• No results found

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden · dbnl"

Copied!
338
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Johannes Buma

bron

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden. A. Ferwerda, Leeuwarden 1753

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/buma002reis01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd

zijn.

(2)

Opdragt aan de vier Elementen.

TOen de bekende Hofdame van de Hertogin van Orleans,

door hare bruine ogen, en gitzwarte lokken, Lodewyk de Veertiende, in haar liefde knipjen verschalkt had, en altoos hoopte te houden, wilde het ongeluk, dat de zon van hare schoonheit door de Jaren, en 't Volewyks varen gehelyk eclipseerde, en de spons van Madame de Monte-span hare adorable charmes, wiste de denkbeelden van La Valieres schoonheit en omhelzingen, gehelyk uit het hert van den Lely-Vorst, in die nare omstandigheden van tyden, had die gedisgratieerde favorite, een geweldige zelfstryd, of zy voortaan de delices van de Galante Wereld zoude helpen consu-

† De La Valiere.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(3)

meren, dan, of zy de droge, en smakeloze Clooster confituren, die met wy water besprengd, en in tranen van berouw geweikt waren, zouwde accipieren, maar in die vreeszelyke twee-stryd hield de geest het Veld, en La Valiere verkoos het

Gevangenhuis der vrywillige zottinnen, (alias Clooster genaamd) voor de Hof vermaken, in zulk een jammerlyke twee-stryd ben ik ook, aan wien ik dit myn Werkje zal opdragen.

Dediceer ik het aan de egte Zonen van Mars, die voor den Staat, het Ryk, vryheit en Godsdienst, het leven hebben opgeofferd, en in het Ryk der Doden altoos bezig zyn, om de gedane Oorlogs exploiten te herdenken, of aan andere ontmoetende Veld-heeren te verhalen, die zullen geen regard op myne Dromen, en ontmoetingen in de Elizeesche Velden nemen. Draag ik het op aan de Bastaard-kinders van den Krygs-God, aan die Messjeurs die (op de wyze der Vrouwen) het geweer in den mond, en de couragie in de hielen dragen, die gruwelyk vegten als het met volle boutellis, cristallyne pocalen, of naakte kamer-duifjes te bakkeleyen valt, die hondert maal in een dag de gouden strikken van hunne maagdelyke Degens met verwondering beschouwen, die zo geweldig van hunne daden (dog die in de Droom zyn voogevallen) opsnyden als of zy een Carta-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(4)

geensche Hannibal, Griekzen Alexander, en een Romeinschen Caezar en Pompeyus, als een bosje fyn gekorvene Endivie zouden opslikken, zonder eens vies te zien, of de beslykte schoen-zolen, of geborduurde laarsjes uit te spuwen, aan die geschilderde Helden durf ik het gansch niet opdragen, want vele van die blaas-kaken zouden hier zo klaar hunne portraiten zien, als een Ezel zyne lange gehoor-vangers in een stille beek beschout: en voor loon van myne beleeftheit, zouden zy my met het onzachelyk moordtuig van Mannelyke vloeken bedanken, en met formidable dreigementen belonen, en met zulke beledigende wapens zouw men een Boere Dogtertje in het hoyfak doen kruipen. Draag ik het Werkje op aan het Collegium Medicum, dat is gansch ongeraden, want in een der zamenspraken, die ik in de Elizeesche Velden hadde gehoord, tusschen een koppel Kemp-haantjes van Hippocrates, daar word van die twee Naneven van Galeen, die Lapzalvers van onze bouvallige levens hutten, die geprivilegieerde Mensche-slagters, wonderen van hunne buidelboorkonstige loopjes verhaald, en als een van de Medici my by tyd en nood eens onder zyne Doctorale vingers kreeg, mogelyk zoude hy my in ernst met de lange ellen toe meten, het schryfloon voor een comyk Historitje, dat myne pen â la negligence is ontvallen,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(5)

en men moet voorzigtig zyn met lieden, die ons leven in hunne handen hebben, ergo niet raadzaam aan de Medici op te dragen. Aan wien dan? Aan de Regtgeleerden, alzo weinig, want op het gezigt van die Heeren, verschrik ik, gelyk de haan in de fabel, voor de schaduw van een wapperend Vosse-vel, en als ik nog gedenk aan de Conscienscielose rekeningen, van zommige der gemantelde gauwaards, die eerder met een draagboom, dan met de pen schenen geschreven te zyn, dan ontroer ik my als een Boer, die een Compagnie smagtige Dragonders, of een Troep vagabonderende Heidens om zyn stulp ziet zweven, vele van die juridique swarte ongeluks Vogels, die Astrea de ogen zouden uit pikken, die het Corpus Juris voor de Bybel, Bartolus, en Baldus voor huis postillen gebruiken, vinden hier hunne beeltenissen, maar niet na hun behagen afgemaald, en wat zouw myn loon voor het herzen breken der Opdragt wezen, wanneer ik het ongeluk had om ooit weder in een hunner spinne-webben te verwarren? helaas! Zy zouden myn beurs (â la mode der Advocaten) met koevoeten forceren, niet om 'er de Munt-godin in te brengen, maar om haar nolens volens, by de tuiten 'er uit te halen, des zoude ik hier ook een blautje lopen, en een juridike grauw erlangen. Ik wierd ook eens te rade om myn Papieren kind aan de Hi-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(6)

story-Schryvers toe te wyen: maar wyl ik zonder klaar getoond heb, dat vele van die penne faenixen met elkander accorderen, als een geregts zaal vol Nordmansche getuigen, en overeenstemmen als de snaren van een ontstelde bier Viool, en dat die Heeren dikmaal de bytende mostaard van onwaarheit, en contradictie elkaar om de neus wryven, want yder van die Vogels zingt altyd niet na dat hy gebekt is, maar na mate, dat hy in een yzeren, of vergulden koy zit te Papegayen, en gulde-water drinkt, en wyn zopjes smult, of dat hy op een droog korsje pikt, en een teugje putwater drinkt, ô wat een onderscheid in de Schryvers. Voor die Matadoors van de Geleerde Wereld, haal ik het houtje ook op. Dediceer ik deze bladen aan den groten Bye-zwerm der Geleerden, het zy aan de Mathematici, Geografisten, Genealogisten, Philosophen, of dwepende Alchimisten, &c. &c. Alle te zamen (exept de goud mollen) yverige honing gaarders, die door vlyt, sweet, en tyd het merg uit alle bloemen hebben vergaderd, en aan de weetgierige Wereld mede gedeeld, gelyk de Bye-hoeders de honingraten, tot spyze of verkwikking voor allen uitstorten. Maar in den Opdragt aan alle die Geletterde, vind ik geen minder zwarigheit, want de Wiskonstenaars, die zyn met werktuigelyke Gereedschappen, en met onwederleggelyke bewysreden

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(7)

altoos geoccupeerd, een Geograficus die de Vier Wereld delen onder het hol van zyn Engelsche Castoor besluit, die bemoeid zig niet met kleinigheden, wyl hy met Koningryken, en Staten speelt, als een opgeschoten Jonge met een hand vol knikkers.

De Geslagt-rekenaars die zig beroemen om de Pallissaden van Eden om te rukken, en het Paradys in te dringen, die Uw beloven te tonen, op wat groen zootje Vader Adam Uwe Familje heeft op het touw gezet, of die U verzekeren om op Ararath te zullen klimmen, en uit de Geslagt-registers (berustende in dat oude behoud-schip der Wereld) de afkomst van een nieuw gebakken Graaf, of een vars gegorzelde Baron, of Marquis, konstig op te snuffelen, aan die Sinjoors, die beter pasten in een huisje zonder glazen, en gebilletteerd te zyn, dan losbandig langs 's Heeren straten te lopen, aan die logengieters refuseer ik een Opdragt van dit Boekjen. Eigene ik myne bladen (die meerder na Tabak, dan na de Lamp ruiken) aan de Philosofen van den ouwde of nieuwe datum toe, ô! Bloed! die getabbaarde, met alle hunne Leerlingen zyn veeltyds geoccupeerd met beschouwingen, en onderzoekingen, en altoos in twist, (waar door ze elkaar de baard, by hairtjes uitrukken,) wie of de grootste wysgeer was, de oude gryze Griek Aristoteles, of de Fransche Edelman

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(8)

. . . Descartes, die geletterde zouden na myn Werkjen niet meer omzien, dan een Dode naar een Zonne-wyzer, of een blinde Man naar Uurwerk: en Madame de voorzigtigheit, (van vele geprezen en gevryd, maar van weinige ter Bruid verkregen) die waarschouwd my om het niet op te dragen aan de grootste Aardsbedriegers, die immer in den zots koy der Wereld omvlogen, namentlyk de Alchimisten, die goud in rook transformeren, en in die dollemans konst, de vleyende hoop omhelzen in het midden van het poesten, en stoken, en in het einde van de bezigheden, niets vinden dan asch, gebrokene smeltkroezen, ledige beurzen, een onberoide Vrouw, en Kinderen, en een moedernaakte armoede, ik volgde Mevrouwe Prudentia haar raad, en zag van de Alchimisten af, als een Askalonyt van een gebraden Ham.

Neem ik een besluit, om het Werkje op te dragen aan de grote vliege zwermen van Auteuren, die alle weeken, miskramen van ongelekte Bere jongen, die door hunne geleerde Schriften aan honderd Comenie winkels papier verschaffen, voor

peperhuisjes, zuikerdoosjes, of boterpannetjes, die om een hompie brood schryven, en dat Bakkers wildbraad met smaak op peuzelen: terwyl de Drukker door de speeten van hunne pennen, hazen en hoen-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(9)

ders in zyn kenken ziet omwentelen. Want men vind altoos Lieden die een zot Boek kopen, andere, die ze fray gebonden, als heiligen in een besloten Boek-kas bewaren, een derde zoort, die om de tyd te verorberen de zottises lezen: Ergo, Drukker, druk.

Nu aan die Krukke-danzers van de (zo genaamde) geleerde Wereld, wil nog zal ik het niet opdragen, want ik zouwde (en niet zonder grond) vrezen, dat die menigvuldige Kraam-heeren, my uit loutere liefde, tot erkentenis en dankbaarheit, in een Berg van blauwe Boekjes, en andere Vaude Villes zouwden begraven, en dewyl ik by levende lyve, met die Caressen en honneurs zo weinig gediend ben, als een jonge en schone Freulyn, met een oud kuchend tweebenig bataillje Paard, daarom zal ik de Opdragt aan die lieve Penne-rotjes agter laten, om de Oly van myn levens lamp nog wat uit te rekken, en die Messjeurs aldus de kosten besparen, om my in hunne doorwrogte werken onder te dompelen. Na lang mediteren besloot ik om het Werkje (na de hedendaagsche mode) op te dragen aan een zeer aanzienlyk Heer, die door hoge geleertheit, edele geboorte of het bekleden van hoge Staats-Ampten gereputeerd was, of aan een die door het ronde Godendom begenadigd was, (dat ymand al grote merites, in deze gulden Eeuwe byzet.) Maar dewyl ik

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(10)

in het hertje van deze loffelyke meditatie was, wierde ik door een goed vriend in dat voornemen gestoord, en zeide myn lieve stumpaard, meenje een glory-kroon op Uwe Schilders kruin te zetten, (die Uw zo weinig past als Vader Jupiter een gouden mantel,) om dat de Gewel van Uw romp-slompig Werkje, met de naam van eene der groten van den Lande pronkt? of benje in een troggelaar verveld, om een stekel penning te erlangen, daar de Groten zo resoluit met omsmyten, als de marmere standbeelden van Pasquin en Marforio, met snotte bellen, of hoopje hier door een teljoor lekker, kleerbeezem, of pluimstryker te worden, gelyk Monsr. Lachebek, en Sinjeur Zuurlip zyn? Wel neen, antwoorde ik aan myn verstandige vriend. Want ik ben geen Schryver, die door de haaktas van myn pen de aanbiddelyke Godin Pecunia, uit de Dïe-zak des Drukkers, nog uit de beurzen des Lezers zoek te lokken, om by my kost, en dak te vinden: ook ben ik niet hongerig na lof, gelyk N. N. na een ryke pleitzieke Boer.

Want ik weet dat een hand vol beschuiten, de maag meerder te vreden stellen, dan een sluit-schip vol ydele en winderige louanges. Als ik nu de wyze raad van een getrouw vriend moet volgen, gelyk ik doen. Aan wien zal ik dit myn lievertje dan opdragen? aan een vergulden Ezel, die op twee poten langs

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(11)

de kleine besteende straten voort trippeld, of in een vergulde leeren hangkamer, door twee moedige Ruinen wort behossebost? die de herzens en ogen in de nek staan? die zyn hoofd gebruikt, gelyk zyn Paruykbol, en Kapstok, om 'er een verzilverd Oyevaars nest (alias Paruik) op te stelpen, of een opgetoomde Castoor, met een gouden point d'Espange vercierd (propter Welstantiam) aan te hangen, aan die Sinjoors, (het zy in groot, of klein formaat) wil ik per force geen Opdragt doen, want, (lieve lezer!) wat roem wint een Schryver door de loftuiting van een ryken Weetniet, die alle zyne meritis opvist uit een hoog beswangert Cantoor, of de wortelen van een ouden stamboom, die in het fluweel, of brocard, met een gemaakt air pas, à pas voort marcheerd, en door die Conduite, en kleding zig by de Lincei der Wereld belachelyk, en by het weteloze grauw, ontzaglyk tragt te maken, maar de loftuitingen, die op een fluwele weefspoel zyn geweven, en door een aanzienlyke botteryk my worden toe gezwaid, die behagen my ook niet. Ten einde van myn raad zynde, nam ik het wanhopig besluit, om dit myn herzen popjen op te dragen aan de Poëten, (eerste zwarigheit,) draag ik het op aan de eerste grote Kamer-heeren van Apol, die by den Lier-God het jus Pilii hebben, die zo met lauwers overladen zyn, dat ze de gekroonde

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(12)

kruinen nauwelyks kunnen omdrayen, die (dat zonde en schande is) voor een gering Klink-Digt, of amourette door gekroonde hoofden met juwelen van grote waarde zyn begiftigd, waar mede zy zig vercierden, als Apen met goudene ringen, of met considerable zommen zyn beschonken. Die gulde Torren van Parnas, zullen zig zo weinig met myn Werk, en Opdragt bemoeyen, als oudtyds de Vos zig bekommerde, of de boter heel schaars was, als maar de hoenders panteit waren. Twede difficulteit, draag ik het op aan die armhertige en lyderlyke krukke Ruiters des Digt-Vaders, die aan den voet van den Sangberg omhuppelen, en krioelen als verhongerde Veldmuizen om een Edamsche zoete melks kaas, die zo ryk gekleed gaan, als uitgeplonderde Boots-gezellen, die met het reisgeld van si vous plait, de weg na het Vaderland af leggen, aan die Poëten, die uit loutere menagie des nagts hunne Rymen gaar krabben by de heldere flambouwen van hunne Buurmans Kat (wyl zy zelf geen muize-vangers kunnen voeden,) of die by gebrek van puiske hare ogen, (en om de kandelaars niet met kaars smout te bedruipen) hunne Geleerde Digt-stukken schryven by het ligt van de Maan, ô louable invention! Noit kan ik (in Conscientie gesproken,) het niet opdragen aan die onbeschaamde Poëtische Logen-kramers, die alle voorhoofden van Corinti-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(13)

sche Metaal hebben, die om een Ducaton (met twee aanzigten) by Apollo, en de negen Zang-zusters zullen zweren, dat de Bruidegom, die naar een Tersites zweemt als een Hollandsche duit, op een duit, dat die Heer nogtans, een Adoon in schoonheit de loef afsteekt, en dat de Bruid, (die om gekust te worden, haar kopjen in een meelzak moeste steken) de Godin der liefde, in schoonheit zo verre overtreft, als een China's appel, een miswassen Hollandsche knol: aan die windbuilen, (die een houweel met steel en klauw, aan stukken zouden liegen,) kan ik het behoudens myn geweten, niet opdragen, want schoon die Messjeurs op de Bruilofts tafels, de Ortolans laten nestelen, de lang gebekte snippen, hunne jongen doen uitbroeden, en de getrouwde in fluweel, en zyden stoffen verstikken, zo weet ik dat zy, myn Opdragt niet anders zullen belonen, als met een lof kransje, dat verslenster is als een kinkels

Bruiloftskroon, die tot een gaapstok der Boeren, en verwondering der DorpKinderen een maand à drie heeft in de lugt gewapperd. Om nu te besluiten aan wien ik deze glorieuse Opdragt zouwde doen, zo wierp ik het laatste plegt anker van myn hoop buiten boord, en het schynd te houden, in de kleygrond van een Drukker, (zo repousseerd my de nood om over de limiten te springen, die ik my in myn Opdragt

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(14)

hadde voorgesteld.) Maar ey toch! is een Drukker niet een Broedhen van de Auteuren hunne eyeren? Die door zyn konst en vlyt de pykjes door de schalen doet byten, op dat zy in de Wereld zouden omscharlen. Maar het is jammer, dat die geparuikte broedhanen der letteren, zomwylen geen genoegzaam regard nemen, of zy niet op vuile eyers gezet worden, en zig luttel bekommeren (als 'er maar winst van koomt) of zy de eyers van sneuwitte swanen, van lelyk schreuwende Nagt-ulen, van roofzieke en stoute spreuwen, van geile muschen, van kuische tortels, of van zoet zingende Nagtegalen uitbroeden. Men vind' er by hoy en by gras wel een, die dat weinig verscheelt, want de leus van velen is, dupons le monde, s'il donne gain. Om de Boeren de koude koorts niet op het lyf te jagen, en van het kopen der Boeken af te schrikken, zo zal ik dat zegswoord onvertaald laten. Maar wat gebeurde? in het hertje van myn zorg der dedicatie, daar koomt uit de berookte schoorsteen van myn Schryf-kamer, een amicable stem, die my toe riep: Dediceer uw boekjen niet aan een Drukker, want die Messjeurs scheren de Schapen, en de Auteuren de Verkens, en door de toverkonst, van uwe pen zullen zy dikwils een Vet Osjen uit de grazige weide, in de kuip verhexzen, en een gemest Zwyn in het zout toveren,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(15)

nog een maal, niet aan die papier vermoorders, die U voor een blad â vier, (daar gy geen kinder pap-potje met stoken kund,) U, een geklopte schelling uit de zak pluizen zullen. Neen, onmooglyk niet aan de Letter-kokken, die een oud ongeagt Boek, dat gezogt word als een gortige Ham, met wat charlotten, of Roquebole opstoven, en voor een nieuw Boek opveilen, myn judicieuse Lezer weet dat ik door die twee Gaconsche delices, versta 1. een nieuwe Titul, die ogen doet schemeren, ende oren doet opsteken, 2. een andere Voorreden, die de Lezers merveilles doet hopen, of een andere Opdragt, aan een Perzoon die lange armen heeft, en daar door de oude opgewarmde soupe geen kleine luister byzet, nog zynder meer reden bazuinde de schoorsteen trompet, (die ik om reden verzwyge,) om uwe promenades in de Elizeesche Velden aan een Drukker niet op te dragen. Volg myn raad, (riep de berookte Orateur,) en dediceer uw Werkjen aan de Vier Elementen, dan zulje roem behalen. Want de Mensch, dat pronkjuweel aller Schepzelen, dat meesterstuk van den groten en ontzachelyken Maker, en dat wonder van al het geschapene, die werd met regt, van de Geleerden een kleine Wereld genaamd, niet alleen om dat 'er ontelbare wonderen, gelyk in het groot geschapen Rond zyn te vinden, maar ook om dat hy een gecombi-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(16)

neerde Machine is, die uit de Vier Hoofdstoffen bestaat, (ergo de mensch is een Elements Creatuur.) Let eens met my, (geduldige Lezer) wat zyn wy alle aan de Elementen die door des Scheppers wille en woord, uit niet geroepen, en voortgebragt zyn, niet verpligt? wat schuld van dankbaarheit legt niet op de Schouders van allen, aan onze algemene Moeder de Aarde, daar wy alle uit gesproten zyn, dat wy ook alle zyn, zo lang wy de adem des levens uitblazen, en waar toe wy alle ook zullen wederkeren: wanneer de Viand der natuur, daar al het vleesch voor bukt, door zyne onwederstaanbare magt, de band, die ziel en lighaam aan elkander strengeld, verscheurd. Ja aan de Aarde (zeg ik) die door duizenden van producten, die zy onophoudelyk uit hare milde schoot stort, alle redelyke, en redeloze Schepzels van dit golvig rond voed, en de Mensch door millioenen van cieraden vervrolykt, en door duizend dilacatessen verkwikt, een een onuitzigtbaar Schouw-toneel van wonderen aan allen vertoont. 2. Wat dank zyn wy niet verpligt aan de Lugt, waar in duizende van Vogels voltiseren, en waar door wy alle respireren? en zonder welke alles wat adem heeft kortelyk zouwde verstikken. Waar door onze lugt en levens

*

pom-

* De Longen.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(17)

pen worden opgespannen, en het voed vogt des Levens gestadig een nieuw vier, en kragten ontvangt, en waar door alle kruiden, voor menschen en dieren groeyen en bestaan. 3. Geen minder verpligting hebben wy aan het Water, wyl de gantsche Wereld genoegzaam uit dat Element bestaat: dat ons een onnoemelyk getal van Visschen verschaft tot spyze, en lekkerny: maar ook het eenigst middel is, om door de Scheepvaart uit de afgelegenste Wereld delen de rykdommen en zeldzaamheden te bekomen. Zonder het water zouwde alles van dorst versmagten, of in een verbrand woestenie veranderen. 4. Het Vuur, het zy dat wy het algemene, of dat der

alverligtende Hemel fakkel verstaan; die beide vele Eeuwen door het blinde

Heidendom een Goddelyke eere en dienst is toegewyd. Wat dienst ons het eerste doet is bekend, wyl daar door meest alle spyzen eetbaar gemaakt worden, de metalen gesmolten, en tot duizenden van gereedschappen handelbaar gemaakt worden.

Ontbrak ons de Zon, die grote koester Moeder der Aarde, waar door alles groeit en bloeit: wat een doodsche, nare en duistere Spelonk zouwde de Wereld niet worden?

en aldus schielyk in een Chaôs veranderen.

Die verpligtingen die wy aan de Vier

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(18)

**

Elementen hebben, by elkander overdagt hebbende, besloot ik dit Werkje met schuldige eerbied aan de zelve op te dragen, gelyk by dezen geschied, door

J. BUMA.

** Wanneer gesproken word van verpligting aan de Elementen, zo verstaat de Schryver de dankbaarheit aan den Schepper voor het gebruik van dien.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(19)

Voorreden.

GElyk als in een Spreek-kamertje van een half verplukte Marquis, de Crediteuren, op hoop van een Oegst geruiterde penningen, een Uurtje worden opgehouden, dog ongeballast van geld, en abondant in scheldwoorden wederom verkassen. Zo gaat het ook dikwils met de Voorreden van een Boek, en zy gelyken dikwils naar elkander als tweelingen: want door het laatst genoemde, worden de Lezers aardig geamuseerd en getoefd, en de Schryver die merveilles belooft voort te brengen, en des Lezers hoop vleit (gelyk de Marquis de Crediteuren) die Penne-ruiter legt dan alle zyne herzenen op de ordinaire, en extraordinaire tortuur, om een fraye Voorreden uit de Goudmyn van zyn brein voort te brengen: waar in hy de lof van zyn werk-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(20)

je zo weinig spaart, als de Advocaat XXX. de beurzen van zyne Clienten: in die Voorreden tragt hy de Lezers te duperen, en laatze dikmaals (na het doorlezen) zo malcontent, als de afgezegde schuldeischers zitten te pruilen. Maar egter ben ik van Concept, dat een Voorreden, zo noodzakelyk is (voor een important werk gelyk het myne) als een opgekleed Aapjen, en een bontkleurige Arlequin, voor een merk schreeuwende Kwakzalver, om door dat snaaksche twee-gespan, Menschen en Boeren, eerst tot gapende toekykers te lokken, en dan tot grage Kopers, van zyne vernufte kruiden, en kragteloze Elixters, (die zadels voor alle Paarden zyn) te betoveren. Te meer; een Voorreden vercierd een Boek, gelyk een dozyn welgeplaatste mouches de tronye van een geblanket Memmediertje: waar door haar lieve bakhuis, beter naar een ryk bestroid korente koekje, dan een Juffers aangezigt gelykt. Ook past een Voorreden voor een Boek, gelyk een gouden strik aan een lanterlui degentje, van Jonker Kaal-kin, die van den Ogtend zyn eerste paar Studente Schoenen heeft aangepast. Om alle, de reeds bygebragte importante motiven, heb ik, (en niet zonder moeite) deze Voorreden uit de grond van myn brein zoeken op te delven.

Maar hier in zeer slegtjes reusserende,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(21)

verzoek ik verschoning van den Lezer, en ik verwagt een edelmoedig pardon.

Want

Quum si desunt vires, tamen est laudanda voluntas.

Vaar Wel LEZER.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(22)

Reis door de Elizeesche Velden

Gedaan,

En alle zeldzaamheden ontdekt.

NAar dat ik negentien maal zo vele 't zamenspraken der sprekende Doden gelezen had, als ik geruiterde penningen in myn Dïezak bevond, toen zat ik daar ernstig over te mymeren, op een tyd dat de getemde, en ongetemde Vleêrmuizen hunne Avonturen opzoeken, met de reuk van welgedresseerde brakken, N. B. dat de eerste zoorte, met een geblanket en geschilderd Bakhuisje, met geveinsde lonkjes, door konst gemaakte lokken, alias, favorïten, met gegeridonneerde Balein-rokken,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(23)

en gefestoeneerde Muiltjes om trippelen; in hoop van nagt Uiltjes, die geknoopte Paruiken, en gestrikte Degens dragen op te vangen. Terwyl de twede zoort met hunne vale Vlerken de Lugt doorklieven, om een Kapel, of Vlinder te bejagen. In die memorabele Avondstond zat ik zo gerust een pyp te smoken in 't Haagsche Voorhout, (door Constantyn Huigens zyn Ridderlyke pen voor het sterven bewaard) als een gebankeroeteerd Koopman, die het Burgerregt van het Azilium der Guiten gewonnen heeft, en om zyn Crediteuren lagt, terwyl zy om hem huilen, gelyk de rype Juffertjes, die by manquement van Galanten, een zeker iets, tot haar hertzeer moeten bewaren.

Toen, ja toen ter tyd ontkurkte ik myn twede fles (wat een matigheit!) en wyl ik zo begerig was om zyn bodem te zien, als een Advocaat om een dozyn Pleitzieke, en vette Boeren aan elkaar te hitzen; op dat moment bekroop my een aangename slaap;

zo zoetjes als een gehoornde Tuinslak, immer een blozende Perzik abordeert.

Wyl nu het Dromen zo eigen en natuurlyk is aan den slapenden, als een

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(24)

dronken Avond aan een Negotiant in rook, en Oosters bonenzap. Zo riek ik ook aan 't Dromen; ik zag, en onthield het gepasseerde, veel beter, dan alle de rekeningen van myne geduldige Schuldeischers. Luister toe Heeren naar dit wonder gezigt: Een Jongman, gekleed â la Romaine, en die voor Adoon (dat dertelgatje van Venus) niet behoefde te wyken; greep my by myn regter vuist, en zeide, staat op, ik zal met U de Elizeesche Velden doorwandelen, en alle zeldzaamheden vertonen, daar vele hedendaagsche Penneknauwers, meer leugens van vertellen dan vagabonderende Charletannen van duizend ongelovelyke curen. Ik boog my zo eerbiedig voor hem neer als een Dervis, voor den groten Heer (Turkzer gedagtenis) ik zal U, zeide hy, meerder vervelde Menschen vertonen dan Goulart, of Mad. Merian herschepte rupzen hebben afgeprent. Fluks togen wy op reis, naar een kleine omwandeling kwamen wy aan 't Water Acheron, daar wy noodzakelyk moesten overgezet worden, hier vonden wy niet dan een versleten léren Boot, beballast met een oud grys Man; die

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(25)

'er zo nors uitzag, als een Deurwaarder, die een dikke en bloedige neus, met een paar Azuur blauwe ogen, voor zyne exploiten van een koppel dronkene Boeren ontvangen heeft. Wy stapten dan in die desolate Schuit, die wel hooglyk het Calfateren van noden was, en in minder tyd dan Juffer Marmelade haar Nagthulzel opzet, waren wy in de Elizeesche Velden. Terstond vertoonde zig voor myne oogen een ongemene en wel beplante Hovinge; dien ik met een exellente Verrekyker, die myn Leidsman (Gardons genaamt) my leende, beschouwde, waar door ik dezelve nogtans op gene mylen na uit ogen konde. De natuur en konst schenen hier alle hare kragten te hebben uitgeput, om het divertissanste Spectakel te vertonen, dat immer d'ogen, en oren van Koningen kan vermaken, de weergaloze cierlyke konstige, en kletterende Cascades, de Superbe en heldere Fonteinen, het geruis van ontelbare Zilvere beekjes, die door den adem van Zephirus zeer zoetjes gekamd wierden, deze streden alle om de prys, en lof der Vorsten weg te dragen: Alle de betoverende bekoorlykheden van deze plaats te beschryven,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(26)

zoude my al zo onmogelyk zyn als een Veritabel plan van het Utopia van den Heer Morus, of van het Eiland Krinkekesmus te leveren. In de gemelde ruimte was een ontelbare menigte van Cipressen, (als convenabel aan het Ryk der Doden) Haags-wyze geplant. In deze Hagen waren de Glorieuse dagen van de daar residerende Vorsten ad vivam uitgeknipt, door de konst der habielste schare-schermers, en gauwste Hovenieren, maar ik merkte ook dat die Tuin-barbieren het Voetspoor gevolgd hadden van vele Koninglyke History-Schryvers, die de misslagen der Koningen begroeven in de asch van stilzwygentheit, en die hunne abuzen zo min aanroeren als een Askalonyt een gebraden Speen-varkentje; die de gebreken der Vorsten zo zorgvuldig verborgen, als een Cartouchiaan een verdoolde Goudbeurs, of een disserterend Zak-Horlogie zouwde kunnen doen. Maar in tegendeel waren de (zo gedoopte Helden actien) door de Goud-druippende pennen der geschigt-Schryvers geprent; hier natuurlyk verbeeld. Maar ik moeste waarlyk blinder zyn dan Cupidootje eertyds was, in

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(27)

dien ik niet met de opslag van een oog gemerkt had, dat alle deze wonderdaden met de Tuinschaar geknipt waren, op de zelfde trant als de Hof Schilders met het Penzeel spelen, dat is veel flaterie, en weinig gelykenis Voorts sloeg ik weinig meer geloof aan de egtheit van vele dier Historien, dan aan de fabeltjes der Couranten, die ons tien logensprookjes tegen een waarheit in de handen duwen. Ik zag voorts dat dit sejour der Schepter-Voogden zeer netjes bepoot was, met geurige Oranjen, welriekende Mirten, met Blixem-vrye Laurieren, en met scherpstekende Hulste Bomen, op dat yder na zyn smaak, en vorige zindelykheit, zig hier van konde bedienen: Want (zei myn Leidsman) die in hun leven meer op 't oog, en mond gezet waren dan op veritabele glory, gelyk Sardanapalus, Heliogabulus, of een gulzigen Vitellius: Die zyn vergenoegt, met die mond, neus, en oogstrelende Gewassen.

De Heldhaftige Vorsten die hunne Bravoures toonden, op een groen Ledikant, gelyk als op het Camp de Bataille, die by nagt (als de Legerzorg het toeliet) de Mingodin cajoleerden,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(28)

en des Daags de School van Mars frequenteerden; die kunnen hier kronen van liefdryke Mirten 't zamen vlegten; en laten hier, en daar takjes van 't Helden-groen uitkyken: Want de Oorlog-zieke, en fortze Mars, en de aanminnige en poeszele Venus, zyn geen onverzoenbare Vyanden; schoon dikmalen een Lyf-gevegt met hun beiden ontstaat. De andere Troon-treders die het Zwaard nooit uittrokken zonder Nood, en nimmer opstaken zonder Eere, en geverfd met 's Vyands Bloed, terwyl een heilzame en voordelige Vrede, aan de punt van 't rokend Staal, door 's Vorsten moed, en Wysheit vast geklonken was De Eedelmoedige, en niet minder Regtmatige; en medelydende Oorlogs Leuven, vloog het vier uit hunne glinsterende Helden Ogen, gelyk des Zomers het Weer ligt, uit broeyende, en Salpeter volle Wolken, ons des Avonds toeschitterd, en het Vorstelyk Bloed schoot uit hare coralyne lippen; gelyk

*Dus wort Alexander in 't Turks geheten.

men zegt dat de berugte Jan Castriot, Prins van Albanien (toegenaamd)

*

Schanderbeg, die grote Turke-Moorder, dikmaals in de hevige Batailljes gebeurde, als

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(29)

hy de Teïs of Donauw verwde met het uitgudzend Bloed der Mahometaansche Barbaren, die onstervelyke Schepter-Voerders hebben hier het grooste regt om de altyd groenende Laurierbomen, zo naakt te plukken als de Linden in het Winter Saizoen: En lofryker kronen te dragen dan oit de Wereld verwoestende Romeinen, Grieken, of Cartagenensers op hunne dolle kruinen getorst hebben.

Wel aan, (zei myn Conducteur) nu weet gy nog niet waarom de ongeagte, bittere en wrede Hulst-Bomen, daar nimmer enige rups, of ander ongediert zyn

Brood-Magazyn van maken wil, in deze lustryke Valeye geplant zyn. Het is geschied om de kronen te verzorgen voor de Koningen die in hun leven zo bits en stekelig waren, dat een Afrikaans Egelzwyn (by haar te vergelyken,) een zagt Hermelyntje was. Deze kunnen Hulste kranzen vlegten en omhangen, groter dan een omgeleide Slagt-Os, met een palm gevlogten om de hals, en buik ter doodbank gaat, en geen vlieg zal op den hoofd diadeem van die Vorsten nederzitten, of hy zouwde daar zyn laatste Uur vinden,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(30)

gelyk die vlugge lugt passanten alle vermoord wierden in de Caesariale Zaal, door den hand van den Roomschen Keizer Domitiaan, (bloeddorstiger en zotter memory) tot zyn groot en Vorstelyk divertissement. Myn Geleids-man gebood my, verder voort te treden, ik gehoorzaamde op zyn bevel, gelyk een Soldaat op het dreigend aspect van een Adjudant zyn opgeheven rotting: Hier zag ik een ontelbare menigte van Rojale Paleizen, die zo hoog getimmerd waren, dat ik my bekommerde of zy niet de Zon zyn beide blinkende ogen zouden uitsteken; of indien hy dit by geluk ontkwam, dat hy zig ten minsten steke blind zou zien, op de vergulde daken; en de luister van deze gestigten, die opgetrokken waren van Porphyr, Egiptisch Marmer, wit blinkend Albast, en hondert andere pretieuse steenen. Ik bespeculeerde deze Vorstelyke Residentie plaatzen met meerder aandagt dan de attentyfste Leerling de Figuren van Euclides bestudeerd. Ik zag verscheidene Paleizen die door de tanden van de alverslindende tyd ten eenemaal ongeroerd schenen. Andere wederom waren door

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(31)

zyne gevreesde vuisten zo slim getracteerd, als Bergen op den Zoom door de ongezuikerde erwten der Gauloisen, waar door gantsch Holland de derdendaagze koorts op het lyf kreeg. Een derde zoort leide in puin, mos, en ruigte, als bedolven, die een heel sobere Figuur maakten. Maar de vierde zoort verwonderde my het meeste, deze schenen gantsch niet van een ouden datum te zyn, nogtans waren zy op alle kanten van buiten zo bleek, als of zy door een witkwast overkalkt waren, en zweemden heel wel na de tronien die vele Pagters vertoonden in het Jaar van verwarring, en tiranni van het Jan Hagel, alias 1748. by deze witte Couleur, kwamen meer duizenden van rode plekken zig vertonen op het Marmer; dan men Bachinale Vaandeltjes ziet zwaijen op de gekarbonkelde tronien van een Legioen nathalzen. Ik was zo verschrikt op deze vertoning, als M. in de bataillje van Fontenoi: Myn Conducteur die myn confusie merkte, gaf my tien maal beter onderrigting, Gratis, dan een Advocaat voor een gestempelde agt-en-twintig, en een Medicus voor zeven Hollandsche stuivertjes.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(32)

De eerste zoort van die trotze Gebouwen (zeide hy) die nog minder door de tyd verkragt zyn, dan immer een Vestaalse Non door een Roomsche Autaar Stier gedefloreerd is: En die haar blos van Maagdom nog in 't blinkend aanzigt dragen.

Deze Paleizen zyn gestigt door uitmuntende Vorsten, welker deugden, en daden voor Eeuwen lang zyn uitgetrompet door de lugt bazuin van de schelle, en vlugtige Faam;

en waar van de gedagtenis en roem, tot de laatste nakomelingen, in zegening zal blyven, tot dat dit golvend, en draijend rond door 't vier verteerd, in de eindeloze afgrond van de eeuwigheit zal verzinken. De stigters van deze waren

Schepter-Voogden, die de Godsdienst hoger waardeerden dan een Diamante Kroon, en de Throon met al zyn luister, zy merkten de deugd, en de onbevlekte en zuivere Godsdienst aan, als de hoofd Colommen, die de fondamenten en heil van het Ryk uitmaakten. Het oeffenen van geregtigheit, zo wel in 't belonen van de goede, als in het straffen van de kwade, was by hen een overbrekelyke wet, bestrykende altoos (zo veel mogelyk was) het

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(33)

Zwaard van Justitie met de oly van Vostelyke genade. De tedere zorg, en Vaderlyke liefde voor hunne Onderdanen, was hun grootst vermaak, en die verloren zy nimmer uit het oog: De onbepaalde eerzugt, die nimmer door aanwinningen van naburige Ryken verzaad word, nog de vuile gapende en altoos hongerende gierigheit, die door alle de schatten der Wereld niet gestopt worden; die beide Helsche ondeugden waren by hen onbekend. Zy offerden blymoedig hunne eigen schatten op, wanneer de nood het eischte. Zy storteden grootmoediglyk het Koninglyke bloed, indien de Godsdienst, vryheit, 't leven, of welvaart der hoog geliefde Onderdanen aan 't wankelen waren.

Zy gordeden noit het Zwaard aan de heup, ten zy de geregtigheid der zaak, veiligheit van het Ryk, en uiterste nood het vorderden. Zy belasteden noit hunne Kinderen (dus noemden zy de Onderdanen) boven hunne vermogens, maar besnoeiden veel eer de onnutte Koninglyke depences, dan dat de schattingen, bedauwd met zweet, en bedropen met tranen der Ingezetenen, in haare trezorïen zouwden uitgestort wor-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(34)

den. Zy volvoerden nimmer herdnekkig een bloedigen, land, en lieden verdervenden oorlog, om de ydele glory, titul van Conquerant, of Martial Monarch te verwerwen.

Maar wanneer zy de vrede trompet flauwelyks konden horen door 't donderend Geschut, en aan een stotende wapens, en dat zy die Hemelsche Maagd in 't Hagelwit gewaad, met Palm en Olyftak voorzien, slegts in schemering kosten beschouwen, door een dikke drom van Salpeter zwangere Wolken; dan, ja dan, staken zy de Koninglyke en Heldhaftige handen uit, om haar te omhelzen; en de bloeddorstige Mars zyn afscheid te geven; mits dat de veiligheit van Kroon en Throon, de glory van den Vorst, de vryheit van Haard, en Altaar, door 't Ciment van heilige en dierbezworene Eden, wierde vastgelegt. Nu weet gy zei myn Leidsman de reden van de onschendbaarheit van die gebouwen.

De twede zoorte van die zouwde ik beschouwen; maar myn oog viel op een uitgehouwen Vers, in de fronte spits van een der gecrajoneerde Paleizen; en was van dezen inhoud.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(35)

De Tyd hoe vraatziek hy voor anderen mag wezen, Spaart 't Koninglyk gebouw dat op het fondament Der Princen deugden rust, is 't Hemelwaart gerezen De Tyd die 't al verwoest laat haar nog ongeschend.

Waar's Teben, Babels muur, Egiptens Piramyden?

Waar schuilt 't Mausoleum door Artemisa's hand Gestigt? Zy zyn te zaam door 't ploegstaal van de tyden Bedolven in de puin: Daar de onze zyn in stand.

De andere, die aan Uw slinker hand staan, en zo doorgaan zyn als de Vaandels van Ambrosius Spinola, in de driejarige belegering van Oostende, en zo gedivaliseerd, en geruineerd als de Abdy van Rynsburg, deze verstrekken nu voor hoofd quartieren van de Rantsuilen, nagt, kat, en steen oor uilen: En voor een onbetwistbaar domicilium der weiffelzieke Vleermuizen. Zy hebben haar al te grote doorlugtigheid te wyten aan de woede der gekroonde styfkoppige, en eerzugtige dwarsdryvers, die door eerzugt aan genoopt (gelyk een dollen Alexander, die de gantsche wereld nog te klein scheen) elkander een voetje zogten te ligten, die in latere tyden door het donderend mondgesprek van zwangere Cortouwen, en al vernielende Bomben, en snorrende Ko-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(36)

gels, een voetpad en opening zogten tot naburige, of afgelegene Ryken. Maar die zig dikmaal, op hoop van winst meerder hebben bedrogen dan de Actionisten van de Missisippise Compagny; die hunne gewigtige schatten zagen verzinken in de poel van ligtgelovigheit, bedrog, en ydele waan.

Zy volgden veeltyds het spoor van den ongelukkigen Craesus, die op de ambigue God-spraak van Delos, dat hy een groot Ryk zouwde omkeren, Cirus den oorlog aandeed. Maar die helaas! Zyn eigen Ryk en Throon zag omgekeerd door den oorlogs spaad van den dapperen edelmoedigen, en onstervelyken Schepter-Voogd van Persen, en Meden. Deze nog rokende Paleizen, verwoeste Tempels, omgerammeide Muren;

neergebonsde Torens, en afgebrokene Colommen, zyn wraak-schreeuwende overblyfzels van de woede, en ambitie der martiale Vorsten; die dikmaal (om wol van hunne Naburen te halen) zelfs kaal geschoren te rug keerden.

Ik koste nog eventjes op de Poort van een dezer Gebouwen dit onderstaande Vers, met een bevende hand in 't Mar-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(37)

mer gekapt; na een wyle tyds speculerens lezen, en luide, Aldus.

Oudstyds toen huisden hier gevreesde Wereld dwingers, Die 't eigen Ryk te smal voor hare Staatzugt scheen;

Met Alexanders moed: maar niet met 't brein, en vinger, Bedierven ze anderen; zig zelven ook met een.

Wy zyn Toonbeelden van de woede, en oorlogs rampen;

Nu dient het Vorstlykst Slot, voor Kray, of Roerdomps nest.

't Gaat zo, als Vorsten, eed vertredend; koppig kampen Om winst. Wy tuigen 't. Mars die was, en blyft een pest.

Een halv Uurtje voortgewandeld zynde, daar zag ik een grote reeks van gedemolieerde Gebouwen: Dog die dieper in puin, zand, en ruigte begraven waren, als vele

hedendaagsche omdolende Hebrëers, in de ongehavande zwarte baarden verscholen zyn. Deze (zeide myn Conducteur) zyn voortyds wonderen geweest van de konst, van het superbe der alouwde Bouwkunde, van de pragt, luister en rykdom van de Oosterse Koningen. Maar hier by zyn het ook onwederleggelyke, en ware getuigen van de dolle woede, razerny, schendzugt, en verwoesting van die woeste, eenzinnige, en onverbiddelyke Barbaren, die het Balzum zwetend

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(38)

Oosten bestierden met hunne Schepters, vertraden met hunne voeten; en afbraken met hunne handen.

Deze gemelde Paleizen waren voor de ogen van een weetgierig beschouwer zo onkenbaar, als de weg van deugd voor een ongemoedeloos Pagter. Daar te boven hade de oude gryze tyd haar door 't schimmel der jaren byna onkenbaar gemaakt; en hy (de tyd) die het gladde Lely en Rozeveld der schoonste Memmediertjes met diepe voornen ploegt, gelyk een Landman zyn Akker, en die dikmaal deze lieve Schepzels de tanden uit de monden breekt, gelyk de Beere leidende Polen hunne geklauwde, ruige, en danszende Broodwinners doen. Die verwoester van al het ondermaansche, had deze Gebouwen zo diep in 't puin en zand, begraven, dat de gauwste, en

scherpriekenste brakken die de outheid opsnuffelen, tot vegtens toe nog disputeren wie dat de stigters zyn geweest, waar dat zy gestaan hebben; over hare heerlykheit, en wonder schone Architectuur, en door wiens formidabele handen deze gestigten, die 't geweld der Eeuwen schenen te trotseren, in affreuze Woestenïen en Mols hopen

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(39)

zyn herschapen: Zo dat de Antiquitarii hier over met elkaar accorderen als Polen op een Ryksdag. Maar die puinwroetelaars raden 'er veeltyds na, gelyk een Medicus op 't beschouwen van het Urinael, en het voelen van de schutdeuren des Bloeds, na de kwaal der Patienten gist. Ik stond gereed om voort te treden, maar myn Onderrigter greep my by de mouw, en zeide leest eerst dit Versjen, dat daar (schoon vry duister) is uitgehouwen: Ik vond het van dezen inhoud.

Wy die voortyds de roem van 't magtig Oosten waren, Zyn nu bedolven in de puin; met ruigte, en zand Bedekt, en zo bemorst door 't schimmel van de jaren, Dat men schraag 't voetspoor vind wiens Koninglyke hand, Die wond'ren bouwde. Blonk ons grootheit als voor dezen;

Geloof het vry Euroop; Uw aldertrotst gestigt, Zou by ons luister slegts een grote Molshoop wezen, Een wasch kaars, en niet meer, by 't grote Hemel-ligt.

Dit gelezen hebbende, traden wy zo zoetjes voort als een paar Bedel-Monniken, die met een pitojabel Clooster accent, en met een Luciferiaansche, hoogmoed in 't hert, het middagmaal met zyne etcetera's zamen troggelen. Nu deed zig de vierde zoort van de

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(40)

Koninglyke Kastelen op, deze met de grootste attententie beschouwende, bevond ik dat die met meerder rode vlekken uitsloegen dan 'er van de gekleurde letteren in een Roomsch Almanak te vinden zyn. Zo dat zy niet kwalyk geleken na Napolitaansche Martelaren, die de tortuur van den Heer Berenburg, of Engelsman ondergaan, en die daar te boven op vele plaatzen (gelyk reeds gemeld is) wit waren uitgeslagen. Ik verschrikte, en verwonderde my teffens op dit gezigt, maar myn Leidsman gaf my fluks deze uitlegging. De onderdrukking der Onderdanen zyn de fondamenten van deze trotze gestigten. De wille van den Monarch bouwde de muren op. De kalk wierde genat, door het afdruipende zweet van de aangezigten, en door de tranen van rood bekretene ogen; door het wind as van uitgeloosde zugten wierden de Cederen balken opgewonden, door de uitgeparste vermogens der sobere Onderdanen wierden de Paleizen der Tirannen verguld, en de Koninglyke Tapeeten zyn in plaats van met Tirus purper geverwd te zyn, met Bloed gecouleurd; hier ziet gy de waarheit (zeide hy) van de

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(41)

Spreuk, dat uit het kleinste dikwils het grootste geboren word, (by voorbeeld) is niet de Crocodil die verschrikkelyke Water Tyger, die by dag zig verschuilt in 't lis van de lauwe Nyl, of in de brede en Goudryke Gangés, en by nagt op zyn roof los gaat als een afgevaste Wolf. Is die zyn geboorte en opkomst niet verschuldigt aan een gering en in 't zand begraven Ey? Zo zyn ook deze trotze Marmere Bergen, met hunne vergulde toppen, gegroeid uit lage, schamele, en met ried gedekte Boere Hutjes, yverige Koopmans beurzen, en Winkels, en uit het zuure Dagloon van Troffels, Zagen, en Spaden. Ik abomineerde de stigters, en abhorreerde van de gestigten. Op een van die Gebouwen, had de waarheit met hare vergode vingeren, en onuitwisbare Goud-inkt, dit volgend Versje geschreven.

Gy wandelaar die treed door d'Elizeesche Tuinen, 't Verwondere u niet, dat gy Paleizen ziet,

Gestigt door Vorsten die met Kronen hunne kruinen Vercierden: Als hier 't Bloed door 't kille Muurwerk vliet.

En dat het bleke wit, beslaat de Marmer wanden, 't Cement dat was genat door 't zilte zweet, en 't Bloed Der zugtende Onderdaan; gedrukt door 's Dwinglands handen, En tot die pragt voltoid, door veler Slaven goed.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(42)

Na dat ik die Gebouwen beschoud had, spanseerden wy zoetjes voort, en quamen in een onuitzigtbaren altyd groenende Allée, die overal met lommerryke Berceaux verzierd was: En om de drie hondert schreeden waren Rustbanken uit Taxis geknipt, hier was de gemeenste wandelplaats der Koningen. Hier ontmoete ik, gedugte Wereld-dwingers, die haar wil haar wet plagten te noemen; die de Menschen door den Oorlog vermoord hadden, gelyk de vergramde Boeren de koorn vernielende krekels doodslaan, die meerder behoeftige en arme Wezen in een enigen dag gemaakt hadden, dan een verwoede pest in drie jaar zouw uitvoeren; die door een Bataillje meer troosteloze Weuwen schiepen, dan 'er Meisjes in twintig jaar door de trouwknip worden verschalkt. Die by een ydele glory van een groot Monarch, en een egte Zoon van Mars te zyn, een eeuwige vervloekinge nalaten, wyl hunne voetsporen zyn geprent in en door Bloed; ligtryk door brand, affreus door moord, geweld, en schoffeering;

en altoos abominabel, wyl zy haare ingebeelde grootheit bouwden op de ruinen

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(43)

van de bloeyenste Steden; en haare gewyde Tempels: die door haare onverzadelyke ambitie, geblaakt, verwoest, en vertreden zyn. Zodanige gekroonde dwarsdryvers, en gepurperde styfkoppen, die al eer het magtig Asia onder de knien hielden; en met hunne Schepters honderden van Prinsdommen bestierden, deze wandelden hier zo gerust, als zy eertyds in haare Serailen, te Babel, Susa, en Ecbatana zaten; myn oog viel bezonder op een van deze aloude Oostersche Throon-treders, die met tienmaal grootmoedigers tred spanzeerde, dan de Aardsbisschop van Toledo, in de plegtigste procesje. Edog met zo een brusk naturel, dat zyn Staatsdienaar die hem

acompagneerde, vreesde voor een Coup de grace, gelyk Madame N. N. voor een Aardbeving in haar Porceleinkas, als de Heer, slegt om 't hoofd, 'sAvonds (à la mode) beschonken na huis laveerd. Die grootmoedige Keizer droeg een Brief in zyn Majestieuze hand, en hield een formidabele roede in zyn regte Vorstelyke vuist: Ik

*Paus Caelestinus de vyfde die door de Cardinaal Benedictus Cajetanus; wierd toegeroepen, Caelestine dimitte Papatum, sivis salvus fieri, negotium supra vires est die vos, wierde daarna Bonifacius de VIIIste.

verschrikte, en verwonderde my, op dit gezigt, gelyk een Roomsche

*

Mitervoogd, zig ont-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(44)

stelde, op de aanspraak, van zyne incapaciteit door een loden buis. Myn Leidsman onderrigte my, en zeide die Monarch kan het nog niet vergeten, dat de Berg Atos, op zyn Koninglyk bevel niet een promenade na de Zee wilde doen; derhalven schreef hy hem een Brief die gy daar ziet; en ordonneerde hem te vertrekken, of dat Hy hem met zyne Koninglyke handen zoude komen af breken, in cas van disobedientie. En die formidabele roede, die tien trouwloze Pagters, de Vliegen schoon van de rug zouden afvangen. Die snerpende wykwast der Guiten, is altoos zyn Vade mecum.

Hy zweert, als hy eens weer op de Wereld koomt, dat hy dan de dolle en

schuimbekkende Hellespont, (die een geweldige rupture in zyn grote Schipbrug gemaakt had) zo inpitojabel zal castigeren; dat Vader Neptunus zyn drie tande gaffel, van schrik zal laten vallen, gelyk de Heer Hazen hert, moed, en degen ontglipte in

*Uit Asia na Griekenland.

de voorgaanden Kryg: En dat de geesseling die hy by die malheureuse overtogt

*

dede; maar een Kinderlyk billeslagje zyn zal, in comparatje van de straf, die hy dan denkt te oeffenen.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(45)

De dwaasheit van die Monarch deed my walgen, en de luister der Oostersche Kronen maakten my schier blind; zo dat ik zo schielyk met myn Conducteur voortspoeide om Europische Koningen te zien; als de Smous N. N. zyne klagende en schreyende Crediteuren voortrad, na de bekende Hollandsche Tabak plantagie. Hier hoorde ik de Vorsten zo vrolyk, en openhertig, (dat is anders tegens de mode) met elkander te zamen kouten, als luidrugtige Juffers, op een rykelyk gezuikerd Candeel maal, die dan het fluwele, buigzame rood lapje niet lang laten rusten, wyl de druifdruipende vingers van den bollen Bachus, haare rooscouleurde schot deuren niet toe sluiten.

Hier ontmoetede ik meer hertstogtelyke, en kenbare Tronïen, der Koningen, dan de grote de Bruin, oit met zyn graveerstaal in het Koper heeft gesneden of geëtst, eenige van die Vorsten schenen my zo vrolyk, als hulpzame Kamerdienaars; en welgemaakte Laqueijen, die door hunne getrouwe Services Ampten geoccupeerd hadden; die hen zo welpasten als de Engelsche Kroon aan den dolenden Ridder

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(46)

van St. Joris, of, (om my duidelyker te verklaren) zy waren in zulk een belhumeur, als alle de groene overgescheepte Moffen, die door het Windas van fortuin, gonst, en list, uit de Koemist in Karossen zyn getild, en uit die brallende, en bolderende voitures de eerste, en grootste Amsterdamze Cooplien begroeten met de zalvéring van een noordsche ram, (alias een hoofdknik.)

Een twede zoorte van Koninglyke Wandelaars (om my van Sàncha Panca zyn woorden te bedienen) schenen Ridders van de droevige figure te zyn. Door de melancolyke gedagten genoopt, zogten zy de eenzaamste plaatzen, gelyk de geschorene kruinen de duistere Heremitagies, en Bergholen van Carmel, of Sinai opsnuffelen, om zig zelven te pynigen, en een roem van heiligheit in de Wereld na te laten. Ook ontmoetede, en zag ik andere Koningen, die zo vriendelyk zagen als of zy met Appel Coloquint, en Agaricus gespysd waren, en dat zy Rinsche Wyn-Azyn met Osse gal, in plaats Tokayer, of Madera's Druive nat gebekerd hadden. De reden van de zuure Saus der Vorstelyke Oogen was niet ongegrond,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(47)

ach! riepen zy uit, met zo een lamentabele toon, (dat het hert van een Exeteur, of Deurwaarder bezwyken moeste) wee ons! dat wy de tafelschuimers, vleyende pluimstrykers, en alle die andere Hofklappende Papegayen hebben gehoor gegeven, die Paleis krajen hebben ons verraden, wyl hun gezag, grootheid en rykdommen gebouwd wierden, op geweld, en onderdrukkinge, zo hebben zy ons altoos

aangespoord met list, en bedrog door weikte tongen, en met vleyende monden, om hunne verdervelyke raadgevingen te volgen, een goed Vorst ontmoet zelden goede Raadslien, een kwade Vorst noit.

Ach hadden wy de regtmatige klagten van onze geplukte, onderdrukte, en mishandelde Onderdanen meugen horen, wy zouden de troosteloze Weuwen en krytende Wezen, regt gedaan hebben, en die omwurmende Creaturen de hand boven 't hoofd gehouden hebben. Maar helaas! ons fortuin, en dat der slokzieke Staatdienaren was gebouwd op de fondamenten van geweld, onderdrukking, en tiranny, zie daar de grondstenen van het Ryks gebouw.

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(48)

Zommige van die Malcontente Koningen waren door de magtige, en gepunte Sabels van naburige Vorsten uit de Throon gestoten, gelyk Boere Jongens een Vogels nestjen uitrukken, of gelyk een gauw Advocaat, een pleitzieke Kinkel uit zyn Schuur of stulp, op de dyk zet. Andere van die klagende Kroondragers waren door hunne eigen Onderdanen uit de Rykszetel gesmeten, gelyk een ongetemde Spaansche hengst, zyn onbedrevene Ruiter uit den drukkenden zadel werpt.

Deze hadden de gronden van haar verderf met eigen handen gelegd, zo dat zy hunne Icarische val hadden te wyten aan dwingelandy, en ongeregtigheid, spruitende uit de overdadige verkwisting, ambitie, of gierigheit van hunne gewezene Ministers:

En uit de verberging van 's Vorsten interest, en bevordering van hunne eigen belangen, waren (zy Koningen) misleid; en het Volk door schandelyke knevelingen, en ongehoorde schacheryen uitgeput, en door wanhoop tot een opstand gebragt; en had de boejens van ongeregtigheit en tirannie verbroken, en het juk van redeloze dwang, van de

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(49)

gedrukte en gemartelde schouderen afgeworpen, op hoop van een yzeren Schepter in een gouden te verwiszelen.

Een van deze ongelukkige gedetroneerde boezemde met een lamentabele stem dit volgende Versje uit, zo dat 't Bosch, en de Beekjes daar na schenen te luisteren.

Wanneer 't veelhoofdig Beest te zeer gedrukt, eens woed, 't Werpt Vorsten van den Throon, bespat de Kroon met Bloed, Dit tuigen wy, die zyn ten zetel afgestoten,

Vreest God, mint d'Onderdaan, Wy spiegels van de Groten, Verstrekken U ten baak; ziet hoe Wy zyn gestrand,

Geen groter Vyand dan der Onderdanen hand;

Wanneer elende broed de wanhoop, die weer woede, Dan waggelt Kroon en Troon, dan snerpt de scherpe roede, Staatsdienaars en den Vorst, om hun bedreven kwaad:

Hoe bitter smaakt een Prins, dan de opgekropte haat?

*Dionys.

Ik beelde my vastelyk in dat het de Siracusise

*

Dwingland was, die de Schepter in een Schoolmeesters plak geruild had. Of dat het den vlugtenden, en toen ter tyd de herteloze Jacobus de twede, Koning van Engeland was, die deze lugubere exclamaties opdeunde. Ik bedroog my niet zeer in het denkbeeld van de laatst genoemde; die Ja-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(50)

cobus (zeide myn Leidsman) die voor den onverwinnelyken, en onstervelyken Willem den derden Glorieuser Ged. vlugtede uit zyn Ryken, gelyk een hert dat door snelle honden gejaagd wort; en zyn drie Kronen, aan zyn Doorlugtigste Schoon-Zoon, (als veel waardiger bezitter) overliet, en zig na het troostryk Gallia spoeide; om van den schranderen Lodewyk, een Martiaal hert, in den beklemden boezem te krygen, en ettelyke vaatjes met Goudene Louisen, en een wel toegeruste Zee Armature te verzoeken, tot zyn hopeloze bystand, om zyne drie verpruilde Kronen weder te occuperen. Deze Vorst (zeide myn Leidsman) hadde zyne Onderdanen niet getiranniseerd, nog zo wreed gedrukt, dat zy reden hadden om hem de weg na Vrankryk te wyzen, maar hy was door de zo misdoopte J. H. S. met een tover Salvje bestroken, waar door hy zo sterk lugtede na het Roomsche Hof, als een welgekruiderde Sausys de Boulogna na peper riekt. Ook smaakte hem geen andere spyze, dan die uit des opper Bisschops Keuken kwam, en in Jesuite schotelen opgedist was. Daar te boven had hy een Kelkjen Wywater (in plaats

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(51)

van 'er zig mee te laten quispelen) gulhertig ingegulpt, dit Bekertje smaakte hem zo heerlyk, dat hy al de regtzinnige Kerk Prelaten van het magtig Albion, daar toe zogte te persuaderen, om een hapjen van die Circe tover drank in te nemen, en dan de styfhoofdige Onderdanen, vive force daar toe te dwingen. Hy dus in 't verstand en in G...dienst vergiftigd, peuterde zo geweldig aan de fondamenteelste Ryks-wetten, dat de verstandige en waakzaame Engelschen vreesden met grote reden, dat het Ryk, of Ryken, du fond en comble zouden worden omgekeerd; wyl zy de boeyens der aanstaande slaverny, en Concientie-dwang reeds gesmeed zagen. Zo dat zy genooddwangd waren, om den glorieusen Willem (toen Prins van Oranjen) als de eenigste liberateur, van hare waggelende Godsdienst en Vryheit te hulp te roepen.

Die op haar billyk verzoek toeschoot, als een Perseus, na zyn Andromeed, en haar van de kaken van 't verslindend Roomsche Monsterdier verloste. En de drie verkragte, en zieltogende Ryken, den Bybel. Hoed en de Olyftak te effens toebragt. Dit was het meesterstuk van den onverwinnelyken

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(52)

Willem; waar aan de Britten altoos met zegening gedenken; na dat ik hier myn remarques al dromende gemaakt hadde, stapten wy de Allée wat dieper in, hier ontmoeten wy ook verscheidene Koningen, die gantschelyk niet wel gehumeurd waren, zy waren korseliger dan gedisgratieerde Maitressen van een Pools Koning, en zy belonkten met de vriendelyke blyken van een afgeroste bul dog, vele grote Heren die haar van verre volgden. En die, by gepluimde hoeden, alle te zamen Wayers in de handen droegen, gelyk de Dames. Ik vroeg in verwondering, wat dat het Vrouwelyk speeltuig in de handen van die grote Hanzen tog maakte, en waarom die Koningen zo misnoegd schenen? myn Leidsman antwoorde my. Zy dragen die Windzwajers, daar de Mevrouwen de Vliegen mede flappen van hare roze kaken, en om zig voor de stralen van Paebus te dekken: 1. Tot een zinnebeeldig teken, dat zy in hun leven, door de wappers van minne tongen de waarheit zo zorgvuldig van der Koningen oren hebben afgekeerd als oit een Madame de schendzieke muggen zoude kunnen doen. Ten tweden hebben zy de ogen der Konin-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(53)

gen door die Zonneschermen, zo naukeurig beschaduwd, dat zy nimmer de blinkende stralen der waarheit ter degen hebben beschouwd: En hier zien de Vorsten de waarheit zo naakt en klaar, als Moeder Venus uit het pekelschuim op haar Schulp-karos klimmende, oit door den groten P. P. Rubens is afgemaald; nu verlieven zy op de ongeblankette waarheit, die door de Hoofsche tafelschuimers, pluimstrykers, en pannelekkers, zo deerlyk was vermomd, door het masker van opgezogte, en lasterlyke leugens, en schendzieke betigtingen, dat zy onkenbaarder voor hen toen ter tyd was, als het pad van deugd, is voor een Salatynse rovende Zeeschuimer, des verwonderden zy zig ten hoogsten op het gezigt van die Godin: dat is de reden waarom die Koningen zo nors over de slinker schouder zien: Maar zeide ik, daar spanzeren eenige grote Vorsten, die om de twintig â dertig passen halte houden, en die door alle hunne gesten tonen, dat zy staf zyn als decrepiti, of zo stupïd, als of zy de memory hadden verloren, gelyk de Deurwaarder N. N. zyne Conscientie heeft te zoeken gebragt; en

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(54)

gelyk Sinjeur Praatjeby, de schaamte heeft versmoord, en de schaamteloze vrypostigheid, en teljoorlekkery heeft aangenomen: Deze Vorsten (zei Gardons), zyn rykelyk hardhorig geworden, door de onophoudelyke vleijeryen, eerloze en valsche loftuitingen, en Pluimstrykeryen, der baatzugtige en strelende Hof-kleppers.

Zy zwoeren volmondig, (en de Eeden van vele Hovelingen balanceren in gewigt, met de Pluim van een geplukte Musch). Dat de Zon met zyn albekykende blikken, nimmer dapperder, wyzer, voorzigtiger, en stoutmoediger Legerhoofd gezien had, dan zyne Majesteit was; zy beämenden dit zo gerust, als of zy de waarheid voor de leugen opdischten, daar te boven waren de naburige Ryken overtuigd van zyn pouvoir, en zouden op een enkele bedreiging, en opslag van zyne heldhaftige oogen, de koude koorts op het lyf krygen, en zy zouden op het helsch geluid van zyne doodbrakende Cortouwen, en zwangere Mortieren, en op 't ontbloten van zyn onverwinnelyk Staal, de Apoplexie, met alle hare triste gevolgen ondervinden. Schoon dat de goe-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(55)

de Vorst, nooit meer Harnas hadde aangegespt dan St. Pieter, een drie dubbelde Kroon, in plaats van zyn Visschers Klapmuts, heeft op zyn gryze Kruin gestulpd. En dat hy nimmer een schermutzeling, (ik laat staan een decisive Battailje) had

bygewoond, nog de moordadige Kanon-noten had horen snorren, en geen langdurige belegering daar de Soldatesque, voor een blauwe Montuur, met bloed geferwde Rokken pronkt, had gezien, dan, in de Schilderyen van zyn Cabinet, of in zyn Prent, en Konst-kamer. Deze Hof-Lorïes, hadden de ingebeelde dapperheid, en de gehoopte Conquesten, van den Vorst met zulk een Stentors-stem, in des Koningen ooren gebalkt, zo dat het niet vreemd was, dat zy my, zeer quarteldoof toeschenen, en hoe Hemel-hoog, (schoon met een afgronds leugen beschilderd), verhieven zy de grondeloze, en onuitputtelyke wysheid van den Vorst, zyn goedheid, regtvaardigheid, en mededogentheid had hem met de Glory van Vader des Ryks bekroond, en met de Titel van een mildadige beloner der goeden, en een regtvaardige Straffer der

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(56)

kwaden getituleerd. Schoon hy tot het eene en tot het ander niet meer had toegebragt, dan en gebroken Radertuig tot de nette gang van een gouden Zak-Horologie, wyl alles door hare Oogen beschouwd, door hare Tongen overgebragt, en door hunne Handen bestierd was. En in de Staatkunde (zeiden de Oost-Indische klappende Hof-ravens,) was hun Koning den Arend gelyk, die onbelemmerd de gloeyende Hemelkoorts in 't flikkerend aanzigt ziet, daar andere Vorsten, in comparatie van hem, als blinde Mollen wroeten, daar hy zonder een Neuwtonniaansche Verrekyker, de Hoven der afgelegenste Vorsten door zag; en de geheimste Cabinet-raden kost horen. En dat hy het foible, en het fort van alle Europische Hoven kende. Dat hy nooit getragt hadde, gelyk Louïs de veertiende, om door het verraderlyke Goud, na-burige Groten om te kopen, en nog minder, om door zyn formidabele Krygsmagt de zwakkere Ryken en Staten onverhoeds, en bond-breukig te overvallen, of in te slokken (in dit laatste point spraken de goudene en snorrende Hof-torren de waarheid),

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(57)

want hun Koning had nimmer den Degen, 't zy tot verdediging, 't zy om Conquesten te maken, uit de fluwele Kleerkas getrokken, nog laten trekken. Zie daar (zei myn Leidsman) hoorje de Reden van die Vorsten hare hardhorigheid

Een weinig voort tredende, beluisterd ik, in eene der digste lustprieelen van de wandelplaats, eenige Vorsten, die zo vrolyk waren als half dronkene Paarden Tuischers, die de wigtige Goudbeurs van een ryk Engels Edelman hebben

geanatomizeerd; deze Vorsten waren (tegen de mode der Hoven) zo openhertig tegen elkander, als een biegtende blanke Non voor een gryze Biegtvader; aan hunne discoursen merkte ik dat zy hare Europische Paleizen gedeeltelyk in Turksche Serails hadden getransformeerd, het Subject van dit Koninglyk gesprek was over Hoofelyke kleinigheden, en dagelyksche bezigheden, door de wandeling Amourettes genaamd;

my dagte (dog 't Oor is bedriegelyk) dat ik bescheidentlyk de stem van Carel de tweede, gewezen Koning van Engeland, hoorde, die met zulk een smaak

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(58)

van zyn galant Withal, en St. James, sprak, dat hem het sop om de tanden liep, als hy nog dagte om die nocturne, en bloedeloze lyf Battailjes, daar hy zig zo Ridderlyk ingequeten had. Maar dewyl het humeur der Koningen zo variabel is, als het weer in de Maart, en zo bestendig, als de trouw der gecoëffeerde Kamer-duifjes, zo erinnerde hy zig in 't hertje van zyn vrolykheid, zyn Vaders betreurlyk Noodlot, zyn troosteloze ballingschap, zyn gelukkige verheffing tot den Engelschen Troon; de dankbaarheid die hy aan zyne weldoenders betoond had; benevens de vreugde van het Mahometaans Paradys; dat hy op de Wereld betreden had. En door een

Apollonische furie gedreven zynde, bromde hy met een Vorstelyke en ontzachelyke stem, die wel attentie verdiende, dit volgend Heldendigtje.

Klonk Cromwel's Moord-byl door den hals van myn Heer Vader, Wierd het heilloos Schavot geverfd met 's Konings bloed;

De Dood (voor Olivier te zagt) heeft die Verrader In 't eerloos Graf gestamt, daar na betrad myn Voet

De Ryks-troon, 'K nam wel wraak, maar myn verbintenissen Vergat ik; en voor dank, zo schonk ik kruid en lood,

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(59)

d'Ondeugd kan Dankbaarheid uit 't Hert der Vorsten wissen, Myn Hemel op der Aard' dat was een Vrouwen schoot.

Dit sprak Carel uit de opregtigheid van zyn Hert, en om te tonen de hoogagting, en overdadige liefde die hy voormaals voor de schone kunne gehad hadde, zo nuurde hy nog in het Ryk der Doden (dog zeer zagtjes) dit volgend airtje.

Wie zal het Koningen beletten Te volgen al haar' wil, en lust?

Wie stelt een Troon-Monarch ooit Wetten, Hoe veel Princessen dat hy kust?

Het Konings Bloed dat smette nimmer, Wat heb ik menige Gravin;

Of Hertogin, van 't schoonst getimmer, Getrokken tot myn Koets, en Min?

't Zy dat zy was door trouw verbonden, Of dat ik 't Maagde-roosjen ving, Burnet zegt, 't is te veel bevonden, Dat ik van 't dons, na 't Altaar ging.

Vaar wel Ryks-zorg; ik lag gekluisterd In d'Armen van myn lieveling,

Maar zagt! Dat niemand my beluisterd!

Als ik myn snoeperytjes zing.

Op he zelfde oogenblik dat de Koning Carel, dit Onkoninglyk deuntje nog zo nuurde, zo kwam Hendrik, (de vierde van dien Naam), de wettige Zoon van Mavors, en de weerga-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(60)

looste Vorst die het magtig Vrankryk ooit gezien heeft, in diepe gedagten voorby die Berceau wandelen; en, wyl Hendrik na die onlochenbare getuigenis van den Phaenix der History-Schryvers P. C. Hoofd, scherphorende was en wonder tedere ooren had, zo had hy van woord tot woord Carel zyn Minnedeun gehoord. De gewezene Fransche Schepter Voogd, trok eventjes zyne Heldhaftige schouders op, en zeide by zig zelf, ik heb de malsche Sexe in myn tyd ook niet versmaad, ik heb met haar, (by tyd en gelegentheid) wel een Menuet â deux gedanst, maar tog, ik hoorde al zo geerne een moedige Battailje hengst brieschen in 't Bloedigst Oorlogs Veld, dan ik een schone Princes op myn Ledikant hoorde liefde zugten uit boezemen, de Sireenze Zang van de agreabelste Hertogin, met de aankleve van dien, (dat 's veel gezeid) waren niet magtig om my de glory der Wapenen te doen verliezen, ik gebruikte de Amusementen van het Ledikant, als een diverterend byspel, wanneer ik door de Krygs-operatien was afgemat; maar de Oorlog, en grote

Krygs-ondernemingen die occupeer-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

(61)

den myn Vorstelyk Hert. Ik bande, (als met een Vaticaansche blixem) de poezele Venus uit; wanneer ik de geharnasde Mars, in 't blanke Staal zag aantreden, of het drillen van zyn speer hoorde, en zyn ontblote kling, my in de oogen flikkerde, dan was altoos myn woord, Vive la Guerre! decampez vous Venus! Maar integendeel, myn lieve Cousyn Carel die pleegde een zoort van Afgoderye, met de fluwele kunne, hy bouwde zo vele Altaren, voor die Naam, goed, en Bloed rovende wolwintjes, in zyn wellustig Hof, dat 'er nauwelyks kleine Haard-steedjes, voor de Ryks-zorg, voor Albions welstand, en voor de G...dienst open waren. Het past niet (zeide Hendrik) dat men my, of ons gelyken van zottises betigt, maar Carel zyn gedrag rook 'er te veel na, dog de Koningen willen altyd volmaakt schynen, schoon 't wezen ontbreekt.

De grote Hendrik stapte voort, wy zouden hem gevolgd zyn, met een lustige tred;

maar myn nieuwsgierigheid was te groot om niet te horen wat dat twee andere gekroonde piqueurs in Cupido's manegje stal, zou-

Johannes Buma, Reis door de Elizeesche Velden

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

[r]

[r]

Op basis van de missie en visie van Stichting Allente zijn voor alle scholen, medewerkers, leerlingen en ouders een aantal beleidsdocumenten opgesteld waarin afspraken,

Omtrent den ouderdom van deze geschriften is moeilijk iets met zekerheid te zeggen. Omtrent den compilator of den schrij ver van het origiLleel geven deze

‘Noem me zo nooit waar mijn vriendinnen bij zijn,’ had ze gesmeekt, ‘Mijn naam is Finy!’ ‘Ja, ja,’ had haar moeder geantwoord, ‘Finy is de naam die híj jou gegeven heeft,

Eerlijk bekend: ik vind het vervelend, als iemand niet moe wordt uit te weiden over dingen die hij gezien heeft en waarvan ik mij met den besten wil geen voorstelling vormen kan,

Wij reden langs de stations Eeckeren, Cappellen, Calmpthout, Essen (waar wij onze bagaadje moesten laten visiteren door Belgische douanen, die zeer gemakkelijk en beleefd deden en

De motivering van het op-reis-gaan is steeds weer anders: de hunkerende ziel wordt onweerstaanbaar aangetrokken door Gods liefde, de ridder van de Tafelronde gaat op zoek naar