hogere waarden worden vastgesteld tot maximaal 68 dB. Aan de noordoostzijde van het plangebied ligt de spoorlijn Dordrecht - Breda.

Beleid hogere waarden

Op 11 december 2007 zijn door burgemeester en wethouder van Dordrecht de 'Beleidsregels hogere grenswaarden Wet geluidhinder' vastgesteld. Daarin is beschreven in welke situaties en onder welke voorwaarden hogere waarden kunnen worden verleend.

Voor de verlening van hogere waarden dient er sprake te zijn van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Hiervoor zijn onder meer de volgende randvoorwaarden gesteld:

 woningen dienen in principe een geluidsluwe zijde te krijgen. Hierbij is een geluidsluwe zijde, een zijde waarvan de geluidsbelasting voldoet aan de voorkeursgrenswaarde.

 een buitenruimte bij een woning is in principe niet gelegen aan de hoogste belaste zijde.

 het geluidsniveau in de buitenruimte van de woningen mag (indien gelegen aan de bronzijde) niet meer dan 5 dB hoger zijn dan de geluidsbelasting op de als geluidsluw aangemerkte gevel.

 elke woning bevat in beginsel één slaapkamer die niet aan de hoogste geluids- belaste zijde is gesitueerd. Bij voorkeur wordt de helft van de geluidsgevoelige ruimten samen niet aan de hoogste geluidsbelaste zijde gesitueerd.

5.6.2 Onderzoek

Er is akoestisch onderzoek uitgevoerd (rapport Alcedo nr. 20134269.RO1.VO1 d.d. 11 september 2013) met als resultaat dat in de JW Frisostraat de geluidsbelasting vanwege wegverkeer

maximaal 46 dB bedraagt en vanwege railverkeer maximaal 54 dB.

In beide gevallen wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarden.

5.6.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan de bepalingen van de Wet geluidhinder.

(22)

5.7 Groen

5.7.1 Regelgeving en beleid

In de Structuurvisie Groene Ruimte, het Boomstructuurplan, Nota Parken, de Nota Kleurrijk Groen zijn uitgangspunten voor de groenvoorzieningen opgenomen.

De bomenstructuur op het Eiland van Dordrecht valt grotendeels samen met de belangrijke

structuurelementen, zoals het patroon van dijken, wegen, water en bebouwing. Bomen vullen deze structuurelementen in ruimtelijk, maar ook functioneel opzicht aan.

5.7.2 Onderzoek

Er is sprake van een standaard woonstraat. Het groen in deze straat komt voor in de tuinen en waar mogelijk bomen in het openbaar gebied.

Op loopafstand bevindt zich het Weizigtpark.

5.7.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet aan het beleid van de gemeente.

(23)

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Regelgeving en beleid

Op 15 november 2007 is in de Wet milieubeheer een hoofdstuk opgenomen over luchtkwaliteit.

Het Besluit Luchtkwaliteit 2005 is komen te vervallen.

Op 31 juli 2009 heeft de Minister van VROM het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) vastgesteld. Het NSL bevat de maatregelen die vereist zijn om tijdig te voldoen aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. Het NSL biedt ook de onderbouwing voor de in het NSL genoemde ruimtelijke projecten met gevolgen voor de luchtkwaliteit. Het NSL heeft een looptijd van vijf jaar en is op 1 augustus 2009 in werking getreden.

Artikel 15.6, eerste lid, onder c van de Wet milieubeheer biedt de mogelijkheid om projecten te realiseren die “niet in betekenende mate” (NIBM) bijdragen aan de concentratie van een stof waarvoor de richtlijnen een grenswaarde bevatten. Nadere toetsing aan de grenswaarden is in dat geval niet nodig.

Omdat in Nederland alleen de concentraties PM10 (fijnstof) en NO2 (stikstofdioxide) de

grenswaarden dreigen te overschrijden, richt de uitwerking van het begrip NIBM zich op deze twee stoffen.

Het begrip NIBM is gedefinieerd in de algemene maatregel van bestuur “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”, kortweg het Besluit NIBM. Een bijdrage aan de concentratie PM10 of NO2 wordt als “in betekenende mate” (IBM) beschouwd als de bijdrage groter is dan 3%

van de jaargemiddelde grenswaarde voor één van beide stoffen. Een project wordt dus

aangemerkt als NIBM als de bijdrage van dat project niet groter is dan 1,2 μg/m PM10 én niet groter dan 1,2 μg/m NO2. Als dit aannemelijk kan worden gemaakt, is een nadere toetsing of onderbouwing wat betreft de luchtkwaliteit niet nodig.

Deze grens van 3% is gekoppeld aan de werking van het NSL. Het effect van het

NSL-maatregelenpakket is namelijk zo groot dat de grenswaarden ook worden bereikt als projecten onder deze 3%-grens niet afzonderlijk, op projectniveau, worden gecompenseerd voor hun effect op de luchtkwaliteit. De effecten van deze projecten worden met andere woorden op programmaniveau gecompenseerd.

Om het beoordelen van projecten te vergemakkelijken, is de 3%-grens voor een aantal categorieën projecten ‘vertaald’ in een getalsmatige grens. Dat is gebeurd in de ministeriële regeling NIBM (Regeling NIBM). In voorschrift 3A.2 van bijlage 3A van de Regeling NIBM is bepaald wanneer een woningbouwplan NIBM is. Dit is het geval in de volgende situaties:

 het plan omvat niet meer dan 1.500 woningen met één ontsluitingsweg.

 Het plan omvat niet meer dan 3.000 woningen met twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling over beide wegen.

5.8.2 Onderzoek

Een project of plan kan doorgang vinden wanneer het “niet in betekende mate” bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.

Bij de beoordeling van deze herziening gaat het om de wijziging die dit besluit brengt in de bestaande situatie. In deze herziening zullen 22 woningen worden gesloopt en 21 nieuwe woningen worden gerealiseerd. Onderhavig bestemmingsplan is dus NIBM. Het plan voldoet dus aan de luchtkwaliteitseisen.

Gelet op het geringe aantal woningen is verder onderzoek achterwege gelaten.

5.8.3 Conclusie

Het bestemmingsplan is in overeenstemming met de Wet milieubeheer en en voldoet voor wat betreft de luchtkwaliteit aan het criterium van een goede ruimtelijke ordening.

(24)

5.9 Verkeer en vervoer

5.9.1 Regelgeving en beleid

Mobiliteitsplan Dordrecht

Op 6 september 2005 heeft de gemeenteraad het beleidsvoornemen van het Mobiliteitsplan Dordrecht vastgesteld. Het Mobiliteitsplan Dordrecht beoogt een antwoord te bieden op de opgaven die vanuit een toenemende (auto)mobiliteit op Dordrecht af komen. Vanuit de vaak tegengestelde belangen van bereikbaarheid en leefbaarheid wordt gestreefd naar gebiedsgericht maatwerk. De hoofddoelstelling van het mobiliteitsplan is het verbeteren van de bereikbaarheid en het handhaven van de leefbaarheid.

Op stadsniveau is een stelsel van hoofdwegen en secundaire wegen vastgesteld, waarbij gemotoriseerd verkeer zo vlot mogelijk naar wegen van een hogere orde afgewikkeld dient te worden. In het plan wordt een duidelijke keuze gemaakt voor het versterken en verbeteren van de radialen naar de binnenstad.

5.9.2 Onderzoek

Er is sprake van bestaande woningbouw, die wordt gesloopt en op dezelfde plaats wordt vervangen door nieuwbouw. Het stratenpatroon wijzigt niet. Hetzelfde geldt voor de wijze van parkeren in de straat. Verder onderzoek kan achterwege blijven.

5.9.3 Conclusie

Het bestemmingsplan voldoet voor wat betreft de aspecten verkeer, vervoer en parkeren aan het beleid van de gemeente. In het plangebied wordt in voldoende parkeergelegenheid voorzien.

(25)

5.10 Water

5.10.1 Regelgeving en beleid

Nationaal Bestuursakkoord Water

In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) is het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen en het verminderen van wateroverlast. Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen.

In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen. De watertoets is het proces van vroegtijdig informeren, adviseren en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van dit nieuwe instrument is waarborgen dat de waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet in beschouwing worden genomen als het gaat om waterhuishoudkundige relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Uitvoering van de watertoets betekent in feite dat de gemeente en de waterbeheerder samenwerken bij het uitwerken van ruimtelijke plannen, zodat

problemen in het gebied zelf en de omgeving worden voorkomen. De watertoets is sinds 2003 verankerd in het Besluit ruimtelijke ordening 1985 (Bro 1985) en is overgenomen in het nieuwe Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en hiermee verplicht voor alle ruimtelijke plannen en besluiten.

In 2008 is het NBW geactualiseerd met als doel de watersystemen in 2015 op orde te krijgen, met name op het gebied van wateroverlast en watertekort.

Waterwet

Op 22 december 2009 is de Waterwet in werking getreden. Kort samengevat regelt de Waterwet het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de wet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet vervangt een groot aantal wetten op het gebied van water.

De Waterwet biedt instrumenten om het waterbeheer op een doeltreffende en doelmatige manier op te pakken. Op rijksniveau wordt een nationaal waterplan gemaakt. Dit plan bevat de

hoofdlijnen van het nationale waterbeleid en de daartoe behorende aspecten van het nationale ruimtelijk beleid. De provincie Zuid Holland heeft een Provinciaal Waterplan opgesteld met het provinciaal beleid ten aanzien van water. De ruimtelijke aspecten van die plannen van Rijk en provincies worden aangemerkt als structuurvisies in de zin van de Wro. De bedoeling is dat op basis van deze structuurvisies plannen van de Waterwet doorwerken in de ruimtelijke ordening en ervoor zorgen dat de waterbelangen op een goede manier worden geborgd.

De op 1 januari 2008 ingevoerde Wet gemeentelijke watertaken is ook opgenomen in de

Waterwet. Door deze wetgeving hebben de gemeenten een aantal nieuwe zorgplichten: afvloeiend hemelwater, grondwaterstand en een verbrede zorgplicht inzamelen afvalwater buitengebied.

Waterschapsbeleid

In het Waterbeheerplan 2009-2015 (2009) staat hoe waterschap Hollandse Delta het waterbeheer in het werkgebied in de komende jaren wil uitvoeren. Daarbij gaat het om betaalbaar waterbeheer met evenwichtige aandacht voor veiligheid, waterkwaliteit, waterkwantiteit, duurzaamheid en om het watersysteem als onderdeel van de ruimtelijke inrichting van ons land. Het Waterbeheerplan beschrijft de uitgangspunten voor het beheer, de ontwikkelingen die de komende jaren verwacht worden en de belangrijkste keuzen die het waterschap moet maken. Daarnaast geeft het

Waterbeheerplan een overzicht van maatregelen en kosten. De maatregelen voor de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) zijn onderdeel van het plan.

Uit het oogpunt van waterkwaliteit moet schoon hemelwater bij voorkeur worden afgekoppeld en direct worden geloosd op oppervlaktewater. Dit vermindert de vuiluitworp uit het gemengde rioolstelsel en verlaagd de hydraulische belasting van de afvalwaterzuivering. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor hemelwater een

watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap op grond van de Keur. Als er sprake is van toename aan verhard oppervlak, dan moet in principe 10% van deze toename worden gecompenseerd in de vorm van open water binnen het peilgebied waarin de toename van verharding plaatsvindt.

(26)

Stedelijk Waterplan

Het Waterplan Dordrecht 2009-2015 is een actualisering en uitbreiding van het 1e Waterplan.

Lerend van de praktijkervaringen, rekening houdend met de nieuwe beleidskaders en inspelend op de klimaatverandering hebben de waterpartners, de gemeente Dordrecht en waterschap Hollandse Delta, een nieuwe toekomstgerichte waterambitie geformuleerd. Samengevat luidt de lange termijn ambitie (2050) als volgt:

Het eiland van Dordrecht heeft een klimaatbestendig, veilig, mooi en gezond watersysteem. Het heeft voldoende veerkracht voor het opvangen van zowel extreme neerslag als langere periodes van hitte en droogte. Bij het op orde brengen van het watersysteem en de waterkeringen is rekening gehouden met de zeespiegelstijging en hogere piek-afvoeren op de rivier. Op het hele eiland is het watersysteem schoon en ecologisch gezond. Het water draagt bij aan de kwaliteit en beleving van de openbare ruimte in de stad en het landelijk gebied. De waterstructuur is een aantrekkelijke doorgaande route die stad en land met elkaar verbindt en heeft een hoge natuurwaarde. De burgers van Dordrecht leven bewust met het water, maken volop gebruik en genieten van het open water. Water en ruimte, natuur en cultuur versterken elkaar en dragen bij aan de vitaliteit en duurzaamheid van het eiland van Dordrecht.

5.10.2 Onderzoek

Onderzoek naar het onderdeel water heeft plaatsgevonden in het kader van het Stedelijk Waterplan. Dit bestemmingsplan brengt geen wijziging in bestaande watergangen.

In de toelichting op het bestemmingsplan “Oud- en Nieuw Krispijn” is uitvoerig aandacht besteed aan de watertoets. In Oud en Nieuw Krispijn is 2,54 % van het oppervlak water; voorts is

geconstateerd dat vanwege de bestaande situatie toevoeging van water nauwelijks mogelijk is.

Zelfs met de herinrichtingen komt Krispijn bergingsmogelijkheden tekort. De aanwezige singels dienen dan ook als transportmiddel van water naar de Dordwijkzone. In deze zone is 6,5 extra hectare waterberging aangelegd. Het gebied Dordwijkzone compenseert het tekort aan

waterberging voor onder andere het deelgebied Krispijn.

Voor dit plangebied is de digitale watertoets uitgevoerd (Memo CSO 13J046.R002.NL, d.d. 30 september 2013) met als conclusie

dat het plan een geringe invloed heeft op de belangen van het waterschap. Het waterschap geeft een positief wateradvies (30 juli 2013, dossiercode 20130730-39-7376).

5.10.3 Conclusie

Het Stedelijk Waterplan is tot stand gekomen in samenwerking met het waterschap Hollandse Delta. Over de aanpak van bestemmingsplannen en de doorvertaling daarin van het stedelijk waterplan is structureel overleg met deze waterbeheerder. Er zijn onder meer afspraken gemaakt over de vormgeving en inhoud van de “watertoets”. Ook Rijkswaterstaat als beheerder van de hoofdvaarwegen is hierbij betrokken.

De digitale watertoets heeft geleid tot een positief wateradvies.

Het bestemmingsplan voldoet aan het waterbeleid en de wetten en regels op dit gebied.

(27)

HOOFDSTUK 6 Juridische planbeschrijving

6.1 Planmethodiek

Dit bestemmingsplan is opgezet volgens de in Dordrecht in het algemeen gebruikte methodiek, waarbij de verschillende bestemmingen met hun bouwgrenzen direct van de verbeelding afleesbaar zijn. In onderhavig bestemmingsplan zijn bouwvlakken aangegeven, waarbinnen de zogenaamde hoofdbebouwing is toegestaan.

De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven.

Buiten het bouwvlak is onder bepaalde voorwaarden het oprichten van bebouwing is toegestaan.

Dit staat overigens los van de mogelijkheden voor vergunningvrij bouwen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

Voor de opzet van de regels is aansluiting gezocht bij de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012).

6.2 Inleidende regels

In dit hoofdstuk van de regels is een aantal begrippen verklaard die gebruikt worden in de regels.

Een en ander voorkomt dat bij de uitvoering van het plan onduidelijkheden ontstaan over de uitleg van bepaalde regelingen. Daarnaast is het artikel "wijze van meten" opgenomen waarin bepaald is hoe de voorgeschreven maatvoering in het plan gemeten moet worden.

6.3 Bestemmingen

In iedere bestemming is in de bestemmingsomschrijving aangegeven voor welke doeleinden de aangewezen gronden zijn bestemd. Per bestemming zijn bouwregels en eventueel

afwijkingsbevoegdheden, nadere eisen en specifieke gebruiksregels opgenomen.

De bestemmingen zijn alfabetisch geordend.

Tuin

Deze bestemming is gelegd op die delen van de woonpercelen, waar geen gebouwen mogen worden gebouwd. Het uitbreiden van woningen door middel van bijbehorende bouwwerken (aan- en/of bijgebouwen) is op deze gronden niet toegestaan. Wel mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd. Deze gronden dienen vooral een groene uitstraling te krijgen.

Wonen

De bestemming Wonen beoogt de hoofdbebouwing mogelijk te maken. Alleen eengezinswoningen zijn toegestaan. De maximale bouwhoogte is op de verbeelding aangegeven. De hoofdbebouwing (de woning) is uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak.

Van de gronden buiten het bouwvlak mag maximaal 50 % met een maximum van 50 m2 worden bebouwd en overdekt.

In de bestemmingsregeling zijn afwijkingsbevoegdheden opgenomen, zoals een grotere oppervlakte voor bijbehorende bouwwerken tot maximaal 75 m2, mits het maximum bebouwingspercentage van 50 niet wordt overschreden; op deze wijze kan er bij de grotere percelen iets meer worden toegestaan.

Beroepsuitoefening aan huis (inclusief de vrije beroepen) is onder voorwaarden mogelijk.

Waarde - Archeologie - 3 (dubbelbestemmingen)

Vanwege de eerder in deze toelichting beschreven mogelijke archeologische waarden in het plangebied is een regeling opgenomen voor de bescherming van deze waarden bij het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Hierbij is aangesloten bij het selectiebesluit (zie hoofdstuk 5.1).

Voor gronden met deze dubbelbestemmingen bestaat in principe de verplichting tot het doen van archeologisch vooronderzoek en de zorg voor archeologische waarden.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Deze hoekwoning (gebouwd omstreeks 1937) is onder andere voorzien van een ruime woonkamer met ramen rondom en een complete keukeninrichting op de begane grond.. Op de 1 e

Deze tussenwoning dient opgeknapt te worden, maar op deze manier heeft u als koper natuurlijk wel de volledige regie in handen om de woning geheel naar eigen smaak af te

Per 1 oktober 2012 is in artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen.. Die ladder moet in bestemmingsplannen worden

verkoopbrochures en op tekeningen. Om begripsverwarring te voorkomen is daarin onder meer bepaald dat alle vertrekken in een woning eenduidig en naar het karakter van het

Projectsubsidie als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van het besluit kan voorts worden verleend voor het collectief saneren van gevallen van ernstige verontreiniging van

verkoopbrochures en op tekeningen. Om begripsverwarring te voorkomen is daarin onder meer bepaald dat alle vertrekken in een woning eenduidig en naar het karakter van het

Voor wat betreft de wijken Crabbehof en Nieuw Krispijn is bij de start van Dordrecht West afgesproken dat de fysieke herstructurering pas start na 2015. Toch wordt daarop

Deze onderhavige “2e herziening van het bestemmingsplan Dubbeldam, locatie Haaswijkweg west 116” heeft hierop betrekking.... HOOFDSTUK