• No results found

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes · dbnl

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes · dbnl"

Copied!
19
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Die vlugge haasjes

Henriëtte Blaauw

bron

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes. Met illustraties van Ernst Koetzer. Kluitman, Alkmaar ca.

1920-1930

Zie voor verantwoording: https://www.dbnl.org/tekst/blaa012diev01_01/colofon.php

Let op: werken die korter dan 140 jaar geleden verschenen zijn, kunnen auteursrechtelijk beschermd zijn.

i.s.m.

(2)

Op de Jacht.

Vader Teun en moeder Keetje Woonden al verscheiden jaar, In een lief en zonnig huisje, Heel gezellig bij elkaar.

't Huisje, met z'n witte muren, Lag daar midden in de wei,

't Was er stil, maar weinig menschen Kwamen overdag voorbij.

Maar de lieve, kleine kleuters, Trientje, Hanneke en Jan, Ja, die brachten met hun drietjes Nog al heel wat drukte an.

't Waren echte robbedoesjes, Haast den heelen, heelen dag Hoorde je, daar bij het huisje, Hun gebabbel en gelach.

Ieder had z'n eigen werkjes, En ging vader op de jacht,

Dan, vanzelf, werd door de kleintjes Wat hij noodig had, gebracht.

Hanneke kwam met de weitasch, Trien met vaders pijpje aan, Om die eventjes te stoppen, Dat was in een wip gedaan.

Beide hondjes, Foks en Pluto, Riep ons Jantje bij elkaar;

Eerder dan hij 't zelf gedacht had, Stond de jager alweer klaar.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(3)

3

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(4)

Een leelijke Vergissing.

Zeker wel een honderd kusjes Kreeg hij op z'n tochtje mee;

Raad eens, wie gaf hem het laatste?

Nu, wie denk je? - moeder Kee.

‘Dag! - dag!’ - werd er lang geroepen, Kijk, hij wuifde nog een keer;

Toen, toen zagen onze kleintjes Vadertje al gauw niet meer.

‘'k Wil toch ook eens jager wezen.’

Juichte Jantje op een dag:

‘'k Wou maar, dat ik hier in 't weitje Nou maar eens een haasje zag.’

Jantje haalde z'n geweertje, Kwam er eentje uit het bosch, Wacht maar even, zonder dralen, Pief, paf! - schoot hij er op los.

Hanneke en Trien, dat snap je, Lagen ook al op den loer,

‘St. st. mondje dicht,’ zei Jantje, Sapperloot, dat was een toer!

‘Wacht, nou zul je wat beleven, 'k Zie een staartje,’ lachte Jan, 'k Zal maar dadelijk probeeren Of ik 't haasje raken kan.’

't Handje heefde, 't lipje trilde,

‘Pang!’ - 't gaf altijd toch een schrik.

Stil.... of 't schot geraakt zou hebben?

't Was een ernstig oogenblik.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(5)

5

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(6)

Op de maat van de Muziek.

Daar opeens kwam in de verte Buurmans groote kater aan;

‘Stouterd, zeg, was jij dat haasje?’

Riep de jager, gansch ontdaan.

‘Mauw, miauw!’ was 't eenig antwoord Dat het drietal van hem kreeg;

't Jagertje deed heel verstandig Dat hij verder toen maar zweeg.

Wat voor haasje, welk konijntje Heeft er nu zoo'n langen staart?

Nee, voor jager, beste jongen, Ben je nog geen duitje waard.

Om 't verdriet maar te vergeten, Kleedden ze zich netjes aan, Want ze hadden afgesproken, Samen er op uit te gaan.

Jantje mocht de broodjes dragen, En bespeelde hij de fluit, Dan, dan voerden beide zusjes Onderweg een dansje uit.

Zwierig trippelden de kleuters Op de maat van de muziek;

En de vogels in de boomen Was het eenige publiek.

Rokjes wipten in de hoogte, Hoepla, ging het iederkeer, En de kleine, vlugge voetjes Raakten haast den grond niet meer.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(7)

7

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(8)

Bij 't Beekje.

't Was een warm, vermoeiend werkje, Oef! - ze konden haast niet meer, Maar het kleine muzikantje Speelde steeds wat anders weer.

Och, dat vroolijk danspartijtje Kwam de bloempjes slecht te pas, Met hun mooi versierde kopjes, Lagen ze vertrapt in 't gras.

Ook de bonte paddenstoelen Kwamen nog in groot gevaar.

Maar ze bleven toch, gelukkig, Ongedeerd nog bij elkaar.

‘'k Schei er uit!’ riep Trientje hijgend,

‘Eerlijk waar, ik puf er van, Wil je nog een deuntje blazen, Best, dan doe je 't maar, hoor Jan.’

‘'k Zou je lekkertjes bedanken, 'k Ga weer verder!’ riep de guit, En hij huppelde z'n zusjes Al een eindje weer vooruit.

‘Weet je wat, we gaan naar 't beekje, Daar is 't fijn en lekker frisch, Kom vooruit!’ riep Jantje vroolijk,

‘Doen, wie of er 't eerste is?’

Hanneke en kleine Trientje Gingen haastig er vandoor, Jantje won het, maar die slimmerd Was z'n zusjes immers voor.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(9)

9

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(10)

Nu opgepast!

Plof! - daar lag hij op z'n buikje, Zoo maar languit in het gras, Jantje wou maar, dat het beekje Nog een beetje grooter was.

Plassen dat die luidjes deden!

Brr, ze werden leelijk nat.

Maar 't beviel hun in de warmte Opperbest, zoo'n lekker bad.

Na dat heerlijk knoeipartijtje Werd de tocht weer voortgezet;

Altijd moesten ze maar lachen, Altijd hadden ze weer pret.

Maar opeens, in 't veld gekomen, Bleef het kleine Jantje staan;

‘'k Zie wat,’ fluisterde het ventje,

‘Stil dan toch, niet verder gaan!

Kijk, daar steken lange oortjes Boven uit het groene gras;’

Jantje kon maar half gelooven Dat het werkelijk zoo was.

‘Dat zijn haasjes, echte haasjes, 'k Weet er nou wel alles van,

Hoor eens, 'k mag een boontje wezen Als 't niet waar is,’ lachte Jan.

‘Wacht maar, 'k zal ze wel eens krijgen, 'k Neem ze bij hun oortjes mee, Eerst de een en dan de ander, Leuk, dan hebben wij er twee!’

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(11)

11

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(12)

Dat was mis!

Alle vier de spitse oortjes Gingen meer nog naar omhoog, Arme Trien! - kon zij het helpen, Dat een haasje zich bewoog?

Rechts en links zat hij te kijken, Nummer twee zag ook gevaar, Hup! - daar renden zij het bosch in, Met hun tweetjes, naast elkaar.

Hanneke en Trien en Jantje Holden vlug er achteran;

‘Pak ze! - pak ze!’ gilde Trientje, Pak ze bij hun staartje dan!’

Maar jawel, de vlugge haasjes Die bedankten voor de eer, En de kleintjes, geen van drieën, Zagen 't lieve paartje weer.

‘'t Kansje is voorgoed verkeken,’

Zei ons Jantje met een zucht,

‘Stoute Trien, de beide haasjes Zijn voor jou alleen gevlucht.

Weet je wat, een volgend keertje Ga ik liever maar alleen,

'k Vang dan zeker twintig haasjes, En nou heb ik er geen een.’

Moe en warm van 't harde loopen Zaten ze in 't hooge gras,

Trientje vond het erg vervelend Dat die Jan zoo brommig was.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(13)

13

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(14)

Aan den Haal!

Hanneke, een beetje wijzer, Nam de zaak wat lichter op, En ze gaf dien praatjesmaker Even leelijk op z'n kop.

‘Jan, als jij wilt haasjes vangen,’

Zoo besloot ze kort en goed,

‘Laat je ons maar eerst eens kijken, Hoe je dat het gauwste doet.

Morgen kun je wel beginnen, Pak je ze bij 't oortje beet,

Zeg, dan blijf je maar aan 't vangen, Haasjes zijn hier bij de vleet.

Iedereen zal aan je zeggen:

Jan, je bent een reuzenvent, Wie zich flink weet te gedragen Staat ook als een held bekend.’

Net had 't zusje dat verkondigd, Of daar kwam een groote koe;

Met een stem van heb-ik-jou-daar, Riep het monster: ‘boe, boe, boe!’

Doodsbenauwd en angstig gillend, Ging het drietal aan den haal, Jan, die flinke hazenvanger, Schrok het meest van allemaal.

‘Strakjes krijgt hij ons te pakken, Loop, loop!’ schreeuwde hij maar al,

‘Kijk die oogen, hij bedenkt zich Wie hij 't eerste bijten zal.’

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(15)

15

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(16)

Een goede Vangst.

‘'k Wou, dat we bij moeder waren,’

Hijgde Trientje, ‘'t is zoo'n reus!’

Eerlijk, 't scheelde maar een haartje, Of ze lagen op hun neus.

En het stom verbaasde koetje Stond nog op dezelfde plek;

Al dat leven, al die drukte, Vond hij zeker wel wat gek.

Daar opeens, dat was een vreugde, Hoorden ze een luid geblaf,

En daar kwam, met blijde sprongen, Pluto op de kleintjes af.

Jantje pakte hij bij 't broekje, Trientje bij haar rokje beet, 't Hondje wist, van louter vreugde, Heelemaal niet wat hij deed.

Daar kwam, geen minuutje later, Vader 't kreupelboschje uit,

‘Kijk eens, jongens,’ riep hij lachend,

‘'k Heb vandaag een goeden buit!

Voel eens even wat een vrachtje!

Ja, die wegen aardig wat,

'k Heb nog zelden in m'n weitasch Zulke dikkerdtjes gehad.’

Hanneke en Trien en Jantje Keken echter niet zoo blij,

‘Vadertje!’ riep Jan beteuterd,

‘Zeg, die haasjes zijn van mij.

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(17)

17

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(18)

Voor Moedertje.

'k Wou de stouterds net gaan pakken, Maar ze hadden nog geen zin, En ze liepen, met hun beidjes, Eventjes het bosch nog in.

't Kwam alleen van onze Trientje, Jammer hè? - die hikte net, Daarom hebben onze haasjes 't Op een loopen toen gezet.

Waren ze niet weg gehuppeld, Dan had i k ze meegebracht, En de haasjes, 'k weet het zeker, Hebben dat ook vast gedacht.’

‘Beste jongen,’ lachte vader,

‘'t Is bepaald een gek geval, 'k Moet eens eventjes bedenken Hoe 'k de fout herstellen zal.

Stil maar, 'k heb al wat verzonnen, Jullie krijgt ze alle twee,

En je neemt ze, voor verrassing, Stilletjes voor moeder mee.’

‘Ja,’ riep Jantje, ‘dat is aardig, Morgen gaan ze in de pan, En we geven, met ons allen, U een lekker stuk er van.

Vadertje, is dat niet grappig?

Dan is 't blaadje omgekeerd, En dan hebben wij, wij kleintjes, U toch ook eens getrakteerd.’

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

(19)

19

Henriëtte Blaauw, Die vlugge haasjes

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

‘O,’ antwoordde de boer, ‘ik wil haar niet eens hebben, aan mijn eigen vrouw heb ik meer dan genoeg, wat moet ik met een tweede doen?’ Toen werd de koning boos en riep: ‘Je bent

Voor de trappen van 't kasteel was hij een oogenblik niet eens meer te zien, zoo ver stak het onkruid boven zijn hoofd uit.. Toen hij met zijn vuist de voordeur open had geduwd,

Zonder verder naar hun dooden en gewonden om te zien, ging het ongelukkige troepje, dat niet meer dan zeven of acht mannen telde, op den loop, maar ridder Weetniet en zijn

Ze begreep, dat moeder de kunst eens goed van haar moest afkijken en toen Tilly hartelijk omhelsd werd voor de goede bedoeling en haar ijver, vond ze het niets sneu, dat moeder

De oude heer echter, die het niets prettig vond dat zijn lievelingen een standje kregen en op het punt van kleertjes-scheuren lang zoo streng niet was als zijn vrouw, zei vroolijk:

Een kik-ker met een groo - ten kop En met een gras-groen lijf - je, Die Maar toen een groo-te vrien - denschaar Ook om een plaats kwam vra - gen, Kom En toen, o 't was ver - schrik -

Er kwamen uit de zwarte lucht Maar steeds nog harder buitjes, En Klaasje bleef zoo droog als wat, Omdat hij 't paraplu-tje had.. Henriëtte Blaauw,

Toen stapten ze, Karel en Nelly en Lientje, Gearmd met hun drietjes naar 't varkentje toe.. ‘Zeg, wil je,’ riep Karel, ‘je mond wel eens houden Dat malle geknor zijn we