• No results found

Met elkaar of naast elkaar?: wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Met elkaar of naast elkaar?: wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities"

Copied!
67
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Amsterdam University of Applied Sciences

Met elkaar of naast elkaar?

wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities

Welschen, Saskia; Metze, Rosalie; Haijen, Joni; Rijnders, Jeremy

Publication date 2018

Document Version Final published version License

Unspecified Link to publication

Citation for published version (APA):

Welschen, S., Metze, R., Haijen, J., & Rijnders, J. (2018). Met elkaar of naast elkaar?

wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities . Hogeschool van Amsterdam,

Lectoraat Stedelijk Sociaal Werken.

General rights

It is not permitted to download or to forward/distribute the text or part of it without the consent of the author(s) and/or copyright holder(s), other than for strictly personal, individual use, unless the work is under an open content license (like Creative Commons).

Disclaimer/Complaints regulations

If you believe that digital publication of certain material infringes any of your rights or (privacy) interests, please let the Library know, stating your reasons. In case of a legitimate complaint, the Library will make the material inaccessible and/or remove it from the website. Please contact the library:

https://www.amsterdamuas.com/library/contact/questions, or send a letter to: University Library (Library of the University of Amsterdam and Amsterdam University of Applied Sciences), Secretariat, Singel 425, 1012 WP Amsterdam, The Netherlands. You will be contacted as soon as possible.

(2)

Met elkaar

of naast elkaar?

Wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities

Eindrapportage van het wijkteamonderzoek Oud Noord, Amsterdam

(3)

Colofon

Dit is een uitgave van de Hogeschool van Amsterdam, Amsterdams Kenniscentrum voor Maatschappelijke Innovatie, lectoraat Stedelijk Sociaal Werken.

Alles uit deze uitgave mag, mits met bronvermelding, worden vermenigvuldigd en openbaar gemaakt.

Deze uitgave is onderdeel van de Werkplaats Sociaal Domein Amsterdam en omgeving, een

samenwerkingsverband tussen regionale instellingen en de Hogeschool van Amsterdam, in samenwerking met het Ministerie van VWS.

Auteurs: Saskia Welschen, Rosalie Metze, Joni Haijen en Jeremy Rijnders

Dit rapport kwam tot stand met medewerking van Marc Hoijtink en Lex Veldboer.

Beeld omslag: Franka en Hans Büchi Hogeschool van Amsterdam, december 2018

(4)

Met elkaar

of naast elkaar?

Wijkteamprofessionals en informele krachten in Oud Noord over kwesties bij de gezamenlijke ondersteuning aan huishoudens in kwetsbare posities

Eindrapportage van het wijkteamonderzoek Oud Noord, Amsterdam

(5)

Inhoudsopgave

Samenvatting

1 Inleiding

2 Context: kenmerken van het gebied Oud Noord

2.1 Inleiding

2.2 Woningvoorraad

2.3 Populatie

2.4 Trends in het sociale domein

2.5 Sociale wijkteams in Noord

3 Samenwerking: perspectieven van professionals

3.1 Inleiding

3.2 Netwerkvorming in Oud Noord

3.3 Samenwerking formeel-informeel in het ondersteuningsproces

3.4 Puzzels in de samenwerking formeel-informeel

3.5 Samenwerking: wensen en verwachtingen

3.6 Conclusie: het perspectief van professionals op samenwerking

4 Samenwerking: perspectieven van informele partijen in Oud Noord

4.1 Inleiding

4.2 Afbakening en interviewdeelnemers

4.3 Beeld van de lokale context

4.4 Eigen rolopvatting

4.5 Samenwerking met formele partijen

4.6 Ontmoetingen tussen formele en informele partijen: (on)bekendheid

4.7 Conclusie: perspectieven van informele partijen op samenwerking

5 Slotbeschouwing: De moeizame hybridisering van het sociale domein

Literatuur

Bijlage 1: Topiclijst interviews professionals

Bijlage 2: Topiclijst interviews informele partijen

5 12

14 14 14 15 16 17

18 18 18 24 28 30 31

34 34 34 36 38 42 42 47

50 58 61 63

(6)

Samenvatting

Het beleidsideaal van hybridisering in het sociaal domein staat voor een situatie waarin professionals en informele partijen steeds meer onderling verweven raken in hun ondersteuning van kwetsbare huishoudens. Informele en formele partijen zouden in dat ideaal steeds nauwer met elkaar optrekken en taken uitwisselen, en op basis van gelijke waardeoriëntaties komen tot een ‘coproductie’ van ondersteuning. Hybridisering is een belangrijk streven in de gebieden waarin het wijkteamonderzoek van de werkplaats Sociaal Domein (2016-2018) is uitgevoerd. Met dit onderzoek werpen wij licht op de invulling van dat beleidsideaal in de praktijk, door te bestuderen of en hoe professionals uit wijkteams samenwerken met uiteenlopende informele partijen.

In deze samenvatting beschrijven we de kernbevindingen uit de eindrapportages van het wijkteamonderzoek van de werkplaats Sociaal Domein in Oud Noord.

Het deelonderzoek in Oud Noord was onderdeel van een groter onderzoek in de metropoolregio Amsterdam, dat plaatsvond in drie gebieden in Amsterdam (Oud Noord, Slotervaart en de Baarsjes), Purmerend en Hoorn.

In Amsterdam hebben we dit onderzoek gericht op alle wijkteams die in de 22 gebieden actief zijn, te weten:

de Samen DOEN teams, de activeringsteams, het wijkzorgnetwerk en het Ouder-Kind team. Onder ‘informele partijen’ verstaan we onder andere sociale netwerken, vrijwilligers, actieve buurtbewoners, verenigingen, sociale ondernemers en ervaringswerkers. We hebben ons vooral gericht op hoe formele en informele partijen die ‘nabij sociaal werken’ betekenis geven aan en omgaan met ingewikkeldheden en ambivalenties. De hoofdvraag hierbij was:

Hoe geven direct betrokkenen vorm aan de samenwerking tussen wijkteams en informele partijen (uit de wijk) en wat is nodig om de samenwerking tussen deze partijen die zich richten op nabij sociaal werken te verbeteren?

Om deze vraag in Oud Noord te kunnen beantwoorden zijn interviews gehouden met stakeholders, professionals en informele actoren in het sociaal domein. In totaal zijn interviews afgenomen met 33 personen, waaronder 10 stakeholders, 9 professionals, en 13 informele actoren.

Resultaten

De algehele conclusie van het wijkteamonderzoek in de verschillende gemeenten is dat hybridisering in de praktijk zeer moeizaam tot stand komt. In plaats van coproductie is er eerder sprake van co-existentie in het sociale ondersteuningsdomein. Informele en formele actoren opereren naast elkaar in plaats van met elkaar, vanuit relatief gescheiden parallelle werelden. Uit de onderzoeken komen verschillende factoren naar voren die deze bevindingen kunnen verklaren. Deze factoren hebben wij geordend onder drie O’s: onbekendheid, onenigheid en onbestemdheid.

In het slothoofdstuk van deze eindrapportage wordt uitgebreider ingegaan op deze conclusie, en worden de drie O’s nader toegelicht.

In deze samenvatting wordt een overzicht gegeven van de bevindingen in Oud Noord per doelgroep: stakeholders, professionals en informele krachten. In de verslaglegging is besloten om verschillende onderdelen van het onderzoek op te delen. De rapportage van het onderzoek onder stakeholders is te vinden op de website van het lectoraat Stedelijk Sociaal Werken, Hogeschool van Amsterdam(http://www.hva.nl/akmi/gedeelde-content/lectoraten/

lectoraat-stedelijk-sociaal-werken/lectoraat-stedelijk-sociaal-werken.html). De voorliggende eindrapportage gaat in op de bevindingen uit het onderzoek onder professionals en informele partijen.

Stakeholders

De stakeholders die we voor deze studie hebben geïnterviewd zijn het vrijwel unaniem eens over het idee dat informele en formele partijen in de wijk intensief zouden moeten samenwerken. De waarde van het intensief betrekken van informele partijen bij formele ondersteuning zit volgens verschillende respondenten in het feit dat zij

(7)

laagdrempelig zijn voor bewoners. Zij slagen er daarom makkelijker dan formele partijen in om een vertrouwensband met bewoners op te bouwen. Daarnaast hebben zij volgens verschillende stakeholders een vollediger inzicht in de hulpvraag van specifieke bewoners. Juist bij bewoners die moeilijk door formele hulpverleners bereikt kunnen worden kunnen informele partijen een doorslaggevende rol spelen.

In de praktijk staat de integrale, gebiedsgerichte manier van werken -en in het bijzonder samenwerking met informele partijen- nog in de kinderschoenen, aldus de meeste stakeholders. Samenwerking krijgt in de dagelijkse praktijk een beperkte invulling. Informele partijen worden slechts bij een deel van de hulpverleningscyclus betrokken: wel bij de fase van daadwerkelijke ondersteuning maar niet bij de fasen van indicatiestelling, evaluatie en nazorg. Volgens één van de stakeholders zorgt het feit dat informele partijen niet bij de indicatiestelling worden betrokken er soms voor dat de indicatiestelling op basis van onvolledige informatie gebeurt. Bovendien worden informele partijen nu vooral ingezet om, zo schetst een stakeholder, ‘gaten te vullen’. Van een daadwerkelijke samenwerking en het delen van kerntaken lijkt vooralsnog in de huidige praktijk geen sprake. Het opbouwen van een echte gelijkwaardige samenwerkingsrelatie vergt veel tijd en ervaring. Overigens zien de meeste stakeholders een samenwerking waarbij beide partijen elkaar aanvullen –maar dus niet vervangen- als het ideaalbeeld.

Stakeholders benoemen meerdere oorzaken voor de huidige, beperkte invulling van de samenwerking. In de eerste plaats speelt daarin mee dat de overgang naar de gebiedsgerichte en integrale werkwijze bij professionals tot onzekerheid kan leiden over de eigen rol. Ook de werkdruk van professionals, die gebukt gaan onder een grote caseload, staat een investering in nauwe samenwerking in de weg. Een praktisch obstakel is ook wederzijdse onbekendheid. Er is onvoldoende overzicht in het veld van de andere partij, en personeelswisselingen aan de kant van formele organisaties versterken dit. Fysieke nabijheid- in elkaars buurt werken- en ontmoetingen op netwerkbijeenkomsten worden genoemd als de meest kansrijke manieren om bekendheid te vergroten. Tegelijkertijd, en in lichte tegenspraak hiermee, moeten beide partijen niet worden belast met teveel netwerkbijeenkomsten en dreigt ook een risico dat het ‘te druk wordt in de wijk’.

Een centrale factor die samenwerking bemoeilijkt is volgens de meeste stakeholders een gebrek aan vertrouwen.

Stakeholders geven aan dat een belangrijk deel van de bewoners een wantrouwen koestert jegens formele hulpverleningsinstanties. Ook als het gaat om georganiseerde bewoners is er een deel van kleine, informele partijen dat wantrouwig is en niet gemakkelijk samenwerkt met formele partijen. Maar het wantrouwen is wederzijds:

professionals, zo schetsen de stakeholders, hebben ook last van een gebrek aan vertrouwen in informele partijen.

Dat wordt gevoed door twijfels over de deskundigheid van informele partijen, hun draagkracht en hun wijze van verantwoording afleggen (of het gebrek daar aan). De onzekerheid over de impact van de nieuwe werkwijze op de eigen functie speelt ook een rol: heeft samenwerking uiteindelijk als gevolg dat mijn baan overtollig wordt?

Om over deze beeldvorming heen te stappen is – althans bij een deel van de formele sector - een cultuuromslag nodig. Om een meer gelijkwaardige fase van samenwerking te bereiken is het volgens verschillende stakeholders noodzakelijk dat formele en informele partijen vormgeven aan een gezamenlijk gedragen verantwoordelijkheid.

Tegelijkertijd is er veel onzekerheid over wat die gezamenlijke verantwoordelijkheid zou moeten behelzen. Volgens één van de stakeholders moet de taakformulering en de verantwoordingswijze van formele partijen daarvoor worden aangepast.

De ingeslagen weg naar gebiedsgericht, nabij en integraal werken wordt in de interviews in het algemeen ondersteund en ook beschouwd als onomkeerbaar. In de vervolgfase zou moeten worden voortgebouwd op de basis van samenwerking die nu in Oud Noord is gelegd. Wijkteams zouden ervoor moeten zorgen dat zij beter zichtbaar zijn, en duidelijker lokaal aanwezig zijn. Professionals moeten de ruimte krijgen om te experimenteren, en formele partijen moeten meer vertrouwen krijgen in de informele sector. De kwartiermaker van de wijkteams wordt breed gezien als een zeer waardevolle actor in dit speelveld.

Professionals

Professionals in Oud Noord zijn in het algemeen positief over de nieuwe, gebiedsgerichte en outreachende manier

(8)

van werken. Ze waarderen de nieuwe locaties van waaruit in de wijk gewerkt wordt en de meer informele sfeer die daardoor ontstaat. Tegelijkertijd benoemen de professionals kwetsbaarheden in het beleidsideaal van participatie.

Verschillende professionals schetsen Oud Noord als een gebied van contrasten. De verschillen tussen buurten en tussen verschillende bewoners is groot. Er is volgens de geïnterviewden sprake van een relatief sterke onderlinge zorgzaamheid, maar die is vooral naar binnen gericht, binnen de eigen groep. Ontwikkelingen op de woningmarkt zorgen voor veranderingen in de bevolkingssamenstelling, waardoor de onderlinge verbondenheid die er van oudsher tussen hechte gemeenschappen was onder druk komt te staan. Hoewel er volgens de professionals veel (formeel en informeel) aanbod is in Oud Noord, lijkt dit niet alle groepen bewoners in gelijke mate te bereiken. Er zijn volgens de professionals grote verschillen tussen groepen bewoners die wel en groepen die niet meekomen in de samenleving. Juist de meest kwetsbare groepen met multi-problematiek zijn heel moeilijk te mobiliseren voor participatie in informele activiteiten. Onderlinge zorgzaamheid en verbondenheid is voor deze groep moeilijk tot stand te brengen. Juist rondom deze doelgroep zijn sociale relaties afwezig of verstoord. Als de nadruk in de ondersteuning sterker op informele voorzieningen en het eigen netwerk komt te liggen, is het volgens sommige professionals dan ook de vraag of de meest kwetsbaren wel de hulp krijgen die ze nodig hebben.

De professionals die wij interviewden zien voor zichzelf een taak weggelegd om onderlinge verbondenheid te stimuleren. Ze onderkennen daarbij de waarde van informele ondersteuning. Een goed burencontact is meer waard dan de inzet van een professional, aldus één van de geïnterviewden. De professionals proberen het informele veld bij hun werk te betrekken door vanuit een locatie in de wijk te werken, bijvoorbeeld een buurtkamer. Dat maakt het eenvoudiger signalen op te vangen, en om in contact te treden met moeilijk bereikbare huishoudens. Ook betrekken ze het informele veld door met cliënten naar netwerkevenementen te gaan, en informele organisaties te betrekken in de hulpverleningscyclus. Eerste voorwaarde daarvoor is elkaar beter kennen. De ontmoetingsfunctie van wijkzorgmeetings, of van faciliteiten als het Huis van de Wijk helpen daarbij.

Het mobiliseren van een sociaal en informeel netwerk rondom cliënten of bewoners is volgens professionals geen eenvoudige opgave. Bij deze opgave helpt het de professional als hij of zij een stevig netwerk onder informele partijen heeft. Het opbouwen daarvan kost veel tijd, tijd die professionals onvoldoende zeggen te hebben.

Interessant genoeg wijzen de professionals erop dat lang niet al hun cliënten het prettig vinden als het informele netwerk om hen heen wordt ingezet. Het vraagt veel tijd en energie van de professional om cliënten zover te krijgen dat zij sociaal willen participeren, en dat zij informele partijen bij hun hulpvraag willen betrekken. Voor sommige cliënten werkt het contact met andere hulpbehoevenden bovendien averechts, omdat het vooral verwarring oplevert.

Het grote aanbod informele initiatieven in Oud Noord maakt het lastig voor de professional om de sociale kaart goed te kennen. Zij vallen daarom gemakkelijk terug op de partijen die ze al kennen. Concrete samenwerking met informele partijen beperkt zich vooral tot door professionele organisaties gecoördineerde maatjestrajecten. De samenwerking met wat professionals beschouwen als goed georganiseerde, bekende informele partijen verloopt soepel. Professionals geven aan dat zij het liefste werken met organisaties waar zij al bekend mee zijn, en waar zij positieve ervaringen mee hebben. Als voorbeelden worden de Huizen van de Wijk en Burennetwerk genoemd.

De geïnterviewde professionals benadrukken daarbij dat ze graag samenwerken en afstemmen met een professioneel tussenpersoon, zoals een vrijwilligerscoördinator. Als belangrijkste reden hiervoor wordt de kwetsbaarheid van de doelgroep genoemd. Juist daarom is het volgens de geïnterviewde professionals veiliger om samen te werken met een goed lopende, professioneel aangestuurde partij, dan de ondersteuning ‘over te laten’ aan vrijblijvend burencontact. Dat hangt samen met het eerder genoemde punt, dat het mobiliseren van onderlinge verbondenheid rondom de meest kwetsbare bewoners moeizaam en breekbaar is. Juist onder die groep signaleren professionals verlegenheid om buren, familie of vrienden in te schakelen. Samenwerking met informele partijen die niet vanuit een formele organisatie worden begeleid - met kleine bewonersinitiatieven, buren of familieleden - is onder de geïnterviewde professionals dan ook veel minder aan de orde.

(9)

In elke fase van de hulpverleningscyclus komen informele partijen volgens de geïnterviewde professionals aan bod, maar vooral in de ondersteuningsfase is er sprake van daadwerkelijke samenwerking. Anders dan de stakeholders, schetsen de professionals het beeld dat informele partijen wel al vanaf de indicatiestelling worden uitgenodigd om betrokken te zijn. Ook in de fase van nazorg blijft er volgens de professionals contact bestaan.

De professionals schetsen knelpunten in hun samenwerking met gecoördineerde maatjestrajecten. Zo kan de problematiek voor maatjes te zwaar zijn, waardoor overbelasting op de loer ligt. Daarnaast zijn maatjes slechts tijdelijk inzetbaar. Ook uiten professionals twijfels of aspecten van de ondersteuning van de doelgroep wel aan informele partijen overgelaten kunnen worden, zelfs als deze door formele organisaties worden begeleid. Sommige professionals zijn er heel stellig in dat voor bepaalde taken, zoals de indicatiestelling, deskundigheid vereist is.

Professionals geven blijk van een mate van wantrouwen in informele partijen, dat wordt gevoed door beeldvorming over een gebrek aan kennis en continuïteit aan de kant van informele partijen. Uitdrukkelijk wordt hierbij ook benoemd dat het soms lastig is om vrijwilligers te vertrouwen die zelf cliënt zijn geweest.

Concluderend blijkt uit de analyse dat de inschatting van de professional over de kwetsbaarheid en zelfredzaamheid van cliënten sterk van invloed is op de vraag of zij samenwerking opzoeken met informele partijen. Juist omdat een belangrijk deel van de doelgroep zeer beperkt zelfredzaam is, weinig eigen regie heeft en breekbare of afwezige sociale relaties, ervaren professionals aarzelingen bij het samenwerken met informele partijen. Is deze doelgroep bij hen wel in goede handen? De problematiek van de doelgroep vraagt volgens de geïnterviewden vaak om een stevige professionele rol in de ondersteuning. Strak aangestuurde informele ondersteuning kan een onderdeel daarvan zijn, maar er is een duidelijke behoefte aan regie en controle vanuit het professionele domein. Dit heeft ook invloed op het vormgeven van een gedeelde verantwoordelijkheid. Vanuit dit perspectief is het als professional immers lastig om los te laten en verantwoordelijkheid aan andere partijen over te laten.

Ondanks deze knelpunten zijn de professionals ervan overtuigd dat de ingeslagen weg naar wijkgericht werken en samenwerking met informele partijen onomkeerbaar is, en willen zij daar zelf actief vorm aan geven. Belangrijke voorwaarden hierbij zijn: meer overzicht in het informele aanbod, meer tijd voor netwerkvorming en meer waardering en ondersteuning voor informele partijen vanuit formele organisaties. De kwartiermakers van de gemeente vervullen een belangrijke rol in het stimuleren van de verbinding tussen beiden.

Informele partijen

Bij de beschrijving van de ervaringen van informele partijen in Oud Noord stonden we eerst stil bij de vraag wat we verstaan onder ‘informele partijen’ en vooral ook hoe informele partijen zelf betekenis geven aan hun rol. Vanaf het begin was duidelijk dat het gaat om een heel divers veld. Tegelijkertijd zijn er een aantal kenmerken die alle informele partijen lijken te delen.

Een centraal thema in vrijwel alle interviews was vertrouwen; en dan vooral het belang van het winnen van vertrouwen van de bewoner met een hulpvraag. Het beeld uit de interviews is dat er twee typen groepen kwetsbare bewoners in Noord zijn – bewoners met een migratie-achtergrond en ‘Oud Noordelingen’ met een lagere inkomenspositie - die elk om verschillende redenen weinig vertrouwen hebben in de formele hulpverlening.

De informele actoren die wij spraken zijn zich allemaal bewust van dat gebrek aan vertrouwen, en vullen dat gat op, door zorgvuldig een vertrouwensrelatie op te bouwen en die te bewaken. Dat opbouwen van vertrouwen wordt vergemakkelijkt door nabijheid (in tijd, in de lokale omgeving van de bewoner), herkenning of similariteit (‘een van hen’ zijn, ervaringskennis), en door de manier waarop ze de bewoner benaderen, en wat ze van hem of haar verwachten. In sommige gevallen is dat door de bewoner vooral met ontspanning en plezier te laten participeren, en daarmee in beeld te krijgen of houden. In andere gevallen is dat door altijd beschikbaar te zijn en acute hulp te bieden als dat nodig is. In beide gevallen vervult de informele partij een essentiële functie door een brug te slaan tussen de bewoner en het formele hulpaanbod. Hij of zij verwijst door, bemiddelt, begeleidt, en staat de bewoner bij als gids in de wereld van de formele ondersteuning. Het valt op dat informele partijen daarmee een heel ander

(10)

beeld schetsen van de kwetsbare bewoner dan professionals, die juist aangaven dat hun cliënten er moeite mee hebben als het informele netwerk wordt ingezet.

Of informele actoren in hun ondersteuning van bewoners samenwerken met formele partijen is heel wisselend.

We hebben getracht de informele actoren onder te verdelen in vier verschillende typen. Hierbij is gekeken of de informele actor individuele of collectieve ondersteuning biedt, en of hij of zij zelfstandig opereert of begeleid wordt vanuit een formele, professionele (welzijns)organisatie. Die onderverdeling blijkt relevant te zijn voor de uitkomsten op het terrein van samenwerking met formele partijen.

Er lijkt een verband te zijn tussen het ‘type’ vrijwilliger en de mate waarin deze samenwerking ervaart met formele organisaties. Daarbij heeft de vrijwilliger die zich richt op individuele ondersteuning en dat in formeel verband doet -dat wil zeggen, binnen de context van een door een formele organisatie aangestuurd vrijwilligersproject, zoals de Steunvrouwen van Doras- het meest te maken met formele organisaties. Een kanttekening daarbij is dat het contact met formele organisaties in dit geval meestal niet loopt tussen informele partij en formele partij, maar via de vrijwilligerscoördinator. De vrijwilliger die actief is in een informeel initiatief –zonder begeleiding of coördinatie vanuit een formele organisatie- met een nadruk op collectieve, groepsgerichte activiteiten – heeft in ons onderzoek het minste te maken met formele partijen. Deze bevinding sluit aan bij de bevinding in het onderzoek onder de professionals, die hierboven is beschreven.

In die gevallen waar formele en informele partijen daadwerkelijk met elkaar in contact komen rondom de ondersteuning van bewoners, zijn de lijntjes soms kort, maar is er ook sprake van spanningen. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om botsende doelstellingen in de relatie met een bewoner, of om spanningen over de afbakening van de wederzijdse taken.

We beschrijven in hoofdstuk vier over informele partijen twee voorbeelden waarbij formele partijen informele partijen inschakelen om moeilijk bereikbare, onzichtbare doelgroepen te bereiken. In beide voorbeelden schuurde dat. De formele organisatie hoopte via de informele actor bepaalde doelen te realiseren, die voor de informele partij niet goed te verenigen waren met haar eigen rolopvatting. Het beeld dat hieruit naar voren komt is dat de informele partij wordt ‘ingezet’ om een taak te vervullen die eigenlijk tot de professional behoort, maar waar die laatste niet in slaagt of aan toekomt. Dat schuurt, omdat het op gespannen voet staat met de rol die de informele partij voor zichzelf ziet: het opbouwen van vertrouwen bij een zeer kwetsbare, onzichtbare doelgroep met stille problematiek.

Het schuurt ook, omdat de vrijwilliger daarmee geïnstrumentaliseerd dreigt te worden. Voor de vrijwilliger kan het voelen alsof zij daarmee een verlengstuk wordt van formele partijen, in plaats van dat haar inzet van intrinsieke waarde is.

Bij informele actoren die helemaal geen contact hebben met formele partijen is de gevoelde afstand tot formele organisaties groot. Sommige actieve bewoners die zich inzetten voor collectieve buurtinitiatieven, hebben als bewoners zelf negatieve ervaringen met formele organisaties. Ze nemen die gevoelde afstand mee in hun vrijwilligerswerk, en zien die afstand daarin weer bevestigd. Het wantrouwen manifesteert zich bijvoorbeeld in beelden over wildgroei en gebrek aan continuïteit aan de zijde van formele organisaties.

Conclusie

Het onderzoek in Oud Noord vormt een sterke bevestiging en lokale illustratie van de algemene bevindingen die wij binnen dit bredere wijkteamonderzoek optekenden, en die worden beschreven in het slothoofdstuk van deze eindrapportage.

In Oud Noord opereren formele en informele partijen relatief los van elkaar omdat zij elkaar onvoldoende kennen en kunnen vinden: er is wederzijdse onbekendheid. Kenmerkend voor Oud Noord is de wildgroei aan initiatieven, zowel aan formele als informele zijde, die door veel geïnterviewden wordt benoemd. Ook zou in dat aanbod veel verloop zijn, waardoor continuïteit van personen en initiatieven gebrekkig is. Dat bemoeilijkt de wederzijdse bekendheid.

(11)

Een stapje verder dan onbekendheid is wederzijds wantrouwen, dat in Oud Noord onder de oppervlakte speelt.

Onbekend maakt onbemind. Daarbij valt op dat in Oud Noord sprake is van relatief grote groepen bewoners met een laag vertrouwen in instanties. Informele partijen nemen in Oud Noord –nog sterker dan in sommige andere onderzochte gebieden- een rol in als schakel, als gids voor bewoners in hun contact met formele organisaties.

Aan het wantrouwen ligt ook onenigheid ten grondslag over wat bewoners nodig hebben. Formele partijen zijn soms bevreesd om bewoners met complexe problematiek over te laten aan informele partijen, omdat zij vermoeden dat deze niet over de benodigde deskundigheid beschikken om deze personen op te vangen. Informele partijen benadrukken juist het wantrouwen jegens formele partijen van de bewoners met ondersteuningsbehoeften. Zij zien om zich heen dat bewoners met stille problematiek zonder begeleiding van informele krachten de toegang naar formele hulp niet kunnen vinden. Er lijkt een verschillende visie op de hulpbehoevende bewoner aan ten grondslag te liggen: van iemand die vanwege complexe problematiek vooral aangewezen is op formele hulp tot iemand die vanwege gebrek aan vertrouwen niet bereikt wordt door diezelfde formele hulp.

Onbestemdheid zien we vooral terug in de concrete voorbeelden van samenwerking tussen formele en informele partijen. In die voorbeelden valt op dat de samenwerking zich vooral toespitst op een bepaald type vrijwilliger:

de geformaliseerde vrijwilliger die aangestuurd wordt door een professionele organisatie. Bij dit type vrijwilliger is er minder onbestemdheid over de wederzijdse rolverdeling en verloopt de communicatie vaak soepel via een vrijwilligerscoördinator, die de taal van beide sectoren beheerst. Ten aanzien van minder geformaliseerde informele krachten is er meer onduidelijkheid en onbestemdheid over de wederzijdse rollen en de begrenzing daarvan. Om die reden kan het voor druk belaste professionals als een brug te ver voelen om dit type informele partijen goed te verkennen en samenwerking daarmee op te zoeken.

De bevindingen in Oud Noord kunnen geïnterpreteerd worden aan de hand van inzichten uit eerder onderzoek, op andere plekken in Amsterdam en daarbuiten. Onze bevinding over de belangrijke rol van informele partijen als schakel tussen formele organisaties en bewoners met een laag vertrouwen en stille problematiek komt overeen met eerder onderzoek. Ten aanzien van bewoners met een migrantenachtergrond is al eerder gewezen op de rol van zelforganisaties als ‘bruggenbouwers’ (Ponzoni 2012). Bij deze doelgroep is, zoals hierboven beschreven, sprake van een onderbereik van het formele ondersteuningsaanbod, vooral in de preventieve sfeer. Informele organisaties vervullen in die gemeenschappen dan ook vaker de rol van ‘toeleider’ die mensen ‘toeleidt’ naar het beschikbare aanbod, als spreekbuis om de behoeften van de doelgroep in kaart te brengen, of als bemiddelaar (Ponzoni 2012:72).

Deze rollen passen binnen een perspectief op samenwerking tussen formeel en informeel dat het

‘toegankelijkheidsperspectief’ genoemd wordt (Ponzoni 2012); het verbeteren en versterken van het formele ondersteuningsaanbod staat hierbij centraal. Een contrasterend perspectief is het ‘civil society perspectief’, waarbij de focus ligt op versterking van de informele sociale verbanden rondom een hulpbehoevende bewoner of gezin. De centrale spelers zijn informele partijen, en formele partijen zijn hierin ondersteunend. Informele partijen zijn niet louter instrumenteel of aanvullend, maar hebben eigen intrinsieke waarde door hun persoonlijke aanpak, warme relatie met de bewoner, en hun culturele- of ervaringskennis. Uiteindelijk ligt hier een andere visie op de optimale ondersteuning van kwetsbare bewoners aan ten grondslag.

Onze studie maakt duidelijk dat de rol van de informele partij als bruggenbouwer tussen formeel en informeel kan worden doorgetrokken naar de bredere doelgroep van ‘Oud Noorderlingen’ met een laag vertrouwen. De informele partijen die wij hebben gesproken, en die werken met beide doelgroepen (met een migrantenachtergrond en ‘oud Noordelingen’), zien en positioneren zichzelf als bruggenbouwer, en worden ook door formele organisaties op die manier ‘ingezet’.

Deze bevinding raakt aan een bredere discussie in de literatuur over de aard van de samenwerkingsrelatie tussen formeel en informeel, en de verdeling van verantwoordelijkheden in de ondersteuning van kwetsbare bewoners. Van Bochove en Verhoeven (2014:18) onderscheiden verschillende samenwerkingsvormen tussen formele en informele zorg: professionele verantwoordelijkheid, gedeelde verantwoordelijkheid of vrijwillige verantwoordelijkheid. In

(12)

het eerste geval is de professional leidend en heeft de vrijwilliger slechts aanvullende verantwoordelijkheden. In het tweede geval zijn kerntaken in de ondersteuning (gelijk) verdeeld tussen beide partijen. In het laatste geval is de vrijwilliger leidend, en vervult de professional ondersteunende taken. In vergelijkbare literatuur wordt ook gesproken over een professionalregime versus een vrijwilligersregime (Van Bochove, Verhoeven en Roggeveen, 2013:187). Het beleidsideaal van de participatiesamenleving is, volgens verschillende auteurs, de situatie waarin de vrijwilliger leidend is en de professional ondersteunend. De vrijwilliger neemt dan daadwerkelijk taken over van de professional (Van Bochove, Verhoeven en Roggeveen 2013).

In de praktijk in Oud Noord zien we eerder dat professionele verantwoordelijkheid de boventoon voert en de vrijwilliger aanvullende taken vervult. De professionele ondersteuning is leidend, en de informele partij komt vooral in beeld als het nodig is om daarmee het bereik of de effectiviteit van de professionele hulpverlening te vergroten. Tegelijkertijd wordt, juist vanuit het beleidsideaal van actief burgerschap en de versobering van de verzorgingsstaat, de rol voor professionele hulpverlening kleiner en moeten professionals meer doen met minder middelen. Het heersende beeld onder informele partijen in Oud Noord is dat professionals daardoor permanent tijd te kort komen. Informele partijen worden naar voren geschoven om dat gat te dichten, maar vullen het soms ook op eigen initiatief in.

Dat heeft gevolgen voor het karakter van de samenwerking tussen formeel en informeel. De samenwerkingsrelatie die lijkt te domineren in Oud Noord is die van een professionalsregime; het professionele aanbod lijkt vooralsnog het uitgangspunt. Informele partijen worden gezien als aanvullend, maar nog in geringe mate als vervangend voor formeel aanbod. In Ponzoni’s termen (2012) zien we hier een toegankelijkheidsperspectief; informele partijen hebben vooral de rol om bereik en effectiviteit van formeel aanbod te vergroten.

Opvallend en belangrijk hierbij is dat de informele partijen die wij spraken, zelf nadrukkelijk bijdragen aan dat beeld.

Ze schetsen een beeld van formele organisaties als ‘lastig bastion’ van een systeemwereld dat vanuit de leefwereld van bewoners bedreigend en ingewikkeld is. Ze positioneren zich nadrukkelijk aan de kant van de bewoner, als belangenbehartiger van de bewoner ten opzichte van de formele partijen. Ze beschouwen zichzelf als een essentiële schakel om formele voorzieningen voor bewoners toegankelijk te maken.

Onze voorzichtige conclusie is dan ook dat er onder zowel formele als informele partijen in Oud Noord vooral nog wordt uitgegaan van een toegankelijkheidsperspectief op samenwerking. De aard van de samenwerking is er niet een van gelijkwaardigheid, en er is ook geen sprake van een gelijke verdeling van kerntaken. Formele en informele partijen benadrukken vooral het verschil tussen henzelf en de andere partij in hun manier van omgaan met bewoners. Van een gedeelde kijk op wat de optimale ondersteuning zou zijn, lijkt vooralsnog weinig sprake.

Voor een deel komt dit door de wederzijdse onbekendheid, die in het onderzoek naar voren kwam. Daar waar informele en formele actoren elkaar wel kennen, groeit het wederzijds vertrouwen langzaam. Het komt tot stand in concrete persoonlijke relaties tussen formele en informele spelers die elkaar tegenkomen, gaan herkennen en erkennen.

Om dat proces te versnellen, zou actiever moeten worden ingezet op meer structurele vormen van ontmoeting en het uitwisselen van verschillende vormen van kennis en zienswijzen. Uiteindelijk zou daarbij ook de inhoudelijke vraag op de agenda moeten komen, welke samenwerkingsrelatie partijen als ideaalbeeld voor de toekomst zien.

Het is spannend en noodzakelijk om de discussie daarover met elkaar te voeren.

(13)

1 Inleiding

Voor u ligt de eindrapportage van het wijkteamonderzoek in Oud Noord, één van de 22 gebieden van Amsterdam.

Deze rapportage is onderdeel van een groter onderzoek dat is uitgevoerd binnen de Werkplaats Sociaal Domein metropoolregio Amsterdam, en dat zich richtte op de samenwerking tussen wijkteam professionals en informele partijen. Het onderzoek vond plaats in drie gebieden in Amsterdam (Oud Noord, Slotervaart en de Baarsjes), Purmerend en Hoorn.

In Amsterdam richtten we dit onderzoek op alle wijkteams die in de 22 gebieden actief zijn, te weten: de Samen DOEN teams, de activeringsteams, het wijkzorgnetwerk en het Ouder-Kind team. Onder ‘informele partijen’ verstaan we onder andere sociale netwerken, vrijwilligers, actieve buurtbewoners, verenigingen, sociale ondernemers en ervaringswerkers.

Bij het bestuderen van hoe partijen iets vorm geven, richten we ons vooral op hoe formele en informele partijen die ‘nabij sociaal werken’ betekenis geven aan en omgaan met ingewikkeldheden en ambivalenties. We verkennen de kwesties en keuzes die ze tegenkomen in de alledaagse praktijk. In steeds meer literatuur wordt benadrukt dat complicaties op de werkvloer belangrijke leerervaringen zijn. Innoveren is complex en gaat met vallen en opstaan.

Met het onderzoek beogen we de volgende hoofdvraag te beantwoorden:

Hoe geven direct betrokkenen vorm aan de samenwerking tussen wijkteams en informele partijen (uit de wijk) en wat is nodig om de samenwerking tussen deze partijen die zich richten op nabij sociaal werken te verbeteren?

De hoofdvraag hebben we verder uitgewerkt in de volgende drie deelvragen:

1. Hoe verloopt de samenwerking tussen professionals uit wijkteams en informele partijen?

a. Welke kwesties en dilemma’s ervaren professionals en informele partijen m.b.t. de samenwerking?

b. Hoe maken ze daarin keuzes?

2. Hoe ervaren hulpvragende burgers de samenwerking tussen formele en informele partijen?

3. Wat zijn de consequenties van de bevindingen voor het werkproces van de wijkteam professionals?

Het is van belang te vermelden dat we aan het onderzoeken van de tweede deelvraag helaas niet zijn toegekomen.

Het benaderen van de stakeholders, wijkteam professionals en informele partijen op zich nam meer tijd in beslag dan van te voren ingecalculeerd. Daarbij bleken zowel formele als informele partijen beschermend ten opzichte van de bewoners waar zij mee te maken krijgen, en kregen we via hen uiteindelijk geen toegang. We hebben prioriteit gegeven aan de andere drie respondentgroepen, omdat deze voor de beantwoording van de hoofdvraag cruciaal waren.

Onderzoeksopzet

Om tot beantwoording van de deelvragen, en uiteindelijk de hoofdvraag, te komen, hebben we in alle drie de gemeenten (Amsterdam, Hoorn en Purmerend) dezelfde onderzoeksopzet gehanteerd, die bestond uit vier fasen:

Fase 1: gesprekken met stakeholders, zoals teamleiders van de wijkteams, kwartiermakers wijkzorg, gebiedsmakelaars en andere stakeholders die op een hoger niveau van abstractie, of vanuit beleidskaders, een visie hebben op de samenwerking tussen wijkteam professionals en informele partijen.

Fase 2: gesprekken met wijkteam professionals om een gedetailleerd beeld te krijgen van de manier waarop en de mate waarin zij in de verschillende fasen van de hulpverleningscyclus samenwerken met verschillende soorten informele partijen.

(14)

Fase 3: gesprekken met verschillende soorten informele partijen (vrijwilligers(coördinatoren), actieve buurtbewoners, etc.) om af te zetten tegen de beschrijving die de wijkteam professionals van de samenwerking schetsen.

Fase 4: een vergelijking tussen de 5 onderzoekslocaties (Slotervaart, de Baarsjes, Oud Noord, Hoorn en Purmerend), om tot beantwoording van de hoofdvraag te komen.

We hebben bij de drie respondentgroepen reflexieve interviews afgenomen, en voor iedere respondentgroep hanteerden we een aparte topiclijst. De interviews duurden 30 tot 90 minuten en zijn opgenomen met een voicerecorder. De analyse van alle interviews vond plaats aan de hand van een codelijst die in afstemming tussen de verschillende gebieden/ gemeenten tot stand is gekomen, maar wel ruimte bood voor lokale accenten.

Leeswijzer

Deze rapportage start met een beschrijving van het gebied Oud Noord. Vervolgens doen we verslag van de gesprekken met professionals, waarin we hebben gevraagd naar hun beeld van de samenwerking tussen wijkteam professionals en informele partijen, en de verwachtingen die ze hebben van deze samenwerking in de toekomst.

In het tweede deel komen de informele partijen aan bod. Er zijn voor dit onderzoek ook gesprekken gevoerd met stakeholders in Oud Noord, de deelrapportage daarover is te vinden op: http://www.hva.nl/akmi/gedeelde-content/

lectoraten/lectoraat-stedelijk-sociaal-werken/lectoraat-stedelijk-sociaal-werken.html. In het slothoofdstuk van deze eindrapportage beschouwen we de bevindingen onder professionals, stakeholders en informele partijen in verhouding tot elkaar, maar ook tot de twee andere gebieden in Amsterdam, en de onderzoeken in Hoorn en Purmerend. Dit doen we aan de hand van een theoretische analyse gebaseerd op het concept ‘worlds of justification’

van Boltanski en Thévenot (2011).

(15)

2 Context: kenmerken van het gebied Oud Noord

2.1 Inleiding

Amsterdam-Noord heeft zich in de afgelopen jaren in rap tempo ontwikkeld. Renovatie, nieuwbouw en de komst van vele creatieve en culturele voorzieningen hebben het karakter van Noord drastisch veranderd. Daarbij vormen de gebieden direct aan het IJ en de wijken van Oud Noord het middelpunt.

Oud Noord bestaat uit de wijken Noordelijke IJ-oevers West, Noordelijke IJ-oevers Oost, Volewijck. Tuindorp Buiksloot, Tuindorp Nieuwendam, Nieuwendammerdijk/ Buiksloterdijk en IJplein/Vogelbuurt (OIS, 2016a). Oud Noord wordt gevormd door de arbeiderswijken die in de 19e eeuw zijn ontstaan. In de periode tussen de verdwijning van de zware industrie en de opkomst van de moderne ontwikkelingen van de 21e eeuw heeft het gebied weinig sociale en economische ontwikkeling doorgemaakt.

Hedendaags Oud Noord is een microcosmos van contrasten, die kenmerkend zijn voor de snel veranderende stedelijke omgeving in stadsdeel Noord. Oud Noord omvat buurten en wijken die van oudsher behoren tot de armste delen van Amsterdam. Tegelijkertijd is juist hier de snelle opwaardering van het stadsdeel in volle gang. Het gebied is in trek bij nieuwe stedelingen, kopers en ondernemers. Het aandeel nieuwe stedelingen groeit sterk en benadert het stedelijk gemiddelde. Toch blijven armoede en sociale problematiek hardnekkig aanwezig.

Van oudsher zijn de buurten van Oud Noord te typeren als ‘arbeiderswijken’, waar een groot aantal bewoners een lagere sociaaleconomische achtergrond heeft. Met name in de bloemenbuurt, Floradorp en de tuindorpen Nieuwendam en Buiksloot is de demografische samenstelling van de buurt lange tijd behoorlijk homogeen geweest: in 2012 was 68% van de inwoners van de Bloemenbuurt-Noord van Nederlandse afkomst, en 76 % in Tuindorp Buiksloot (tegen 49,5 % in Amsterdam als geheel, Open Society Foundations, 2014). Tegen de achtergrond van de demografische veranderingen in Oud Noord wordt deze groep in de volksmond ook wel aangeduid als

‘oud Noorderlingen’. Naast de bewoners met een niet-westerse migrantenachtergrond is er ook binnen deze groep relatief vaak sprake van een opeenstapeling van sociale problematiek en behoefte aan ondersteuning (OIS, 2017).

2. 2 Woningvoorraad

De woningvoorraad van Oud Noord bestaat vooral uit kleine, goedkopere corporatiewoningen. Iets minder dan driekwart (74%) van de woningen in Oud Noord is corporatiebezit, daarnaast is het één na grootste deel eigendom van de bewoner en tot slot is een klein deel particuliere huur (OIS, 2016b). Van de woningen in corporatiebezit bestaat het grootste deel uit kleine woningen met een huur onder de Huurtoeslaggrens. (OIS, 2016a). Door toenemende verkoop neemt het percentage woningen in corporatiebezit geleidelijk af (OIS, 2015). Vooral in Volewijck, Tuindorp Buiksloot, Tuindorp Nieuwedam en IJplein/Vogelbuurt, wijken die van origine onderdak boden aan gezinnen met een laag of modaal inkomen, worden corporatiewoningen verkocht (Gemeente Amsterdam, 2016a). Opvallend is dat Amsterdam Noord het enige stadsdeel in Amsterdam is met een overschot in de goedkope koopsector (OIS, 2016b).

De ontwikkeling van grootstedelijke voorzieningen leidt tot een toename van (hoog)stedelijk wonen in het stadsdeel (iamsterdam, 2016). De prognose is een 30% toename van de woningvoorraad in de periode van 2016 tot 2035 (OIS, 2016b). Een groot deel hiervan zal nieuwbouw zijn (Ibid.). Ongeveer driekwart van de nieuwbouw vindt plaats in het gebied Oud Noord. Tussen 2015 en 2021 worden voornamelijk aan de Westelijke en Oostelijke IJ-oever ruim 9.700 woningen bij gebouwd (Gemeente Amsterdam 2016).

De ontwikkelingen op woongebied hebben een positieve invloed op de waardering voor de woningen in Oud Noord.

In 2009 lag het rapportcijfer voor de eigen woning onder het stedelijk gemiddelde, in 2013 waren deze cijfers nagenoeg gelijk (OIS, 2016a) en momenteel worden de woningen in stadsregio Noord hoger gewaardeerd dan gemiddeld in Amsterdam (OIS, 2016b).

(16)

2.3 Populatie

Met 26.620 Inwoners beslaat Oud Noord 29% van de totale populatie van Stadsdeel Noord. In verhouding tot Amsterdam beslaat Oud Noord 2.75% van de totale populatie.

Leeftijd

Ongeveer 20% van de inwoners van Oud Noord is tussen de 0 en 17 jaar, 60% valt tussen de 18 en 64 jaar en tot slot heeft 20% een leeftijd van 65 jaar of ouder. Het aandeel kinderen en ouderen ligt lager dan het gemiddelde in stadsdeel Noord en komt daarmee overeen met het gemiddelde van Amsterdam. Het aandeel nieuwe stedelingen ligt op het moment lager dan het Amsterdamse gemiddelde (OIS, 2016a). De prognose is dat tussen 2015 en 2025 het aantal inwoners in het gebied met 28% zal toenemen, deze groei ligt ver boven het Amsterdams gemiddelde (+9%). Verwacht wordt dat voornamelijk het aantal dertigers tot 2025 met 55% zal toenemen. Als gevolg van deze exponentiele groei wordt verwacht dat het percentage 0 tot en met 3 jarigen in 2025 met 47% toegenomen zal zijn (OIS, 2016a).

Werk

Hoewel Noord een hoge jeugdwerkloosheid kent (OIS, 2016a) lijkt zich al geruime tijd een groei in werkgelegenheid te manifesteren. Tussen 2010 en 2014 kwamen er ruim 250 bedrijven en 1.200 banen bij. Deze groei zette zich tussen 2014 en 2015 door. Het aantal bedrijven en banen nam met respectievelijk 8% en 4% verder toe, een groei boven het Amsterdams gemiddelde (OIS. 2016a). Het aantal Arbeidsplaatsen is in 2016 met nog eens 1.5% gegroeid (OIS, 2016b). Een derde van deze groei komt voort uit de nieuwe werkgelegenheid in onder andere horeca en recreatie (OIS. 2016a). Vooral rond de NDSM-werf vestigen zich nieuwe bedrijven binnen de evenementensector (OIS. 2016a).

Inkomen

Hoewel in Oud Noord een lichte stijging in inkomen wordt geconstateerd (OIS, 2016b) heeft een kwart van de huishoudens een inkomen tot 120% van het wettelijk minimum inkomen (OIS, 2016b). De sociaaleconomische positie van de bewoners is gemiddeld genomen laag, maar verschilt sterk per buurtcombinatie. In Nieuwendammerdijk/

Buiksloterdijk en de Noordelijke IJ-oevers (West en Oost) is deze bijvoorbeeld hoger dan in de overige buurten (OIS, 2016a). In sommige delen is sprake van structurele armoedeproblematiek, veel huishoudens leven langdurig in armoede en er is veel sprake van schuldenproblematiek (Gemeente Amsterdam, 2016a) waardoor jongeren in Oud Noord relatief vaak opgroeien in een minimumhuishouden (OIS, 2016a). Het aandeel personen binnen de beroepsbevolking dat in Volewijck en Vogelbuurt/ IJplein afhankelijk is van een uitkering ligt ongeveer op 23%. Een deel van deze groep is afhankelijk van professionele ondersteuning (Gemeente Amsterdam, 2016a).

Door de toenemende verkoop van corporatiewoningen in onder andere Volewijck en IJplein/Vogelbuurt nemen de onderlinge culturele, sociale en economische verschillen onder buurtbewoners toe. De toestroom van nieuwe bewoners met een sterke sociaal economische positie leidt tot een groot contrast met de ‘oude’ bewoners (Gemeente Amsterdam, 2016a). Een doel van de gemeente Amsterdam is de ontmoeting tussen deze groepen te bevorderen om zo de sociaal economisch zwak gepositioneerde bewoner mee te laten profiteren van de huidige economische en culturele groei in Oud Noord (Gemeente Amsterdam, 2016a).

Opleiding

Een kwart van de huishoudens in Oud Noord wordt gekenmerkt door een lage opleiding en een laag inkomen (OIS, 2016b). 43% van de bevolking tussen 15 en 74 jaar heeft voornamelijk een laag of gemiddeld opleidingsniveau (OIS, 2016b). Ook ligt het percentage laag opgeleide schoolverlaters tussen 18 en 22 jaar hoger dan het Amsterdams gemiddelde (14% tegenover 9%) (OIS, 2016b). Vooral in Tuindorp Nieuwendam en Tuindorp Buiksloot wonen relatief veel laagopgeleiden (OIS, 2016a).

Etnische diversiteit

De etnische diversiteit in Oud Noord is onderverdeeld in 66% autochtoon en 44% allochtoon. Het percentage allochtonen is ongeveer in de volgende percentages onderverdeeld: Surinamers 14%, Antillianen 3%, Turken 8%,

(17)

Marokkanen 22%, overige niet westerse allochtonen 25% en tot slot westerse allochtonen 28% (OIS, 2016b). Er zijn buurtcombinaties die in etnische diversiteit nagenoeg gelijk verdeeld zijn tussen allochtoon en autochtoon. In IJplein/

Vogelbuurt, bijvoorbeeld, heeft bijna de helft (47%) van de bevolking een niet-westerse achtergrond (OIS, 2016a).

Residentiële mobiliteit

Er is een lichte trend van meer vestiging dan vertrek in Noord (OIS, 2016b). In Oud Noord geeft ongeveer 24% van de populatie aan geneigd te zijn te verhuizen (OIS, 2016a). De vestiging in Oud Noord heeft een kleine omslag gemaakt. Voorheen waren het vooral bewoners afkomstig uit Noord die verhuisden naar wijken in Oud Noord en andersom (OIS, 2016a). Momenteel zijn het voornamelijk bewoners uit andere stadsdelen van Amsterdam die richting Oud Noord verhuizen (OIS, 2016a). Een van de redenen van deze residentiële mobiliteit is de verkoop van corporatiewoningen en het eerder genoemde overschot van woningen in het goedkope koopsector (OIS, 2016b).

Participatie

Van de bewoners tussen 19-64 participeert ongeveer 80%. Dit percentage is, samen met Nieuw West, het laagste percentage in Amsterdam, waar het gemiddelde op 87% ligt (OIS, 2016a; OIS, 2016b). Deze 80% doet (vrijwilligers) werk, verleent mantelzorg en/of volgt een opleiding (OIS, 2016a). Hoewel de bewoners minder vrijwilligerswerk uitvoeren, zetten zij zich wel vaker in voor buurt of stad (OIS, 2016a).

De bewoners van Oud Noord geven gemiddeld een 5.8 voor de sociale cohesie (Amsterdam: 6.1). Dit is de op een na laagste score van alle stadsdelen (OIS, 2016b). Op de indicatoren van zelfredzaamheid en eenzaamheid scoort Oud Noord lager dan gemiddeld, er is een grote groep die geen regie over het eigen leven ervaart en er zijn relatief veel bewoners die zich eenzaam en uitgesloten voelen (OIS, 2016a). Volgens de gemeente Amsterdam voelen veel bewoners door een gebrek aan participatie dat zij buiten de samenleving staan en hebben zij het gevoel niet mee te tellen (Gemeente Amsterdam, 2016a).

2.4 Trends in het sociale domein Gezondheid

Een derde van de bewoners van Oud Noord ervaart een matige of slechte gezondheid en zij scoren op de indicatoren voor leefstijl ongunstig (OIS, 2016a). Meer dan de helft van de huishoudens (57%) maakt gebruik van één of meerdere regelingen op het gebied van jeugdzorg, onderwijs, arbeidsparticipatie, inkomensondersteuning of zorg en welzijn.

Ongeveer 14% maakt gebruik van vijf of meer regelingen (in Amsterdam is dit percentage 12%) (OIS, 2016a). De ongunstige gezondheid van de bewoners van Oud Noord hangt samen met de relatief zwakke sociaaleconomische status van de populatie (OIS, 2016a). Zowel lichamelijke beperkingen als psychische klachten worden vaker ervaren dan gemiddeld in Amsterdam (13% tegenover 7%) (OIS, 2016a). Vooral in IJplein/Vogelbuurt wonen veel kwetsbare bewoners en is sprake van gezondheidsproblematiek. De bewoners van Oud Noord roken vaker dan gemiddeld, bewegen minder vaak voldoende en hebben relatief vaker overgewicht (OIS, 2016a). Het percentage overmatig/

zwaar alcoholgebruik is gemiddeld in vergelijking met Amsterdam maar daarentegen hoger dan andere gebieden in Noord (OIS, 2016a).

Leefbaarheid

Bewoners beoordelen de sociale kwaliteit van Oud Noord als gemiddeld (OIS, 2016a). Er zijn relatief veel spanningen tussen bewoners, deze spanningen vinden plaats tussen ‘oude’ bewoners en nieuwe bewoners en tussen bewoners met en zonder migratieachtergrond (OIS, 2016a). Hiernaast geven bewoners overlast ten gevolge van hard en/of agressief rijdend verkeer aan als een van de verbeterpunten voor de leefbaarheid van de buurt (OIS, 2016a). Oud Noord wordt als bovengemiddeld onveilig beleefd, er is veel criminaliteit en overlast in het gebied in de vorm van inbraken, mishandelingen, bedreigingen en straatroven (OIS, 2016a).

Buurttevredenheid

Bewoners uit Oud Noord zijn redelijk tevreden over hun eigen buurt. Waar zij ontevreden over zijn is voornamelijk

(18)

over het onderhoud en het schoonhouden van de openbare ruimte (OIS, 2016a). Oud Noord heeft in 2014 de hoogste Verloederingsscore van alle 22 gebieden in Amsterdam (OIS, 2016a). De huidige ontwikkelingen in het gebied worden over het algemeen als positief ervaren, terwijl ongeveer een kwart van de bewoners aangeeft dat de buurt achteruit is gegaan (OIS, 2016a). Deze ontevredenheid lijkt in lijn te liggen met de toenemende spanningen tussen de ‘oude’

bewoners en nieuwe bewoners.

De afgelopen jaren is in Oud Noord sterk ingezet op de verbetering van de situatie in de zogenoemde ‘focuswijken’.

IJplein/Vogelbuurt en Volewijck blijven echter in sociaal en economisch opzicht kwetsbaar (Gemeente Amsterdam, 2016a). De trend is dat de ontwikkeling van deze wijken tot stand moet komen door in te zetten op de bevordering van participatie van de buurtbewoner (Gemeente Amsterdam, 2016a). Deze bevordering van participatie moet ook de groeiende sociaaleconomische kloof tussen ‘oude’ en nieuwe bewoners zien te verkleinen. De gemeente wil gebruik maken van de economische en culturele groei van het gebied om bewoners met elkaar te verbinden en ze te verheffen.

2.5 Sociale wijkteams in Noord

De organisatie van de wijkteams en van de sociale basisinfrastructuur is in Noord anders ingericht dan in de rest van Amsterdam (De Kreek, Brinkhuijsen, Veldboer en Bos, 2018). In het geval van de wijkteams, in Amsterdam sinds 2011 Samen DOEN, zien we dat die teams in Noord alleen gericht zijn op de doelgroep jonger dan of 18 jaar en gezinnen waarin de kindveiligheid in het geding is. In de rest van Amsterdam heeft Samen DOEN een bredere opdracht rondom ‘kwetsbare huishoudens of burgers met een stapeling van problemen’ (Movisie, 2014). Deze situatie is ontstaan doordat voor de komst van Samen DOEN de Krijtmolenalliantie in 2009 al is ontstaan met een dergelijke brede opdracht die ‘Beter Samen in Noord’ heet.1 Deze samenwerking bestaat intussen uit: Doras, Evean, BovenIJ Ziekenhuis, Cordaan, Amstelring, Stichting Amsterdamse Gezondheidscentra, Arkin, Stadsdeel Noord, Mee Amstel en Zaan, HvO-Querido, Leger des Heils en Dock. Daarnaast opereren in Noord vier Ouder – en Kindteams.

Als het gaat om de sociale basisinfrastructuur is vanaf eind 2016 in navolging van de Krijtmolen-alliantie een samenwerking aan een integrale opdracht gestart in ‘Samen Noord’2 met een ongedeeld budget. “De gezamenlijke ambitie daarvan en daarvoor is dat oude en nieuwe Noorderlingen zich verbonden voelen, elkaar helpen en steunen, harmonieus samenleven en iedereen mee kan doen” (Samen Noord, 2016: 0). De samenwerkende organisaties zijn: Doras, Regenboog Groep, Wijsneus, Eva & Adam – Participatiecentrum Amsterdam Noord, Dock, Stichting Speeltuinen in Noord (SPIN), Leefkringhuis, Prisma en Vrijwilligerscentrale Amsterdam.

Er is in Noord, net als in andere stadsdelen in Amsterdam, sinds eind 2017 een wijkzorgalliantie. Deze ‘Wijkzorg Alliantie Noord’ bestaat uit Doras (trekker), Mee, Amstelring, HvO-querido, Cordaan en Evian. Een dergelijke alliantie geeft samen met zorgaanbieders, lokale partners (zoals huisartsen en informele partijen) en gemeente vorm aan wijkzorg. De opdracht daarbij is om via de samenwerking de cliënt de beste ondersteuning en zorg te bieden.

In Oud Noord wonen relatief veel jongeren met problemen of zorg (Gemeente Amsterdam, 2016a). Ongeveer 8.8%

van de jongeren tussen 0 en 18 jaar is in het bereik van Jeugdhulp of Zorg (OIS, 2016b) waarvan 6.6% contact heeft met de Ouder Kind Teams (OIS, 2016a). Daarnaast is 1.8 % van de gezinnen in bereik van de Samen DOEN teams (OIS, 2016a). In absolute aantallen is het aantal cliënten van de wijkteams als volgt onderverdeeld: er zijn 375 jeugdigen met OKT jeugdhulp, 639 openstaande dossiers Wijkzorg, 1514 klanten van activeringsteams en tot slot 95 gezinnen met gezinshulp vanuit Samen DOEN (OIS, 2016b).

1 https://www.betersameninnoord.nl/historie/samenwerking

2 http://www.stichting-spin.nl/wp-content/uploads/2017/03/Samen-toekomst-maken-Samen-Noord-visie.pdf

(19)

3 Samenwerking: perspectieven van professionals

3.1 Inleiding

Dit hoofdstuk richt zich op de wijkteam professionals en hun ervaringen met het samenwerken met informele partijen.

We hebben de volgende professionals gesproken:

Een cliëntbegeleider vanuit MEE, onderdeel van het wijkzorgnetwerk

Een coördinerende begeleider van stichting Philadelphia, onderdeel van het wijkzorgnetwerk:

Een klantmanager binnen Oud Noord, onderdeel van het activeringsteam

Een klantmanager gericht op schulphulpverlening in heel Noord en tevens deelnemer van het ontruimingsoverleg MPG, onderdeel van het activeringsteam

Een persoonlijk begeleider van het ambulant team wijkzorg van HVO-Querido, onderdeel van het wijkzorgnetwerk

Een wijkverpleegkundige van Evian, en daarnaast betrokken bij S1, ongeïndiceerde zorg en preventie, onderdeel van het wijkzorgnetwerk

Een ouderenadviseur in Tuindorp Oostzaan, onderdeel van het wijkzorgnetwerk

Twee medewerkers van Samen DOEN Noord (Oud Noord en Noord Oost)

3.2 Netwerkvorming in Oud Noord

In het eerste segment van het interview hebben we de respondenten gevraagd naar hun visie op de sociale structuren binnen Oud Noord. Om hier zicht op te krijgen, zijn we ingegaan op: hun definitie van informele ondersteuning/ informele partijen, de huidige veranderingen in beleid en context in Oud Noord, hun beeld van de sociale participatie en onderlinge zorgzaamheid in het gebied en manieren waarop zij dat ondersteunen, en tot slot de knelpunten die ze tegenkomen bij de netwerkvorming.

Definities informele ondersteuning

In grote lijnen kijken de respondenten hetzelfde naar informele ondersteuning, namelijk als iets laagdrempeligs en waar geen indicatie voor nodig is. In de woorden van de cliëntbegeleider van MEE:

‘Wat ik als informele zorg omschrijf is alles waar je als cliënt heel laagdrempelig heen kan wat echt gericht is in jouw wijk. Waar dus geen indicatie voor nodig is. Dus voor cliënten ook kosteloos of hooguit een kleine vergoeding.’

De één noemt hierbij vooral familieleden, vrienden en buren, de ander denkt eerder aan het Huis van de Wijk en andere initiatieven die wel nauw verbonden zijn aan de wijk maar formeel worden gecoördineerd. Ook de kerk wordt af en toe genoemd.

Netwerken binnen een veranderende context

We hebben niet expliciet gevraagd naar veranderingen in de context waarbinnen de wijkteam professionals hun werk uitvoeren, maar deze kwamen vaak vanzelf naar voren, omdat ze een sterke invloed hebben op, bijvoorbeeld, de doelgroep die professionals tegenkomen, of de mogelijkheden die ze zien om hun werkzaamheden wel of juist niet goed uit te voeren.

Zo zijn de klantmanagers vooral positief over de outreachende manier van werken, die ze sinds de start van de activeringsteams hanteren. Een klantmanager vergelijkt de werkwijze in Amsterdam met de in Rotterdam:

‘In Rotterdam moet je verplicht vrijwilligerswerk doen. Omdat Leefbaar Rotterdam daar de scepter zwaait. Mensen die worden gewoon ingezet, ook trede 1 en 2, om allerlei klussen waar ze helemaal geen zin in hebben, maar ze moeten het doen omdat ze anders een korting krijgen op hun uitkering. Dat is het verhaal in Rotterdam. En je weet hoe het in Amsterdam is. Ik werk liever in Amsterdam dan in Rotterdam. Dat kan ik je wel vertellen.’

(20)

De andere klantmanager beschrijft de verandering als volgt:

‘Als ik een nieuwe klant voor het eerst spreek, die denkt van: nu word ik opgeroepen voor een gesprek en nu moet ik vast iets gaan doen. Die beginnen meteen van: het gaat zo slecht en pijn hier en daar. Die beginnen een muur op te werpen om jou maar te laten weten op een indirecte manier van: ik kan niks hoor. […] Als ik dan laat merken van: je hoeft niets mee te doen, dan is die sfeer direct helemaal anders. Ik vind dat echt een geweldige ontwikkeling. Een grote winst.’

Ook de locatie waar ze hun klanten spreken is veranderd. Waar ze voorheen hun klanten op het Stadsdeelkantoor ontvingen, in een sterk formele omgeving, zitten ze nu vaak in Huizen van de Wijk of Buurthuiskamers, met een meer informele sfeer. Sommige klantmanagers gaan nu ook op huisbezoek. Een klantmanager zegt hierover:

‘[…] als je bij mensen thuis komt zijn ze wel veel opener. Je ziet natuurlijk ook heel veel. Dat is dan één aspect van het werk in de wijk. Maar dat vind ik op zich wel heel goed.’

Tot slot geven ze nu hun eigen contactgegevens, waardoor klanten hen direct kunnen bereiken, en ook de manier van contact leggen informeler is geworden.

Vanuit het wijkzorgnetwerk horen we dat professionals meer taken en verantwoordelijkheden bij mensen zelf en hun netwerk neerleggen. De persoonlijk begeleider van HVO-Querido licht toe:

‘En je kan niet, als hulpverlener…uren lang…op de bank zitten bij je klant en het zelf, alle leefgebieden gaan oplossen.

Je moet echt de boer op. Je moet gaan kijken: wat is er in de wijk?’

Ze zien daarin wel spanningen ontstaan. Een ouderenadviseur vertelt:

‘Het is natuurlijk ook heel goed dat we kunnen kijken van: wat kunnen mensen zelf? Wat kan de familie zelf, wat kan de omgeving zelf, en wat kunnen vrijwilligers aan de andere kant? Dat betekent ook voor de hele kwetsbare ouderen dat het steeds moeilijker wordt om de zorg te ontvangen die ze nodig hebben. Het is toch wel een wrijvingsvlak.’

Sociale participatie in Oud Noord

De respondenten signaleren binnen Oud Noord veel ontwikkelingen op het gebied van de sociale participatie van bewoners. In bepaalde wijken wordt sociale woningbouw verkocht of omgezet naar vrije sector huur, wat meer hoogopgeleide en welvarende bewoners trekt, en zorgt voor veel wisselingen. In andere buurten vertrekken oude Noorderlingen en komen er jonge mensen van allochtone afkomst voor in de plaats. Een medewerker van Samen DOEN signaleert dat deze ontwikkelingen ook veel beweging op het gebied van buurtinitiatieven met zich meebrengen:

‘Nou, Oud Noord is heel erg in opmars. Het is echt van een wijk in armoede naar een upgrading. Zowel dat woningen gerenoveerd worden als dat ook veel yuppen in een bepaalde wijk komen wonen. Er is ook heel veel bereidheid voor buurtinitiatieven, voor nieuwe dingen. […] Dus het is ook een soort, dat je moet bewegen in wat er allemaal is als werker. En er is gewoon ontzettend veel.’

De cliëntbegeleider vanuit MEE ziet wel dat de nieuwkomers moeilijk mengen met de hechte groep Oud Noorderlingen:

‘Je hebt echt een paar gebieden hier in Noord waar het ons kent ons is, een soort van hechte minigemeenschap in Noord dan. Dat is dan wat lastiger om daar als nieuwkomer tussen te komen. Het verandert steeds met de verandering in de maatschappij. Dat zie je hier dan ook weer echt op kleine schaal terug. Hoe daar de authentieke Noorderlingen op reageren, dat valt wel op. Eerst waren het de buitenlanders, toen waren het de yuppen die de buurt veranderen, en nu zijn het de statushouders die er nu ook weer bijkomen. Met beiden vinden ze het dan weer lastig om daarmee om te gaan.’

(21)

Ze vindt ook dat er duidelijk een meer actieve groep is, en een groep die zich meer afzondert. Een teamlid van Samen DOEN ziet dit vooral als verschil tussen mensen die betrokken zijn bij de buurt, en mensen die met zichzelf bezig zijn, omdat ze problemen hebben of juist omdat ze een druk leven hebben dat zich grotendeels buiten de buurt afspeelt. De ouderenadviseur ziet ook bij ouderen verschillen tussen actieve ouderen die veel organiseren, en ouderen die juist niet mee kunnen komen in de participatie, door fysieke, psychogeriatrische of financiële problemen. Een klantmanager ziet ook dat persoonlijke problemen de participatie in de weg kunnen zitten:

‘Doordat er zoveel problemen zijn op meerdere vlakken zijn het ook de mensen die het minste participeren. Die zijn vaak niet bezig met maatschappelijke participatie. Die zijn helemaal naar binnen gekeerd en gefocust op hun problemen en daardoor totaal verlamd. Als je daar gaat praten over participatie en vrijwilligerswerk dan ben je ze kwijt.’

Deze klantmanager is wel erg positief over de voorzieningen in Oud Noord, en vindt het vooral opvallend hoe druk het is in Huis van de Wijk de Meeuw, en hoeveel activiteiten daar georganiseerd worden. De andere klantmanager bevestigt dit beeld:

‘Ik ben heel blij dat ik in Oud Noord ben gaan werken omdat ik Oud Noord de beste van de drie vind. […] Kijk naar de voorzieningen die er allemaal zijn. Daar zie je het al aan. Oud Noord is natuurlijk centraal’.

Kortom, wat betreft het aanbod aan activiteiten en de deelname daaraan vanuit bewoners is iedereen positief.

Echter, de participatie van mensen met complexe en meervoudige problemen, die er wel baat bij zouden kunnen hebben, lijkt achter te blijven.

Onderlinge zorgzaamheid in Oud Noord

Ook wat betreft de onderlinge zorgzaamheid in Oud Noord schetsen de respondenten een gevarieerd beeld.

Er zijn, volgens de wijkverpleegkundige en de persoonlijke begeleider van HVO-Querido, buurten die sterk bij elkaar betrokken zijn, en buurten die meer anoniem zijn. Daarbij lijkt de zorg die bewoners van Oud Noord aan elkaar verlenen gebonden te zijn aan achtergrond en afkomst. De cliëntbegeleider van MEE benoemt bijvoorbeeld dat veel onderlinge zorg verleend wordt binnen de Turkse, Marokkaanse, Ghanese en Koptisch Egyptische gemeenschap, en dat van oudsher veel onderlinge binding bestaat tussen de meer volkse ‘oude’

Noorderlingen. Dit zijn volgens haar hechte gemeenschappen, maar daarmee ook exclusief.

Verschillende respondenten signaleren dat, net als de participatie, ook de onderlinge verbondenheid aan het veranderen is door de recente demografische ontwikkelingen binnen Noord, en niet altijd ten goede. Een andere verandering is het verdwijnen van kleine buurtwinkels, die vaak een belangrijke rol vervulden in het uitoefenen van sociale controle. De Ouderenadviseur licht toe:

‘Jaren geleden had je altijd bij het grote winkelcentrum, bij het postagentschap – daar kon je vroeger geld pinnen – daar hadden we ook een contact mee. Als verwarde mensen drie keer per week kwamen om geld te pinnen, dan werd er wel gebeld naar ons van: we maken ons zorgen over die mevrouw. Dat is nu helaas er niet meer.’

Een ander punt dat een aantal respondenten naar voren brengt, is dat de onderlinge verbondenheid rondom de cliënten waar ze mee werken moeizaam loopt, door hun problematiek. Een medewerker van Samen DOEN benoemt dat het netwerk van haar cliënten vaak zelf veel problemen heeft, en dus niet in staat is ondersteuning te bieden, en ze ziet veel mensen van wie ze vermoedt dat ze LVB zijn. Ook een klantmanager benoemt dat haar doelgroep bestaat uit mensen waar anderen vaak afstand van houden:

‘Omdat het soms ook overlast gevende gezinnen zijn. Daar willen niet veel mensen iets mee te maken hebben. Of mensen met verslavingen, alcohol, die staan best wel alleen in hun leven’.

(22)

De cliëntbegeleider van Philadelphia ziet dat buren die haar cliënten ondersteunen soms verdrukt raken door de zwaarte van de taak die ze op zich hebben genomen:

‘Die wederkerigheid kan je heel slecht verwachten. Als je dan zegt: die buurman van twee straten verderop komt jouw computer doen en jij gaat daar de tuin doen, dan haken ze af. Want ze kunnen dat niet overzien, maar ook niet begrijpen’.

Ze benadrukt het belang van het bieden van goede ondersteuning hierbij door professionals. De persoonlijk begeleider van HVO-Querido herkent dit beeld, en schakelt om die reden liever Burenhulp in dan dat ze individuele buren betrekt.

Stimuleren en faciliteren netwerkvorming in Oud Noord

Stimuleren

Op de vraag naar manieren waarop wijkteam professionals de onderlinge zorgzaamheid in Oud Noord proberen te stimuleren, kregen we veel verschillende antwoorden. Sommige respondenten kiezen een directe insteek, door zelf actief mensen (buren) en informele organisaties met elkaar te verbinden. De cliëntbegeleider van Philadelphia noemt als voorbeeld dat ze cliënten mee heeft genomen naar de informele netwerkmarkt ‘Noord voor Noord’, om mensen direct in contact te brengen met verschillende buurtinitiatieven. Dit lukt echter maar met een paar van haar cliënten, voor de rest is het ‘onbetrouwbaar terrein’. En als het wel lukt, moet ze veel energie steken in het stimuleren en motiveren van haar cliënten:

‘[…] we hopen ze mee te trekken. Maar soms moeten we ook letterlijk mee. Want zonder jou kom ik niet. […] Ik moet cliënten stimuleren, motiveren, de dag ervoor nog even bellen, de ochtend zelf nog even bellen van: leuk dat je gaat!’.

Een klantmanager vertelt dat hij wekelijks bij Buurtwerkkamer ‘Ons Koekoeksnest’ zit, waar hij spreekuur houdt en tegelijkertijd veel bewoners tegenkomt en zo de buurt beter leert kennen:

‘Ik praat daar heel veel met vrijwilligers, al dan niet met een uitkering. Ik leer daar ook de buurt gewoon heel goed kennen. En dat niet alleen, het Leefkringhuis zit daar om de hoek. De vrouwen die bij het Leefkringhuis verblijven […] die zitten daar dus ook overdag allemaal. Ik heb ook wel best goede contacten met het Leefkringhuis. Maar ook met Roads, die heeft daar ook weer activiteiten in die buurt. Die persoon van Roads, die komt daar ook heel graag op de donderdag, omdat hij dan met mij kan praten, omdat hij weet dat ik klantmanager ben.’

Ook kwamen meer indirecte manieren om de onderlinge zorgzaamheid te versterken aan de orde, zoals het voorleggen van informele opties aan klanten, het samenwerken met informele partijen zoals het Vriendennetwerk of het Burennetwerk, of het actief leggen van verbindingen tussen verschillende (n)formele partijen. De cliëntbegeleider vanuit MEE vertelt over haar samenwerking met het Burennetwerk:

‘Maar het Burennetwerk heeft voor Noord wel een beetje de overkoepeling, die probeer ik eigenlijk wel altijd in te zetten als dat mogelijk is. Het is toch wel altijd fijn als dat uit de buurt kan. Het geeft mensen ook een goed gevoel als ineens blijkt dat een buurvrouw bereid blijkt te zijn om diegene te helpen. Dan ben je ook een keer bereid om diegene te helpen.’

Hierbij vinden de respondenten het belangrijk om goed te weten wat Oud Noord te bieden heeft, en meent de ene respondent hier voldoende kennis over te hebben terwijl de ander nog een vollediger beeld wil krijgen.

Een klantmanager vindt het ‘[…]verbazingwekkend hoeveel mooie, leuke, goede initiatieven van de grond komen in Noord, daar heb ik een beetje een beeld van en dat leg ik voor aan mijn klanten’. De persoonlijk begeleider van HVO-Querido beschrijft:

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Want niet alleen u ervaart soms overlast, de buren hebben waarschijnlijk ook wel eens last van u.. Hieronder leest u een aantal tips om rekening te houden

Als de school de leerling niet de extra ondersteuning kan bieden die hij nodig heeft, is het verplicht om in overleg met de ouders een passend aanbod op een andere school te

Dit betekent echter niet dat de beslissingen die een kind in zo’n situatie moet nemen, geen impact hebben op andere mensen.’ Toch staat Brian in Zomervacht zijn mannetje en

Ter weerszijden van de hall strekken twee groote vleugels zich uit. De rechtervleugel wordt geoccupeerd door de Nederlandsche inzending en de linker door de Indische in- zending.

Een net van relaties tussen partijen die elkaar (op informele basis) kennen, een beeld hebben van wat ze van elkaar kunnen verwachten, een sterke perceptie hebben van

‘verbreding’ en meer samenwerking met andere organisaties, ‘juist door de verschillende competenties’, krijgen wij van de respondenten van Clup Welzijn het beeld dat zij juist

Voor een flexibele installatie kan de monitor arm met de meegeleverde montagemiddelen aan de zijkant van uw bureau of tafel worden vastgeklemd (met behulp van de

Niet voor niets hebben we hier ook het landelijk niveau toegevoegd, want op landelijk niveau hebben we ook een stichting, daar zijn we hier mee begonnen.. We denken dat op