'yu-xii i<^^
^m m-<
m^.
^.sSii^^^^^^t.^^!;''^
ife'LIBRARY OF PRINCETON
APR -8
2010THEOLOGICAL SEMINARY
KUYPER D621.N4 G47
Gerretson, Frederik Carel, 1884-1958.
"Oorlogstijd"
/LIBRARYOFPRINCEÏON
APR -8
2^'')THEOLOGICAL SEMINARY
„Oorlogstijd**^)
DOOR
Dr. C.
GERRETSON
I
„Oorlogstijd!"'
Hoe
rijk van inhoud zal ditwoord
ons voortaanzijn! Hoeveel geestelijke grenslijnen zijn, sinds de stormklokken luidden, door den stroom
van
nieuwe indrukken overstelpt enweggevaagd
!Maar
tevens: hoemerkwaardig
heefthet verschil in waardeering der gebeurtenissende geesten onzer tijdgenootenopnieuw
geproefd en geschift!Een
verschil, zóó diepgaand, dat het nauwelijks begrepen kanworden
door wie over het hoofdziet, dat het oordeel over de beteekenis der oorlogsgebeurtenissen ten nauwste samenhangt
met
het oordeel over het verschijnselvan
den oorlog als zoodanig.En
dat slechts ten volleverklaarbaaris voor wie verstaat, dat
ook
dit laatsteeenuitvloeiselisvan
de diepere tegenstelling der levensbeschouwingen, die, in den grond der zaak, de wereldgeschiedenis beheerscht.Voor
verreweg de meesten onzer tijdgenooten,—
bewusteof onbewuste belijders der in het oude, door den krijg afgeloste
Europa
toongevendewereldbeschouwing—
, isditganschewereld-drama
slechts een, de ontwikkeling der wereld onderbrekendO Oorlogstijd; Herinneringen en Indrukken van Mr. M.
W.
F.Treub.Haarlem en Amsterdam, 1916.
'^
4 Oorlogstijd.
Integendeel is oorlog en oorlogsgevaar voor
hem
eene „be- proeving"ook
in den dieperen, eigenlijken zin deswoords
; eenexamen
rigorosum, waarin leven enwerk
van zijn volk in de jarenvan
gratie des vredes,op hunne
deugdelijkheid en doel- matigheidworden
getoetst; en te diep leeft inhem
de over- tuiging, dat het bruut geweld, in zijnsoms
onrechtvaardig schijnende beslissingen, toch de voltrekker isvan
het vonnis eener hoogere gerechtigheid, dan dat hij,medegedaagde
met zijn volk,denafloopvan
het pleitzonder diepeinnerlijkebewogenheid
zoukunnen
afwachten.Voor hem
is de oorlog aldus, in den rechten zin des woords, een tijdgewricht, waarin het den staatsman, alsMozes op
den berg, voor één oogenblik gegeven is, vanuit het heden, verleden en toekomstvan
zijn volk inhun
onderling verband te erkennen.Zoo
iemand, vanaf dit standpunt,mocht
trachten de toekomstvan
ons volk telezen uitwat
zich aan Volkskracht en Burgerzin gedurende de wereldcrisis, ik zeg niet insommige
kringen, doch in enuit het volk zelf, heeft geopenbaard, dan zou, vreesik, zijn prognose weinig
bemoedigend moeten
luiden.Onvergetelijk, voorzeker, zal de eerste dag der mobilisatie blijven. Onvergetelijk de vastbesloten ernst, die de uitrukkende regimenten bezielde. Onvergetehjk de bijna feestelijke waardig- heid,
waarmede
het volk zijnen zonenuitgeleide deed. Indien hetwaar
is, dat de weinigen onder het lauwe en flauwe geslachtvan
na '48, die het vuurop
den haardvan
de Nederlandsche Gedachte smeulendehebben
gehouden,hunnebezielingontleenden aan deindrukken, die tijdens den veldtocht van '31 de maskerade- schermutselingen in de belgischeKempen op hun
ontvankelijk jongensharthebben
gemaakt, dan is dehoop
wellicht niet mis- plaatst, dat, althans voorsommigen
dergenen, die thans de spes patriae vormen,ook
de mobiHsatie een, zij het met den werkelijken oorlog niet te vergelijken, leerschoolvan
„dagen en daden" zal blijken te zijn geweest.Maar
zoo er althans één oogenblik is geweest, dat de een- heid en dekracht der natie werkelijkhedenwaren —
hoe snel is„Oorlogstijd^ 5
de terugslag
gekomen;
hoe diep is de inzinking geweest!Dat
Nederland in gevaar is; dat Nederland voor nieuwe vraagstukken staat; dat Nederland eene eigen roeping heeft, tijdens en na den oorlog; wie, die onder ons volk verkeert, wie, die onze dagbladen leest heeft ooit den indruk bekomen, dat dit bewustzijn levendig is onder ons volk?Er
is eene Duitsche—
•, er is een Engelsche partij ontstaan:waar
is eene georganiseerde Nederlandschgezindheidvan
welke kracht,van
welke leiding uitgaat?Van
de Regeering voorzeker niet:nimmer
wellicht is, inomstandigheden als deze, het contact tusschen overheid en volk zoo gering geweest;
nimmer
heeft de geleerdenstand de burgerij zoo weerloos aan buitenlandsche invloeden overgelaten of....overgeleverd;
nimmer
de pers,waar
verruimingvan
het uitzichtop
de toekomstnoodwendig
is, zich zoo kleinzielig bepaald totde dingen
van den
dag.Nochthans, de wereld draait, al sluit
men
deoogen
; hetgetij verloopt, al verzetmen
de bakens niet.Grijpen wij, uit de tallooze feiten, slechts een tweetal, wier belangrijkheid geen afzonderlijk betoogbehoeft.
Een
staatkundig en een economisch feit; de ontbindingvan
het parlementarisme en de ondergang van den vrijhandel.— De
crisisinhetparlementarisme:het slotbedrijfvan
eendrama.De
gezondheid en levenskracht eener staatsregeling berusten grootendeelsop
de zuiverheid der tegenstelUng tusschen overheid enonderdaan;tusschende kroon enhaarraadslieden: deregeering ten eenre; en het volk en zijn vertegenwoordigers: de natie ten andre zijde.Sedert1848echterstondenten onzentdeparlementaireministers veel eerder dan alsvertegenwoordigers der kroon tegenover de volksvertegenwoordiging, mèt de volksvertegenwoordigingtegen- over de kroon, aan welke alle zelfstandig gezag
werd
ontnomen.Nadat
deze eerste phasewas
afgeloopen, moest noodzakelijker- wijze de tweede volgen: de uitschakelingvan
devolksvertegen- woordiging als zoodanig, door een steunen der regeeringop
6 „Oorlogstijd''.
het volk, over het hoofd van het parlement heen. Dit ge- schiedde in 1913.
Om
zich te redden,kon
het parlement niet anders doen dan zich bij [de Regeering aansluiten; dan zelf,minofmeer, mederegent worden. Dit procesheeft zich tijdens den oorlog snel ontwikkeld.
Op
dit oogenblik zijn Regeering en Parlement, functioneel, moeilijkmeer van
elkaar te onderkennen; zijvormen
een defacto zich zelf uit de administratie en zekere geld- en handelskringen onderling aanvullend dubbellichaam, dat noch Regeering is noch Vertegenwoordiging; waarin het Parlement zich als Regeering en de Regeering als Vertegenwoordiging gedraagt, terwijl het Parlement thans even los staatvan
hetVolk
als het Kabinet sinds langvan
de Kroon.Het
geheele verwarde complexvan
parlementaire,administra- tieve en ganschelijk ondefinieerbare organen hangt vrijwel inde lucht tusschen de
van
elk reëel onderling contact verstoken natuurlijke staatkundige polenKroon
en Volk.Nimmer
zijn, inonzenstaat,dewerkelijke
bevoegdheden
zoogroot,endewerkelijke verantwoordelijkheden zoo klein geweest.— De
crisisin de handelspolitiek: het slotbedrijf eener klucht.Men
kent de goedgeloovigheid,waarmede
onzeeconomen
de theorievan
den vrijhandel als eene absoluut geldigehebben
omhelsd en aangehangen, zonder ooit, een halveeeuw
lang, de juistheidvan
dit stelselook
voor Holland aan de feiten te toetsen.Voor
het Engelsche verstand heeft eene economische theorie— ook
de vrijhandelsleer— nimmer
eene andere dan eene bloot betrekkelijke waarde. Zij is, eenerzijds, de realistische beschrijvingvan
speciale, historischgeworden
Engelsche toe-standen; anderzijds, in zoover hare geldigheid aan het continent wordt gesuggereerd, deideahstische formuleering
van
zeer reëele Engelsche belangen. Tijdensden oorlog heeft danook
Engeland, met het verloopend tij, aanstondsde bakensverzet,enuitgebreide maatregelen genomen,om
hetBritsche wereldrijkineeneautarchiein den antieken zin des
woords om
te zetten.Nu
ben ik welmet
Eulenbergvolkomen
overtuigd dat deze„Oorlogstijd". 7
poging
op
den duur mislukken moet,maar
toch is niets, merk- waardiger, dan de doelbewustheid en de consequentiewaarmede
deze nieuwe koers isingeslagen
—
tenzijdan
devastberadenheid,waarmede
onze gansche pers dit voor de naaste economische toe- komstvan
Holland uiterst ingrijpendefeit heeftverdonkeremaand.Omgekeerd
heeft de sluiting der grenzen eene kunstmatigetijdelijke protectie geschapen, die ons de tot dusverre uiteraard ontbrekendegelegenheidbiedt de gevolgen
van
eene beschermende handelspolitiek experimenteel te bestudeeren.Reeds deze beide feiten alleen voorspellen, in
hunne
nood- wendige gevolgen, eene volslagen omwenteling in de intra- politieke verhoudingenvan
ons vaderland.II.
Wat
is vanzelfsprekender, dan dat een man, die in deze critische dagen een aanzienlijk aandeel in de leidingvan
zakengenomen
heeft; diemeer
dan iemand, aangelegenheden^behartigdheeft, waarbij de belangen
van
staat en maatschappij elkaarop
't innigst raken; die zich
van
vele zijner eigen beslissingen alsde resultanten der in zijn eigen breinzichafspelendenstrijd
van
lijnrecht tegenovergestelde tendenzen en beginselen
moet
zijnbewust
geworden;
die, eindelijk, zijne eigen staatkundige lot- gevallen alsmagna
parsroemen mag van
de jongste phase der ontbindingsgeschiedenisvan
hetparlementarismetenonzentt—
denlust in zich voelt
opkomen, om
zijneervaringenteboek
te stellen?En wat
is minder verwonderlijk, dan dat duizenden, die deze dagenmede
beleefd hebben, dehand
uitstrekken naat een wis en waarachtig verhaalvan
feiten, wier romantiektegen de uitbundigste fancyopweegt?
Zulk
eenboek
beloofteen belangrijkboek
te zijn:—
gelijk elkonopgesmukt
verhaalvan
treffende gebeurtenissen belangrijk is; en het kan eene dubbel waardeerbare aanwinst vormen, in zoover het eene leemte helpt aanvullen, die voor onze vader- landsche letteren niet minder bedenkelijk is dan voor onze vaderlandsche geschiedenis.8 „Oorlogstijd'',
Niets toch is treffender, dan het bijkans volslagen gemis aan staatkundige mémoires in een land, dat toch in de geschiedenis der diplomatie geen oneervolle plaats inneemt.
En
numoge
het
waar
zijn, dat dit gemis zichop
natuurlijke wijze verklaart uit eene soberheid en terughouding, die zeker niet de meest- laakbare trekkenvan
ons volkskarakter zijn, dit neemt niet weg, dat een histoire intimevan
ons volk, die slechts uit mémoires en correspondentiën kanworden
samengesteld, een onontbeerlijkcomplement
isvan
de weinig dramatischeafwisselingvan linksche en rechtsche partij-ministeriën, diethansden hoofdinhoudvormen van
dedorre kroniek die men, al te euphemistisch, als nieuwste Nederlandsche Geschiedenis pleegt aan te duiden.En
deze histoire intimeiswaarlijkniet zoogeheelonbelangrijk.De
tijd is voorbij, zeker, waarin de tegenstellingen der Neder- landsche staatkunde motieven 'kondenvormen van
Europeeschepolitiek.
Van
actief zijn wij passief;van
gevers ontvangers geworden.In ons volk, in onze staatkunde vloeien ineen, of bruisen tegen elkaar op, de uitloopers
van
degroote stroomingen, die inWest-
enMidden-Europa hunnen
oorsprongnemen
; en het is in de zelfstandige synthese dezervan
oorsprongvreemde
motieven, zooals deze zich in onze jongere instellingen en zeden vertoont, dat ons volk zijn eigenheid en oorspronkelijkheid openbaart en handhaaft.De
hartstochtelijke strijd, die door de krijgvoerendemogendheden,
ten koste van vele millioenen,om
de zielvan
ons volk gevoerd wordt, is voor dezen standvan
zaken typeerend en bewijst beter dan ietsanders, de beteekenis die ons nationale leven voor de europeeschegemeenschap
kan hebben.Deze
beteekenis openbaart zich zoowel in onze buitenlandsche als in onze binnenlandsche politiek tijdens den oorlog; in de maatregeleneenerzijds tothandhavingvan
onze neutraliteit tegen- over het buitenland, anderzijds tot bezwering die dennood
inhet binnenland
genomen
kan hebben.Elke beslissing raakt hier aan het internationale recht, en zal, niet slechts door het gezag van onze rechtsgeleerden,
maar
bovenal door het gezag onzer internationale steUing, in de„Oorlogstijd".
\
ontwikkeling
van
dat recht bijkans de beteekenis eener arbi- trale beslissing hebben. Juistdaarom
is het zoo bitter jammer, dat de regeering niet, door eene door het beste deel des volks gewenschte leiding der pers, heeftweten
te verhinderen, dat door onkundige en oneerlijke dagbladschrijvers in het openbaarwerd
afgebroken,wat
zij, in de stiltevan
het kabinet, met veel zwakheid,maar
met volle eerlijkheid trachtteop
tebouwen.
En daarom
ook,was
de verschijning zoo wenschelijkvan
een geschrift als dat hetwelk de titelvan
's heeren Treub'swerk
schijnt aan te kondigen, en waarin
op
vele voordenbuitenstander onbegrijpelijke daden, ennog
talrijker „dadeloosheden" der regeering officieus hetcommentaar
zouworden
geleverd, dat officieel den volke onthouden blijft.Het
is waar, dat zulke memoires een' schrijver zeerhooge
eischen stellen. Hijmag
zich, ofschoon het natuurlijke middel- punt der handeling, toch niet al te opzettelijkop
den voorgrondstellen. Hij behoort zich nochtans,
op
straffevan
langwijlig te zijn, een eigen man, dragervan
een bepaald, klaar zich afteekenend staatkundig ideaal te toonen.De
stofmoet immer
belangrijk zijn, en toch
mag
het pittoreske détail niet ontbreken.Zijne personen
mogen nimmer ophouden
persoonlijkheden te blijven; en zijne persoonlijkhedenmoeten
tochimmer
personaezijn.Beschrijver
van
gebeurtenissen,diezonderhem
wellichtnimmer
geschiedenis zouden zijn,behoort hijinde behandeling zijner stof de edelste zedelijke discretie aan de fijnste aesthetischesmaak
te paren. Bij het
ondernemen van
zijnwerk moet
hij zich voort- durendgewaarschuwd
houden, dat hijeen taakop
zichgenomen
heeft, die menig
befaamd
schrijver zijne reputatie gekost heeft.Slechts de vervullingdezer strenge
voorwaarden
rechtvaardigen een genre, welks gebruikom
zijn natuurlijke strekking geenszins zonder bedenking is.Meent men
ze niet ten volle tekunnen
vervullen, dan sta
men
liever van zijnvoornemen
af, enbedwinge
zijnschrijflust.
De
vulpenhouderonzerstaatsliedenhebbe,tegenover de eischenvan
kieschheiden smaak, geen omvangrijkervrijheden dan dezwane
veder onzer poëten.Toetst
men
nu aan deze eischenvan
het door den titel aan-10 „Oorlogstijd".
geduide genre het lijvige werk, waarin de heer
Treub
de her- innering aan zijn voorlaatste ambtsperiode heeft willen vast- leggen,dangevoeltmen
zichlevendigteleurgesteld. Herinneringen omtrent anderegebeurtenissen gedurende de eerstecrisis-maanden dan elke belangstellende burger uit de dagelijksche lezing zijnercouranten kent, treft
men
niet, ofbijkansniet aan.Van
indrukken, indienmen
ditwoord
althans volgens de gebruikelijke beteekenismet
de werkingvan gemoed
en gevoel in verband brengt, schijnt de heerTreub
slechtsop
zeldzame oogenblikkenvan
zijn bestaan last te hebben,
Het
geschrift herinnert, inalgemeenetendenz,op
merkwaardige wijze aan de geïllustreerde krijgsgeschiedenissen die, in de oorlogvoerende landen, door de groote dagbladen tot stichtingvan
hetgemeen
en tot ondersteuningvan
de regeeringworden
uitgegeven, en waarin zelfs de chargeerende cavaleriepaarden een heldhaftig gelegenheidsgezicht zetten. In de zelfdemate
nu, waarin zulk eene krijgsgeschiedenis geschiedenis geeft, vindt
men
in de Herinneringenvan
den heerTreub
herinneringen.Zijne mededeelzaamheid omtrent hetgeen wij reeds lang
weten
isevenuitbundig, als zijnezwijgzaamheid over hetgeen wij zouden
wenschen
teweten
prikkelend.Het
geheel is slechts een doorloopendememorie van
tóe- lichtingop
eigen werkzaamheid.Het
best te vergelijken wellichtnog met
de compte-rendu zijner besognes, door Johan deWitt, vóór zijne derde herbenoeming tot raadpensionaris als be- scheiden reclame vooreigen voortreffelijkheid opgesteld.Zooveel
folio's volgeschreven; zooveel resolutiën opgesteld; zoovele rapporten uitgebracht, rekent de
Witt
ons voor; zoovele commissiënbenoemd
; zoovele vergaderingen voorgezeten;
zoovele Koninklijke besluiten uitgelokt, rekent de heer
Treub hem
na.Met
dit verschil dat deWitt —
de aristocraat—
zijne zelfaanbeveling door de gecommiteerden aan zijne meesters, de Staten; de heer
Treub —
de democraat—
de zijnedoor een uitgever aan zijne lastgevers, de kiezers doet voorleggen.
Dat ook
dit langere verslagvan werkzaamheden
van den„Oorlogstijd". 11
tijdgenoot evenals het kortere van den voorganger, de waarheid behelst, behoeft niet te
worden
betwijfeld. Alleen verliezemen
niet uithet
oog
dat de waarheid, die in deze en dergelijke stukken voorkomt, de offlcieele waarheid is.Wanneer
hetden heerTreub, in eentewenschen
derdeuitgavevan
zijn verslag, behagenmocht
zich den volke in efRgie te vertoonen, dantooiehijzich met eenstaatsierok en een glimlach.Toch
wachtemen
zich, in hetvoorgaande
eene afkeuring te lezen, die niet bedoeld is.Al voldoet het geschrift niet aan
wat
de titel belooft, hetis
daarom
geenszins een waardeloos boek.Opdat
eene loftuiting niet ijdel zij, is het volstrekt noodzakelijk, de grenzen, waar- binnenmen
ze onbeperkte geldigheid wenscht toe te kennen, scherp af te bakenen.Het
scherpst geschiedt dit door de erkentenis, dat het geschrift minder merkwaardig is,om wat
er in staat, danom wat
er niet instaat. Is het al geenmerkwaardig
boek, het blijft hetboek
van
eenmerkwaardig
man.De
materieele arbeid der samenstelling getuigt reedsvan
eeneongewone
vitaliteit.Weinige
Nederlandsche ministers bezitten lust en kracht,om
na afloop eener naar lichaam en ziel afmat- tende ambtsperiode, onverdroten schaar en lijmpot terhand
tenemen, ten einde, uit de memoriën, redevoeringen en circulaires
van
zich enzijne ambtenaren, eene beredeneerde catalogus zijnerbemoeiingen
samen
te stellen. Geringernog
is het aantalvan
hen, die na zoo korte ambtsvervullingop
zoo eerbiedwaardigewerkzaamheid kunnen
wijzen.En
de minsten, voorzeker,kunnen bogen op
zoovolkomen
afwezigheidvan
eiken twijfel aan eigen kennen of kunnen.Wat ook
in de eerstemaanden
dercrisis
moge
gehaperd hebben, niet het zelfvertrouwenvan
den Ministervan Landbouw, Handel
en Nijverheid.Het
is waar, dat de auteurvan
dit kinomatografisch zelfportret bijalle zelfgenoegzaamheid niet in de foutvan sommige
achttiend- eeuwsche schilders vervallen is.De
heerTreub
is te goed ziel-kundige,
om
te vergeten, datook
desensatievan
het volmaaktegewekt wordt
uit de tegenstellingmet
het onvolmaakte.Nu
12 „Oorlogstijd".
en
dan
doet de heerTreub
dan ook doorschemeren, datsommige
zaken beter zouden zijn gegaan, zoo zijne adviseurs niet zoo stijfhoofdig aan eigen meeningwaren
blijven ^vasthouden.Een
enkelemaal erkent hij de zaakniet geheel juisttehebben
ingezien, watechterminder aan eigen gebrekkig inzichtmoet worden
ge- weten,dan
aan de omstandigheden die het goede inzicht aan eiken sterveling onmogelijk maakten.Doch
deze vlekjeshebben
geen anderdoel,dan
detachesdebeauté,die een jonge schoonheidop
een zeer blank plekjevan
haar lieve huidje aanbrengt.De
geschiedschrijver, die omtrent het jaar der benauwenis over geen andere bronnen zoubeschikkendan deHerinneringen en Indrukkenvan
den heer Treub, zalnoodwendig
tot de over- tuigingmoeten
geraken, dat althanswat
de economische leiding in ons stukje aardbol aanbelangt tout était pour Ie mieux dansIe meilleur des mondes.
Toch
ligt, juist in deze zelfgenoegzaamheid, niet de krachtvan
het boek,maar
welvan
denman
die het schreef.Zonder
paradoxie kanmen
beweren, dat slechts deze eigen- schap een loopbaan als dievan
denheerTreub
mogelijk maakt.Vat men
depolitiekebeteekenisvan
aldein ditwerk
beschreven crisismaatregelen samen, dan kan gezegd worden, dat 'sheeren Treub's beleid vooral merkwaardig is als eene consequente ver- loochening der staatkundige, staatsrechtelijke en staathuishoud- kundige beginselen, waarin de heerTreub
is opgevoed, en diehij, als hoogleeraar en staatsman, beleden heeft.
Niemand
trouwens minder dan de schrijver tracht dit feitonder stoelen of
banken
te steken.„Of men
wilde ofniet"—
zoozegthij—
; „ofmen
het theoretisch juist achtte of niet; of hetmet
de staatkundige denkbeelden^"van
de regeering strookte ofniet: datallesdeedniets terzake...
De
omstandighedenwaren
machtiger, danhet individueele denken en willen derregeeringspersonen;machtiger danhun
theoretische inzichten; machtigerdan hun
staatkundige beginselen"')') Pag. 6.
„Oorlogstijd:* 13
„De
toestandenhebben
zich in oorlogstijd ontwikkeld,zonder zich te storen aan hetgeen economistenvan
de studeercel ofuit het practisch leven ervan voorspeld hadden."
Op
wie,ook
in het staatkundige, gelooft in de kracht, in de beteekenisvan
beginselen;op
wie zich meent te herinneren'wel eensvan
de voortreffehjkheid en onveranderlijkheidbijzonderlijk der vrijzinnige beginselen te hebben gehoord,moet
de joviale blijmoedigheid,waarmede van
dezenomzwaai
den volkewordt kond
gedaan, eenonaangenamen
indruk maken.•Het eigenaardige, het onontbeerlijke
van
beginselen tochligt juist daarin, dat zij den staatsman een onveranderlijk richtsnoer geven,waarmede
hij de veranderlijke gebeurtenissen beheerschen kan, instedevan
erdoor beheerscht te worden.Wanneer
zij geene anderewaarde
blijken te bezitten, dan om, zoodra de toestanden veranderen, fluks overboord teworden
geworpen, waartoe dienen zij dan? ismen
geneigd zich af te vragen.Waarom
zal deaankomende
staatsman zichnog
de moeite getroosten zich door degelijke studieop
zijn taak voorte bereiden? en
wat
is er in dat gevalop
tegen, zoo wij den staat volgens hetzelfde opportunistisch principe besturen als de komenijsman zijn winkel?En
hoewiltgijvan
ons eischen, dat wij b.v. in de vaststelling onzer handelspolitiek ons in de toekomstnog
langer zullendoen
overbluffen dooruwe
wetenschappelijke theorieën, die gij zelf, als het erop
aan komt, de eerste zijtom
te verloochenen?Blijft ons,
—
zoo zijn wij geneigd niet zonder korzeligheidop
temerken —
bij eene volgende omstandigheid metuwe
beginselen en theorieën,
waaraan
gij zelf niet gelooft, bij voor-keur van 't lijf!
Doch
met ditmeer vernomen
verwijtvan
politieke karakter- loosheid zoumen
niet slechts denHeer Treub
onrecht aandoen,maar
tevens de voordeelen der door zijn optreden geschapensituatie miskennen.
Zeker, de
Heer Treub
heeft, in zijn cameleontische geaardheid, een specialen aanleg voor de rol, die hij thans speelt; en de ge- legenheidtotbeoefeningvan
volte face's,hem
door zijn politieken14 „Oorlogstijd".
loopbaan
geboden
heeft hijnimmer
verzuimd.Maar
de diepere reden voor zijn gedrag ligt voorzeker niet in zijn persoonlijk karakter,maar
in het karakter der vrijzinnigheid zelve.Het
geloof tochindenvooruitgang,hetwelkzulkeenvoornaam
leerstukis in het dogmatisch arsenaal der vrijzinnigheid,
komt
eigenlijk practisch hierop neer, dat eene voortdurende wisselingvan
inzichten het
kenmerk van
den vóoruitstrevenden politicus zijnmoet.
Vandaar
het voortdurende opschuiven der meeningenook
onder 'sHeeren
Treub's geestverwanten.Het
ergstewat
den vrijzinnigen kan overkomen, is niet „op de hoogtevan hun
tijd" te zijn.
De
begrippen goed en nieuwworden
door hen voortdurend verward, en er is voor devrijzinnigen geen grover beleediging denkbaar, dan het verwijt denkbeeldenvan
gisteren,van
voor tien jaar,van
voor eeneeuw
aan te hangen.Zoo
wordt opportunismetothoogstepolitieke wijsheid,enbeginselloos- heid tot hoogste pohtiekbeginsel.
En
zoo alleen is verklaarbaar, dat een abdicatievan
eigen beginselen, die een' historisch- denkendenstaatsmaneen blosop
de kaken zouhebben
gejaagd entot voorzichtigheid en aarzeling zou
hebben
gestemd, door een vrijzinnig staatsman met bijnajuichende ostentatiewordt
gevierd.Dat
zijne vrienden over een en ander weinig gesticht zijn laat zich begrijpen.Op
deze wijze kanmen
geenepartijpolitiek drijven.Voor
ons, die slechts het belangvan
eenekrachtigeen doelmatige regeeringinhetoog
behooren te hebben, geldt echter deze reden tot ontstemming niet.Moge
de carrière des heerenTreub
als vrijzinnig-democratisch staatsman alwanhopig
mislukt zijn, ditneemt
niet weg, dat hij,zoolang en zoover hijvan
eene effectieveparlementaire controle bevrijd blijft, als administrateur en organisator uitstekende dienstenbewezen
heeft ennog
be- wijzen kan.Grattez Ie démocrate, et vous trouverez Ie dictateur:? onzerzijds
hebben
wijreden,deomstandighedentedanken,dieden modieuzen democraat ontbolsterdhebben
tot den typischen regent, onuit- puttelijk in expediënten, en in zijn binnenste zielMommsen's
overtuiging toegedaan, dat het volk er is, niet
om
te regeeren,maar om
geregeerd te worden.„Oorlogstijd". 15
Heeft het
Amsterdamsche
Radicalisme tot versterkingvan
volkskracht en volksinvloed weinigkunnen
bijdragen:men mag
het althans
dank
weten, dat in zijn kring eenman
als de heerTreub
voldoende geringschatting heeft leeren koesteren voor de idealen en beginselen, in welke hethem
heeft opgevoed,om hem
te veroorloven ze,op
een beslissendmoment,
tenemen
voorwat
zewaard
zijn.Zoo
beschouwd, is ditwerk van Mr.
Treub,op
hetgraf eigen leer en leven, eenmonumentale
gedenkzuil.III.
Het
eigenaardige karaktervan
dewerkzaamheid van
denHeer Treub
schept echter, zooals wij reeds opmerkten, eenesituatie, uit welke eene eigenaardige en niet onvoordeelige ontwikkeling mogelijk schijnt.
Het
beginsel der beginselloosheid, dat de noodzakelijke consequentie isvan
een ten einde doordachte vrijzinnigheid,maakt
haar aanhangers buitengemeen geschikt om,—
ondervoorwaarde
datzij demacht
inhanden
hebben,—
hetprogramma
hunner tegenstanders uit te voeren.Wie
debijna hartstochtelijke perioden gelezen heeft,waarmede
de waardige Premier in zake de finantieele gelijkstellingvan
bijzonder en openbaar onderwijs de beginselen verdedigd heeft,waartegen zijnegeestverwanten eenhalve
eeuw hebben
gestreden, gevoelt-, dat in deze richtingnog
veel kanworden
bereikt.Het
oogenblik zal wellicht komen, datvan
deze eigenaardig- heidop
doeltreffender wijze, dan tot dusverre geschied is, kanworden
gebruikgemaakt. Juist aan het departementvan
finantiën kan de heer Treub, in de richting die zijnboek
aangeeft, door alleen het nuttige tedoen
zonder te vragen of hetmet
zijne staatkundige denkbeelden strookt,
nog
veel uitnemends tot stand brengen.Het wordt op
dit oogenblik vrijwel algemeen ingezien, dat de dekkingvan
de oorlogslasten niet uitsluitend langs denweg
der directe belastingen zal
kunnen worden
bereikt.16 „Oorlogstijd''
Het
is even mogelijk, dat de heerTreub
ditnochtans zal be- proeven, als onmogelijk, dat hij hierin de goedkeuringvan
het Parlement zal verwerven. Staat dit eenmaal vast, dan is er geenman
geschikterom, na deinstellingvan
eennog
steedsontbrekend objectief onderzoek naar dewenschelijkheid vanbescherming, een goede Tariefsherziening tot stand tebrengen, dan de heerTreub.Men
achte dit geenluchtkasteel.De
heervan Maanen,
de kundige ambtenaar-ministervan Willem
I, aan wien de schrijvervan
„Oorlogstijd" sterk doet denken, is wel tot vijf malen toe
van
gedachte omtrent de handelspolitiek veranderd. Juist de felheid,waarmede
de heerTreub
zich tot dusverre tegen deze noodige hervorming heeft gekeerd, levert een hoopvol uitzicht, dat deman
die tot dusverre zich alleen groot en succesvol heeft betoond
in de doorvoering
van
maatregelen, die hij principieel afkeurde,juist indeverdediging
van
eene doelmatige Tariefshervorming de kroonop
zijne eigenaardige carrière zal zetten.De
mogelijkheid echtervan
deze ontwikkeling hangt afvan
de verdere ontwikkelingvan
de crisis in het parlementairisme,waarop
wij reeds wezen.De werkzaamheid van
den heerTreub
toch is voortaan alleen denkbaar onder de omstandigheden, diehaar tot dusverrehebben
mogelijk gemaakt. Als ministervan landbouw werkzaam
buiten alle feitelijke controlevan
hetparlement, ishijalsministervan
fianantiën tegen den wilvan
parlement en regeering teruggekeerd.Te midden van
deze,meer
enmeer homogene
en zich zelf uit eigen kring aanvullende collegiën staat de heerTreub
als een vreemde.Zoolang
de crisis duurt moge, bij het opmerkelijk gebrek aan leidende persoonlijkheden in dekringen der linkerzijde, zijn ministerschap onontbeerlijk zijn: het is nietaan te nemen, dat het parlement in normale dagen niet zou
pogen
zijne vernederingop hem
te verhalen. Als parlementair staatsmanvan
denouden
stijl heeft hij zich zelf onmogelijk gemaakt.De
heerTreub
schijnt datook
zelf te gevoelen.De
wijze
waarop
hijzich,gedurendezijngedwongen
verlof,tegenover verschillende personen heeft uitgelaten over de noodzakelijkheid der stichting eener „economische partij" is er eensymptoom
van.„Oorlogstijd". 17
Indien hij zich wil
handhaven
zal hij een steunpunt buiten Kabinet enKamer moeten
zoeken.Daartoe openen zich twee mogelijkheden;tweemogelijkheden
van
nationale ontwikkeling, diemet
de internationale toestanden ten nauwste samenhangen.Het
is niet geheel ten onrechte,wanneer men
dezen krijg kenschetst als een strijd tusschen advocaten en vorsten, als een strijd tusschen democratie en aristocratie '—- d.w.z. tusschen revolutionaire democratie en constitutioneele aristocratie.Indien over iets de uitslag
van
den oorlog vonnis vellen zal,dan is het over de
waarde van
de historische regeeringsvormen der beide hoofdtegenstanders: Engeland en Duitschland.Engeland is het eerste land,
waar
het zelfstandig gezagvan
de kroon endaarmede
de principiëele tegenstelling tusschen volk en overheid vernietigd is.Duitschland daarentegen is het eenige land,
waar
de kroon een zelfstandig gezag heeftweten
te handhaven, en de ministers wel verantwoordelijkmaar
nietonderworpen
zijn aan de volks- vertegenwoordiging.En wanneer
wijnu —
afstanddoende van
alle theoretische vooringenomenheid envan
alle aanhankelijkheid aan phrasen enleuzen,—
deDuitscheregeering, zuiver en alleen ten opzichte harerstabiliteit en efflcaciteitvergelijken met de Engelsche, wier gestie in het onlangs openbaar gemaakte Dardanellenrapportin zoo duidelijk licht is
komen
te staan,—
dan dringt zich op, ik wil niet zeggen : een oordeel,maar
wel het bewustzijn : dat wij een oordeel niet uit denweg mogen
gaan.Te meer
daarjuistinDuitschland,tijdensdenoorlog, delangsden wettigen
weg
uitgeoefende volksinvloedsteeds wassende is; terwijl in Engeland de krijg de systematische vernietiging der historische volksvrij- heden
met
zich voert.Deze
europeesche tegenstelling nu is het, dieook
den staat-kundigen strijd inons land tusschen
1848—1914
heeftbeheerscht.Aanvankelijk heeft, niet tot grootere kracht en
roem van
ons vaderland, het radicaleparlementairismeook
ten onzentvolkomen
overwonnen.18 „Oorlogstijd".
De
oorlogstijd plaatst onsopnieuw op
den tweesprong.Of
terug naar eenemeer
zelfstandige en langer aanblijvende regeering van zaakkundige kroonraadslieden, óf eene verder- ontwikkeling over het hoofdvan
het parlement heen, in de richting eener volstrekte volkssouvereiniteit.De Heer Treub
vereenigtop
ditoogenbhk
deze beide mogelijk- hedenvan
ontwikkelingop
merkwaardige wijze in zijne per- soonlijke stelling.Tegen
den wilvan
het Parlement envan
zijne ambtgenooten geplaatst in een kabinet, datook
zelf reeds inmeer
dan een opzichtals kroonkabinet valt te beschouwen, is de tegenwoordige Ministervan
Finantiën buiten kijf een kroonambtenaar in den meest stricten zin des woords.Door
zitting tenemen
aan den ministerstafel naast mannen,w-ier politiek beleid hij
nog
voor slechts weinigeweken
in courantenartikelenop
't scherpste veroordeeld had, heeft hij zelfsden schijn
van
homogeneïteitvan
het kabinet ten eenen male verbroken, en zijn wij in zekeren zin facto teruggekeerd tot den toestand vóór 1848, toen er wel ministerswaren
doch geen ministerie bestond.Aan
de andere zijde vindt de heerTreub
buiten het Parlement alleen steun, alleen toejuiching bij die bladen, welke—
als „de Telegraaf"—
innauw
verbandmet
een der strijdvoerendemogendheden,
de ongeorganiseerdevolksmassa, d.w.z. dezedelijke en staatkundige anarchie vertegenwoordigen.Op
eenvan
beide— Kroon
ofMassa ^,
zal de heerTreub
zich,
wanneer
hij zijne onparlementaire regentenquaUteitennog
verder aan het land dienstbaarmaken
wil, in de toekomstmoeten
steunen.De
beslissing zal voorzeker mindervan hem
afhangen,dan van
den uitslagvan
den wereldstrijd, dieook op
de intrapoli- tieke richtingen eenoverwegenden
'invloed zal uitoefenen.Toch
zal
ook
hij, totop
zekere hoogte,mee op
zijn eigen lot, endaarmede op
de richting onzer politiek invloed hebben.Welke
keuze is te verwachten?Afkomst
en strtnming zullenhem
disponeeren,om op
de gunst„Oorlogstijd". 19
der massa te steunen.
Ondanks
alles kan de vrijzinnigheid zich moeilijkaanhareafkomstonttrekken.Het
is iets meer dan toeval, datvan
de partijhoofden, die in de gedenkwaardige zitting van 3 Augustus 1914 uiting gaven aanhetgevoelvaneenheid, dat het volk bezielde, slechts éénenkel, datvoor de gezamenlijke rechter- zijde sprak, als nationaal verzamelpunt den troon aanwees, „in- dachtig dat de Koningin persoonlijkbezworen
heeft, de onaf- hankelijkheidvan
het grondgebied des Rijksmet
al haar ver-mogen
te zullen verdedigen en bewaren, en dat in haarmond
deze eed geen ijdele klanken zijn geweest."
Doch
het is niet onmogelijk datook
in dit opzicht de heerTreub
door de ervaringenvan
den oorlogstijd tot andere in- zichten is gekomen.Zijn
boek
zelf, de juichende confessievan
zijn verzaking der vrijzinnige beginselen, bevat in deze richting eenige niet ondui- delijke aanwijzingen.Vooreerst de opdracht aan „onze begaafde Landsvorstin, die zich in moeilijke oogenblikken heeft
doen
kennen als eenware Moeder
des Vaderlands".De bewoordingen
zelvedezeropdrachtstellen buiten twijfel, dat hier een hulde is gebracht niet slechts aan de menschelijke,
maar
bovenal aan de politieke persoonlijk- heidvan
onzevorstin. Uit depen
van een vrijzinnig staatsman heeft zij eene beteekenis, diemen
niet kiescher kan aangeven,dan
door vast te stellen, datThorbecke
zulk een opdracht nipimer zouhebben
willen schrijven.Maar
vooral teekenendisde bladzijde,waarop
deHeer Treub
verhaalt, hoe de Koningin de stichtingszitting
van
hetop
haar persoonlijk initiatief opgerichte Nationaal Steunkomité opende.Ik veroorloof mij deze beschrijving, waarin bij uitzondering de dorre kroniekstijl
van
hetboek
door iets als oprechte ont- roeringverwarmd
wordt, over te nemen.„Het was
eenplechtigoogenblik toen de Koningin, die zonder eenig gevolg ter vergadering verscheen, door mijwerd
binnen-geleid. Ieder der aanwezigen gevoeldehet treffende
van
het feit^dat de Koningin
op
zulk een wijze deelnam aan eene bijeen- komst, belegdom
eenheid en kracht te geven aan de pogingen20 „Oorlogstijd".
tot
voorkoming
en lenigingvan nood
in oorlogstijd, en doorHare
tegenwoordigheid enHaar woord
de groote beteekenisvan
hetgeen stond te gebeuren en den diepen ernstvan
den toestand, die moestworden
beheerscht, te onderstrepen.Ook
aan de Koningin zelve
was
het aan te zien, dat Zij onder den indrukwas
van de beteekenisvan Haar
onder zulke omstandig- heden, en metzulkeen doel zonder eenige praal, in den grootsten eenvoud, verschijnen temidden
van een aantal vertegenwoor- digersvan
vereenigingen met een zeer uiteenloopend karakter,maar
die alle dit eenegemeen
hadden, dat zijkonden mede- werken
aan het denkbeeld ter verwezenlijkingwaarvan
de vergaderingwas
bijeengeroepen".De
heerTreub noemt
dit „een treffende bladzijde uit de inwendige geschiedenisvan
ons vaderland."') Terecht.Maar
zal de les, die zij inhoudt, willen geleerd zijn?
Voorspellingen zijn gevaarlijk.
Hopen
wij slechts, dat de herinnering aan dit oogenblikook
dezen ci-devant radicaal althans nader bepalen zal bij de nood- zakelijkheid,ook
inde toekomst,van
eensterk,zelfstandig, zedelijk middelpunt voor het staatkundig leven der natie enop
de be- teekenis welkealszoodanignog
steedstoekomt aanhet historische symbool,waaromheen
zich, nu als voorheen, in de ure des ge- vaars ons geheele staatsieven en volksbestaan als bij intuïtie concentreert- Oranje.1) Blz. 124.
^s. '-^J'-'f^^^
^:^#^
''••i^'->^;,-.i^
;c''^^..