François HaverSchmidt
editie René van Slooten
bron
François HaverSchmidt, Op reis (ed. René van Slooten). Ongepubliceerd, 1879
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/have010reis03_01/colofon.htm
© 2009 dbnl / René van Slooten
Op reis.
Zingen de kinderen dat nog op School, het liedje van Matthias Claudius, dat wij indertijd leerden, van ‘Heer Jurriaan’, die op den inval kwam: ‘Wanneer men verre reizen doet, dan kan men wat verhalen’, en die daarom ‘naar stok en hoed greep’ en
‘terstond aan 't dwalen’ ging? Ik zie den ondermeester Wendel nog en zijn Spaansch rietje, waarmee hij de maat sloeg. Ook sloeg hij er ons mee, als wij niet vlug genoeg invielen: ‘Daar hebt gij gansch niet kwalijk, gansch niet kwalijk, gansch niet kwalijk aan gedaan. Vertel ons nu maar verder, heer Jurriaan!’. Om de waarheid te zeggen had ik een hekel aan dat liedje, en misschien lag dat wel aan de leerwijze van meester Wendel, om het er met een rietje in te slaan. Want anders, de inhoud moet wel in mijn smaak zijn gevallen. Verre reizen doen! Wat jongen zou niet wel eens op een reis willen? Een verre reis! En ik voor mij...
Toen de Génestets eerste bundel verscheen -'t was kort voordat ik student werd en al spoedig behoorde ik natuurlijk onder de bewonderaars van den jongen dichter- Toen duurde het niet lang, of ik kende zijn ‘Reizen’ uit het hoofd, en meer dan eens heb ik het voorgedragen:
‘o Droomen van mijn jeugd, en van mijn lange nacht, o Zielsverlangen, dat mij langzaam doet verteeren!
Ik reikhals naar den top der bergen en ik smacht, Ik hunker naar de blauwe meiren!
Ik heb al lang genoeg mijn effen pad betreên, 'k wil rijzen, dalen, 'k wil genieten, leeren, zwerven;
Ik wil voor lange jaren heen:
Voor ik Gods wonderen heb gezien, kan ik niet sterven!’
Nu vind ik dat vers zoo mooi niet meer als toen. Ik heb bijv. opgemerkt, hoe er in het couplet, dat ik u daar voordroeg, vijf malen lang voorkomt (wat of het gekleed staat, dus een gevierd dichter op een foutje te betrappen! Bijna zou men gaan denken, dat men het zelf wel beter kon!). 't Is mij over het geheel ook wel wat opgewonden.
Kwalijk kan ik een glimlach bedwingen, wanneer de zanger uitroept:
‘Naar Spanje, Spanje! 'k Wil in 't blauwe schemeruur Bij stergefonker van twee Andalusische oogen D'oranje lusthof zien der toornende natuur’.
Zou onze Remonstrantsche Seminarist heusch verlangd hebben naar zoo'n
schemeravondje met een Andalusische schoone? En meende hij heusch (maar neen, dat woordje mogen we niet zoo dikwijls gebruiken, of eigenlijk in dit verband in 't geheel niet, heb ik Multatuli hooren zeggen, en zooals op vele punten (niet op alle) had hij ook hierin gelijk) nu dan, zou de Amsterdamsche theologant Peter de Génestet echt gemeend hebben, wat hij zong:
"Ik moet mij sterken met natuur en bergenlucht, Bij kunst en puin, in avonturen en gevaren?
onder onze Evangelische gezangen zegt zeer terecht: ‘Het wordt bedaardheid met
de jaren, wat heete drift was in de jeugd’, en ja dat ondervind ik ook, en
misschien zal ik het (waar ik in zeker opzicht niets tegen heb) in klimmende mate nog ondervinden. Maar om op de Génestet en zijn reislust terug te komen, de trek was bij hem, ook op twintigjarigen leeftijd, toch niet zóó groot (zegt hij zelf), of hij was bereid zijn plannen er aan te geven, wanneer ‘een dierbaar kind’, ‘twee sprekende oogen’ ‘hem schreiend smeekten: Blijf bij ons’. Ook weet de vriend van zijn gedichten, dat hij in zijn ‘Laatste der eerste’ een vers opnam, zes jaren na het straks aangehaalde, tijdens een bezoek aan Zwitserland, uit zijn pen gevloeid, en dat dus aanvangt:
‘Ach, 't valt mij niet meer ligt, alleenig rond te dwalen En de oude reislust werd me een bron van strijd en smart!
Mijn geest geniet wel -maar mijn hart
Mijn hart is ginder in mijn Hollands dierbre dalen’.
‘Mijn hart is thuis’, herhaalt hij telkens. Och, daar was zijn liefste schat, daar waren zijn vrouw en kinderen, en waar een mensch zijn schat is, daar is zijn hart. Niet zonder betekenis dan ook liet hij op het zoo even bedoelde gedicht de vertaling volgen van een versje van Rückert:
'k Verliet het lieve vaderland Slechts eenmaal in mijn leven,
Maar vond geen heil aan 't Zuiderstrand Noch in de schoonste dreven-
Want zij was thuis gebleven
Nu zal ik nooit naar strand noch land Mij weer op reis begeven;
Ja, trek alleen aan Liefdes hand Op reis naar 't andere leven!