• No results found

Integrale Veiligheidsmonitor 2008: landelijke rapportage

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2022

Share "Integrale Veiligheidsmonitor 2008: landelijke rapportage"

Copied!
185
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008

Tabellenrapport

Centraal Bureau voor de Statistiek

(2)

Centraal Bureau voor de Statistiek 2

Verklaring van tekens

. = gegevens ontbreken

* = voorlopig cijfer

x = geheim

- = nihil

- = (indien voorkomend tussen twee getallen) tot en met 0 (0,0) = het getal is kleiner dan de helft van de gekozen eenheid niets (blank) = een cijfer kan op logische gronden niet voorkomen 2007-2008 = 2007 tot en met 2008

2007/2008 = het gemiddelde over de jaren 2007 tot en met 2008

2007/’08 = oogstjaar, boekjaar, schooljaar enz., beginnend in 2007 en eindigend in 2008 2005/’06-2007/’08 = oogstjaar, boekjaar enz., 2005/’06 tot en met 2007/’08

In geval van afronding kan het voorkomen dat het weergegeven totaal niet overeenstemt met de som van de getallen.

Colofon

Uitgever

Centraal Bureau voor de Statistiek Henri Faasdreef 312

2492 JP Den Haag

Prepress en druk

Centraal Bureau voor de Statistiek – Facilitair Beheer

Omslag

TelDesign, Rotterdam

Inlichtingen

Tel. (088) 570 70 70 Fax (070) 337 59 94

Via contactformulier: www.cbs.nl/infoservice

Bestellingen

E-mail: verkoop@cbs.nl Fax (045) 570 62 68

Internet www.cbs.nl

ISSN: 1877-6159

© Centraal Bureau voor de Statistiek, Den Haag/Heerlen, 2009.

Verveelvoudiging is toegestaan, mits het CBS als bron wordt vermeld.

6018909010 W-42

(3)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 3

Onderzoekspartners

In deze rapportage treft u de belangrijkste landelijke en regionale resultaten aan van de eerste meting van de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM), die in het najaar van 2008 in opdracht van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), Justitie en het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) is uitgevoerd.

Bij de IVM zijn zowel op landelijk/regionaal niveau als op regionaal/lokaal niveau gegevens verza- meld over de sociale veiligheid van inwoners in Nederland. Dit op basis van een gestandaardiseer- de vragenlijst en onderzoeksmethode. Hierdoor zijn uitkomsten op verschillende beleidsniveaus beter met elkaar te vergelijken.

Het landelijk/regionale deel is uitgevoerd door het CBS. Tegelijkertijd werd dit onderzoek in meer dan 80 gemeenten ook op regionaal/lokaal niveau uitgevoerd. Om de uitvoering van deze regiona- le/lokale onderzoeken te coördineren en te faciliteren is door de voornoemde opdrachtgevers het bureau Veiligheidsmonitor opgericht. Dit bureau is gevestigd bij het NICIS in Den Haag en de hier- aan verbonden kosten worden gedragen door BZK en Justitie.

Hoewel de IVM 2008 in een aantal inhoudelijke opzichten aansluit bij de Veiligheidsmonitor Rijk (VMR) die in de periode 2005-2008 is uitgevoerd, zijn de resultaten vanwege methodologische en inhoudelijke verschillen niet zonder meer vergelijkbaar. Om hierin meer duidelijkheid te krijgen is parallel aan de IVM door het CBS nog een extra VMR op beperkte schaal uitgevoerd. In deze publi- catie zijn naast de resultaten van de IVM 2008 en de extra VMR ook de resultaten van de eerdere VMR onderzoeken uit de periode 2005 t/m 2008 opgenomen.

Het onderzoek werd naast de vertegenwoordigers van de opdrachtgevers, Mr. C. Hermans (Justi- tie), drs. W. van Nunspeet (CBS) en mevr. mr. M.T.H. Hendriks (BZK), begeleid door de Raad voor de Veiligheidsmonitor en het bureau Veiligheidsmonitor.

Voor vragen kunt u zich wenden tot:

Drs. C.C. Schreuder van het Ministerie van BZK, telefoon 070-4267164, of via e-mail:

cas.schreuder@minbzk.nl

Bureau Veiligheidsmonitor, Drs. W. van der Heide, telefoon 070-3494393, of via e-mail:

heide@veiligheidsmonitor.nl

(4)

Centraal Bureau voor de Statistiek

4

(5)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 5

Inhoudsopgave

1. Inleiding 7

1.1 Achtergronden 7

1.2 De start van weer een nieuwe reeks 9

1.3 Betrouwbaarheid van de resultaten 10

1.4 Presentatie van de resultaten 10

1.5 Verschillen met eerdere rapportages 11

1.6 Leeswijzer 12

TABELLEN

2. Leefbaarheid van de woonomgeving 13

3. Buurtproblemen 21

4. Onveiligheidsbeleving 41

5. Slachtofferschap en ondervonden delicten 57

6. Melding en aangifte van ondervonden delicten 91

7. Contacten tussen politie en burgers 115

8. Functioneren van de politie 139

9. Voorzorgsmaatregelen tegen criminaliteit 151

BIJLAGEN

1 Indeling Nederland in politieregio’s 157

2 Schaalscores 159

3 Overzicht van rechte tellingen van alle onderzoeksvragen 165

(6)

Centraal Bureau voor de Statistiek

6

(7)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 7

1. Inleiding

1.1 Achtergronden

De Integrale Veiligheidsmonitor (IVM) is een jaarlijks terugkerend bevolkingsonderzoek waarin zaken als leefbaarheid van de woonbuurt, beleving van buurtproblemen, onvei- ligheidsgevoelens, ervaringen met veel voorkomende criminaliteit, het oordeel van de bevolking over het optreden van de politie en preventiegedrag worden onderzocht. Dit onderzoek is in 2008 voor het eerst uitgevoerd, waarbij zowel op landelijk/regionaal niveau door het CBS als op lokaal niveau door gemeenten (lees onderzoeksbureaus) onderzoeksgegevens zijn verzameld. Met de IVM wordt een verdere stap gezet in de integratie van uitkomsten op het terrein van de veiligheid. De IVM is opgebouwd rondom een gestandaardiseerde vragenlijst met verplichte en facultatieve vragenblokken. Bo- vendien biedt de vragenlijst de mogelijkheid om naast onderwerpen van landelijk belang ook lokale onderzoeksvragen op te nemen. Naast een gestandaardiseerde vragenlijst is ook de methodologische uitvoering van het onderzoek op landelijk en lokaal niveau zoveel mogelijk op elkaar afgestemd. Zo zijn er naast de overeengekomen vragenlijst ook afspraken gemaakt over de periode van dataverzameling en de wijze waarop de dataverzameling plaatsvindt. Voor wat betreft dit laatste is afgesproken dat wordt gestart met waarneming via internet (CAWI), waarbij ook de mogelijkheid wordt geboden om een schriftelijke vragenlijst aan te vragen (PAPI). Steekproefpersonen die van beide modes geen gebruik maken worden later telefonisch benaderd indien van hen een tele- foonnummer beschikbaar is (CATI). De resterende steekproefpersonen zonder telefoon- nummer worden aan huis bezocht voor het afnemen van een interview (CAPI). Deze laatste methode van dataverzameling is niet verplicht gesteld voor de lokale deelnemers.

Opdrachtgevers voor de uitvoering van het landelijke/regionale deel van de IVM zijn de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie en het Cen- traal Bureau voor de Statistiek (CBS). Voor de regionale/lokale uitvoering zijn politiere- gio’s, gemeenten en andere (semi)overheidsinstanties de opdrachtgever. De coördinatie van de regionale en lokale onderzoeken is in handen van het bureau Veiligheidsmonitor (bVm), dat met dat doel door BZK en Justitie is opgericht. Dit bureau is gevestigd bij het NICIS in Den Haag.

Door deze verdere samenwerking op het gebied van gegevensverzameling op het ter- rein van veiligheid komen meer eenduidige cijfers beschikbaar en is de IVM een bruik- baar meetinstrument voor meerdere bestuurlijke niveaus binnen de (semi-)overheid.

De IVM, evenals diens voorgangers, wordt om vier redenen uitgevoerd.

In de eerste plaats levert de IVM gegevens die op een andere manier niet of onvoldoen- de betrouwbaar kunnen worden verkregen. Dat geldt bijvoorbeeld voor het niveau van feitelijk slachtofferschap: omdat niet alle gevallen van slachtofferschap bij de politie wor- den aangegeven blijft een deel van het feitelijke slachtofferschap buiten beeld. Gezien de omvang van de steekproef valt aan de hand van de IVM een betrouwbare schatting te maken van het daadwerkelijke niveau van slachtofferschap en de daarbij ondervonden delicten.

In de tweede plaats levert de IVM informatie op waarmee vergelijkingen, zowel in de tijd als tussen verschillende gebieden, mogelijk zijn. Het onderzoek is immers gestandaardi- seerd.

In de derde plaats leveren de resultaten van de IVM bruikbare informatie voor de ver- schillende niveaus waarop beleid wordt gemaakt.

In de vierde plaats levert de IVM gegevens die gebruikt worden om ontwikkelingen te

‘monitoren’ aan de hand van specifieke indicatoren, zoals in het kader van de prestatie- afspraken die de ministeries van BZK en Justitie hebben gemaakt met de regionale politiekorpsen.

De ontstaansgeschiedenis van enquêtes in Nederland op het gebied van veiligheid in het algemeen en van slachtofferenquêtes in het bijzonder voert terug naar de jaren zeventig.

Het besef dat cijfers over de officieel geregistreerde criminaliteit geen adequaat beeld geven van de onveiligheidsproblematiek is steeds verder gegroeid. Het deel van de criminaliteit waarvan slachtoffers geen aangifte doen, vooral de minder ernstige vormen, blijft daarbij namelijk onzichtbaar (“dark number”). De eerste slachtofferenquête in Ne- derland werd in 1973 gehouden. Sindsdien hebben het WODC en/of het CBS periodiek gestandaardiseerde landelijke slachtofferenquêtes uitgevoerd. Daarnaast werden door tal van gemeenten en politiekorpsen op eigen initiatief bevolkingsonderzoeken verricht.

De onderling niet vergelijkbare vraagstellingen en onderzoeksmethoden, het ontbreken

van inzicht in de lokale behoefte aan veiligheidszorg en de onvolledigheid van de gege-

vens op basis van registraties vormden de aanleiding voor een gestandaardiseerd be-

(8)

Centraal Bureau voor de Statistiek 8

volkingsonderzoek op kleinere dan landelijke schaal. Hiertoe werd eind jaren tachtig besloten door de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie. In het najaar van 1990 werd deze standaard, onder de naam Politiemonitor Bevolking (PMB), uitgevoerd in 25 gemeenten van uiteenlopende grootte. Sindsdien is de PMB in veel afzonderlijke politieregio's toegepast. De eerste landelijke uitvoering vond plaats in 1993 en werd herhaald in 1995, 1997, 1999, 2001 en 2003. In 2002 is bovendien een tussenmeting uitgevoerd. In 2003 hebben de ministeries besloten het onderzoek jaarlijks af te nemen. De module Recht uit het Permanent Onderzoek Leefsi- tuatie (POLS) van het CBS, primair gericht op landelijke cijfers, is daarnaast tot en met 2004 uitgevoerd.

Vanaf 2005 zijn (onderdelen uit) de drie eerdere afzonderlijke reguliere onderzoeken op het terrein van veiligheid en politiecontacten (de PMB, de POLS-module Recht, en rijks- relevante delen uit de Enquête Leefbaarheid en Veiligheid) geïntegreerd in één nieuw onderzoek: de Veiligheidsmonitor Rijk (VMR). Reden voor de integratie van deze onder- zoeken is de wens van de ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en Justitie en het CBS om vanaf 2006 te komen tot één gezamenlijke monitor, wat niet alleen leidt tot eenduidige relevante cijfers, maar ook tot efficiencywinst en meer mogelijkheden tot nadere analyses (bijvoorbeeld door de verrijking van de VMR met gegevens uit het ‘Sociaal Statistisch Bestand’ van het CBS). In het najaar van 2004 hebben de beide ministeries en het CBS een overeenkomst gesloten waarin de samen- werking rond de Veiligheidsmonitor Rijk (VMR) is vastgelegd. In 2006 is de VMR voor het eerst op landelijke en regionale schaal uitgevoerd. In 2007 en 2008 is dit onderzoek op dezelfde schaal herhaald

1

. Door deze integratie en de tegelijkertijd doorgevoerde verbeterde opzet van het onderzoek zijn de uitkomsten van de VMR niet direct vergelijk- baar met die uit de eerdere onderzoeken.

Vanaf medio september 2008 is de VMR overgegaan in de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM). Daarbij zijn opnieuw belangrijke veranderingen doorgevoerd ten opzichte van de VMR. Deze veranderingen hebben allereerst betrekking op de dekking en de periode van het onderzoek. Dit dekkingsgebied is veel groter geworden: via de IVM kan niet alleen op landelijk en regionaal maar ook op lokaal (gemeentelijk) of wijkniveau informa- tie worden verzameld (de VMR was alleen gericht op landelijke en politieregionale gege- vens). De onderzoeksperiode van de IVM is verschoven van het 1

e

kwartaal (VMR) naar het najaar (sept.-dec.). In de tweede plaats is de wijze van waarneming uitgebreid. Be- halve in telefonische (CATI-) en face-to-face (CAPI) vraaggesprekken hebben respon- denten, anders dan in de VMR, ook de mogelijkheid om de vragenlijst via internet (CA- WI) of op papier (PAPI) in te vullen

2

. In de derde plaats zijn er veranderingen doorge- voerd in de onderwerpen en de structuur van de IVM-vragenlijst. Deze gestandaardi- seerde vragenlijst kent een modulaire opbouw in een vastgestelde volgorde, met een aantal verplichte en facultatieve standaard-vragenblokken en een zogenaamde ‘vrije ruimte’. In de landelijk/regionale uitvoering (door het CBS) worden zowel de verplichte als de facultatieve vragenblokken afgenomen; in de lokale onderzoeken kunnen de loka- le opdrachtgevers zelf beslissen welke facultatieve blokken (en eventuele eigen vragen in de vrije ruimte) naast de verplichte vragenblokken worden afgenomen. De facultatieve vragenblokken volgen pas na alle verplichte vragen, ook als die inhoudelijk aansluiten op vragen in het verplichte blok.

De genoemde verschillen in onderzoeksopzet, onderwerpen, vraagstelling en periode van waarneming leiden naar verwachting tot trendbreuken, waardoor de resultaten van deze nieuwe Veiligheidsmonitor niet zonder meer vergelijkbaar zijn met die uit de VMR (zie de landelijke rapportage voor een uitgebreider overzicht van de verschillen).

De IVM is voor de eerste keer zowel landelijk als lokaal uitgevoerd in de periode van 15 september tot en met 31 december 2008. De doelpopulatie wordt gevormd door de in Nederland wonende personen van 15 jaar en ouder. Voor het landelijke deel, dat door het CBS is uitgevoerd, werd gestreefd naar minimaal 16750 respondenten met een gelijkmatige verdeling over alle politieregio’s. Gemiddeld komt dit neer op 670 respon- denten (netto) per regio. Uiteindelijk zijn op landelijk niveau van ongeveer 17 000 perso- nen onderzoeksgegevens verkregen.

De regionale/lokale onderzoeken werden in dezelfde periode uitgevoerd. Leidraad hierbij vormde het door bVm opgestelde ‘Handboek Veiligheidsmonitor’. Het CBS leverde hier- voor de steekproeven. Het veldwerk voor de lokale opdrachtgevers werd in een aantal gevallen uitgevoerd door eigen gemeentelijke statistische bureaus. Daarnaast zijn door bVm een drietal veldwerkbureaus geselecteerd voor de uitvoering op lokaal niveau.

1

In 2005 is de VMR alleen op beperkte schaal landelijk uitgevoerd, vooral ten behoeve van de trendbreukanalyse met de eerdere enquêtes.

2

De volgorde van aanbieden is CAWI-PAPI-CATI-CAPI.

(9)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 9 In dit eerste jaar waren 82 gemeenten betrokken bij het lokale onderzoek. In de politie- regio’s Utrecht, Amsterdam-Amstelland, Haaglanden en Hollands Midden zijn alle ge- meenten (deels ook met afzonderlijke wijken) in het onderzoek opgenomen (volledige oversampling); in de regio’s Zaanstreek-Waterland, Rotterdam-Rijnmond, Brabant-Noord en Brabant-Zuid-Oost deed een deel van de gemeenten mee (gedeeltelijke oversam- pling). In totaal konden uit het lokale deel de gegevens van bijna 46 000 respondenten uit 77 gemeenten daadwerkelijk worden gebruikt. Van 5 gemeenten konden de verza- melde onderzoeksgegevens niet binnen de beschikbare tijd verwerkt worden, waardoor ze bij de analyses buiten beschouwing zijn gelaten. Voor nadere gegevens over de deelnemende gemeenten wordt verwezen naar de verkorte onderzoeksrapportage, opgenomen als bijlage in de landelijke rapportage.

1.2 De start van een IVM-reeks

3

Bij iedere vernieuwing in de opzet van onderzoeksinstrumenten, zoals enquêtes, zullen veranderingen in de uitkomsten het gevolg zijn. In sommige gevallen liggen de nieuwe en de oude uitkomsten binnen de statistische onzekerheidsmarges; in andere gevallen zijn de verschillen dusdanig groot dat er sprake is van statistisch significante verschillen.

In (vrijwel) alle gevallen echter kan een bestaande tijdreeks niet zonder meer voortgezet worden.

Nu de cijfers van de IVM 2008 bekend zijn, is duidelijk dat ook bij de overgang van VMR naar de IVM een duidelijke breuk zichtbaar is. De omvang van deze breuk is in kaart gebracht door tegelijk met de IVM in dezelfde periode nogmaals de VMR uit te voeren, zij het op beperkte schaal (de “VMR-extra”). Hierdoor kan op landelijk niveau iets gezegd worden over het verschil in uitkomsten als gevolg van de onvermijdelijke onderzoeksver- anderingen.

Aangezien juist de ontwikkeling van de cijfers door de jaren heen een belangrijk deel vormt van de output van de IVM en zijn voorgangers, zijn de ontwikkelingen in de tijd in de publicatie grafisch zichtbaar gemaakt zowel op basis van de VMR (inclusief de VMR- extra) als op basis van de IVM (gebaseerd op omgerekende VMR-uitkomsten).

Vraagstelling en wijze van benaderen

Bij de overgang van de VMR naar de IVM is de structuur van de vragenlijst wezenlijk veranderd en gestandaardiseerd. Hierdoor is ook de context veranderd waarbinnen de overeenkomstige VMR-vragen zijn gesteld, hetgeen op zich al aanleiding kan zijn tot andere antwoorden. Daarnaast zijn ook ingrijpende veranderingen doorgevoerd in de vraagstellingen over slachtofferschap en over aangifte en melding van delicten. Een tweede belangrijk verschil met de VMR is de wijze waarop de personen zijn benaderd.

Zo wordt bij de IVM in eerste instantie gebruik gemaakt van interviewen via internet (CAWI) en eventueel via een papieren vragenlijst (PAPI).Pas daarna worden de reste- rende steekproefpersonen telefonisch (CATI) dan wel face-to-face (CAPI) benaderd.

Door deze multi-mode aanpak is het bereiken van bepaalde groepen die anders niet zouden responderen beter gegarandeerd. In de VMR werd uitsluitend de CATI en CAPI benadering gehanteerd. Het is aannemelijk dat de representativiteit van de IVM daarmee beter is dan die van de VMR. Een derde wezenlijk verschil met de VMR is dat bij de IVM voor het eerst behalve op landelijk/regionaal niveau ook op lokaal niveau – in opdracht van regionale en lokale instanties als gemeenten - gegevens zijn verzameld. De steek- proeftrekking voor de lokale interviews is door het CBS uitgevoerd op basis van de Ge- meentelijke Basisadministratie (GBA), waarna de verkregen responsen van alle lokale enquêtes met de landelijke gegevens van het CBS zijn samengevoegd tot één gezamen- lijk bestand.

Kwaliteitsverbetering

In hoeverre de beschreven verschillen in onderzoeksopzet ook als verbeteringen zijn aan te merken is niet op alle punten te beoordelen en zal ook verschillen gegeven het doel waarvoor de cijfers worden gebruikt. Maar op enkele onderdelen is wel degelijk sprake van een aantoonbare kwaliteitsverbetering. Zo zorgt het gebruik van het zelfde steekproefkader voor alle steekproeven voor minder kaderfouten. Door de lokale over- sampling binnen de IVM is er sprake van veel meer waarnemingen. Hierdoor worden de marges rondom de uitkomsten kleiner, vooral binnen de regio’s waar sprake is van over- sampling. Gezien de beperkte en geconcentreerde oversampling bij de IVM 2008 heeft

3

Over verschillen tussen uitkomsten VMR en eerdere uitkomsten van POLS en PMB, CBS, Lande-

lijke rapportage VMR 2006, bijlage 4.

(10)

Centraal Bureau voor de Statistiek 10

dat voor dit jaar nog weinig invloed op de marges van de landelijk uitkomsten. Een ver- dere deelname van gemeenten kan dan ook hier zorgen voor een verdere kwaliteitsver- betering. Door gebruik te maken van vier verschillende methoden van waarnemen wor- den specifieke groepen binnen de samenleving wellicht beter bereikt. Vooral het gebruik van CAPI biedt hier voordelen. Aangezien voor de lokale deelnemers deze ‘duurdere’

mode niet verplicht is gesteld, is deze maar in een beperkt aantal gemeenten ingezet.

1.3 Betrouwbaarheid van de resultaten

De betrouwbaarheid van uitkomsten moet uiteraard worden bezien binnen de kaders en kwaliteitseisen welke zijn gesteld bij de opzet van het onderzoek gegeven de wijze waarop de uitkomsten worden gebruikt. Wanneer deze randvoorwaarden veranderen, zullen doorgaans ook de uitkomsten en vaak ook het niveau hiervan veranderen. Bij de overgang van de VMR naar de IVM is dit het geval geweest. De betrouwbaarheid van de uitkomsten, zoals hierna beschreven, gelden dan ook voor het eerder beschreven on- derzoeksdesign van de IVM.

Zoals gezegd zijn de in dit rapport gepresenteerde gegevens gebaseerd op onderzoek onder de bevolking. Hiertoe zijn steekproeven getrokken die een representatief beeld moeten opleveren van de feitelijke situatie voor zowel de gehele bevolking als voor de afzonderlijke politieregio’s en de lokale gebieden. Het steekproefkarakter van het onder- zoek brengt met zich mee dat voor de uitkomsten een bepaalde mate van betrouwbaar- heid geldt. Zeker bij kleine steekproeven kan het gebeuren dat door toevalsfactoren het aangetroffen beeld niet volledig overeenstemt met de werkelijkheid.

Daar de verplichte vragenblokken binnen het geïntegreerde onderzoek gebaseerd zijn op de antwoorden van in totaal bijna 63 000 ondervraagde personen zijn de hierop ge- baseerde landelijke uitkomsten zeer betrouwbaar

4

.

Het aantal respondenten per politieregio varieert in de IVM-2008 sterk met het al dan niet participeren van gemeenten in het lokale deel. Dit varieert van rond 650 in de regio’s waar het onderzoek alleen op landelijk/regionaal niveau is uitgevoerd tot meer dan 10 000 in de regio’s waar alle gemeenten in het onderzoek zijn betrokken. Mede daar- door verschillen de marges rondom de uitkomsten sterk per afzonderlijke politieregio.

Hierdoor is het mogelijk dat een in relatieve zin klein verschil tussen het resultaat in een politieregio en het landelijke gemiddelde wel significant is (oversampling) en een groter verschil niet (geen oversampling).

Over het algemeen leidt de oversampling tot een verkleining van de marges. Dit is bij- voorbeeld het geval bij de politieregio’s Haaglanden, Hollands Midden en Amsterdam- Amstelland. In politieregio Rotterdam-Rijnmond zijn de marges echter niet gereduceerd door de oversampling, omdat niet in de hele politieregio een extra steekproef is bena- derd, maar alleen in de gemeente Rotterdam.

De betrouwbaarheid van de uitkomsten is van belang voor het maken van vergelijkingen, bijvoorbeeld tussen landelijke en regionale uitkomsten, tussen regio's onderling, of voor vergelijkingen in de tijd. Bij elke gevonden waarde (bijvoorbeeld een percentage) behoort een bepaalde betrouwbaarheidsmarge. Deze marge is afhankelijk van de spreiding in de antwoorden, van het aantal ondervraagde personen (in deze publicatie minimaal 50 waarnemingen), van het gekozen steekproefontwerp en van de toegepaste wijze van dataverzameling. In de tabellen is voor alle onderzoeksjaren telkens de bij de gevonden waarden behorende marge opgenomen. Dit betekent dat de werkelijke waarde met een waarschijnlijkheid van 95% tussen de waarde minus de marge en de waarde plus die marge zal liggen. De gepresenteerde waarden zijn gebaseerd op gewogen data. De marges zijn gebaseerd op ongewogen data, waarbij rekening is gehouden met het steekproefontwerp.

1.4 Presentatie van de resultaten

In dit tabellenrapport komen zowel de verplichte als de facultatieve onderwerpen aan de orde. De landelijke en (politie-)regionale cijfers van de IVM-2008 staan hierin centraal.

Daarnaast zijn waar mogelijk ook tijdreeksen opgenomen voor de VMR-jaren, vanaf 2005 alleen landelijk, vanaf 2006 ook op regionaal niveau. Voor de ‘aansluiting’ met de IVM zijn ook de landelijke resultaten van de VMR-extra (eind 2008) opgenomen.

Een aantal resultaten wordt gepresenteerd als schaalscores. Deze worden voor alle jaren weergegeven op een schaal van 0-10. Bij het samenstellen van de schaalscores is het handboek Veiligheidsmonitor gevolgd. Ter vergelijking met de voorgaande jaren zijn

4

Ook de landelijke VMR-uitkomsten van de voorgaande jaren zijn zeer betrouwbaar. Door de

kleinere steekproefomvang is bij de VMR 2005 wel sprake van grotere marges rondom de landelijke

uitkomsten. Op het niveau van de afzonderlijke politieregio’s zijn de uitkomsten van de VMR 2005

niet voldoende betrouwbaar vanwege de geringe aantallen respondenten per regio.

(11)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 11 de VMR-schaalscores derhalve opnieuw berekend. Hierdoor wijken deze af van die in de eerder gepubliceerde VMR rapporten.

Ieder hoofdstuk begint met een landelijke overzichtstabel van de indicatoren. In sommige hoofdstukken zijn meerdere van deze overzichtstabellen opgenomen.

In de tabellen zijn ook de 95-procent betrouwbaarheidsmarges opgenomen, waarbij rekening is gehouden met het steekproefontwerp. Bij de regionale gegevens (politiere- gio’s) is in de laatste kolom telkens aangegeven of de IVM-uitkomst voor die regio op 95- procent betrouwbaarheidsniveau significant hoger (+) of lager (-) is ten opzichte van het gemiddelde voor Nederland als geheel. Indien geen symbool is opgenomen betekent dit dat het percentage of de schaalscore niet significant hoger of lager is dan het gemiddel- de in het voorgaande jaar.

De gebruikte symbolen geven geen waardeoordeel. Het gebruik van een ‘+’ of een ‘-‘

wijst dus niet op een positieve of negatieve ontwikkeling. Een significante stijging van bijvoorbeeld het slachtofferschap wordt ook middels een ‘+’ aangegeven.

Gegevens op basis van minder dan 50 waarnemingen zijn in de tabellen niet vermeld.

Dit is in de tabellen aangegeven met een punt (.). Ook vanwege andere oorzaken ont- brekende cijfers zijn in de tabellen aangegeven met een punt (zie ook de verklaring der tekens).

1.5 Verschillen met eerdere rapportages

De volgorde van de hoofdstukken sluit zoveel mogelijk aan op de thematische indeling zoals ook in de VMR is gehanteerd. Door de gewijzigde opzet van de IVM sluit de pre- sentatie echter niet volledig aan op de eerdere VMR rapportages, al is zoveel mogelijk dezelfde inhoudelijke volgorde aangehouden. Hieronder wordt schematisch aangegeven welke onderwerpen in deze rapportage aan de orde komen, en in hoeverre deze afwij- ken van de VMR-rapportage.

Hoofd- stuk

Vra- gen- lijst- blok

Inhoud Verschil met VMR Veplicht/

facultatief

2 1 Leefbaarheid woon-

buurt

fysieke leefbaarheid (nieuw) Sociale cohesie (vergelijk hoofdstuk 2 VMR)

verplicht

8 Oordeel functioneren

gemeente

Nieuw facultatief

3 2 buurtproblemen meer problemen; nieuwe

vragen

(vergelijk hoofdstuk 2 VMR)

verplicht

4 3 Onveiligheidsgevoe-

lens

(vergelijk hoofdstuk 3 VMR) verplicht

10 Onveilige plekken vragen verplaatst

(vergelijk hoofdstuk 3 VMR)

facultatief

9b Preventie – II

(vermijdingsgedrag)

vragen verplaatst

(vergelijk hoofdstuk 3 VMR)

facultatief

11 Respectloos gedrag nieuw facultatief

5 4 Slachtofferschap

criminaliteit

(vergelijk hoofdstuk 4 VMR) verplicht 6 5 Melding en aangifte minder vragen, andere rou-

ting

(vergelijk hoofdstuk 6 VMR)

facultatief

7 6 Politiecontacten (vergelijk hoofdstuk 7 VMR) facultatief

8 7a Oordeel functioneren

politie – I

(vergelijk hoofdstuk 8 VMR) facultatief

7b Oordeel functioneren

politie – II

(vergelijk hoofdstuk 8 VMR) facultatief

9 9a Preventie – I

(techno- en sociopre- ventie)

deels nieuwe vragen; deels verplaatst

(vergelijk hoofdstuk 3 en 9 VMR)

facultatief

12 Achtergrondkenmer-

ken

(niet direct gebruikt in rap- portage)

verplicht Vrije

ruim- te

Vragen lokale partici- panten

N.v.t. facultatief

(12)

Centraal Bureau voor de Statistiek 12

Omdat de resultaten van de IVM-2008 en die over de voorgaande VMR-jaren niet zon- der meer vergelijkbaar zijn is geen informatie opgenomen waarin wordt aangegeven of de IVM-uitkomst significant afwijkt van de uitkomst van het voorgaande jaar.

De clustering van politieregio’s, zoals gehanteerd in de VMR-rapporten, wordt niet meer toegepast. In het tabellenrapport wordt nu de gebruikelijke volgorde van de 25 regio’s gehanteerd (zie bijlage 3).

De schaalscores voor de VMR-jaren zijn herberekend. Hierdoor verschillen deze scores met eerder gepubliceerde VMR-uitkomsten.

Bij de berekening van de basisgegevens in deze rapportage (zoals antwoorden op af- zonderlijke stellingen) zijn de ‘weigert’- en ‘weet niet’-antwoorden niet buiten beschou- wing gelaten, waardoor de percentering van de overige categorieën niet beïnvloed wordt. Hiermee is aangesloten op de werkwijze die ook is gehanteerd bij de eerdere VMR-rapporten. (Bij afgeleide gegevens zoals schaalscores zijn deze categorieën wel buiten beschouwing gebleven). Omdat echter de uitkomsten die zijn opgenomen in de tabellen vaak betrekking hebben op een deel van de mogelijke antwoordcategorieën is niet meteen duidelijk in welke mate respondenten ook van de andere antwoordcatego- rieën bij een dergelijke onderzoeksvraag (variabele) gebruik maken. Om hieraan tege- moet te komen wordt in bijlage 3 van dit tabellenrapport een overzicht gegeven van de antwoordscores bij alle onderzoeksvragen.

1.6 Leeswijzer

Dit tabellenrapport omvat een cijfermatige uitdieping van de landelijke gegevens naar het niveau van de 25 afzonderlijke politieregio’s.

Het tabellenrapport bestaat uit drie onderdelen: deze inleiding (deel 1), gevolgd door het centrale middendeel met de tabellen in de hoofdstukken 2 tot en met 9 (deel 2).

In hoofdstuk 2 staat de leefbaarheid van de woonomgeving centraal, inclusief de opinie over het functioneren van de gemeente t.a.v. de leefbaarheid. Hoofdstuk 3 sluit daarop aan en gaat verder in op ervaren buurtproblemen. In hoofdstuk 4 wordt aandacht be- steed aan onveiligheidsgevoelens, onveilige plekken in de buurt, vermijdingsgedrag en respectloze bejegening. Hoofdstuk 5 heeft betrekking op ervaren eigen slachtofferschap van criminaliteit en ondervonden delicten.

De relatie tussen politie en burgers staat centraal in de drie daaropvolgende hoofdstuk- ken. In hoofdstuk 6 komt de meldings- en aangiftebereidheid van ondervonden delicten aan de orde; hoofdstuk 7 heeft betrekking op contacten tussen burgers en politie in het algemeen, terwijl in hoofdstuk 8 aandacht wordt besteed aan het beeld van de bewoners over de rol van de politie in het algemeen en in de eigen woonbuurt in het bijzonder. In het laatste hoofdstuk (9) komt het thema preventie aan de orde.

Het derde deel van deze rapportage omvat een drietal bijlagen met aanvullende informa-

tie. Bijlage 1 omvat een kaart met de indeling van Nederland in 25 politieregio’s. Bijla-

ge 2 geeft inzicht in de samenstelling van de schaalscores zoals die in deze rapportage

zijn gebruikt. Bijlage 3 geeft een overzicht met de procentuele verdeling van alle onder-

zoeksvragen.

(13)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 13 2. Leefbaarheid van de woonomgeving

Tabel 2.1

Leefbaarheid woonbuurt – landelijk overzicht

---

VMR IVM

--- ---

2005 2006 2007 2008 - I 2008 - IV 2008

marge marge marge marge marge marge

---

% (helemaal) eens Fysieke leefbaarheid woonbuurt

In de buurt zijn de wegen, paden en

pleintjes goed onderhouden . . . . . . . . . . 64,8 0,7

In de buurt zijn perken, plantsoenen en

parken goed onderhouden . . . . . . . . . . 65,4 0,7

In de buurt is het buiten goed verlicht . . . . . . . . . . 73,0 0,7

In de buurt zijn goede speelplekken voor

kinderen . . . . . . . . . . 53,3 0,8

In de buurt zijn goede voorzieningen

voor jongeren . . . . . . . . . . 19,1 0,6

Sociale cohesie woonbuurt

De mensen kennen elkaar in deze buurt

nauwelijks 21,0 1,1 21,3 0,6 20,4 0,6 20,0 0,6 19,0 1,0 25,3 0,7

De mensen gaan in deze buurt op een

prettige manier met elkaar om 83,1 1,0 84,4 0,5 85,2 0,5 85,8 0,5 86,2 0,9 69,7 0,7

Ik woon in een gezellige buurt, waar veel

saamhorigheid is 58,6 1,3 57,7 0,7 57,9 0,7 58,4 0,7 60,5 1,2 45,3 0,8

Ik voel me thuis bij de mensen die in deze

buurt wonen 77,4 1,1 77,2 0,6 77,9 0,6 78,5 0,6 77,4 1,0 63,5 0,7

Ik heb veel contact met andere

buurtbewoners 44,6 1,3 47,1 0,7 47,5 0,8 48,4 0,7 48,5 1,3 38,9 0,8

Ik ben tevreden over de

bevolkingssamenstelling in deze buurt 84,3 1,0 84,8 0,5 85,1 0,5 85,1 0,5 85,1 0,9 71,6 0,7

schaalscore (0-10)

Sociale cohesie 1) 6,7 0,0 6,7 0,0 6,7 0,0 6,7 0,0 6,8 0,0 6,3 0,0

% Eigen inzet voor woonbuurt

Actief geweest voor verbeteren buurt . . . . . . . . . . 16,4 0,5

Oordeel ontwikkeling woonbuurt

Is van mening dat de buurt in het afgelopen jaar

is vooruitgegaan . . . . . . . . . . 14,2 0,5

gelijk is gebleven . . . . . . . . . . 67,8 0,7

is achteruitgegaan . . . . . . . . . . 13,4 0,5

Geen mening . . . . . . . . . . 4,6 0,3

Verschil in aandeel 'buurt is vooruit-

gegaan' en 'buurt is achteruitgegaan' . . . . . . . . . . 0,8 0,8

rapportcijfer Beoordeling woonbuurt

Woonomgeving . . . . . . . . . . 7,4 0,0

Leefbaarheid . . . . . . . . . . 7,4 0,0

Veiligheid . . . . . . . . . . 7,0 0,0

(14)

Centraal Bureau voor de Statistiek 14

Tabel 2.1 (slot)

---

VMR IVM

--- ---

2005 2006 2007 2008 - I 2008 - IV 2008

marge marge marge marge marge marge

---

% (helemaal) eens Oordeel over inzet gemeente voor

leefbaarheid en veiligheid woonbuurt 2)

De gemeente . . .

heeft aandacht voor het verbeteren van

leefbaarheid en veiligheid in de buurt . . . . . . . . . . 49,2 0,8

informeert de buurt over aanpak van

leefbaarheid en veiligheid in de buurt . . . . . . . . . . 46,7 0,8

betrekt de buurt bij de aanpak van

leefbaarheid en veiligheid in de buurt . . . . . . . . . . 39,7 0,8

is bereikbaar voor meldingen en klachten over leefbaarheid en overlast

in de buurt . . . . . . . . . . 52,0 0,8

reageert op meldingen en klachten over

leefbaarheid en overlast in de buurt . . . . . . . . . . 32,8 0,8

doet wat ze zegt bij het verbeteren van

leefbaarheid en veiligheid in uw buurt . . . . . . . . . . 25,7 0,7

---

1) Indicator GSB-III.

2) Facultatief blok: deze vragen zijn niet aan alle respondenten gesteld.

Noot: Met de IVM start een nieuwe reeks (zie ook paragraaf 1.2 in dit rapport). Deze uitkomsten zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van de VMR.

Voor ontwikkelingen in de periode 2005-2008 kan alleen de VMR worden gebruikt.

(15)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 15 Tabel 2.2

Fysieke leefbaarheid woonbuurt – naar politieregio, IVM 2008

--- In de buurt . . .

---

zijn de wegen, zijn perken, is het buiten goed zijn goede zijn goede

paden en pleintjes plantsoenen en verlicht speelplekken voor voorzieningen voor

goed onderhouden parken goed kinderen jongeren

onderhouden

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

% (helemaal) eens

Nederland 64,8 0,7 65,4 0,7 73,0 0,7 53,3 0,8 19,1 0,6

Groningen 60,8 4,4 64,2 4,3 72,1 4,2 48,0 4,4 - 23,8 3,8 +

Fryslân 66,4 4,0 67,5 3,9 72,7 3,9 54,8 4,2 23,8 3,7 +

Drenthe 64,3 4,2 62,4 4,4 72,3 4,0 52,4 4,6 21,8 3,9

IJsselland 67,5 4,2 70,4 3,9 + 74,3 3,9 56,5 4,4 21,6 3,9

Twente 69,0 4,5 66,0 4,6 72,1 4,8 52,6 4,9 21,7 4,0

Noord- en Oost-Gelderland 67,8 4,1 64,8 4,2 73,0 3,8 51,8 4,4 16,1 3,4

Gelderland-Midden 69,0 4,1 70,8 4,0 + 77,2 3,8 57,3 4,4 17,5 3,5

Gelderland-Zuid 62,7 4,3 65,0 4,2 73,5 3,9 59,2 4,3 + 17,6 3,5

Utrecht 67,9 1,3 + 63,5 1,3 71,2 1,2 53,6 1,3 17,1 1,0 -

Noord-Holland Noord 68,1 3,8 69,7 3,7 75,9 3,5 55,8 4,0 23,4 3,5 +

Zaanstreek-Waterland 56,2 4,3 - 60,4 4,1 - 68,8 4,1 50,7 4,4 17,0 3,6

Kennemerland 64,5 4,1 66,4 4,0 79,4 3,5 + 55,8 4,3 17,4 3,3

Amsterdam-Amstelland 62,2 1,7 - 63,7 1,7 71,0 1,6 47,9 1,8 - 18,0 1,4

Gooi en Vechtstreek 67,0 3,8 68,3 3,8 78,8 3,3 + 53,8 4,1 16,4 3,2

Haaglanden 61,8 1,1 - 63,3 1,1 - 68,6 1,1 - 50,0 1,2 - 16,7 0,9 -

Hollands Midden 61,8 1,1 - 63,1 1,1 - 73,5 1,0 51,3 1,2 - 17,8 0,9

Rotterdam-Rijnmond 59,4 2,6 - 63,3 2,6 72,9 2,3 53,9 2,6 17,8 1,9

Zuid-Holland-Zuid 67,7 3,8 70,4 3,7 + 74,0 3,6 54,4 4,1 19,6 3,2

Zeeland 67,6 3,8 68,4 3,8 72,3 3,6 54,3 4,1 22,0 3,5

Midden- en West-Brabant 63,8 4,1 65,3 4,1 74,5 3,8 50,4 4,4 18,9 3,4

Brabant-Noord 68,1 3,9 66,4 4,1 72,9 3,7 62,8 4,0 + 21,1 3,4

Brabant-Zuid-Oost 66,4 3,8 66,6 3,6 71,8 3,5 58,8 3,9 + 21,2 3,3

Limburg-Noord 66,9 5,9 63,0 6,0 74,1 5,4 57,9 5,9 22,6 5,4

Limburg-Zuid 64,1 4,9 64,2 5,0 70,6 5,0 38,0 5,3 - 12,2 2,7 -

Flevoland 64,7 4,1 64,3 4,2 75,4 3,8 60,6 4,3 + 20,5 3,6

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(16)

Centraal Bureau voor de Statistiek 16

Tabel 2.3

Sociale cohesie in de woonbuurt – naar politieregio, IVM 2008

---

De mensen De mensen Ik woon in een Ik voel me thuis Ik heb veel Ik ben tevreden

kennen elkaar gaan in deze gezellige buurt, bij de mensen contact met over de bevol-

in deze buurt buurt op een waar veel saam- die in deze andere buurt- kingssamen-

nauwelijks prettige manier horigheid is buurt wonen bewoners stelling in deze

met elkaar om buurt

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

% (helemaal) eens

Nederland 25,3 0,7 69,7 0,7 45,3 0,8 63,5 0,7 38,9 0,8 71,6 0,7

Groningen 28,9 4,2 66,7 4,3 42,1 4,3 60,6 4,3 38,9 4,4 71,6 4,1

Fryslân 19,2 3,8 - 75,9 3,7 + 51,9 4,2 + 67,5 4,0 44,3 4,2 + 76,3 3,7 +

Drenthe 20,5 4,0 - 75,1 4,4 + 51,3 4,6 + 64,3 4,6 42,2 4,4 74,1 4,4

IJsselland 18,6 4,2 - 77,3 3,8 + 54,2 4,5 + 69,6 4,2 + 42,0 4,4 78,1 3,7 +

Twente 18,2 3,9 - 75,7 4,3 + 54,4 4,9 + 73,5 4,1 + 44,7 4,9 + 75,4 4,3

Noord- en Oost-Gelderland 16,7 3,4 - 75,7 4,0 + 56,0 4,4 + 69,3 4,1 + 47,1 4,4 + 79,7 3,5 +

Gelderland-Midden 23,5 3,9 72,1 4,2 47,7 4,4 63,8 4,4 37,9 4,2 74,3 4,0

Gelderland-Zuid 22,4 3,9 70,5 4,2 45,3 4,4 63,9 4,4 40,4 4,2 71,1 4,2

Utrecht 27,4 1,2 + 68,0 1,3 41,1 1,3 - 59,6 1,3 - 35,7 1,3 - 70,1 1,3

Noord-Holland Noord 19,9 3,3 - 77,7 3,4 + 50,7 4,0 + 66,5 3,8 43,0 4,0 73,9 3,6

Zaanstreek-Waterland 27,6 4,7 67,7 4,2 45,2 4,4 63,4 4,3 39,1 4,2 71,6 3,8

Kennemerland 29,2 3,9 70,7 3,9 41,3 4,3 63,2 4,2 37,3 4,2 75,5 3,6

Amsterdam-Amstelland 35,5 1,7 + 58,8 1,8 - 36,2 1,7 - 55,0 1,8 - 32,4 1,7 - 62,3 1,7 -

Gooi en Vechtstreek 27,5 3,8 73,3 3,7 41,5 4,1 63,9 4,0 42,9 4,1 75,7 3,5

Haaglanden 33,6 1,1 + 59,7 1,2 - 36,0 1,2 - 53,9 1,2 - 31,9 1,1 - 62,4 1,2 -

Hollands Midden 23,2 1,0 - 69,2 1,1 41,6 1,2 - 62,1 1,2 37,4 1,1 73,2 1,1

Rotterdam-Rijnmond 31,0 2,3 + 62,5 2,5 - 37,9 2,6 - 58,7 2,6 - 34,2 2,5 - 66,0 2,4 -

Zuid-Holland-Zuid 25,0 3,6 70,7 3,8 45,6 4,1 66,8 3,9 38,2 3,9 77,3 3,4 +

Zeeland 18,7 3,4 - 72,1 3,8 46,3 4,1 68,9 3,8 + 41,1 3,9 75,0 3,6

Midden- en West-Brabant 26,2 4,0 71,8 4,1 48,3 4,4 64,4 4,3 39,2 4,2 71,4 4,2

Brabant-Noord 20,2 3,3 - 75,9 3,6 + 51,2 4,2 + 70,4 3,8 + 44,3 4,2 + 76,1 3,5 +

Brabant-Zuid-Oost 24,5 3,5 71,5 3,7 48,9 3,9 66,6 3,7 36,9 3,7 73,8 3,5

Limburg-Noord 17,9 4,6 - 78,4 5,0 + 52,4 6,0 + 70,5 5,7 + 42,1 6,0 68,9 6,6

Limburg-Zuid 29,9 5,5 61,1 5,6 - 41,1 5,4 60,4 5,5 39,8 5,6 64,6 5,5 -

Flevoland 29,9 4,1 66,3 4,2 40,2 4,2 - 58,3 4,3 - 37,7 4,2 73,4 3,9

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(17)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 17 Tabel 2.4

Sociale cohesie (schaalscore) – naar politieregio

---

VMR IVM

--- ---

2006 2007 2008 - I 2008

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

schaalscore (0-10)

Nederland 6,7 0,0 6,7 0,0 6,7 0,0 6,3 0,0

Groningen 6,6 0,3 6,6 0,1 6,7 0,1 6,2 0,2

Fryslân 7,1 0,2 + 7,0 0,1 + 7,1 0,1 + 6,6 0,2 +

Drenthe 7,1 0,2 + 7,1 0,1 + 7,1 0,1 + 6,6 0,2 +

IJsselland 7,3 0,2 + 6,9 0,1 + 7,1 0,1 + 6,6 0,2 +

Twente 6,8 0,2 7,0 0,1 + 7,0 0,1 + 6,7 0,2 +

Noord- en Oost-Gelderland 7,2 0,2 + 7,0 0,1 + 7,1 0,1 + 6,7 0,1 +

Gelderland-Midden 6,6 0,2 6,7 0,1 6,8 0,1 6,3 0,2

Gelderland-Zuid 7,0 0,2 6,7 0,1 6,7 0,1 6,4 0,2

Utrecht 6,6 0,2 6,5 0,1 - 6,6 0,1 6,2 0,1 -

Noord-Holland Noord 6,9 0,2 6,9 0,1 + 6,9 0,1 + 6,6 0,1 +

Zaanstreek-Waterland 6,9 0,3 6,6 0,1 6,7 0,1 6,2 0,2

Kennemerland 6,5 0,3 6,6 0,1 6,6 0,1 6,1 0,2 -

Amsterdam-Amstelland 6,4 0,2 - 6,3 0,1 - 6,2 0,1 - 5,8 0,1 -

Gooi en Vechtstreek 6,3 0,4 - 6,6 0,1 6,6 0,1 - 6,2 0,2

Haaglanden 6,3 0,2 - 6,4 0,1 - 6,4 0,1 - 5,8 0,0 -

Hollands Midden 6,8 0,2 6,7 0,1 6,8 0,1 6,3 0,0

Rotterdam-Rijnmond 6,4 0,2 - 6,3 0,1 - 6,4 0,1 - 5,9 0,1 -

Zuid-Holland-Zuid 6,4 0,3 6,9 0,1 6,7 0,1 6,3 0,1

Zeeland 6,9 0,3 7,0 0,1 + 6,9 0,1 + 6,5 0,1 +

Midden- en West-Brabant 6,7 0,2 6,9 0,1 + 6,9 0,1 6,2 0,2

Brabant-Noord 7,0 0,2 6,9 0,1 + 7,1 0,1 + 6,6 0,1 +

Brabant-Zuid-Oost 6,8 0,2 6,8 0,1 6,8 0,1 6,4 0,1

Limburg-Noord 7,3 0,2 + 7,1 0,1 + 7,0 0,1 + 6,8 0,2 +

Limburg-Zuid 6,7 0,3 6,7 0,1 6,8 0,1 6,0 0,2 -

Flevoland 6,3 0,4 6,5 0,1 - 6,5 0,1 - 6,0 0,2 -

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

Noot: Met de IVM start een nieuwe reeks (zie ook paragraaf 1.2 in dit rapport). Deze uitkomsten zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van de VMR.

Voor ontwikkelingen in de periode 2005-2008 kan alleen de VMR worden gebruikt.

(18)

Centraal Bureau voor de Statistiek 18

Tabel 2.5

Eigen inzet voor en oordeel over ontwikkeling woonbuurt – naar politieregio, IVM 2008

--- Is zelf actief Oordeel over ontwikkeling woonbuurt

geweest voor ---

verbeteren Vooruit gegaan Achteruit gegaan Gelijk gebleven Geen mening Verschil 'buurt is

woonbuurt vooruitgegaan'

– 'buurt is achter- uitgegaan'

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

%

Nederland 16,4 0,5 14,2 0,5 13,4 0,5 67,8 0,7 4,6 0,3 0,8 0,8

Groningen 15,3 3,2 16,0 3,3 11,7 2,8 68,0 4,2 4,1 2,1 4,4 4,7

Fryslân 17,4 2,9 11,1 2,4 - 10,3 2,6 75,0 3,6 + 3,6 1,8 0,7 3,7

Drenthe 17,9 3,0 14,9 3,5 7,1 2,0 - 72,9 4,2 + 5,0 2,4 7,7 4,2 +

IJsselland 16,8 2,9 15,1 3,5 8,6 2,5 - 71,3 4,2 5,0 2,1 6,6 4,6 +

Twente 17,6 3,8 16,3 3,7 8,7 2,2 - 71,2 4,3 3,7 2,0 7,6 4,5 +

Noord- en Oost-Gelderland 17,5 3,1 12,2 3,1 8,9 2,3 - 75,2 3,9 + 3,7 1,7 3,3 4,1

Gelderland-Midden 17,1 3,2 14,3 2,9 9,7 2,7 - 71,5 3,9 4,5 1,9 4,6 4,2

Gelderland-Zuid 17,3 3,2 11,1 2,9 13,0 2,9 70,2 4,2 5,7 2,5 -1,9 4,3

Utrecht 17,7 1,0 13,2 1,0 14,1 1,0 66,9 1,3 5,7 0,7 + -0,9 1,5

Noord-Holland Noord 16,5 2,9 16,3 3,1 10,7 2,5 68,8 3,8 4,2 1,8 5,6 4,3

Zaanstreek-Waterland 15,1 3,3 10,3 2,5 - 18,2 3,0 + 66,9 4,0 4,4 2,3 -7,9 4,1 -

Kennemerland 13,5 2,7 20,5 3,9 + 12,4 2,8 64,0 4,3 3,0 1,5 8,1 5,2 +

Amsterdam-Amstelland 16,8 1,3 21,7 1,5 + 17,9 1,4 + 53,6 1,8 - 6,7 1,0 + 3,8 2,2 +

Gooi en Vechtstreek 17,3 3,1 12,4 2,7 15,4 3,1 68,5 3,9 3,5 1,7 -3,0 4,5

Haaglanden 15,3 0,8 12,2 0,8 - 21,1 1,0 + 60,6 1,2 - 6,0 0,6 + -8,9 1,3 -

Hollands Midden 16,0 0,9 11,9 0,8 - 13,3 0,8 70,1 1,1 + 4,6 0,5 -1,4 1,2 -

Rotterdam-Rijnmond 14,7 1,7 12,7 1,5 21,0 2,1 + 61,1 2,5 - 5,1 1,1 -8,3 2,7 -

Zuid-Holland-Zuid 15,6 3,0 13,0 2,8 13,3 2,8 69,3 3,8 4,4 1,9 -0,3 4,2

Zeeland 16,6 2,9 13,0 3,0 12,3 2,6 71,2 3,7 3,4 1,3 0,7 4,2

Midden- en West-Brabant 17,1 3,3 12,8 2,7 13,2 3,0 69,6 4,0 4,4 2,1 -0,3 4,4

Brabant-Noord 18,8 3,1 14,2 3,3 9,9 2,3 - 73,1 3,8 + 2,7 1,1 - 4,3 4,3

Brabant-Zuid-Oost 17,5 2,9 14,0 2,8 10,6 2,1 - 70,6 3,5 4,8 1,6 3,5 3,7

Limburg-Noord 15,6 3,0 15,6 4,5 10,1 3,8 70,7 5,7 3,6 2,7 5,5 6,3

Limburg-Zuid 13,0 2,7 - 13,5 4,1 14,5 3,6 66,5 5,3 5,5 2,9 -1,0 5,9

Flevoland 14,8 3,0 16,6 3,4 16,7 3,3 64,1 4,2 2,6 1,5 - -0,2 5,2

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(19)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 19 Tabel 2.6

Beoordeling woonbuurt – naar politieregio, IVM 2008

--- Beoordeling woonbuurt

---

Woonomgeving Leefbaarheid Veiligheid

marge 1) marge 1) marge 1)

---

rapportcijfer

Nederland 7,4 0,0 7,4 0,0 7,0 0,0

Groningen 7,4 0,1 7,3 0,1 7,0 0,1

Fryslân 7,5 0,1 7,6 0,1 + 7,4 0,1 +

Drenthe 7,6 0,1 + 7,5 0,1 + 7,3 0,1 +

IJsselland 7,7 0,1 + 7,6 0,1 + 7,3 0,1 +

Twente 7,6 0,1 + 7,6 0,1 + 7,3 0,1 +

Noord- en Oost-Gelderland 7,7 0,1 + 7,6 0,1 + 7,3 0,1 +

Gelderland-Midden 7,5 0,1 7,5 0,1 7,1 0,1

Gelderland-Zuid 7,5 0,1 7,5 0,1 7,1 0,1

Utrecht 7,4 0,0 7,3 0,0 6,8 0,0 -

Noord-Holland Noord 7,6 0,1 + 7,5 0,1 + 7,2 0,1 +

Zaanstreek-Waterland 7,4 0,1 7,3 0,1 7,0 0,1

Kennemerland 7,5 0,1 7,4 0,1 7,2 0,1 +

Amsterdam-Amstelland 7,2 0,1 - 7,1 0,1 - 6,7 0,1 -

Gooi en Vechtstreek 7,6 0,1 + 7,6 0,1 + 7,2 0,1 +

Haaglanden 7,2 0,0 - 7,1 0,0 - 6,7 0,0 -

Hollands Midden 7,5 0,0 7,4 0,0 7,0 0,0

Rotterdam-Rijnmond 7,2 0,1 - 7,1 0,1 - 6,7 0,1 -

Zuid-Holland-Zuid 7,5 0,1 7,4 0,1 7,1 0,1

Zeeland 7,5 0,1 7,5 0,1 + 7,3 0,1 +

Midden- en West-Brabant 7,3 0,1 7,3 0,1 7,0 0,1

Brabant-Noord 7,5 0,1 7,5 0,1 + 7,1 0,1

Brabant-Zuid-Oost 7,5 0,1 7,4 0,1 7,0 0,1

Limburg-Noord 7,5 0,1 7,5 0,1 7,1 0,2

Limburg-Zuid 7,4 0,2 7,2 0,2 - 6,8 0,2 -

Flevoland 7,4 0,1 7,3 0,1 7,1 0,1

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(20)

Centraal Bureau voor de Statistiek 20

Tabel 2.7

1)

Oordeel over inzet gemeente voor leefbaarheid en veiligheid woonbuurt – naar politieregio, IVM 2008

--- De gemeente . . .

---

heeft aandacht informeert de betrekt de buurt is bereikbaar reageert op doet wat ze

voor het verbe- buurt over de bij de aanpak voor meldingen meldingen en zegt bij het

teren van leef- aanpak van van leefbaar- en klachten klachten over verbeteren van

baarheid en leefbaarheid heid en veilig- over leefbaar- de leefbaarheid leefbaarheid

veiligheid in de en veiligheid heid in de buurt heid en over- en de overlast en veiligheid

buurt in de buurt last in de buurt in de buurt in de buurt

marge 2) marge 2) marge 2) marge 2) marge 2) marge 2)

---

% (helemaal) eens

---

Nederland 49,2 0,8 46,7 0,8 39,7 0,8 52,0 0,8 32,8 0,8 25,7 0,7

Groningen 48,1 4,4 45,7 4,4 37,0 4,2 49,3 4,4 29,6 3,9 23,7 3,6

Fryslân 51,2 4,2 44,4 4,2 39,3 4,1 55,2 4,3 36,8 4,1 29,6 3,9

Drenthe 56,4 4,4 + 50,0 4,6 45,6 4,6 + 57,4 4,5 + 39,6 4,6 + 31,1 4,6 +

IJsselland 50,2 4,5 51,7 4,4 44,6 4,5 56,3 4,4 34,8 4,3 28,3 4,2

Twente 56,4 4,8 + 48,4 4,9 44,5 4,9 63,0 4,7 + 40,0 4,9 + 29,5 4,5

Noord- en Oost-Gelderland 47,6 4,3 42,4 4,3 - 39,4 4,3 55,6 4,4 35,4 4,2 28,0 4,0

Gelderland-Midden 52,0 4,4 49,4 4,4 38,3 4,2 53,1 4,4 34,0 4,1 26,3 3,8

Gelderland-Zuid 50,0 4,4 45,1 4,4 40,8 4,4 53,7 4,5 33,5 4,3 25,5 4,0

Utrecht 49,3 1,3 48,6 1,3 41,0 1,3 46,1 1,3 - 28,1 1,2 - 23,5 1,2 -

Noord-Holland Noord 48,7 4,0 47,7 4,0 42,9 4,0 56,1 4,0 36,5 3,9 25,8 3,6

Zaanstreek-Waterland 42,1 4,3 - 46,0 4,4 38,0 4,4 48,9 4,4 31,9 4,4 24,1 3,8

Kennemerland 48,7 4,4 49,5 4,4 43,4 4,4 49,6 4,4 32,3 4,2 27,5 4,1

Amsterdam-Amstelland 52,9 4,3 53,1 4,3 + 45,1 4,3 + 49,7 4,3 28,8 3,9 24,7 4,0

Gooi en Vechtstreek 47,6 4,1 50,4 4,1 39,1 4,0 49,7 4,1 28,3 3,7 - 24,8 3,6

Haaglanden 43,4 1,2 - 38,4 1,2 - 30,5 1,1 - 39,6 1,2 - 25,1 1,0 - 19,9 1,0 -

Hollands Midden 45,0 1,2 - 40,9 1,2 - 33,8 1,1 - 45,6 1,2 - 29,0 1,1 - 21,9 1,0 -

Rotterdam-Rijnmond 49,5 4,9 50,0 4,9 39,1 4,8 54,2 4,9 35,5 4,7 26,1 4,3

Zuid-Holland-Zuid 51,5 4,1 47,8 4,1 39,1 4,0 54,1 4,1 34,7 3,9 28,2 3,7

Zeeland 54,0 4,1 51,7 4,1 + 41,5 4,0 58,0 4,1 + 34,1 3,8 30,9 3,8 +

Midden- en West-Brabant 51,2 4,4 48,6 4,4 42,6 4,4 57,5 4,3 + 34,6 4,1 28,3 4,0

Brabant-Noord 48,6 4,2 43,8 4,1 - 38,4 4,1 52,5 4,2 34,2 3,9 25,2 3,6

Brabant-Zuid-Oost 46,9 3,9 47,0 3,9 41,9 3,9 51,2 3,9 32,1 3,8 23,2 3,3

Limburg-Noord 49,0 6,0 53,1 6,0 39,1 5,6 54,9 6,2 35,8 5,5 23,7 4,5

Limburg-Zuid 45,8 5,4 44,0 5,5 36,0 5,3 49,6 5,5 30,3 5,2 23,8 4,5

Flevoland 49,2 4,4 47,4 4,4 43,1 4,3 47,7 4,4 29,4 4,1 25,3 3,8

---

1) Facultatief blok: deze vragen zijn niet aan alle respondenten gesteld.

2) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(21)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 21

3. Buurtproblemen

Tabel 3.1

Beleving buurtproblemen – landelijk overzicht

---

VMR IVM

--- ---

2005 2006 2007 2008 - I 2008 - IV 2008

marge marge marge marge marge marge

---

% 'komt vaak voor' Verloedering

Bekladding van muren en/of gebouwen 6,0 0,6 5,8 0,3 6,7 0,4 6,9 0,4 6,2 0,6 8,9 0,4

Rommel op straat 19,3 1,1 20,0 0,6 20,2 0,6 20,3 0,6 19,5 1,0 20,2 0,6

Hondenpoep 38,3 1,3 36,5 0,7 34,2 0,7 33,4 0,7 27,8 1,1 33,1 0,7

Vernieling van telefooncellen, bus- of

tramhokjes 15,1 1,0 14,7 0,5 16,0 0,6 16,3 0,6 13,7 0,9 14,1 0,5

schaalscore (0-10)

Fysieke verloedering 1) 3,3 0,1 3,2 0,0 3,2 0,0 3,2 0,0 3,0 0,1 3,6 0,0

% 'komt vaak voor' Dreiging en sociale overlast

Overlast van groepen jongeren 10,3 0,8 9,4 0,4 10,1 0,5 10,0 0,5 10,7 0,8 11,4 0,5

Mensen die op straat worden lastig

gevallen 1,6 0,3 1,2 0,2 1,1 0,2 1,0 0,2 1,4 0,3 2,0 0,2

Drugsoverlast 5,4 0,6 5,2 0,3 4,9 0,3 4,6 0,3 5,2 0,6 4,8 0,4

Dronken mensen op straat 5,1 0,6 5,2 0,3 5,4 0,3 5,2 0,3 6,0 0,6 6,2 0,4

Bedreiging . . . . . . . . . . 2,1 0,2

Gewelddelicten . . . . . . . . . . 2,1 0,3

Straatroof . . . . . . . . . . 0,9 0,1

Vrouwen en meisjes die op straat

ongewenst aandacht krijgen . . . . . . . . . . 3,3 0,3

Jeugdcriminaliteit . . . . . . . . . . 5,3 0,4

schaalscore (0-10)

Sociale overlast 2) 1,3 0,0 1,3 0,0 1,3 0,0 1,2 0,0 1,3 0,0 1,7 0,0

Dreiging . . . . . . . . . . 1,2 0,0

% 'komt vaak voor' Overlast van vermogensdelicten

Fietsendiefstal . . . . . . . . . . 10,0 0,5

Diefstal uit auto's . . . . . . . . . . 6,4 0,4

Beschadiging of vernieling aan auto's en

diefstal vanaf auto's . . . . . . . . . . 10,1 0,5

Inbraak in woningen . . . . . . . . . . 6,7 0,4

schaalscore (0-10)

Overlast van vermogensdelicten . . . . . . . . . . 2,7 0,0

(22)

Centraal Bureau voor de Statistiek 22

Tabel 3.1 (slot)

---

VMR IVM

--- ---

2005 2006 2007 2008 - I 2008 - IV 2008

marge marge marge marge marge marge

---

% 'komt vaak voor' Verkeersoverlast

Agressief verkeersgedrag 11,2 0,9 10,9 0,5 10,6 0,5 10,0 0,5 11,0 0,8 11,5 0,5

Geluidsoverlast door verkeer 11,7 0,9 12,1 0,5 12,7 0,5 12,0 0,5 13,4 0,9 13,6 0,5

Te hard rijden 30,1 1,2 29,2 0,7 29,1 0,7 28,4 0,7 30,9 1,2 30,7 0,7

Parkeeroverlast . . . . . . . . . . 24,1 0,6

schaalscore (0-10)

Verkeersoverlast 3) 2,9 0,1 2,8 0,0 2,8 0,0 2,7 0,0 2,9 0,1 3,7 0,0

% 'komt vaak voor' Overige overlast

Overlast door omwonenden 4,5 0,6 4,2 0,3 4,3 0,3 4,0 0,3 4,8 0,5 4,8 0,3

Andere vormen van geluidsoverlast . . . . . . . . . . 8,3 0,4

Overlast van zwervers/daklozen . . . . . . . . . . 1,4 0,2

Overlast door horecagelegenheden . . . . . . . . . . 2,3 0,2

schaalscore (0-10)

Overige overlast . . . . . . . . . . 1,3 0,0

schaalscore (1-7; afleiding VMR) 4)

Fysieke verloedering 2) 3,0 0,0 2,9 0,0 2,9 0,0 2,9 0,0 2,8 0,0 3,3 0,0

Ernstige overlast 2) 1,8 0,0 1,8 0,0 1,8 0,0 1,8 0,0 1,8 0,0 2,2 0,0

---

1) Indicator GSB-III en VbbV.

2) Indicator VbbV.

3) Voor de VMR is 'aanrijdingen' in plaats van 'verkeersoverlast' opgenomen in de schaalscore.

4) Voor de afleiding van de VMR-schaalscores wordt verwezen naar ''Veiligheidsmonitor Rijk 2008 -Tabellenrapport' , bijlage 3.

Noot: Met de IVM start een nieuwe reeks (zie ook paragraaf 1.2 in dit rapport). Deze uitkomsten zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van de VMR.

Voor ontwikkelingen in de periode 2005-2008 kan alleen de VMR worden gebruikt.

(23)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 23 Tabel 3.2

Belangrijkste problemen in de buurt – landelijk overzicht

---

VMR IVM

--- ---

2005 2006 2007 2008 - I 2008 - IV 2008

marge marge marge marge marge marge

---

% genoemd Belangrijkste problemen in de buurt

Fietsendiefstal . . . . . . . . . . 4,1 0,3

Diefstal uit auto's . . . . . . . . . . 3,2 0,2

Beschadiging of vernieling aan en

diefstal vanaf auto's . . . . . . . . . . 5,4 0,3

Bedreiging . . . . . . . . . . 1,0 0,2

Bekladding van muren en/of gebouwen . . . . . . . . . . 2,8 0,2

Overlast van groepen jongeren . . . . . . . . . . 11,2 0,4

Dronken mensen op straat . . . . . . . . . . 1,5 0,2

Mensen die op straat worden lastig

gevallen . . . . . . . . . . 0,9 0,1

Rommel op straat . . . . . . . . . . 9,9 0,4

Hondenpoep . . . . . . . . . . 16,8 0,6

Vernieling van telefooncellen, bus- of

tramhokjes . . . . . . . . . . 4,4 0,3

Inbraak in woningen . . . . . . . . . . 7,4 0,4

Gewelddelicten . . . . . . . . . . 0,9 0,1

Drugsoverlast . . . . . . . . . . 2,7 0,3

Overlast door omwonenden . . . . . . . . . . 2,9 0,3

Straatroof . . . . . . . . . . 0,4 0,1

Agressief verkeersgedrag . . . . . . . . . . 5,2 0,3

Geluidsoverlast door verkeer . . . . . . . . . . 6,1 0,4

Andere vormen van geluidsoverlast . . . . . . . . . . 3,9 0,3

Te hard rijden . . . . . . . . . . 23,1 0,6

Parkeeroverlast . . . . . . . . . . 15,2 0,6

Overlast van zwervers/daklozen . . . . . . . . . . 0,6 0,1

Overlast door horecagelegenheden . . . . . . . . . . 1,1 0,1

Vrouwen en meisjes die op straat

ongewenst aandacht krijgen . . . . . . . . . . 1,1 0,2

Jeugdcriminaliteit . . . . . . . . . . 3,6 0,3

Geen probleem genoemd 22,2 0,6

--- Noot: Met de IVM start een nieuwe reeks (zie ook paragraaf 1.2 in dit rapport). Deze uitkomsten zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van de VMR.

Voor ontwikkelingen in de periode 2005-2008 kan alleen de VMR worden gebruikt.

(24)

Centraal Bureau voor de Statistiek 24

Tabel 3.3

Verloedering – naar politieregio, IVM 2008

---

Bekladding van Rommel op straat Hondenpoep Vernieling van

muren en/of telefooncellen, bus-

gebouwen of tramhokjes

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

% 'komt vaak voor'

Nederland 8,9 0,4 20,2 0,6 33,1 0,7 14,1 0,5

Groningen 7,0 2,6 19,7 3,8 33,7 4,4 18,1 3,6

Fryslân 3,2 1,4 - 13,7 3,0 - 35,9 4,2 13,7 3,0

Drenthe 7,2 2,6 15,6 3,2 - 34,2 4,4 15,3 3,8

IJsselland 5,1 2,1 - 14,5 3,2 - 28,2 4,1 - 10,1 2,9 -

Twente 5,1 2,6 - 12,4 3,2 - 30,3 4,6 8,3 3,5 -

Noord- en Oost-Gelderland 4,4 2,3 - 14,9 3,1 - 30,6 4,3 8,8 2,6 -

Gelderland-Midden 8,1 2,9 18,4 3,7 33,2 4,2 17,3 3,6

Gelderland-Zuid 8,9 2,7 18,1 3,3 30,0 4,0 12,3 2,6

Utrecht 8,2 0,8 20,9 1,2 30,4 1,2 - 14,9 1,0

Noord-Holland Noord 6,5 2,2 16,9 2,9 32,0 3,7 18,8 3,2 +

Zaanstreek-Waterland 13,1 2,6 + 23,6 3,6 33,0 3,9 18,1 3,0 +

Kennemerland 8,1 2,3 21,9 3,6 29,8 3,9 16,1 3,4

Amsterdam-Amstelland 19,5 1,4 + 36,2 1,7 + 29,7 1,6 - 12,8 1,2

Gooi en Vechtstreek 6,3 2,2 16,8 3,0 42,2 4,1 + 14,5 2,9

Haaglanden 12,2 0,8 + 29,2 1,0 + 38,8 1,2 + 14,0 0,8

Hollands Midden 6,3 0,6 - 20,4 1,0 33,9 1,1 13,1 0,8

Rotterdam-Rijnmond 16,0 1,8 + 28,7 2,3 + 36,5 2,6 + 22,5 2,3 +

Zuid-Holland-Zuid 7,6 2,2 16,2 3,0 - 32,9 3,8 21,8 3,3 +

Zeeland 6,2 2,0 - 12,0 2,6 - 31,4 3,8 9,2 2,8 -

Midden- en West-Brabant 8,2 2,5 18,8 3,5 34,3 4,2 11,9 3,0

Brabant-Noord 7,6 2,7 16,4 3,2 28,7 4,0 12,6 2,9

Brabant-Zuid-Oost 7,3 2,3 15,4 2,7 - 30,0 3,7 6,0 1,9 -

Limburg-Noord 5,4 3,6 13,0 3,9 - 27,0 4,7 - 7,1 2,9 -

Limburg-Zuid 11,2 3,4 22,6 4,5 46,4 5,5 + 13,4 3,5

Flevoland 8,9 2,6 23,9 3,7 34,2 4,2 21,5 3,6 +

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

(25)

Integrale Veiligheidsmonitor 2008 – Tabellenrapport 25 Tabel 3.4

Fysieke verloedering (schaalscore) – naar politieregio

---

VMR IVM

--- ---

2006 2007 2008 - I 2008

marge 1) marge 1) marge 1) marge 1)

---

schaalscore (0-10)

Nederland 3,2 0,0 3,2 0,0 3,2 0,0 3,6 0,0

Groningen 3,1 0,2 3,0 0,2 - 3,0 0,2 3,7 0,3

Fryslân 2,6 0,1 - 2,6 0,2 - 2,6 0,1 - 3,2 0,2 -

Drenthe 2,6 0,2 - 2,6 0,2 - 2,6 0,2 - 3,4 0,3

IJsselland 2,6 0,2 - 2,7 0,2 - 2,6 0,2 - 3,1 0,2 -

Twente 2,5 0,1 - 2,4 0,1 - 2,3 0,1 - 2,9 0,2 -

Noord- en Oost-Gelderland 2,6 0,2 - 2,6 0,2 - 2,6 0,2 - 2,9 0,2 -

Gelderland-Midden 3,1 0,2 2,9 0,2 - 3,1 0,2 3,7 0,3

Gelderland-Zuid 3,1 0,2 3,0 0,2 3,1 0,2 3,6 0,2

Utrecht 3,5 0,2 + 3,6 0,2 + 3,5 0,2 + 3,7 0,1

Noord-Holland Noord 3,0 0,2 3,2 0,2 3,3 0,2 3,6 0,2

Zaanstreek-Waterland 3,6 0,2 + 3,8 0,2 + 3,7 0,2 + 4,2 0,2 +

Kennemerland 3,2 0,2 3,4 0,2 3,5 0,2 + 3,8 0,2

Amsterdam-Amstelland 4,0 0,2 + 4,0 0,2 + 3,9 0,2 + 4,5 0,1 +

Gooi en Vechtstreek 3,3 0,2 3,3 0,2 3,3 0,2 3,6 0,2

Haaglanden 3,9 0,2 + 3,9 0,2 + 3,9 0,2 + 4,4 0,1 +

Hollands Midden 3,4 0,2 + 3,4 0,2 3,4 0,2 3,8 0,1 +

Rotterdam-Rijnmond 4,2 0,2 + 4,1 0,2 + 4,1 0,2 + 4,5 0,2 +

Zuid-Holland-Zuid 3,5 0,2 + 3,4 0,2 3,5 0,2 + 3,7 0,2

Zeeland 2,6 0,1 - 2,7 0,2 - 2,9 0,2 - 3,2 0,2 -

Midden- en West-Brabant 3,0 0,2 - 3,1 0,2 3,2 0,2 3,3 0,2 -

Brabant-Noord 2,6 0,2 - 2,8 0,2 - 2,7 0,2 - 3,2 0,2 -

Brabant-Zuid-Oost 2,8 0,1 - 2,6 0,2 - 2,9 0,2 - 3,1 0,2 -

Limburg-Noord 2,8 0,2 - 2,6 0,2 - 2,6 0,2 - 2,7 0,3 -

Limburg-Zuid 3,3 0,2 3,3 0,2 3,3 0,2 4,0 0,3 +

Flevoland 3,5 0,2 + 3,6 0,2 + 3,5 0,2 + 3,8 0,2

---

1) Significant hoger (+) of lager (-) dan het landelijk gemiddelde.

Noot: Met de IVM start een nieuwe reeks (zie ook paragraaf 1.2 in dit rapport). Deze uitkomsten zijn niet zonder meer vergelijkbaar met die van de VMR.

Voor ontwikkelingen in de periode 2005-2008 kan alleen de VMR worden gebruikt.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Voor het hbo gaat het om de opleidingen voor leraren basisonderwijs (pabo’s) en de tweedegraads- en eerstegraads lerarenopleidingen; voor het wo gaat het om de

Het noorden heeft, in alle drie de provincies maar vooral in Fryslân en Groningen, veel meer kleine basisscholen dan de rest van het land, dat wil zeggen: scholen met minder

Voor geen van deze stellingen wijkt het aandeel inwoners in 2007 dat het hiermee (helemaal) eens is af van het aandeel in het jaar daarvoor. Wel ligt het aandeel dat het eens is met

In het laatste geval (geen jonge kinderen of niet van toepassing) worden de waarden van de vraag of men zich wel eens onveilig voelt en de eerste vier vragen over

- Overlast door groepen jongeren, dronken mensen op straat, drugsoverlast en men- sen die op straat worden lastiggevallen werden in 2006 niet meer of minder als een veel

In het laatste geval (geen jonge kinderen of niet van toepassing) worden de waarden van de vraag of men zich wel eens onveilig voelt en de eerste vier vragen over

In deze rapportage treft u de belangrijkste landelijke en regionale resultaten aan van de eerste meting van de Integrale Veiligheidsmonitor (IVM), die in het najaar van 2008

Voor geen enkele regio ligt het aandeel dat zich wel eens onveilig voelt in 2008 wezenlijk lager of hoger dan het voorgaande jaar... Centraal Bureau voor de Statistiek