• No results found

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte · dbnl"

Copied!
287
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Nederlandsch beambte

A.W. Engelen

bron

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte. H.C.A. Campagne

& zoon, Tiel 1882

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/enge012uitg01_01/colofon.htm

© 2007 dbnl

(2)

Voorrede.

Het werk dat hierbij aan het publiek wordt aangeboden is in den trant der Fransche M e m o i r e s , een soort van geschriften waaraan onze letterkunde niet rijk is. Het weinige evenwel dat wij van dien aard bezitten - en ik reken daaronder b.v. ook de Levens der beide Heeren van Lennep, uitgegeven door hun zoon en kleinzoon - weegt in belangrijkheid en bovenal in geloofwaardigheid ruimschoots op tegen een aantal der Fransche modellen. Onder deze toch zijn or vele, die te hooi on te gras, gelijk men het noemt, te zamengesteld, soms geen woord bevatten van hen van wie ze gezegd worden afkomstig te zijn en wier naam op den titel prijkt. Wat dit laatste betreft, zoo kan ik de plechtige verzekering geven, dat de bouwstoffen tot dit werk ontleend zijn bijna alleen uit de aanteekeningen der personen, in de Inleiding aangeduid. Dat daarentegen schikking en inkleeding van mij zijn, behoeft wel geen betoog. Uit die Inleiding zal men zien, dat de Gedenkschriften door den zoon van den opsteller onder de papieren zijns vaders gevonden en later door hem voortgezet zijn. Het zou mij niet moeilijk vallen, - indien ik ook van dat vervolg gebruik maken en mijne eigene herinneringen daarbij voegen wilde, - dit werk tot twee of meer deelen te doen uitdijen.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(3)

Ik heb echter, gelijk reeds aan het slot opgemerkt is, om voor mij voldoende redenen geoordeeld mij vooralsnog daarvan te moeten onthouden.

Misschien zijn sommigen van oordeel, dat hier wat te dikwijls min beduidende feiten en kleinigheden medegedeeld worden, die weilig achterwege hadden kunnen blijven, maar dit ligt min of meer in den aard van soortgelijke geschriften. Mocht voor het overige de vorm, waarin dit werk den lezer aangeboden wordt, niet geheel mishagen, dan zal voldaan zijn aan het tweeledig doel der uitgave: het voor de vergetelheid bewaren van min bekende historische bijzonderheden, en het verschaffen eener onderhoudende lektuur aan het vaderlandsche publiek.

H.v.A.

(4)

Inleiding.

Ik ben geboren op den 7den Maart 1791, des avonds omstreeks tien uur. Ik heb het tijdstip mijner geboorte voorbedachtelijk zoo naauwkeurig opgeteekend, omdat ik later dikwijls vernomen heb, dat het toenmaals aanleiding had gegeven tot een klein verschil tusschen mijne ouders. Het was echter een zeer vriendschappelijk geschil;

want ik durf verzekeren, dat er zelden een huisgezin heeft bestaan, waarin, gedurende de vele jaren van hun echtelijk leven, bij de oprechtste huwelijksmin de

overeenstemming van gevoelens in schier alle opzichten zoo onafgebroken stand hield als in dat mijner ouders. Mijne moeder, gesproten uit een deftig

1)

burgergeslacht, dat reeds van de vroegste tijden der hervorming af, gedurende twee eeuwen een groot aantal leeraars aan de vaderlandsche kerk geleverd

2)

, en zich bovendien door een warme gehechtheid aan het huis van Oranje onderscheiden had, verlangde vurig dat haar eersteling het daglicht mocht zien op den 8 Maart,

1) De geijkte term vooral sedert Siegenbeek voor een fatsoenlijke en welgestelde burgerfamilie.

Men zie in de Handelingen der Maatsch. van letterkunde zijn levensberichten van de gestorven leden, die, volgens zijn opgave, bijna allen uit een deftig geslacht geboren waren.

2) De naam komt menigvuldig voor in Brands Historie der Reformatie, zelfs onder de zoogenaamde haagpredikers.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(5)

geboortedag van Prins Willem V. Mijn vader daarentegen, zelf tot een min of meer aristocratische familie behoorende, en in betrekking van aanverwantschap en bekendheid staande tot enkele regerings-familiën in de Hollandsche steden, werd reeds vroeger geacht meer tot de zoogenaamde staatsche of tegenstadhouderlijke partij te neigen, en had zich te dier tijde, nog geheel onder den indruk der jammerlijke reactie na de omwenteling van 1787, en misnoegd over de ergerlijke, wijze, waarop de hofpartij van de door vreemde wapenen behaalde overwinning had gebruik gemaakt, vrij opentlijk, ofschoon altijd met de aan zijn karakter eigene gematigdheid, aan de zoogenaamde patriotsche zijde geschaard. Hij was dus in dien tijd geen bijzonder vriend van den Prins, noch achtte het een groot voorrecht, dat de geboorte van den gehoopten zoon op den in die onrustige dagen door de verschillende partijen met zoo verschillende gewaarwordingen beschouwden Prinsjesdag vallen zou. De wensch mijner moeder werd ook niet vervuld, daar ik weinige uren vroeger ter wereld kwam. Iets dergelijks had omstreeks vijftien jaren daarna plaats bij de geboorte van mijn jongsten broeder; maar toen was de uitkomst meer overeenkomstig het verlangen der kraamvrouw. Ook toen koesterde zij de heimlijke hoop, dat haar zesde en, zoo als men vermoedde, nu laatste telg het licht mocht zien op den verjaardag van den toenmaligen erfprins van Oranje

1)

, den 24 Augustus. En dit gebeurde ook inderdaad.

Doch het had voor ditmaal geen punt van verschil meer tusschen de echtgenooten opgeleverd. Wel bleef mijne moeder nog steeds bezield door dezelfde verknochtheid aan het nu ver van den vaderlandschen bodem rondzwervende huis van Oranje; maar ook mijn vader, geleerd door de droevige gebeurtenissen der laatste jaren, die onze diepe vernedering en geheele afhankelijkheid van Frankrijk hadden te weeg gebracht en onze inlijving in dat Rijk reeds niet onduidelijk in het verschiet stel-

1) Later Koning Willem I, geboren den 24 Augustus 1772.

(6)

den, en misschien ook getroffen door medelijden met een eertijds hier te lande in zoo hoog aanzien staande en thans zoo ongelukkig en vernederd vorstelijk geslacht, aan hetwelk ons Vaderland in vroeger eeuwen zijn vrijheid en welvaart grootendeels verschuldigd was, had zijn politieke gevoelens aanmerkelijk gewijzigd

1)

. Denkelijk bracht ook zijn meer gevorderde leeftijd, die reeds bij de meeste zijner landgenooten het veel heviger dan in hem ontvlamde vuur der partijschappen gematigd of uitgedoofd had, het zijne daartoe bij. Want niet zeer jeugdig meer toen hij in het huwelijk trad, was hij bij de geboorte van zijn jongsten zoon reeds vrij bejaard. Evenwel overleefde hij nog eenige jaren de omwenteling van 1813, ook door hem met onverdeelde blijdschap begroet niet alleen, maar ook krachtdadig ondersteund. En sedert dien tijd vierde hij ook jaar op jaar den gemeenschappelijken geboortedag van koning Willem en zijn jongsten zoon in beide opzichten met vreugde en opgewektheid.

Het was eerst na zijn overlijden in vergevorderden ouderdom, dat ik de ontdekking deed en in het bezit kwam van een soort van gedenkschrift, uitvoerige aanteekeningen bevattende van al hetgeen gedurende zijn leven tot weinige jaren vóór zijn dood, zoowel in zijn eigen familie, als vooral in het openbaar en in zijn omgeving

merkwaardigs voorgevallen of althans door hem waargenomen was. En dit geschrift, dat zich onder de nagelaten papieren mijns vaders bevond en met zijn vaste hand op het papier gebracht was, boezemde mij, toen reeds tot den rijperen mannelijken leeftijd gekomen, de gedachte in, om die aanteekeningen hier en daar uit mijn eigen bevinding aan te vullen en in denzelfden trant voort te zetten. Ik heb dit voornemen achtereenvolgens ten uitvoer gebracht, niet altijd even geregeld, maar naarmate ik daartoe opgewekt-

1) Dit blijkt trouwens ten overvloede ook duidelijk genoeg uit deze gedenkwaardigheden zelve, ten minste uit de latere deelen er van.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(7)

heid had of bijzondere aanleiding ontving. En onzer beider arbeid bevat dus een min of meer uitvoerig en - deze verzekering durf ik geven - waarheidslievend verhaal van het belangrijkste, dat gedurende de tweede helft der achttiende en een deel der negentiende eeuw in onze omgeving is voorgevallen

1)

.

1) Tot zoover de inleiding door den oudsten zoon geplaatst voor de door zijn vader en door hem zelven opgeteekende gedenkwaardigheden. Ik laat nu het door hen te boek gestelde volgen, met voorbijgang van veel wat òf alleen op familie-aangelegenheden betrekking heeft òf althans voor het publiek van minder belang kan geacht worden, en met de noodige wijziging in vorm en stijl. Hier en daar zal ik aan den voet der bladzijden - gelijk ik reeds bij dit gedeelte begonnen ben - korte aanteekeningen plaatsen tot uitbreiding of opheldering van den tekst, of ook wel ter terechtwijzing van der schrijvers in mijn oog niet altijd onfeilbare uitspraak.

(8)

Eerste gedeelte.

1748-1775.

1. Des schrijvers geboorte tijdens het oproer tegen de pachters.

Haagsche gebeurtenissen: brand op de Haagsche kermis. Het geval van Onno Zwier van Haren; hoofdpersonen en bijzonderheden van dit familie-drama.

Omstreeks het midden der achttiende eeuw was voor ons Vaderland een tijdperk van rust en voorbeeldelooze welvaart aangebroken, dat jaren lang voortduurde, om daarna, helaas! van lieverlede plaats te maken voor tijden van aanhoudende inwendige beroeringen en onlusten, zooals de Republiek ze vroeger nooit gekend had, en waarin eerst haar welvaart en ten laatste zij zelve te gronde ging. Evenwel werd juist de dag van mijn geboorte, die bij den aanvang van dit tijdperk van rust inviel, gekenmerkt door eene opschudding, zooals het vorstelijk 's Gravenhage, de woonplaats mijner ouders, slechts zelden beleefd had. Want juist toen brak een storm los, die lang te voren gedreigd had en nu de meeste Nederlandsche gewesten een oogenblik hevig beroerde: te weten het oproer tegen de pachters der gemeene middelen

1)

. Reeds sedert

1) Alleen Zeeland en Gelderland bleven van de beroering vrij, en in die beide Provinciën werd ook nog na dien tijd de oude wijze van heffing gehandhaafd, terwijl zij overal elders door een c o l l e c t e vervangen word. Ten allen tijde heeft de belasting op de voedingsmiddelen, de zoogenaamde accijnsen, hier te lande tot misnoegen en bewegingen onder het volk aanleiding gegeven. De oproeren van het kaas- en broodsvolk in de vijftiende eeuw hadden geen anderen oorsprong. Tijdens onze vereeniging met België weergalmde de zaal der Staten Generaal van de klachten daarover, vooral van de Zuidelijke leden. Het was, zoowel vroeger als later, niet alleen het bezwarende, maar ook het drukkende en voor hun bedrijf

belemmerende der belasting, wat inzonderheid grutters, bakkers, molenaars enz. in het harnas riep. Doch ook na de afschaffing der pachten veroorzaakte de nieuwe wijze van heffing, de collecte, aanvankelijk hetzelfde gemor; even als in onze tijden de invoering der zoogenaamde a d m o d i a t i e . Schoon het dus de oude geschiedenis was van de visch die liefst geheel niet gebraden wilde zijn, zoo schijnt toch de bedoelde wijze van gebraden te worden wel de meeste tegenkanting te ontmoeten. Intusschen heeft ook in de jongste tijden de geheele afschaffing van vele accijnsen bezwaren opgeleverd, waarvan vooral vele groote stedelijke gemeenten de gevolgen ondervinden.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(9)

geruimen tijd waren deze, meestal zeer rijke lieden, die, zoo men meent, in de

uitoefening hunner functiën jegens het volk niet zelden op harde en tirannieke wijze

te werk gingen, een voorwerp van den algemeenen haat geweest, inzonderheid bij

de geringere klassen, die het meest in persoonlijke aanraking met hen of hunne

handlangers kwamen. De omwending van zaken, die in het vorige jaar inzonderheid

door tusschenkomst van de volksklasse had plaats gegrepen, en waardoor Prins

Willem IV tot de waardigheden zijner voorvaderen verheven was, gaf nu plotseling

aanleiding, dat het volk, geheel ten onrechte door eenige raddraaiers in den waan

gebracht, dat het daardoor min of meer in den geest van den Prins handelde, zijne

woede tegen de pachters keerde. Ofschoon de oproeren en plunderingen, waarvan 's

Gravenhage het tooneel was, in geenen deele even vernielend waren als die in enkele

andere steden van Holland, met name te Amsterdam, zoo waren zij toch ernstig

genoeg om de bevalling mijner moeder, die plaats greep op hetzelfde oogenblik, dat

in de nabijheid het huis van den pachter van Spijk op de Veerkade geplunderd

(10)

werd, hoogst bedenkelijk te maken. Zij verviel dan ook in een zeer gevaarlijke krankte, en het hield een geruimen tijd aan eer zij van het kraambed opstond en de verloren krachten herwon. Meermalen heb ik in later tijd al de bijzonderheden van die woelige drie dagen uit den mond der ooggetuigen vernomen; doch ik acht het onnoodig ze op te teekenen, dewijl zij in gelijktijdige geschriften uitvoerig vermeld zijn. Slechts één merkwaardige bijzonderheid verdient niet uit het geheugen gewischt te worden.

Onder de pachters was er een enkele - ik herinner mij zijn naam niet meer - die om zijne zachtere wijze van het verschuldigde in te vorderen, en evenzeer uithoofde van het weldadig gebruik dat hij van zijn rijkdom maakte onder alle klassen evenzeer bemind was als de overigen gehaat waren. Bij het losbreken van het oproer verzamelde de menigte zich vóór zijne woning en deed met groote letters een waarschuwing op de deur plaatsen, dat dit huis ongedeerd moest blijven. Tegelijk stelde zich uit eigen beweging een meer dan zestigjarige invalide met een houten been (ter vervanging van dat hetwelk hij in den slag bij Malplaquet verloren had) in de wandeling bekend onder den naam van ‘de houten korporaal,’ op den stoep; en slechts met een lange staak gewapend, weerde hij zonder moeite alle benden plunderaars af, die zich niet aan de schriftelijke waarschuwing schenen te willen storen. En dit wel, terwijl andere pachtershuizen zelfs niet door de vereenigde pogingen der gewapende macht en der schutterij konden beschermd worden.

Van omstreeks dienzelfden tijd dagteekent de oprichting der zoogenaamde Oranje-Societeit op het tournooiveld

1)

, waartoe de vernieuwde geestdrift voor het Huis van Oranje - opgewekt wel niet onder de aristocratische regeringsleden in Holland, maar onder den adel, de hooge krijgsambten en de diplomaten - aanleiding gaf. Eerst was van zekere zijde voorgesteld de her-

1) De tegenwoordige club of althans in hetzelfde gebouw gevestigd.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(11)

berg naast de Gevangenpoort, vanwaar de vijanden der gebroeders de Witt den moord dier staatslieden aanschouwd hadden, daartoe in te richten, als een stilzwijgende bedreiging voor de tegenwoordige tegenstanders van het Oranjehuis, dat men zich van daar wel eens in een soortgelijk tooneel zou kunnen verlustigen. Er waren echter te veel echt-fatsoenlijke en weldenkende lieden onder de oprichters dier Vereeniging, tot wier leden in vervolg van tijd de Prinsen zelve behoorden, om ook slechts een oogenblik aan dit denkbeeld ingang te doen vinden. Bovendien begon de wat kunstmatig opgewekte zucht voor de stadhouderlijke familie binnen korten tijd aanmerkelijk te verkoelen.

Eene herinnering uit mijne vroegste kindschheid moet ik hier nog met een enkel woord vermelden. Het is de brand, die in Mei van het jaar 1758 de kramen der Haagsche kermis op het Buitenhof met al hare kostbaarheden in één oogwenk tijds vernielde. Hij begon tegenover het wachthuis aan de zuidzijde van dat plein en de vrij hevige wind verijdelde alle pogingen tot demping van den vuurgloed. Om den omvang van die ramp recht te kunnen beseffen, moet men zich de Haagsche kermis van dien en van nog vroegeren tijd voor den geest brengen, welke in pracht en kostbaarheid van koopwaren haar wedergade in Europa niet had, en dagelijks door de vorstelijke personen en de aanzienlijkste ingezetenen der Residentie of van naburige steden in grooten getale bezocht werd

1)

. De schade was dan ook bijna niet te berekenen; die van een enkele

1) Q u a n t u m m u t a t u s a b i l l o ! mogen wij nu wel zeggen. De tegenwoordige Haagsche kermis toch, hoewel nog boven vele harer zusteren uitstekende, is denkelijk even als deze allen bestemd om aan uittering te sterven. Van jaar tot jaar is de afneming zichtbaar. Bekend is het, hoeveel de vorsten uit het huis van Oranje ten alle tijde met de Haagsche kermis ophadden. ‘Ach!’ sprak Willem III als Koning van Engeland tot zijn boezemvriend Bentink in Mei 1691: ‘Heden wordt de kermis in den Haag ingeluid. Hoe gaarne zou ik nu dáár zijn!’

(12)

kraam met bijouteriën, prachtige armbanden en versierselen werd op tachtigduizend gulden begroot. Een vrouw van geringen stand en om haar ongunstig uiterlijk met den naam van ź w a r t e M a r g r i e t bestempeld, die door haar oploopend karakter dikwijls met de straatjeugd in botsing kwam, gaf bij die gelegenheid een treffend bewijs van eerlijkheid, door eenige kostbare voorwerpen, na den brand door haar gevonden, en die zij zich gemakkelijk had kunnen toeëigenen zonder eenig gevaar van ontdekt te zullen worden, naar het stadhuis te brengen en ter beschikking der Heeren te stellen. Zij toonde hierdoor, dat haar ziel ten minste niet zoo zwart was als haar gelaat.

Doch géén gebeurtenis uit mijne kindsche jaren heeft een dieper en blijvender indruk op mij gemaakt dan het om dien tijd voorgevallene met den heer Onno Zwier van Haren. Als acht- of negenjarige knaap had ik eens een geheelen dag ten huize van den heer van Haren doorgebracht, waar een lid der Friesche familie mijner moeder gelogeerd was. Hij woonde toen in de Nobelstraat, doch was tijdens de catastrophe naar de Houtstraat verhuisd. Ik herinner mij nog zeer goed, hoe de rijzige en, naar 't mijne kinderlijke verbeelding toescheen, majestueuse gestalte van dien heer mij het diepste ontzag, met een soort van eerbiedige vrees gepaard, inboezemde. Daarbij was hij lid van hunne Hoogmogenden, de Algemeene Staten; en men moet in dien tijd geleefd hebben om tegenwoordig te kunnen gevoelen, met welk een eerbied die titel door het publiek beschouwd werd. Tegen koning Lodewijk of koning Willem in later tijd werd naauwlijks met meer onderdanigheid opgezien, dan toenmaals tegen de leden onzer hoogste Staatsvergadering. Er werden dan ook onder die leden sommige gevonden, die de laatdunkende en belachelijke gewoonte hadden bij hun naam vóór de deur hunner woningen den titel van: H o o g m o g e n d e H e e r te plaatsen; gelijk die der gewestelijke Staten van: E d e l g r o o t m o g e n d e H e e r

1)

. Nu was echter

1) Wel belachelijk, da titel komt aan het gezamentlijke college, maar niet aan de individueele leden toe. Ook tegenwoordig houdt men dit bij de onder ons zoo veelvoudige titulatuur niet altijd in het oog. Adres aan de Achtbare, Grootachtbare en Hoogachtbare leden onzer rechterlijke macht. In Frankrijk worden allen, zoowel zij die op den hoogsten als op den laagsten sport van de ladder geplaatst zijn, de president van het hof van cassatie en de vrederechter, eenvoudig M o n s i e u r geheeten.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(13)

de heer van Haren geen gewoon lid van H.H.M.M., maar had hij bovendien

verschillende gezantschappen aan vreemde hoven met grooten lof bekleed, was een der onderteekenaars van de vrede te Aken, en werd voor een diplomaat van den eersten rang gehouden. Daarbij, schoon hij zich eerst veel later een twijfelachtigen naam als dichter verwierf

1)

, stond hij algemeen te boek als een man van de meest buitengewone bekwaamheid in alle vakken van wetenschap en van de voortreffelijkste hoedanigheden. Eindelijk was Onno Zwier de meest vertrouwde vriend geweest van Prins Willem IV, met wien hij opgevoed was, tot wiens verheffing hij veel had bijgedragen, en die zelfs als zuigeling een tijd lang aan de borst der moeder van van Haren gelegen had. Hij was hem uit Friesland naar den Haag gevolgd, tot hooge eerambten verheven, en stond bij hem in blakende gunst. Zulk een man, in zoo hoog aanzien bij alle standen - want om zijne minzaamheid was hij ook bij de volksklasse zeer gezien - werd nu op eens van

1) Volstrekt niet twijfelachtig. Onno Zwier en zijn broeder Willem behooren onder onze voortreffelijkste dichters, en beider werken wegen ruimschoots op tegen een honderdtal kwartijnen, door onze achttiendeëeuwsche rijmelaars met hunne slaapwekkende

voortbrengselen gevuld. Intusschen zal niemand ontkennen, dat d e G e u z e n bij de eerste en volgende uitgaven in taal en stijl veel te wenschen overlieten, en hen, die buiten staat waren door de ruwe schors heen te zien en de heerlijke kern to ontwaren, van de lezing moesten afschrikken. Het gedicht werd dan ook door de recensenten dier dagen (even onteilbaar als die van onzen tijd) als van alle dichterlijke waarde ontbloot veroordeeld. Eerst de bewerking door Bilderdijk en Feith, waaronder echter de kracht van het oorspronkelijke wel eenigermato leed, deed het in zijn volle waarde kennen.

(14)

de afschuwelijkste en onnatuurlijkste misdaad beschuldigd, een misdaad, die zelfs aan het verstokte gemoed uit het onbeschaafde gemeen afgrijzen moet inboezemen:

het t e n t a m e n c r i m i n i s i n c e s t u s . Reeds vroeger had men onder het publiek gemompeld van familie-oneenigheden in het huis van van Haren, vooral tusschen de ouders en hunne twee dochters en schoonzonen van Sandijk en van Hogendorp;

maar het eigentlijke van de zaak was althans aan het groote publiek onbekend gebleven. Plotseling werd nu bij de terugkomst van Onno Zwier in den Haag, vanwaar hij zich eenigen tijd verwijderd had, de sluier opgelicht en het ergerlijk geval in al zijn naaktheid aan het publiek medegedeeld. De beide hierboven genoemde

schoonzoons en dochters traden opentlijk als de beschuldigers van hun vader op; en men vernam nu, dat de heer van Haren een geschrift onderteekend had (zooals hij zelf in zijn verdediging beweerde, deels door geweld deels door overreding daartoe ged wongen) waarbij hij zich schuldig beleed aan misdadige poging tegen de eerbaarheid van twee zijner dochters, en zich verbond den Haag te verlaten, en nooit terug te keeren zonder de toestemming van de voormelde leden zijner familie. Deze zaak, die niet alleen in Holland en Friesland, maar in al de Nederlandsche gewesten, en zelfs aan de buitenlandsche hoven waar de heer van Haren zoo wel bekend was, een buitengewoon gerucht maakte, is door de tallooze daarop betrekking hebbende geschriften voor en tegen, vooral door de volumineuse deductiën en tegendeductiën der partijen zelve, zoo algemeen bekend geworden, dat ik hier in geen bijzonderheden behoef te treden. Ik wil alleen herinneren, dat bij vonnis van het hof van Friesland, welks beslissing door den beschuldigde was ingeroepen, van Haren van

rechtsvervolging ontslagen, doch tegelijk de eisch om zuiver en onschuldig verklaard te worden, hem ontzegd werd. De verdenking bleef dus op hem rusten, en volgens de toenmalige rechtspleging kon de vervolging later op nieuw ingesteld worden. Ook in vervolg van tijd en tot op onze dagen toe, heeft de onschuld van den beroemden Staatsman hevige

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(15)

voorstanders en bestrijders gevonden. Ik voor mij schaar mij gaarne onder de eersten, maar moet toch erkennen: a d h u c s u b j u d i c e l i s e s t

1)

.

Doch wanneer ik alzoo mij liefst niet bij de zaak zelve, als te bekend en bovendien te onkiesch van aard, wensch op te houden, acht 'ik het evenwel niet ongepast, als tijdgenoot en bijna ooggetuige, het een en ander op te teekenen met betrekking tot de hoofdpersonen, die bij dit familie-drama de voornaamste rol speelden. De beide schoonzoons, en vooral van Hogendorp, stonden in den Haag algemeen te boek, althans vóór hun huwelijk, als van een zeer losbandige levenswijze. Men moet daarbij echter in het oog houden, dat - met geringe uitzondering - onder de deerlijk in zeden en gewoonten verfranschte hoogere standen van dien tijd zulk eene levenswijze schier algemeen was. Wat hunne vrouwen, de dochters van van Haren, betreft, zoo heeft de vader, in zijn deductiën, van beiden, vooral echter van Mevr. van Hogendorp, zoo in 't physieke als in 't moreele, een zeer leelijke schilderij opgehangen. Het vervolg heeft echter geleerd, dat hij, door drift verblind of voorbedachtelijk, daarbij niet geheel naar waarheid is te werk gegaan. Mevr. van Hogendorp toch heeft zich gedurende haar langen levensloop als een vrouw van niet alledaagsche begaafdheden en als een goede en verstandige moeder doen kennen. Haar huwlijk was in zoover niet gelukkig, dat haar echtgenoot zich door een levenswijze boven zijn vermogen en ver-

1) H e t g e d i n g i s n o g n i e t v o l k o m e n b e s l i s t . Onder de warmste verdedigers van van Haren en veroordeelaars zijner verwanten behoort Dr. J. van Vloten, die in een der afleveringen van de Levensbode den Frieschen edelman voorstelt als het slachtoffer der lage intrigues van eenige Haagsche p l o e r t e n . Of p l o e r t e n hier het rechte woord is durf ik niet beslissen; maar het zou mij voorzeker niet gehinderd hebben, wanneer die schrijver, die altijd zoo onbewimpeld en in krachtige bewoordingen voor zijn gevoelens uitkomt, ook al zijn zij in strijd met die zijner meeste landgenooten, uit het zoo wel voorziene arsenaal zijner afkeurings- en veroordeelingstermen hier een wat forscher uitdrukking ontleend had.

(16)

keerde handelingen bijna geheel ruïneerde. Hij vertruk naar de Oost-Indie om zijn fortuin te herstellen en dit gelukte hem ook vrij wel. Maar toen hij in 1784 naar het Vaderland terugkeerde, verging het schip waarop hij zich bevond met man en muis.

Ten minste er is nooit iets meer van vernomen. Het ontbrak te dier tijde niet aan personen, die in de rampen dezer familie den vinger der Voorzienigheid meenden te zien tot straf der onnatuurlijke kinderen voor hun gedrag jegens hun vader. En waarlijk, hoe men ook moge oordeelen over de schuld of onschuld van dien vader, de handelwijze der kinderen, die zonder noodzakelijkheid zoo opentlijk als

beschuldigers optraden, wordt niet ten onrechte als onnatuurlijk gebrandmerkt. Mevr.

van Hogendorp echter, door de afwezigheid van haar echtgenoot alleen met de opvoeding harer kinderen belast, kweet zich op uitstekende wijze en met goed gevolg van die taak

1)

- Over de voortreffelijkheid van het karakter en verstand van de gemalin van den heer van Haren is onder vriend en vijand slechts ééne stem. In een hoogst moeilijke stelling geplaatst tusschen hare gehuwde kinderen en haar echtgenoot, wist zij voortdurend aan beide achting en eerbied in te boezemen; schoon zij den omgang der eersten zooveel mogelijk ontweek. Immers zij hield onwrikbaar vast aan de onschuld van haar man en bleef innig en trouw aan hem gehecht, ook bij volgende droeve wederwaardigheden. Want nog was na deze zware beproeving de lijdenskelk voor van Haren niet ten bodem geledigd. Hij heeft dan ook getracht in een zijner versen den naam der waardige vrouw te ver-

1) Onder die kinderen zijn er twee inzonderheid beroemd geworden: Gijsbert Karel, een uit het driemanschap van 1813, en zijn ouder broeder Dirk van Hogendorp, om zijn militaire bekwaamheden hoog geacht bij Napoleon, wiens adjudant hij was, en dien hij ten einde toe onwrikbaar getrouw bleef. Na den slag bij Waterloo verliet hij dan ook zijn vaderland, waar hij, om zijn gehechtheid aan den overweldiger, niet zeer welkom was, en eerlang dit werelddeel. Hij leefde sedert, en stierf ook, zoo ik meen, als eenvoudig kolonist in Amerika.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(17)

eeuwigen

1)

. - Een persoon van geheel anderen aard was de zuster van Mevr. van Haren, met den Dijkgraaf van der Dussen gehuwd, en die met haar man en schoonbroeder mede tot de verbitterdste tegenstanders van van Haren behoorde.

Deze dame speelde, of had gespeeld, want zij was te dier tijde reeds zeer op haar r e t o u r - een hoogst ergerlijke rol onder de galante vrouwen in den Haag. Er zijn brieven van haar in het licht gegeven en uitdrukkingen openbaar gemaakt, die een matroos zouden kunnen doen blozen. Wel een bewijs ten overvloede van hetgeen ik hierboven reeds aanstipte nopens de verregaande verbastering van zeden onder de hoogste standen in dien tijd.

Bij nog een persoon moet ik een oogenblik stilstaan, wiens naam in deze zaak menigvuldig genoemd werd. Ik bedoel den generaal Tiddinga, van wien het algemeen verbazing wekte, dat men hem onder de vijanden van van Haren aantrof. Hij toch was niet slechts met hem opgevoed, maar ook door zijn invloed en krachtige bescherming van eenvoudig vaandrig in betrekkelijk korten tijd tot den

tegenwoordigen hoogen militairen rang opgeklommen. En dat wel zonder dat men van zijn moed of bekwaamheden ooit eenige blijken gezien had. Hij stond dan ook bekend onder den naam van pantoffel-generaal

2)

en was nog nooit bij de hooge Regering in aanmerking gekomen, om in eenige belangrijke aangelegenheid gebruikt te worden. Evenwel behoorde hij tot eene in de militaire jaarboeken niet onbekende familie. Want zoowel zijn vader als zijn grootvader waren in

1) Niet getracht, maar inderdaad vereeuwigd en voor dien naam een onvergankelijke eerzuil gesticht. Men zie in den tienden Zang der Geuzen die strofe, waarin de reeds bejaarde Dichter, langen tijd na de hier vermelde familiegeschiedenis, de standvastige huwlijksliefde zijner Adelheide met die van Maria van Reigersbergen vergelijkende, denzelfden lof toezwaait aan de twee edele vrouwen, die de Natuur:

Aan beider eeuw tot luister schonk.

2) Het schijnt wel dat men te dier tijde in den Haag zeer mild was in het geven van bijnamen of sobriquets.

(18)

de oorlogen, door de Republiek in de eerste helft der achttiende eeuw gevoerd, op het bed van eer gevallen. Had onze generaal echter geen lauweren in het veld mogen inoogsten, des te beter was het hem gelukt zich in de dienst op andere wijze te verrijken. Zijne familie, die vroeger in het bezit was geweest van aanzienlijke landerijen, had deze, en daardoor haar geheel vermogen, verloren door de overstroomingen van den Dollart. Hij echter, eenmaal door den invloed van van Haren al hooger en hooger verheven, had zich bovendien in de gunst van den Hertog van Brunswijk weten in te dringen en werd geacht door dezen machtigen beschermer in de gelegenheid gesteld te zijn, p e r f a s e t n e f a s op nieuw een groot fortuin te verwerven. Hij schaarde zich thans aan de zijde der ergste tegenstanders van zijn ouden vriend en weldoener, tusschen wien en zijne kinderen hij als een soort van tusschenpersoon diende. Het was in zijn apartement boven den huurkoetsier op de

1)

Heeregracht, dat van Haren, door een valsche boodschap van een plaats gehad hebbend duel derwaarts gelokt, het papier onderteekende, waarin hij zich schuldig verklaarde.

Hoe deze overigens zelf over den krijgsmansmoed van zijn vroegeren beschermeling dacht, kan men opmaken uit hetgeen hij later meermalen te kennen gaf: niet te kunnen begrijpen, hoe hij zich door het valsche bericht, dat Tiddinga in een duel zwaar gewond was, had laten bewegen om bij hem te komen, daar hij wel had kunnen beseffen, dat de man nooit den moed tot een tweegevecht zou gehad hebben. Door Tiddinga ook werd de Hertog van Brunswijk, van Haren's verbitterdste vijand, in deze zaak betrokken. Het schijnt, dat Onno Zwier, die, niettegenstaande zijn eigen groot vermogen en de aanzienlijke inkomsten zijner ambten, door een splendide levenswijze dikwijls in finantieele ongelegenheden verkeerde, te dier tijde voor een belangrijke som de schuldenaar van Tiddinga was.

1) Thans gedempte.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(19)

Dit zijn de voornaamste personen, die in deze treurige en geruchtmakende zaak eene rol speelden. Ik wil, eer ik van dit onderwerp afstap, nog slechts twee bijzonderheden opteekenen. Vooreerst: dat dit schandaal òf nooit gebeurd òf voorzeker in de beginselen gesmoord zoude zijn, wanneer van Haren's vriend Willem IV of diens weduwe, de Prinses-gouvernante, nog geleefd had. Bij beiden toch stond hij in zoo onverdeelde gunst, dat geen samenspanning of kabaal van wie ook hem zou hebben kunnen deren. Nu echter regeerde de Hertog van Brunswijk het land, en de nog aanwezige leden van het huis van Oranje, zooals Prinses Caroline, zuster van Willem V, en beider grootmoeder de Prinses-weduwe in Friesland

1)

, vroeger ook zeer met van Haren bevriend, moesten dien overmachtigen potentaat naar de oogen zien, die ten allen tijde den bekwamen en vrijmoedigen Nederlandschen staatsman gevreesd en gehaat had, en dus de eerste gelegenheid de beste aangreep om hem ten val te brengen. Bovendien had de getrouwe vriend van Oranje buiten zijn weten de laatstgenoemde Prinses eenigzins tegen zich ingenomen door zijn ijveren voor een vervroegde meerderjarigverklaring van Willem V, waardoor natuurlijk haar gezag in Friesland vóór den tijd moest ophouden. - De tweede omstandigheid die ik nog moet aanstippen, is dat in later tijd de aan van Haren verwante geslachten, met name de Hogendorpen en Sandijken, zoo veel mogelijk getracht hebben de geheugenis aan dit familie-schandaal uit te wisschen niet alleen, - en dit terecht - maar ook het publiek daaromtrent op een dwaalspoor te leiden. Zoo werd zelfs van die zijde verzekerd, dat de geheeleintrigue ten hove in den Haag aangelegd was, met geen ander doel dan om van Haren voor altijd van het staatstooneel en zoo mogelijk uit de zamenleving te verwijderen; en wel NB. omdat hij kennis droeg van een gevaarlijk hofgeheim, namelijk van de onwettige geboorte (?) van Prins Willem V, waarvan de

openbaarmaking de schromelijkste gevolgen zou naar zich

1) Weduwe van den aan de Moerdijk verdronken Friso.

(20)

slepen. Ongerijmder fabel had men wel niet kunnen uitdenken. Indien Onno Zwier wezenlijk onschuldig was - en wij hopen dit van ganscher harte - dan was de intrigue der familieleden, gepaard aan den welbekenden haat van den Hertog, die zelfs met de buitenlandsche diplomaten, vooral met den Franschen gezant d'Affry in deze zamenspande, genoegzaam om den Nederlandschen staatsman ten val te brengen

1)

2. De Hertog van Brunswijk-Wolfenbuttel; bijzonderheden

aangaande zijn vroeger leven; zijn gedrag hier te lande tot op zijn vertrek naar Duitschland. De Prins en Prinses van Weilburg. Willem V en zijn gemalin; karaktertrekken; oorzaken der verminderde populariteit; de barones von Danckelman.

Ik heb reeds een en andermaal den Hertog van Brunswijk genoemd en die naam zal in mijn gedenkschrift nog dikwijls voorkomen. Daarom wil ik te dezer plaatse van dien in de geschiedenis van ons land zoo vermaarden of liever beruchten

1) Onno Zwier van Haren overleed in September 1779. Bij zijne echtgenoote had hij elf kinderen verwekt, waarvan één zoon in 1793 in den slag bij Meenen den heldendood stierf, gelijk weder diens zoon twee en twintig jaren later bij Waterloo. - Willem van Haren, broeder van Onno Zwier, de dichter van den Friso en eenige krachtige lierzangen, en die, niet minder dan zijn broeder, de wisselvalligheden der fortuin op treurige wijze ondervond, stierf in 1768 te Brussel, zoo men meende, door een vrijwilligen dood. Een dochter van hem was de bekende Madame de Nerah (anagram van van Haren) de minnares van Mirabeau, over welke voor ettelijke jaren een uitvoerig artikel in de Revue des deux mondes geplaatst is. Mr. J. van Lennep zegt ergens, dat hij haar in zijn kindschheid nog gekend heeft als bewoonster van een hofje te Amsterdam.

Het geslacht der van Harens is omstreeks het midden der tegenwoordige eeuw in de mannelijke lijn uitgestorven. In de vrouwelijke bloeit het nog voort door een groot aantal afstammelingen.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(21)

persoon eenige bijzonderheden mededeelen, die uit een goede bron ontleend en, ten deele althans, niet algemeen bekend zijn. Lodewijk van Brunswijk-Wolfenbuttel was in 1718 geboren en verwant aan het koninklijk huis van Groot-Brittannie. Hij had - wat niet ongewoon was bij de vorsten van dien tijd - een hoogst gebrekkige opvoeding ontvangen: lezen, een slechte hand schrijven en wat fransch (want van de

Hoogduitsche literatuur, toenmaals in Duitschland zelf weinig geacht en ook niet veel beteekenende, kon geen sprake zijn), ziedaar wat al zijn wetenschappelijke kennis uitmaakte. Op jeugdigen leeftijd trad hij in Oostenrijksche dienst en het ontbrak hem niet aan persoonlijken moed noch aan de gelegenheid om zich in den krijg te oefenen; want de nieuwe koning van Pruisen, de groote Frederik, in plaats van zich als vroeger met wijsgeerige bespiegelingen en Fransche letterkunde bezig te houden, had het zwaard gegrepen en Europa opnieuw in vuur en vlam gezet. Maar ofschoon op de bloedige slagvelden van den Oostenrijkschen successie-krijg niet misplaatst, voelde zich de jonge Lodewijk nog beter te huis in een ander min bloedig strijdperk, dat der liefde. Er zijn zoovele verhalen van zijn liefdesavonturen, sommige

ongetwijfeld schroomelijk overdreven, andere misschien geheel verdicht, in omloop, dat men er geheele boekdeelen meê zou kunnen vullen. Het volgende verhaal echter wordt geacht in alle opzichten met de waarheid overeenkomstig te zijn, en moge hier als een: e x u n o d i s c e o m n e s

1)

gelden. Een jong Hongaarsch edelman, luitenant der Huzaren, en kort te voren met een beeldschoone vrouw in den echt getreden, had bij zijn vertrek naar het leger niet kunnen besluiten zich van deze vurig beminde te scheiden. Nu had echter de opperbevelhebber der Oostenrijksche armee ten strengste verboden, dat iemand der officieren, van welken rang ook, zijne vrouw bij zich hield.

De ondervinding van vroeger jaren had geleerd, dat dit wanorde en zelfs stoornis

1) Een voorbeeld uit allen.

(22)

in de maneuvres ten gevolge had. Onze luitenant - wat vermag de liefde niet? - wist echter een middel te verzinnen, om aan het verlangen van zijn hart te voldoen, zonder dat dit opgemerkt werd. Hij doschte zijn vrouw, die van een klockmoedigen aard was, in een Huzarenuniform en deed haar voor zijn bediende doorgaan. Zij volgde hem naar het veld en ook in het vuur, streed aan zijne zijde en verwierf zich zelfs den lof van een braaf en dapper ruiter te zijn. Maar bij zekere gelegenheid, toen onze Amazone zich wat te ver gewaagd had en van haar man was verwijderd geraakt, werd zij gewond en van het paard geworpen. Door haar krijgskameraden opgenomen en, niettegenstaande al haar tegenstribbelingen, naar het veldhospitaal gebracht, werd hare sekse ontdekt en kwam de list van den verliefden echtgenoot aan het licht. Deze kreeg echter zonder veel moeite pardon van zijn vergrijp tegen de krijgstucht, en de dame, algemeen om haar heldenmoed en schoonheid bewierookt, verliet de armee, doch niet zonder veel harten en hoofden op hol gebracht te hebben. Onder de officieren, die smoorlijk op haar verliefden, behoorde ook Prins Lodewijk. Na het eindigen van den veldtocht wist hij het nu weer vereenigde echtpaar naar Weenen te lokken en door zijn invloed aan het hof de bevordering van den Hongaar te bespoedigen. Hij werd dan ook als een machtige beschermheer in de woning der jeugdige echtelingen met de meeste voorkomendheid ont vangen, en... het vervolg is lichtelijk te raden. Door zijn toedoen werd de echtgenoot op zekere expeditie uitgezonden en dus tijdelijk uit Weenen verwijderd, en de jonge vrouw bezweek voor de verleiding van den vorstelijken minnaar. Haar echtgenoot, hiervan onderricht, keerde in der ijl terug, en na eerst te vergeefs getracht te hebben den Prins-Hertog tot een tweegevecht uit te tarten, wachtte hij hem, die slechts van één enkelen bediende vergezeld was, des avonds buiten de poorten der stad in een hinderlaag op, en schoot zijn karabijn op hem af. De Prins werd echter slechts licht aan den schouder gewond, en - de beleedigde echtgenoot is na dien tijd

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(23)

nooit weder gezien. Het ontbrak niet aan lieden, die deze geheimzinnige verdwijning aan den vorstelijken verleider toeschreven en hem van eene daad beschuldigden, volgens goddelijke en menschelijke wetten met den dood strafbaar. De dame, die tot deze catastrophe aanleiding had gegeven, eindigde haar leven in een klooster. Wanneer de beschuldiging tegen den Prins ingebracht gegrond was, dan ontving hij reeds kort daarna de straf - en welk eene straf! - voor zijn euveldaad. In een gevecht, ettelijke maanden later, werd hij gewond, en wel op eene wijze, die hem noodzaakte, zich voor altijd uit het strijdperk der liefde te verwijderen. Voor dood van het slagveld gedragen, hield het vele maanden aan, eer hij van zijne wonden hersteld was. Van dien tijd af aan scheen ook zijn karakter een geheele wijziging ondergaan te hebben.

Geld- en eerzucht begonnen van lieverlede zijn geheele ziel in te nemen

1)

Zijn prachtige levenswijze had hem diep in schulden gestoken en hoogst welkom was 't hem dus, dat zich in het rijke Holland een gelegenheid voor hem aanbood, om zijn fortuin te herstellen. Prins Willem IV had, denkelijk daartoe bewogen door zijn gemalin, aan wie Prins Lodewijk verwant was, bij de Algemeene Staten bewerkt, dat men hem op eene hooge jaarwedde tot veldmaarschalk over het krijgsvolk der Vereenigde gewesten benoemde. Het Weener hof, dat hem gaarne lozen wilde, had zich evenwel voor de leus een tijdlang te vergeefs laten bidden om hem af te staan.

Hij werd hier te lande, zoo al niet met onverschilligheid, dan toch met weinig geestdrift ontvangen, maar door Prins Willem terstond daarna bestemd, om bij zijn overlijden het opperbevel te voeren over de krijgsmacht van den Staat, en later door diens gemalin tot medevoogd van den jongen Prins Willem I benoemd; alles op zeer hooge tractementen, waardoor zijn fortuin niet alleen geheel hersteld werd, maar die, gevoegd bij de buitengewone giften,

1) ‘Met Eunuchen is dit altijd het geval’ zegt Bilderdijk in zijn Geschied. des Vaderl., waar hij van de eerzuchtige bedoelingen van den Hertog hier te lande gewaagt.

(24)

die hij bij iedere gelegenheid ontving - alleen tijdens de meerderjarigheid van Willem V werd hem ver over de halve millioen toegekend - hem tot een der rijkste personen van Europa maakten; niettegenstaande zijn verkwisting schier gelijken tred hield met de vermeerdering van zijn vermogen.

Alzoo was ruimschoots voldaan aan de geldzucht van den H e r t o g . Met dezen naam werd hij hier te lande gewoonlijk genoemd. Toen hij later meer en meer in den haat van het volk kwam, voegde men er meestal eenig hekelend epitheton bij, als de d i k k e hertog, de gel ... hertog, of noemde hem zelfs kortaf: het Brunswijker zwijn.

De bijnaam van dikke hertog was niet onverdiend, want ik herinner mij niet ooit zulk een ontzaggelijke vleeschklomp meer gezien te hebben. Hij was in spijt daarvan toch nog een vrij goed ruiter, hoewel de sterkste paarden veelal na korten tijd onder zulk een last bezweken. Dat men hem hier onder de mindere volksklasse reeds vroeg met wantrouwen aanzag, daarvan herinner ik mij een sterk sprekend voorbeeld. Een paar jaren vóór zijn meerderjarigheid werd Prins Willem V plotseling door een zonderlinge krankte aangetast, die volgens de verklaring der geneeskundigen zelve alle kenmerken van vergiftiging droeg. Fluks hoorde men onder het volk mompelen, dat de Hertog hier wel de handen in het spel kon hebben. Een even ongerijmde als lasterlijke veronderstelling, die ook terstond verviel, daar de Prins nog spoediger herstelde dan hij ziek geworden was. Hoemeer intusschen de Hertog zich in zijn waar karakter vertoonde en zijn eer- en heerschzucht zich openbaarde, te meer daalde hij in de schatting der menigte. Men bespeurde duidelijk dat al wat eminent in den Staat was, hem tot een doorn in het oog verstrekte en zooveel mogelijk door hem teruggeschoven werd. Vandaar mede zijn handelwijze in de zaak van van Haren, die hem vroeger meermalen, vooral zoolang de Gouvernante leefde, in zijn plannen gedwarsboomd en hem ook soms zijn intellectueele meerderheid wat te duidelijk had doen gevoelen.

Toen dan ook bij de meerderjarigheid van Willem V in Maart 1776

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(25)

de Algemeene en sommige gewestelijke Staten, behalve de vroeger vermelde geschenken in geld, den Hertog plechtigen dank betuigden voor zijne goede zorgen, als voogd aan de opvoeding van den Prins besteed, vond die betuiging weinig weerklank bij het volk en zelfs bij een groot deel van het hof.

Daarbij kwam dat hij van lieverlede alle betrekkingen van eenig belang met zijne creaturen vervuld had, en dat het land overstroomd was door een aantal vreemde gelukzoekers, die hij herwaarts gelokt had. Het was ook, zoo men verzekerde;

inzonderheid op zijn aansporing, dat de Prins van Nassau-Weilburg, gemaal van Prinses Caroline, zuster van Willem V, toen hij omstreeks dien tijd een aantal huizen, door hem op het Tournooiveld aangekocht, tot een paleis wilde doen herbouwen, zich voor het grootste gedeelte van Duitsche werklieden bediende, tot groote ergernis en zeer ten nadeele der ingezetenen, die zich alzoo smadelijk ter zijde gesteld zagen.

Door deze hoogst onmenschkundige en ergerlijke handelwijze nam de haat tegen den overmoedigen vreemdeling meer en meer toe, maar bereikte den hoogsten trap, toen eindelijk de beruchte Acte van Consulentschap aan het licht kwam

1)

Toen kende de algemeene verontwaardiging schier geen grenzen meer, en de Hertog, wien zijn vroegere pupil te vergeefs de hand boven het hoofd trachtte te houden, zag zich gedwongen den Haag te verlaten, waar het graauw reeds enkele malen voor zijn hòtel

2)

met vijandige bedoelingen te zamen geschoold was, en zich naar zijn gouvernement te 's Hertogenbosch te begeven. Het was bij de gelegenheid van dit vertrek, dat hij te Breda passerende, door een hoop straatjongens achtervolgd werd, die om strijd het geluid der Bredasche kapoenen nabootsten en alzoo op zijn

lichaamsgebrek zinspeelden. Onder de talrijke schot-

1) Waarbij Prins Willem V zich plechtig verbond, ook nog na zijn meerderjarigheid in alles den raad van zijn vroegeren voogd te zullen inwinnen - en alzoo naar zijne pijpen te dansen.

2) Het latere Ministerie van justitie, thans geheel herbouwd.

(26)

schriften, tegen hem in het licht gegeven, en die niettegenstaande het streng verbod der Staten en de zware daarop gestelde geldboeten wijd en zijd verspreid werden, waren er eenige, waarin men hem opentlijk verweet, dat hij de Grafelijke waardigheid aan Prins Willem had willen doen opdragen, en hem dan door sterk drinken en andere uitspattingen te gronde richten, om zich vervolgens zelf tot Graaf over deze landen te verheffen. Men ziet hieruit tot welke ongerijmde beschuldigingen deze algemeene haat aanleiding gaf. Wat toch zou hij, die geen nakomelingen mocht hebben, bij het verkrijgen van een zoo voorbijgaand gezag kunnen winnen? Te vergeefs poogde hij zich nog eenigen tijd door den toen ook reeds zeer verminderden invloed van den Prins en door zijne intrigues met den Engelschen gezant Yorik te handhaven. Eerlang zag hij zich gedwongen al zijne ambten en waardigheden neer te leggen en naar Duitschland terug te keeren, ach en wee roepende over de ondankbare Hollanders, die hun weldoener zoo smadelijk behandeld hadden, en zich door een zijner creaturen en vleiers

1)

in een lijvig boekdeel als een tweede Phocion enz. aan de wereld doende voorstellen.

Daar ik hier in een kort bestek het voornaamste wat den Hertog betreft wilde zamenvoegen en om zoo te zeggen in eens met die beruchte personaadje afdoen - schoon ik later wellicht nog een en andermaal in bijzonderheden op hem zal moeten terugkomen, zoo ben ik den tijd wat heel ver vooruitgeloopen en keer nu tot vroegere gebeurtenissen terug.

Ik noemde hier boven den Prins van Weilburg. Men weet, welke bezwaren zijn voorgenomen huwlijk met Prinses Caroline aanvankelijk opleverde. Langen tijd aarzelden de Staten der Provinciën om hun toestemming daartoe te geven uithoofde der geloofsbelijdenis van den aanstaanden gemaal. Deze toch was... Joodsch?

Mahomedaansch? Roomsch-Katholijk? niets van dit alles - maar Luthersch. Ik heb mij zelfs wel eens laten ver-

1) Prof. Schlözer.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(27)

halen, dat een predikant in ik weet niet meer welke plattelands gemeente in Gelderland of Overijssel opentlijk van den predikstoel verkondigd had, dat, wanneer dit huwelijk doorging zonder dat de bruidegom zijn wangeloof had afgezworen en tot de echt gereformeerde religie was overgegaan, niet alleen de Nederlandsche kerk maar de gansche Nederlandsche Republiek door de goddelijke wraak zou te gronde gaan.

Deze Prins van Weilburg - ik herinner mij hem nog zeer goed - was een schoon jongmensch; en dit fraaie uiterlijk schijnt de oogen van Caroline verblind te hebben.

Want het bleek aldra dat hij wat zijn verstandelijke vermogens betrof minder gunstig bedeeld was en daarbij een vrij wispelturig karakter bezat. Het echtpaar was intusschen van eene vruchtbare natuur; reeds de beide eerste jaren van hun huwelijk zagen twee zoons geboren worden, waarvan de Algemeene Staten zeer gracieuslijk het peterschap aanvaardden, bij welke gelegenheid zij ouder gewoonte kostbare geschenken en pillegiften in de kraamkamer uitdeelden. De Hertog, die misschien vreesde, dat bij de meerderjarigheid van Willem V, de Prins van Weilburg als diens schoonbroeder en vooral de met meer verstandelijke vermogens bedeelde Caroline te veel invloed ten zijnen nadeele zouden bekomen, wist reeds kort na het huwelijk door zijn handlangers listiglijk onder het volk het toen nog geheel ongegronde gerucht te verspreiden en ingang te doen vinden, dat de jeugdige echtgenooten zeer oneenig te zamen leefden; terwijl hij hen ook door 't reeds vroeger aangestipte bezigen van vreemdelingen bij den bouw van hun paleis in minachting zocht te brengen. Die bouw werd intusschen reeds na eenigen tijd geheel gestaakt, en alleen het voltooide gedeelte zoo goed en kwaad het kon tot een paleis ingericht

1)

Eerlang verlieten zelfs de beide echtgenooten het land; want Caroline, eene verstandige maar heerschzuchtige vrouw, maakte den armen Prins het leven in den Haag zoo ongemakkelijk, dat hij het geraden vond haar

1) De tegenwoordige schouwburg.

(28)

naar zijne Duitsche Staten te brengen, waar hij hoopte haar beter onder den duim te kunnen houden, dan in haar eigen vaderland en te midden harer familie

1)

Ik zal hier niet gewagen van de plechtigheden en de feesten, waarmeê hoofdzakelijk in den Haag en Holland, maar toch ook in de overige gewesten de meerderjarigheid van Willem V gevierd werd; noch van zijne reizen naar verschillende deelen des lands, noch eindelijk van de eerlang gevolgde echtviering van den jeugdigen Prins met de Pruisische Prinses Wilhelmine, nicht van Frederik den Groote. Dit alles is in de geschriften van dien tijd met eene soms vervelende uitvoerigheid vermeld. Alleen wil ik hier opmerken, dat bij de intrede van het vorstelijk paar, na zijn terugkomst uit Berlijn, de Prinses, die, ofschoon eenige maanden ouder dan haar gemaal, toch nog zeer jong was, door haar imposant uiterlijk aller oogen tot zich trok, oneindig meer dan de Prins met zijn schier kinderlijk voorkomen; en dat toen reeds bij menigeen, die de beide vorstelijke personen met eenige oplettendheid gadesloeg, het denkbeeld levendig werd, dat hier wel eens een vrouwelijke stadhouder in

wezenlijkheid aan het hoofd der regering zou kunnen staan. Prins Willem toch, ofschoon even als de meeste leden van zijn geslacht, zich reeds in zijn kindschheid door een buitengewoon geheugen onderscheidende, en geheel niet van

wetenschappelijke kennis ontbloot, had een weinig indrukwekkend en schier burgerlijk uiterlijk, was soms verlegen met zijn houding, en in dien tijd nog niet zeer gevat in het beantwoorden van aanspraken of verzoeken op zijn audiëntiën; en hoewel over het geheel goedig en zelfs wat traag en slaperig van natuur, zoo kon hij toch plotselinge aanvallen van oploopendheid hebben en zonder oorzaak tegen zijn vrienden en omgeving op hevige en ongepaste wijze uitvaren

2)

. Zijn

1) Prinses Caroline overleed in de kracht haars levens in Mei 1787, een talrijk kroost nalatende.

2) Willem V had deze en andere karaktertrekken gemeen met den ongelukkigen Lodewijk XVI, met wien hij ook in de miskenning, waaraan het vele goede dat in hem was bloot stond, en in treurige lotverwisseling, hoewel toch altijd van minder tragischen aard, veel overeenkomst had.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(29)

opvoeding - ten minste als vorstelijk persoon en als het toekomstige eminente hoofd eener machtige Republiek - was door den Hertog schandelijk verwaarloosd; en men mag veilig veronderstellen dat zulks niet zonder bij-oogmerken geschied was, ten einde daardoor bij voortduring een soort van suprematie over hem te kunnen uitoefenen. Aan de vorming van zijn karakter was om dezelfde reden niet de minste zorg besteed. Bovendien is het, doch eerst in later tijd, openbaar geworden, dat de Prins door zijn voogd en diens handlangers, die gelijk schier alle vorsten en aanzienlijken van dien tijd in Duitschland groote drinkers waren, reeds vroeg aan een onmatig gebruik van wijn gewend was

1)

: Voor het overige ontbrak het hem niet aan minzaamheid in den omgang, vooral met menschen uit den geringeren stand.

Hij onthield gemakkelijk de namen van alle soortgelijke personen waarmeê hij in aanraking kwam, maakte zich gaarne bekend met hun huislijke en maatschappelijke omstandigheden, en vond er een genoegen in - dikwijls tot hun groote verbazing - daarop te zinspelen of er met belangstelling onderzoek naar te doen. Het lot had hem, gelijk zoovelen onder zijns gelijken, in een valsche positie geplaatst: als hoofd van een burgerlijk gezin zou hij waarschijnlijk den naam van een verstandig en

achtenswaardig huisvader verworven hebben; als de eerste magistraatspersoon in een nog vrij machtigen Staat kon hij niet dan een onbeduidende en bij de onrust der tijden voor hem zelven noodlottige rol spelen.

Weinige vorstelijke personen zijn in de verschillende tijdperken huns levens meer verschillend beoordeeld dan de gemalin van Willem V, de Prinses Wilhelmine.

Reeds heb ik met een enkel woord van haar uiterlijk

1) Men vergelijke hetgeen Bilderdijk in zijn Geschied. des Vaderl. over dit een en ander als ooggetuige en die veel aan het Stadhouderlijk hof verkeerde, uitvoerig mededeelt.

(30)

gesproken. Hoewel geen volmaakte schoonheid zoo had zij toch, althans in hare jeugd, bij het majestueuse iets onbeschrijfelijk bevalligs en in al haar verrichtingen straalde eene levendigheid door, die zeer afstak bij het meer indolente van haar gemaal. De gemalin van den vorigen Stadhonder, de Britsche Prinses Anna, had door een statig echt koninklijk maar koel voorkomen de lieden meer van zich afgestooten, en was noch bij de aanzienlijken - vooral niet bij de vermogende Amsterdamsche kooplieden, die haar het leven niet weinig verbitterden door hun herhaalde vertogen en klachten over den moedwil harer Britsche landgenooten - noch bij de mindere klassen bijzonder gezien. Ook mocht zij, hoewel nog in den bloei haars levens toen haar gemaal tot de hoogste waardigheden verheven werd, op geen bijzondere schoonheid roemen

1)

Het verschil tusschen de beide vorstinnen viel terstond in het oog en was geheel ten voordeele der tegenwoordige, die dan ook door hare nieuwe landgenooten met buitengewone geestdrift ontvangen werd. Be naam van haar oom, den grooten Frederik, die toen ter tijd de geheele wereld door zijn krijgsmansroem en zijn regeringswijsheid met bewondering vervulde, en die weinige jaren te voren zoo glorierijk en machtig uit den zevenjarigen krijg was te voorschijn getreden, gevoegd bij de voorkeur, die men hier te lande altijd gegeven had aan een alliantie van het Oranjehuis met een Duitsche boven een Engelsche vorstin, zal er ook wel toe bijgedragen hebben, om de Pruisische prinses met te meer welgevallen door de natie te doen begroeten. Het liet zich dus aanzien, dat de gemalin van den Stadhouder in het nog altijd rijke en in de Europesche aangelegenheden nog altijd meêtellende Holland

1) Bilderdijk daarentegen zegt, dat de Prinses Anna in hare jeugd beeldschoon was, en dat de erfprins van Pruisen (later Frederik II) smoorlijk op haar verliefde en haar wilde schaken (?). Als dit laatste waarheid is, dan zal het wel de eenige keer zijn geweest, dat het hart van den grooten Frederik door een liefdeschicht getroffen werd, waarvoor hij zich door zijn geheele volgende leven zoo ontrefbaar betoonde.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(31)

een vaderland vinden en een geluk genieten zou, zooals de stoutste verbeelding haar slechts had kunnen voorstellen. Ook hier echter - gelijk in zoovele gevallen op dit ondermaansche, zouden grievende teleurstellingen plaats vinden, die zich reeds begonnen te openbaren nog eer er een tiental jaren sedert hare komst verloopen was.

Men moet erkennen dat de Prinses door eene onstaatkundige handelwijze, hiertoe

zelve de eerste aanleiding gaf. Men weet niet bepaald of het haar eigen begeerte, dan

wel de wil van den Koning haar oom was, dat zij zich naar Holland deed vergezellen

door haar gewezen gouvernante, de Baronesse von Danckelman. Hoe het zij, deze

kwam en bleef als eerste hofdame in de onmiddelijke omgeving der Prinses. Wel

heeft er zelden een wezen bestaan, voor wie het intrigueren en kabaleeren zulk een

levensbehoefte was als voor deze vrouw, en zelden ook heeft aan eenig hof een kwade

tong meer onrust en beweging verspreid dan de hare. Zij oefende grooten invloed

uit op de Prinses, die zoo het schijnt haar karakter nooit grondig had leeren kennen

en nog altijd met een overblijfsel van onderdanige hoogachting vervuld bleef voor

de vrouw, onder wier leiding zij opgegroeid was. Terwijl zij op den Prins nederzag

met een soort van minachting, die onwillekeurig en van lieverlede ook wel niet zonder

indruk kon blijven op het gemoed van diens gemalin, was zij gewoon de uitstekende

hoedanigheden dezer laatste - ook in hare tegenwoordigheid - hooglijk te roemen,

niet zonder overdrijving, en daardoor in het hart der jeugdige vorstin de kiemen te

ontwikkelen van eer- en heerschzucht, die zich later slechts al te zeer openbaarden,

en waarvan het gevolg was, dat haar gemaal meer en meer in de schaduw geplaatst

werd. Inzonderheid door haar toedoen, werden door de Prinses Duitsche manieren

aan het hof ingevoerd, vele Duitschers naar Holland gelokt - reeds vroeger door den

Hertog tot groote ergernis der ingezetenen genoeg met die vreemde gelukzoekers

overladen - en al wat Duitsch was blijkbaar begunstigd. De Hertog zelf, die meer

invloed had op den Prins dan op zijn gemalin,

(32)

en bij deze laatste zelfs in een zekere minachting stond - misschien het natuurlijk gevoel eener jonge vrouw voor een man van zijn stempel - begreep dat hij de veel vermogende Barones wat naar de oogen moest zien en zelfs de handen met haar ineenslaan; en daar deze dame zag, dat de Prins zich nog voortdurend door zijn vroegeren voogd liet leiden en de goede gezindheid van dezen haar dus wel te pas kon komen, zoo wees zij het haar aangeboden bondgenootschap niet van de hand.

Het achtbare paar vormde dus een soort van tweemanschap, de een den Prins, de andere de Prinses beheerschende, maar niettegenstaande de uiterlijke goede verstandhouding elkander hatende en tegen elkander intrigues smedende, aan de zijde der dame dikwijls zoo fijn, dat zij met het weefsel eener spin mochten vergeleken worden. Dit alles echter, gelijk ik reeds gezegd heb, bracht binnen weinige jaren eene merkbare verandering teweeg in de gezindheid der natie jegens de Prinses, natuurlijk in de eerste plaats ook bij die hovelingen, die zich door de begunstiging der vele vreemden teruggezet en beleedigd gevoelden. Nog mag ik ééne omstandigheid niet met stilzwijgen voorbijgaan, welke mede bijgedragen heeft, om aan de populariteit der Prinses, hoewel hier geheel buiten hare schuld, afbreuk te doen. Het waren de geheime manoeuvres van den Franschen gezant in den Haag, den hertog de la Vauguyon. Deze, die zich aanvankelijk als een groot bewonderaar der Vorstin betoond had, overal waar hij kon hare uitstekende hoedanigheden uitbazuinende, begon opeens een geheel tegenovergestelde houding aan te nemen en op allerlei wijze tegen haar te intrigueren, haar in het geheim van verregaande eerzuchtige plannen ten koste van het gezag des Stadhouders en van nog andere lakenswaardige daden en bedoelingen beschuldigende. Onder de menigte, reeds vroeger eenigermate tegen de Prinses opgezet, werden deze beschuldigingen listig verspreid, en vonden er gereedelijk geloof. Men heeft in sommige kringen dit veranderde gedrag van den gezant aan een reden toegeschreven, die mij in een verwaanden Franschman

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(33)

wel niet onmogelijk of zelfs onwaarschijnlijk voorkomt, maar voor welke ik echter niet weet of genoegzame gronden bestaan. Men wil, dat de galante diplomaat, die in den beginne zelden ontbrak op de recepties en soirées der Prinses en door deze met hare gewone minzaamheid behandeld werd, hierdoor op het verwaten denkbeeld gebracht was, dat hij op haar hart eenigen indruk gemaakt had; en dat hij in een t ê t e à t ê t e de vermetelheid zoo ver gedreven had zich voor hare voeten te werpen en haar zijn liefde te openbaren. Men voegt er bij - en zoo het begin waarheid is, dan is dit einde der geschiedenis voor het minst zekere en ontwijfelbare waarheid - dat hij met verontwaardiging afgewezen werd, en nu - gelijk zulks in de romans en ook in de werkelijkheid veelal plaats heeft - zich over zijn teleurgestelde hartstocht of eigenliefde trachtte te wreken door het belasteren van het voorwerp zijner vroegere vereering.

3. Bijzonderheden uit het leven van den Schrijver; opleiding; reis naar en verblijf te Parijs; terechtstelling van graaf Lally-Tollendal;

merkwaardig verhaal hem betreffende; terugreis; te Arras in het huis van Robespierre; Akademieleven; Paoli in Holland;

geheimzinnige geschiedenis van een Akademie-kennis; feestelijke herdenking van Leijdens ontzet; eeuwfeest der Hoogeschool; eerste beginselen der binnenlandsche onlusten.

Doch ook nu heb ik, uitgaande van het huwlijk en den eersten huwlijkstijd van den

jongen Stadhouder, mijn pen wat te ver laten vooruitloopen en moet een eindwegs

in mijn verhaal terugkeeren. Daarbij wordt het tijd om over mij zelven en mijne

familie-aangelegenheden, waartoe deze aanteekeningen

(34)

mede bestemd zijn, het een en ander meê te deelen

1)

. Over mijne opvoeding gedurende mijne kindsche jaren kan ik kort zijn. Zij verschilde niet van die, welke algemeen aan kinderen van fatsoenlijke en niet onbemiddelde ouders in die dagen gegeven werd. De lagere scholen, over 't geheel gebrekkig in vergelijking met later tijden, waren echter in de groote Hollandsche steden vrij voldoende. Kostscholen, in vervolg van tijd zoo algemeen geworden, vond men toen, met enkele uitzondering, nog niet.

Er waren echter zeer goed ingerichte Fransche scholen, terwijl voor het aanleeren der Grieksche en Latijnsche talen en daarmeê verwante wetenschappen - ten allen tijde in Holland ijverig beoefend - zich overvloedige gelegenheid aanbood. Ook voor mij was dus de trapsgewijze overgang tot de Hollandsche, Fransche en Latijnsche scholen, en daarna tot de Akademie, de opleiding en vorming voor de

maatschappelijke zamenleving. En dit tijdvak mijns levens werd door geenerlei buitengewone lotgevallen gekenmerkt. Slechts ééne omstandigheid mag ik, om meer dan ééne reden, niet vergeten hier te boek te stellen. Ik bedoel het vooral toen niet alledaagsche voorrecht, dat mij op dien jeugdigen leeftijd te beurt viel, van eene reis naar Parijs en een verblijf van ettelijke weken in die wereldstad. Mijn vader was voor familie-aangelegenheden, waarmeê een beduidend finantiëel belang verbonden was, verplicht zich daarheen te begeven en mijn vlijt en vorderingen op de Latijnsche scholen waren groot genoeg geacht om mij, die nu naar de Akademie stond te vertrekken, tot belooning aan dien uitstap deel te doen nemen. Van al hetgeen ik dáár zag en opmerkte zal ik hier niets opteekenen. Mijn verhaal toch zou deerlijk verouderd moeten voorkomen, want het latere Parijs onder het Keizerrijk en de Restauratie heeft een geheel ander voorkomen verkregen dan dat van vóór de

1) Deze zijn echter, gelijk ik reeds vroeger opmerkte, grootendeels door mij achterwege gelaten, tenzij zij in eenig verband staan met de gebeurtenissen van den tijd.

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(35)

groote omwenteling

1)

. In één opzicht echter geloof ik dat het toenmaals de kroon spande boven latere tijden: in de alles overtreffende pracht, waarmede de koninklijke residentiën, bovenal het kasteel van Versailles, ingericht waren. Het is inderdaad moeilijk zich daarvan een juist denkbeeld te vormen en zich de voorbeeldelooze verkwisting van het hof voor te stellen. De toen nog niet zeer hoog bejaarde Lodewijk XV gaf in dit tijdperk zijns levens door hetgeen hij aan zijn hofhouding en aan zijn maitressen ten koste legde den laatsten stoot aan het reeds op den rand des afgronds staande finantie-wezen in Frankrijk, en maakte de ontzettende catastrophe die ruim twintig jaren later volgde onvermijdelijk. Doch ik ga dit alles voorbij, om slechts te gewagen van eene gebeurtenis gedurende mijn verblijf te Parijs, die uithoofde van hetgeen daarmede gepaard ging een onuitwischbaren indruk maakte op mijn jeugdige verbeelding, waarvan de herinnering mij ook nu nog levendig voor den geest staat.

Het verhaal, dat ik hier laat volgen, is een weinig door mij ingekleed, zonder dat ik evenwel in de hoofdzaak aan de waarheid heb te kort gedaan. Het is merkwaardig genoeg en, zoo ik geloof, niet zeer algemeen bekend.

Men weet, dat er gedurende de laatste rampspoedige jaren der regering van Lodewijk XIV aan het hof te Versailles, en op deszelfs voorgang ook in Parijs zelf, een geest van gedwongen ingetogenheid en schijnheiligen godsdienstzin heerschte, niet weinig verschillende van hetgeen in de eerste schitterende tijden dier regering had plaats gevonden, en waartoe nu de onde van alle zinnelijke genietingen te over verzadigde Koning en vooral zijn bigotte bijzit en gemalin Mevr. de Maintenon

1) Hoeveel te meer dan het in bevolking enz. verdrie- of vervierdubbelde geheel omgeschapen Parijs van het tweede Keizerrijk en daarna - dat ook tegenwoordig weer na de vreeslijke gebeurtenissen en vernielingen der latere jaren als een feniks uit zijn asch mocht verrijsen om opnieuw voor het oog der volken te prijken als het Babel der oude wereld... tot hoe lang?

(36)

het voorbeeld gaven. Dat dit niet zeer in den smaak viel van het jongere deel der hovelingen en van de levenslustige telgen der aanzienlijke familiën, is licht te begrijpen. Deze zagen, zoo als van zelf spreekt, reikhalzend naar een verandering van regering uit, die hen van een zoo gedwongen en voor de toenmalige Franschen onnatuurlijken toestand zou verlossen. Ten laatste - want het leven des Konings werd lang gerekt - kwam dan ook die verandering tot stand. Lodewijk stierf, en reeds bij zijn begrafenis bleek het, dat de zoolang onderdrukte losbandigheid van volk en adel vrij spel had. Die begrafenis toch, van drinkgelagen en hoogst ergerlijke tooneelen van allerlei aard vergezeld, geleek meer naar de Bacchanaliën der oude Romeinen, dan naar de plechtige teraardebestelling van een der machtigste Monarchen. Als door den slag eener tooverroede was hof en hoofdstad omgeschapen en, zooals gemeenlijk, naarmate de dwang strenger geweest was des te uitgelatener was thans de

losbandigheid. Nu toch gaf het hof, met den zedeloozen hoewel niet onbekwamen regent Filips van Orleans, gelijk later met den wellustigen Lodewijk XV aan het hoofd, in geheel verschillende richting den toon aan, vóórgaande in de schroomelijkste uitspattingen. - Het was in dien tijd, dat in zekeren nacht drie jonge lieden van een gedistingueerd voorkomen, maar inderdaad echte Parijsche losbollen, van een drinkgelag te zamen huiswaarts keerende, in een wel wat afgelegen maar toch ruime en fatsoenlijke straat een vrij aanzienlijk huis opmerkten, waar blijkens de schitterende verlichting van alle vertrekken en de toonen der muzijk die zich hooren deden, een feest, misschien wel eene bruiloft, gevierd werd. Dit laatste was te waarschijnlijker omdat de voordeur wijd geopend stond, hetgeen toenmaals de gewoonte bij

huwlijksfeesten was, opdat, ook buiten de genoodigden, vrienden en bekenden, die zulks begeerden, vrijen toegang zouden hebben. En het bleek dan ook inderdaad dat hier een bruiloft plaats vond. Onze jonge lieden, reeds eenigzins opgewonden door den wijn, en denkelijk steunende op den hoogen rang dien zij in

A.W. Engelen, Uit de gedenkschriften van een voornaam Nederlandsch beambte

(37)

de maatschappij bekleedden, aarzelden niet de woning, schoon hun geheel vreemd, binnen te treden, en zagen zich straks in eene door tallooze kaarsen verlichte zaal en te midden eener bonte menigte verplaatst, die zich met den dans verlustigde. Uit al wat hen omringde en uit de manieren der gasten scheen het hun toe, dat zij zich in het huis eener welgestelde doch ook zeer burgerlijke familie bevonden; waarbij echter de namen, waarmeê sommige der feestvierenden elkander toespraken, als:

M o n s i e u r d e P a r i s , M o n s i e u r d ' O r l e a n s hun wat vreemd en

onverklaarbaar voorkwamen. Een forsch gebouwd persoon van ruim middelbaren leeftijd, die de heer des huizes bleek te zijn, kwam hun na eenige oogenblikken te gemoet begroette hen wel met eenige bevreemding zoo het scheen, maar toch op voorkomende wijze, en wees hun in een nabijzijnd vertrek een rijkelijk met allerlei dranken en ververschingen voorzienen disch aan, die daar ten dienste der gasten aangericht was; waarna hij zich verwijderde. De jonge lieden verzuimden niet van het hun zoo gastvrij aangebodene gebruik te maken en geraakten daardoor in een nog meer opgewonden toestand. Een hunner, wel het meest door den wijn bevangen, was toevallig ongemerkt van zijne makkers verwijderd geraakt, en mengde zich onder de danzenden. Het gelukte hem zelfs tot de koningin van het feest, de bruid, een beeldschoon meisje, door te dringen en een oogenblik met haar door de danzende reijen te zweven. Haar teruggeleidend naar hare plaats had hij de hoogst ongepaste vrijmoedigheid haar eenige verliefde woorden toe te fluisteren. Zij hoorde die blozende en met blijkbaren onwil aan, zich straks daarop uit de danszaal

verwijderende. De jongeling in zijn opgewonden toestand verbeeldde zich dat deze terughouding der schoone slechts aangenomen en gemaakt was; hij waagde het haar te volgen en vond haar alleen in een aangrenzend vertrek, gezeten op een rustbank en uithoofde van de heerschende warmte bezig zich den hals een weinig te ontblooten.

Dit en het niet tegenwoordig zijn van den bruidegom, die op dat oogenblik met zijn

aanstaanden schoonvader

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want vandaag toont God zijn kracht in Bethlehem, geboren als weerloos Kind; Vredevorst!. Glorie aan God in de

(d) En zegt men, dat engelen alleen door de wil het werk doen, zo is in dat zeggen ingesloten een ontkennen, dat de engelen waarlijk op lichamen werken, en men zou niet in staat

Als zy zig hier van, in haar ongehuwden Staat eene nuttige tydkorting hebben leeren maaken, als zy daar eenmaal smaak in gekreegen, en het zoet van geproefd hebben, zullen zy

Het debat eindigde in de Kamer op vrijdag 23 mei en er bleef aan de Vlamingen niets over dan - om beterswil - hun goedkeuring aan het wetsontwerp van de regering, dat slechts

Uit een onbeteekenend nauwelijks met het bloote oog waar te nemen blaasje ontwikkelt zich de mensch, evenals het dier, in het lichaam der moeder; de hersenen evenwel zijn in

In zijn antwoord schreef Nieuwenhuis, dat er geen plaats was aan ‘Recht voor Allen’, maar ik moest mij maar in Den Haag vestigen, dan zou de partij daar voor mij wel

De resolutie konstateerde ‘dat de noodzakelijke voorwaarde voor het slagen eener werkstaking op groote schaal is een sterke organisatie en een zichzelf opgelegde discipline

Pieter Jelles Troelstra, Gedenkschriften.. lusten optreedt, geeft aan, dat het in hem ook nu nog is verpersoonlijkt. En wanneer de regeering dezen man niet afzet, dan moet de