• No results found

Samenvatting onderzoeksmethodologie 2019-2020

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Samenvatting onderzoeksmethodologie 2019-2020"

Copied!
46
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Samenvatting

onderzoeksmethodologie 2019-2020

De cursusdienst van de faculteit Toegepaste

Economische Wetenschappen aan de Universiteit

Antwerpen.

Op het Weduc forum vind je een groot aanbod van samenvattingen,

examenvragen, voorbeeldexamens en veel meer, bijgehouden door je

medestudenten.

(2)

Samenvatting onderzoeksmethodologie 2019-2020

1. Research orientation & Design

Research: We moeten de brug maken tussen variantie en relevantie: tussen theorie en praktijk. Onderzoekdesign: opzetten maar niet uitwerken van een onderzoeksvraag.

Bekijk tijdig en heel aandachtig waarover je onderzoek zou willen doen. Onderzoeksvraag verandert heel veel daarom moet je er vroeg aan beginnen. Vb. 26 versies van template maken en de 26ste is

degenen die je in de bachelorproef kan gebruiken.

Ben je een vos of een egel? 2 strategieën  Een goede onderzoeker is een egel. De vos kan veel trucjes proberen, terwijl de egel maar 1 strategie heeft nl. zich oprollen en daar wint die altijd mee. Je moet je focussen op 1 ding. De vos kan niet winnen van de gel. Je kan beter niet te veel doen.

Research strategies

Als we een onderzoek gaan doen zal deze gebaseerd zijn op 1 bepaalde disciplinaire basis.

Je zal in een bepaald sub field je onderzoek uitvoeren.

Sociaal onderzoek: onderzoek in de sociale werkelijkheid. Vb. ik ‘student tew’ die een onderzoek gaat doen.

( laboratorium onderzoek)

We bestuderen mensen, bedrijven, in de echte werkelijkheid.

- Praktische overwegingen heeft te maken met

o Tijd vb. grootschalig onderzoek is op KT niet mogelijk. o Budget

o Ethiek

o Wet vb. welke gegevens mag je gebruiken en opslaan en welke niet. Tot welke gegevens heb ik toegang?

o Financiën

TheFieldofManagementResearch

Sub Fields

Discipline base

Psychology Sociology Anthropology Economics

Organisational Behaviour/HR Information systemst Industrial Relations Marketing Strategy Accounting & Finance Operational Research InfluencesonSocial Research Social Research Epistemology Practical considerations Theory Ontology Values

(3)

Epistemologie en ontologie: continuüm

Onderzoek filosofie

- Epistemologie (= kennistheorie) Als de sociale werkelijkheid bestaat, hoe kunnen we dan kennis vergaren? Hoe kunnen we dingen te weten komen? Door de positieve wetenschappen na te bootsen? Alles is meetbaar en kan je reduceren tot cijfers (macht, winst, tevredenheid …)

o Postivisme

Kennis te weten komen op een positivistische manier. Zoals in de fysica, scheikunde. Bewust buitenstaander blijven om objectief te blijven vb. Sociale werkelijkheid is iets objectiefs dat buiten ons ligt. = kwanitatief onderzoek.

 Epistemologische positie die pleit voor de toepassing van de methode van de natuurwetenschappen op de studie van de sociale realiteit.

 Fenomenalisme: alleen fenomen en dus door de zintuigen bevestigde kennis kunnen echt als kennis worden rechtvaardigt.

 Deductivisme: het doel van theorie is om om hypothesen te generen die kunnen getest worden.

 Inductivisme: kennis wordt verkregen door het verzamelen van feiten.

 Doelstelling: wetenschap moet worden uitgevoerd op een manier die waardevrij is

 Wetenschappers behandelen wetenschappelijke uitspraken, geen normatieve uitspraken.

o Interpretivisme

De andere kant zegt: je kan geen objectieve buitenstaander zijn want we construeren constant een sociale werkelijkheid. Je moet deel uitmaken van de werkelijkheid om kennis te kunnen generen. Kennis opbouwen door de betekenis te zoeken die de respondenten daaraan geven en de onderzoek kan dit alleen generen door hier aan mee te doen. = kwalitatief onderzoek.

 Verschillen tussen mensen en de objecten van de natuurwetenschappen.  Sociale wetenschappers moeten de subjectieve betekenis van sociale acties

begrijpen.

 Webers idee van ‘Verstehen’. Van binnenuit begrijpen om de cijfers te interpreteren.

 Ook: hermeneutisch fenomenologische traditie en symbolisch interactionisme. - Ontologie (= zijnsleer): Wat is de sociale werkelijkheid?

o Objectivisme: De sociale werkelijkheid is objectief. Je hoeft mensen niet te leren kennen om er uitspraken over te doen. De sociale werkelijkheid bestaat.  Sociale fenomenen en hun betekenis hebben een bestaan dat onafhankelijk is van de sociale actoren. Onderzoek hier naar doen, naar de houding van de studenten in Antwerpen.

(4)

Als buitenstaander kan je deze objectieve sociale werkelijkheid te weten komen. Als buitenstaander er ook buiten blijven op beïnvloeding te voorkomen.

 Structurele analyse  Attitudinale analyse

o Constructionisme/constructivisme: De sociale werkelijkheid is niet objectief. De sociale werkelijkheid wordt constant geconstrueerd.  Sociale fenomenen en hun betekenissen worden voortdurend tot stand gebracht door sociale actoren. Onderzoeker presenteert altijd een specifieke versie van sociale realiteit. Kennis is onbepaald. Alles verandert heel de tijd, maar hoe kan je dan het idee behouden dat je met een cijfer van 0 tot 10 tevredenheid in het studentenleven kan vergaren?

 Categorische analyse  Redevoerende analyse Realisme

We kunnen de werkelijkheid begrijpen als we een goed meetinstrument hebben. Als we de goede methode gebruiken.

 Natuur – en sociale wetenschappen moeten dezelfde aanpakken hanteren (positivisme)

 Empirisch realisme: realiteit kan worden begrepen door het gebruik van geschikte methoden

 Kritisch realisme:

 Identificeer structuren die gebeurtenissen en verhandelingen generen.

 Structuren die niet spontaan zichtbaar zijn in de waarnemingen, ze kunnen alleen worden geïdentificeerd door het praktische en theoretische werk.

Links boven naar rechts beneden. Er zal altijd een dominante richting zijn.

Empirisme: als je het niet kan zien/horen/ruiken bestaat het niet. Wat je niet kan meten, kan je niet weten.

Auto etnografisch onderzoek: gaat er vanuit dat je nooit vb. de meningen van studenten over het studentenleven te weten kan komen. De enige waarover je iets kan zeggen is jezelf. Als ik uitspraak wil doen over mensen, moet ik ze heel goed kennen, maar je kan niemand kennen behalve jezelf. Vb. Als je wil weten hoe veel zwarte vrouwen aan de top geraken, kan je mensen leren kennen en horen wat ze allemaal gedaan hebben (auto etnografen) of je kan meten hoe veel zwarte en witte mannen en vrouwen aan de top zijn geraakt (empirisch)

Continuüm: wetenschappelijk onderzoek: veel verschillende mogelijkheden.

Grootste deel van economisch onderzoek baseert zich op positivisme maar we zin ook een omkanteling naar andere scholen.

(5)

Theory: deduction – induction – abduction

Theorie: methodologie bestaat niet zonder theorie. Je zal onderzoek altijd verbinden met een bepaalde theorie.

o Je kan theorie genereren en/of testen o 2 types theorie:

 Grand theories

 Theories of the middle range

2 manieren om theorie en methodologie te linken:

Deductieve logica: de theorie komt eerst. Je gebruikt een theorie, haalt hier hypothesen uit, gaat op zoek naar data en kijkt of die ook van toepassing is op een bepaalde empirische setting, je test je empirie. (= dominante logica).

 Theorie staat voorop, Postivistische kijk, objectieve werkelijkheid. Statistiek zit hier. Vb. Hoe meer autonomie, hoe meer productiviteit (heb je in theorie gevonden)

 Test dit in praktijk

The process of deduction : Theorie  hypothese  data verzameling  bevindingen  hypothese Aanvaarden of verwerpen  herziening van de theorie

Inductieve logica: de praktijk komt eerst. Je weet niet of er wel geschikte theorieën zijn. Je kijkt hoe het er in praktijk aan toe gaat: zo open mogelijk in het veld duiken. Je verzamelt data, categorieën en patronen zoeken, zoeken naar regelmaat en voorspelbaarheid. Langzaamaan zie je linken en kan je een theorie formuleren. Je kan enkel kleine theoretische inzichten gaan formuleren. Vertrekt vanuit poging om inzicht te krijgen.

Dit is dus het omgekeerde. Hier heb je eerst de observaties en op het einde formuleer je pas de theorie. (= kleinere broertje)

Vb. Men zag dat men mensen gezonder kon laten eten door gezonde voeding op ooghoogte te leggen in de supermarkt. Er zat oorspronkelijk geen theorie achter.

The process of induction: Verzamel informatie  stel vragen  vorm categorieën  zoek naar patronen  ontwikkel theorie  vergelijk theorie

Abduction

Vertrekt uit: we gaan opzoek naar de best mogelijke verklaring.

 Vorm van logische gevolgtrekking: probeer de eenvoudigste en meest waarschijnlijke verklaring van de waarnemingen te vinden.

(6)

 Conclusie voor de beste verklaring.

 Vb. gras is nat, als het regent, wordt het gras nat: dus het heeft geregend. Maar er zijn ook andere verklaringen mogelijk.

 Meest plausibele verklaring dat het heeft geregend maar er zijn ook andere verklaringen die minder plausibel zijn. We zoeken naar de meest logische verklaringen.

Logica: 3 logica’s die je alle 3 in je onderzoek kan hanteren. - Deductief

B alleen afleiden uit A waarbij B formeel logisch gevolg is van A. - Inductief

B afleiden uit A, waar B niet noodzakelijk volgt uit A. A geeft ons misschien een zeer goede reden om B te accepteren, maar het zorgt niet voor B.

- Abductief

Afleiden van A ter verklaring van B. Meerdere mogelijke verklaringen voor B.

Meest gebruikte techniek bij empirisch (deductief) onderzoek = enquête Meest gebruikte techniek bij inductief onderzoek = interviews

Kwantitatief onderzoek: deductief, objectief, empirisch, ik moet de mensen niet kennen om er uitspraak over te doen

Kwalitatief onderzoek: inductief, duik het veld in en bestudeer het van daaruit

 Kies de kant die jou het beste ligt. Je kan een beetje van beiden gebruiken, maar er zal

Herbert Simon: ‘The Sciences of the Artificial’ (1969)  Bounded rationality Heel de wetenschap is opgebouwd op het rationeel denken. De mens is rationeel en maakt zijn keuzes rationeel, maar Simon zegt dat dit niet zo blijkt te zijn. We willen wel rationeel zijn, maar we zijn gelimiteerd door het proces van ons brein. Het brein kan niet alle prikkels verwerken. Onze hersenen gaan vaak uit van voorspellingen. We zijn ons maar bewust van een klein deeltje van de informatie. Hierdoor maken mensen die altijd de juiste beslissingen.

Karl Popper: falsificatietheorie (basis van alle statistiek). Je kan nooit bewijzen dat iets waar/aanwezig is. Je kan wel proberen het omgekeerde te verwerpen (wat we dus doen met de nulhypothese en alternatieve hypothese). Als je wil bewijzen dat alle zwanen wit zijn, moet je op zoek gaan naar de zwarte zwaan.

‘A theory in the empirical sciences can never be proven, but it can be falsified.’

Fundamental Differences

Q u a n ti ta ti v e Q u a l ita tiv e P r i n c ip a l o r ie n ta t i o n to th e r o le o f th e o r y in r e la ti o n to r e s e a r c h D e d u c t i v e I n d u c t i v e E p i s te m o l o g i c a l o r ie n ta t io n N a t u r a l s c i e n c e m o d e l , i n p a r t i c u l a r p o s i t i v i s m I n t e r p r e t i v i s m O n t o lo g ic a l o r ie n ta t io n O b j e c t i v i s m C o n s t r u c t i o n i s m

(7)

Kuhn: Als je niet gelooft in de andere theorieën zal je moeten wachten tot de rest gestorven zijn en je eigen school beginnen.

‘A new scientific truth does not triumph by convincing its opponents and making them see the light, but rather because its opponents eventually die, and a new generation grows up that is familiar with it.’

Waarden: Kunnen de overtuigingen en gevoelens van een onderzoeker reflecteren Kan voor bias zorgen over het hele proces van het sociaal onderzoek:

 Keuze onderzoeksgebied en onderzoeksmethoden

 Formulering van de onderzoeksvraag, design en technieken voor de data verzameling  Implementatie van de dataverzameling

 Analyse en interpretatie van de data  Conclusies

Kan sympathie of verwantschap creëren, vooral voor underdog groepen. Kan tegengesteld zijn aan de waarden van veel managers.

Wat is uw waardenkader, uw persoonlijke overtuiginge, wie zijn we? Kijk je positief of negatief naar bepaalde zaken? Uw waardenkader bepaalt hoe je naar de zaken/sociale werkelijkheid kijkt, je bepaalt dit zelf niet. Je krijgt dit mee in je socialisatie. Onze waardenkaders zijn anders dan die in andere landen.

Vb. meer onderzoek naar klimaat, burnout.

Door je waardenkader kan je antipathie creëren voor je onderwerp. Zo creër je een foutenmarge voor je onderzoek. Waardenkader heeft invloed op wat je gaat doen. Vb. selectie onderwerp.  Het zou geen invloed mogen hebben op je onderzoek.

True self – stay connected Creating bias

Methodologie is de wetenschap die zich bezig houdt met de foutenbronnen die we in onderzoek steken.

We moeten de bias (foutenbronnen) minimaliseren in elke stap die we nemen. Een bias van 0 is onmogelijk. In elk onderzoek zullen fouten blijven zitten, maar je best doen ze er zo veel mogelijk uit te halen.

Elk onderzoek kent 4 fasen: in elk van deze 4 fasen kunnen we fouten maken.

1. Design : Wat wil je precies doen, onderzoeken? Als dit niet goed zit, zullen de volgende stappen ook slecht verlopen.

2. Data verzameling : Als je design goed zit, ga je er data over verzamelen.

3. Data-analyse : In statistiek kan veel fout lopen, maar bij de inductieve onderzoeksmethode kan het nog meer mislopen. Je hebt interviews e.d. gedaan dus je zit met een stapel papier. Wat haal je hier dan van info uit?

 Gemakkelijk om er het foute uit te halen.

4. Rapportering : grootste fout is u niet houden aan uw onderzoeksvraag. Je mag enkel rapporteren wat er uit het onderzoek gekomen is!

(8)

Onderzoeksmethodologie zal in elk van die fases bias proberen te reduceren. 4 fasen zijn cummulatief, dus in fasen 1 al een fout gemaakt dan neem je dit mee. Meeste fouten worden gemaakt in de design fase.

DESIGN

Heb veel aandacht voor deze fase, want als je hier fouten maakt neem je die mee naar de volgende fasen.

Je moet de probleemstelling vertalen in een onderzoeksvraag. Een probleemstelling kan je niet onderzoeken, want het is te breed. Een probleemstelling is een managementpuzzel en je moet als onderzoeker hier elementen uithalen.

Wat ga je onderzoeken, waarom dat en hoe ga je het doen? Verantwoording en motovatie zoeken.

Je hebt als onderzoeker heel veel vrijheid dus je moet veel beslissingen nemen. Motiveer dan altijd waarom je die beslissing genomen hebt. (Nooit motiveren waarom je iets niet kiest!!!!!!)

Research Turtle

Design van een onderzoek maken = het maken van de TURTLE: metafoor. Tekenen van kop, staart, schild en 4 poten.

- Kop van de schildpad: Je moet beslissen naar welke richting de schildpad kruipt  ontologisch, epistomologisch kader

- Lijf: body of knowledge. Het is moeilijk om te beginnen en eindigen met je literatuuronderzoek.

24-okt-18 35

A‘What,Why,andHow’Framework

What? Why?

What puzzles /intrigues me! What do I want to know more about/understand better? What are my key research questions?

Why will this be of enough interest to others to be published as a thesis, book, paper, guide to practitioners or policy makers? Can the research be justifed as a 'contribution to knowledge'?

How – conceptually? How – practically?

What models, concepts and theories can I draw on/develop to answer my research questions! How can these be brought together into a basic

conceptual framework to guide my investigation?

What investigative styles and techniques shall I use to apply my conceptual framework (both to gather material and analyse it)? How shall I gain and maintain access to information sources?

Watson (1994b: S80)

(9)

- Schild: Anno 2019 moeilijk om met iets volledig nieuw te komen. Je moet een schild leggen over je werk: ik kan niet alles verwerken dat ik op google vind.

- 4 poten van de schildpad helpen je onderzoek vooruit, doen je onderzoek bewegen.

Poot 1: problem statement & research question.

 Vertaal probleemstelling in onderzoeksvraag! Idee en bijdrage?

Een goede onderzoeksvraag is weten aan welke kant je zit en meteen kunnen zien wat je wel en niet gaat doen.

Typische onderzoeksvraag in deductief onderzoek  In welke mate leidt x tot y, hoeveel … Typische onderzoeksvraag in inductief onderzoek  Wat zijn factoren die x beïnvloeden?

“There is nothing like looking, if you want to find something. You certainly usually find something, if you look, but it is not always quite the something you were after.” (J.R.R Tolkien)

Vertalen van probleemstelling in onderzoekvraag:

• PS: How to increase profitable growth by offering a renewed portfolio  RQ: What factors determine a successful product entry strategy?

• PS: How will blockchain change existing business models and create value?

 RQ: What are the advantages and disadvantages of implementing Blockchain in an SME? What is the effect on privacy?

• PS: Define an IoT strategy for ENGIE Electrabel

 RQ: What, if any, are the factors that impact competitive advantage for the B2B market? • PS: How to increase the productivity of our software developers

 RQ: What is the effect of prototyping on the productivity of software developers? Positivistische benadering

Een goed kwanitatief onderzoek gaat veel sneller dan een goed kwalitatief onderzoek. Nadeel: als vb. je meetinstrument niet ideaal is.

 RQ: in hoeverre wordt het gedrag van burgerschap van organisaties (OCB:

organizational citizen behavior) in creatieve bedrijven beïnvloed door vertrouwen, functiekenmerken en werktevredenheid  Conceptueel model:  Design

‘ResearchTurtle’

PROBLEMSTATEMENT - Fieldof Research - Managerial problem(puzzle) - ResearchQuestion - Idea - What’snew - Sowhat - Contribution OPERATIONALIZATION - Dimensions - Indicators - Measurement KEYCONCEPTS - KeyPapers - Relations(if applicable) - Causality - Hypotheses Data&METHODS - Definingthecase - Unitof analysis&observation - Design - Data - Sampling - Methods&Tools - Validity&Reliability - Ethics

(10)

Cross-sectional design

Multi stage sampling: grote steekproef van bedrijven (economie brede), grote steekproef van werknemers binnen elk bedrijf

Statistische test, multilevel, SEM  Voordelen

Snel, gemakkelijk, eenvoudig, generaliseerbaarheid  Valkuilen

Meetfout, ontbrekende variabelen Constructionistische benadering

Vraag zal iets meer open zijn. Is er een effect en wat is dat? Constructionistische benadering. Interviews, focusgroepen, meelopen… bewust mensen selecteren totaal geen onbewuste case.

 RQ: wat is de eventuele invloed van vertrouwen op OCB in creatieve bedrijven? Ook: hoe OCB via vertrouwen te organiseren? (Of actieperspectief)

 Design

Diepgaande interviews met managementeden, experts.

Focusgroepen met vakbondsvertegenwoordigers, werknemers en HR-directeuren. Doelgerichte steekproef

 Voordelen: in-depth understanding, holistische aanpak, specific measures.  Nadelen: beperkte generaliseerbaarheid, over-involvement: methode bias. Toegepast op continuüm

Links: onbewust mensen selecteren/ veralgemeenbaarheid.

Rechts: bewust mensen selechteren/ veralgeneenbaarheid is iets wat je niet wilt aan deze kant want je wilt inzicht hebben in een specifieke case.

Welke factoren bepalen dat iets wel of niet werkt? Je kan je topics bestuderen op elk plekje in dat continuüm.

Poot 2 : key concepts

Variables, key papers, causality, hypotheses.

 Welke variabelen nemen we op in ons model en welke niet? Voor alles wat je opneemt zal je een motivatie moeten geven. Niet motiveren waarom je een bepaalde keuze niet maakt.

Conceptueel model

Samenwerking tussen hospitaal en ziekenhuis. Conceptueel model: visualisering van de zaken die in je onderzoeksvraag staan. 1 op 1 vertaling.

Effect van dit dit dit op dat dat dat…. Geen goede formulering. Dit is een te uitgebreid conceptueel model. Onderzoek reduceren: beperken. Helpt je om de zaken duidelijk te maken, om te visualiseren.

(11)

Variabelen

 Geoperationaliseerde concepten met verschillende waarden. Waarden: kwalitatief of kwantitatief

Level: nominaal, ordinaal, interval of ratio

 Y = afhankelijke variabele, X = onafhankelijke variabele (beïnvloedt Y)

Variabelen kunnen zowel afhankelijk als onafhankelijk zijn in hetzelfde onderzoek als in verschillende onderzoeken.

Vaak wordt onze onderzoeksvraag geformuleerd als een causaal iets.

Vb. Een goed IT-systeem is efficiënt. X (afhankelijke var) heeft een effect op Y (onafhankelijke var).  De meeste variabelen kunnen zowel onafhankelijk als afhankelijke variabelen zijn. Bestuderen hoe een IT-systeem tot stand komt dan is dat de afhankelijke variabelen. Of IT-systeem als onafhankelijke variabelen nemen: wat is het effect van IT- systemen op de motivatie van mensen die er mee moeten werken.

Een man/vrouw is een onafhankelijke variabelen. Zien mannen of vrouwen anders naar bepaalde zaken?

Verschillende variabelen:

Controlevariabele: is zó belangrijk dat we die niet kunnen negeren, maar we zijn er totaal niet in geïnteresseerd.

 Individueel: geslacht, leeftijd, opleiding  Organisatie: grootte

Vb. Hoger opgeleide mensen hebben meer autonomie dan laagopgeleide mensen, dus we kunnen de variabelen education niet negeren. Ook de grootte van het bedrijf zal belangrijk zijn om rekening mee te houden als je wil weten of er een verband is tussen autonomie en productiviteit. Ga dus altijd na of er controlevariabelen zijn waarmee je rekening moet houden.

 In kwalitatief onderzoek ook hier vragen over stellen. In statistiek is dit makkelijk. Effect uit de totale variantie halen: de variantie waarin we geïnteresseerd zijn.

Moderator: Heeft invloed op de

relatie tussen de 2 variabelen, geen

invloed op de variabelen zelf. Vb.

Autonomie heeft een effect op productiviteit maar relatie is verschillend naarmate uw job.

Grafisch:

30-okt-18 42

Control variable

Individual: e.g. sex, age, education, … Organisational: e.g. size, …

Level of unit of analysis

X (autonomy)

Z

Y (productivity)

Bart Cambré – BRM – Research Strategy and Designs

30-okt-18 43

Moderator

Path analysis and interaction effects

X (autonomy) Z (job level) Y (productivity)

Bart Cambré – BRM – Research Strategy and Designs

Moderator:graphical

Blue collar

White collar Prod

(12)

Mediator: Variabele die er tussenin zit

Vb. meer autonomie leidt tot een hogere job tevredenheid, wat kan leiden tot meer productiviteit. Want je bent tevredener.

Pad analyse: SEM: proxy’s in lineaire regressie: multilevel.

Totaal effect: Direct effect na controle van job- tevredenheid

De meeste variabelen kunnen alle soorten zijn: afhankelijk, onafhankelijk, mediator, moderator of controlevariabele.

 Je moet dit als onderzoeker kiezen met het opstellen van de onderzoeksvraag. Dit bepaalt dan ook hoe je de analyse zal doen.

Werk eerst aan het hoofd van de schildpad (welke kant gaan we uit), dan het lijf (Zoek enkele artikels) en dan aan de poten.

Causaliteit

30-okt-18 45

Mediatingvariable

Path analysis, SEM, proxies in linear regression, multilevel

X (autonomy) Z (job satisfaction) Y (productivity)

Bart Cambré – BRM – Research Strategy and Designs

30-okt-18 46

Mediating:graphical

Total effect

Direct effect after controlling for job satisfaction

Level of

autonomy Level of autonomy

Prod Prod

(13)

Wees voorzichtig met dit begrip!

Door onderzoek kunnen we alles weten over correlaties (verband tussen x en y), maar niet over de causaliteit. Causaal verband tussen de ene en de andere variabele.

Enkele voorbeelden:

- Hoge schulden veroorzaken lage economische groei. Managementaanbeveling: bespaar op uit de recessie te geraken! Oplossing?

- Vrouwen met borstamputatie vertonen een hoger sterftecijfer/ Aanbeveling: ga voor een borst besparende behandeling.

- Vluchtelingen vertonen meer crimineel gedrag. Aanbeveling: houdt ze buiten!

 Kenmerken van ‘verkeerde’ causaliteit.

1. Het kan zijn dat er geen verklaring is voor de causale relatie. Je denkt dat iets causaal is, maar er is gewoon niets.

Vb. Paul de inktvis voorspelde 8 juiste voetbaluitslagen, maar dit was gewoon toeval. Geen causale verklaring voor. Soms interpreteren we iets causaal terwijl het gewoon toeval is. randomness

Vb. Correlatie van 0,95 tussen mensen die veel kaas eten sterven in hun bed.  Wel correlatie, geen causaal verband.

Vb. Correlatie tussen landen die veel Nobelprijzen winnen en landen waar veel chocolade gegeten wordt. Het is niet zo dat men meer kans maakt om een Nobelprijs te winnen als men veel chocolade eet

 Geen causaal verband.

Vb. Aantal niet commerciële ruimtevluchten en doctoraat studenten: lijken gecorreleerd.  Geen causaal verband.

(14)

2. It is the other way around

Regen veroorzaakt het gebruik van een paraplu (= correct). Hoge schulden veroorzaken economische achteruitgang

 Managementaanbeveling bespaar om uit de recessie te geraken We denken dat x invloed heeft op y maar eigenlijk is het andersom. Wat was er eerst? Causaliteit = oorzaak + effect (tijd)

Oplossing: longitudinaal onderzoek of experiment

 Fisher (1958): longkanker zorgt ervoor dat mensen gaan roken.

(Het kan beide richtingen zijn: je krijgt kanker door veel te roken of je begint te roken doordat je kanker hebt)

Vb. Is het autonomie dat leidt tot productiviteit of misschien is het andersom? Als iemand hard werkt dan krijgt die autonomie.

3. Het kan ook zijn dat er een 3 e variabele de werkelijkheid verklaart.

Ontbrekende variabelen: effect van x op y maar indien we een derde variabele zouden opnemen dan verdwijnt dit effect. Schijn samenhang. Ben ik bezig met de juiste variabelen, staan ze in de juiste volgorde en is er niet een belangrijke variabelen die ontbreekt waardoor model er heel anders uit gaat zien.

Vb. Er kwamen meer ooievaars en meer baby’s dus men dacht dat daar een verband tussen was. Maar een 3e variabele verklaarde beiden. Jonge mensen trokken naar rijhuizen met

schoorstenen

Meer schoorstenen  meer ooievaars Meer schoorstenen  meer kinderen

Vb. vrouwen met borstamputatie vertonen een hoger sterftecijfer: ga voor een borst

besparende behandeling. MAAR leeftijd, algemene gezondheidstoestand verklaart meer dan borst sparen, borst amputatie.

 Selectiebias: twee groepen verschillen meer dan de onderzocht variabele (n) 4. Belangrijke onmeetbare variabelen

Microkrediet verhoogt inkomen

Complex en multicausaliteit i.p.v. monocausaliteit (alle variantie wordt toegeschreven aan 1 variabele)

We kunnen niet alles gaan meten en meetbaar maken.

5. Soms test men het foute model bij een statistische analyse Wat als… je te maken hebt met een mediator/moderator en dit niet test?

(15)

Verkeerd testen van model, het model was wel goed gedesigned maar fout model getest.

Vb. variabelen is een moderator en je neemt die niet op als interactieterm in je model. Je moet zelf de juiste modelstructuur aangeven.

2 poten hangen samen.Vertaling naar onderzoeksvraag + welke concepten hangen bij elkaar, welke variabelen moet ik nemen?

Je moet heel voorzichtig zijn met bivariaat onderzoek (met 2 variabelen) dit leidt makkelijk tot foute causale interpretaties.

 Neem beter meerdere variabelen. Kleine samenvatting eerste les:

Als ik iets wil begrijpen/interpreteren met interpretivisme moet ik het van onderuit gaan bestuderen. In-depth understanding zoeken.  Bepaalt voor een groot deel je onderzoek, welke richting van het continuüm? Het hoofd van de schildpad.

Welk topic je ook kiest, je zal zeker niet de enige zijn, hoe maak je het verschil? Body of knowledge. Poot 3: operationalization

(Alles hangt met mekaar samen). Operasationatie is het meetbaar maken van de concepten. Stel onderzoeksvraag: wat is het effect van autonomie op productiviteit? Hoe gaan we dit meten? Hoe meet je productiviteit en autonomie? Hoe meet je winst, leiderschap, effect van een I- systeem… Dit is het proces van operationatie.

Bamberger (2017, p. 237), “after all, no matter how interesting a phenomenon may be, until it can be accurately and reliably measured, our ability as scholars to understand such phenomena, explain their origins and demonstrate their implications for management is extremely limited.”

Bagozzi et al. (1991, p. 421) remind us: “To bring rigor in research, it is therefore, essential for the researcher to first establish an evidence of construct validity before testing the theory.”

Maak gebruik van deze

operationalisatie tabel: 30-okt-18 48

Operationalization

Concept Dimensions Indicators Calculation of scores

- Abstract - Definition - Homogeneous - Heterogeneous - Single - Multiple - Coding - Calculation Organisational structure 1. Vertical 2. Horizontal 1.1. Number of levels 2.1. Number of units 2.2. Parallel or sequential structure 1.1. Number of hierarchical levels including top

management and floor

2.2. Firms asked if items were true: …

Size Definition: number of employees

(Size) Size dummy

Number of employees

0= < 100 1= > 100

(16)

 1e kolom: de concepten

 Gemakkelijk want die heb je al. Ze zitten al in je onderzoeksvraag en deze heb je grafisch weergegeven in het conceptueel model. Alle concepten die je al hebt uit poot 1 en 2.

Vb. Wat is het effect van autonomie op arbeidsproductiviteit en hoe wordt dit gemodereerd door job level? Dan heb je 3 concepten.

Vb. Wat kan effect hebben op stemgedrag? Opleiding, inkomen ouders, economische situatie van het land, media … zijn concepten.

Media zorgt ervoor (als mediator) dat we weten hoe de economische situatie is en dat bepaalt ons stemgedrag.

 2e kolom: de dimensies

Zijn de concepten homogeen of heterogeen? (Unidimensioneel of multidimensioneel) Vb. Concept organisatiestructuur heeft 2 dimensies: horizontaal en verticaal.

Vb. jobtevredenheid: inhoud, relatie, arbeidsvoorwaarden, omstandigheden  4 dimensies. Dimensies kunnen van elkaar verschillen: het eens zijn met je loon maar niet met je baas. Vb. Opleiding  1 dimensie

Vb. Inkomen  meerdere dimensies (euro’s, extralegale voordelen)

Vb. Economische situatie  meerdere dimensies (BBP, perceptie van de koopkracht …)

Hier helpt de literatuur enorm. Er zijn al veel mensen die stemgedrag hebben geanalyseerd, die inkomen hebben geanalyseerd … Voor veel concepten kennen we de dimensies dus al.

 3e kolom: indicatoren

Hier stappen we over van de abstracte concepten naar meetbare zaken. We switchen van het conceptuele naar het empirische, wat ik echt kan waarnemen. Indicator om een concept te meten. Vb. In de kader: om de verticale dimensie van de organisatiestructuur te meten kan je bijvoordeeld gaan kijken haar het aantal hiërarchische niveaus binnen een organisatie = indicator van de verticale structuur van de organisatie.

Kom ik toe met 1 indicator of heb ik meerdere indicatoren nodig om elk van die dimensies van mijn concept te meten?

 Bij horizontale dimensie komen we niet toe met 1 indicator: number units, maar is niet genoeg. Hoe interdependent zijn deze units? Werken ze in een paralelle of een sequentiele structuur. Deze 2 indicatoren hebben we al nodig om de dimensie te meten van de horizontale stcutuur . En ook nog 1 indicator voor de verticale structuur. Aantal werknemers in het bedrijf is de beste indicator van de omvang van het bedrijf.

Voordeel van werken met deze tabel is dat het u helpt om niet in de valkuil te trappen, rijke concepten gereduceert tot 1 enkele indicator.

Vb. macht van CEO’s en indicator: vindt je van jezelf dat je veel macht hebt? Het is veeel meer dan dat. Tabel dwingt je om dit uit te breiden.

Valkuil van de tabel: het wordt soms te uitgebreid. Het zoeken van goede en de juiste hoeveelheid indicatoren is niet simpel.  Keuzes maken en dus niet alle indicatoren gaan gebruiken.

Dus indicatoren kunnen uni-of multidemensioneel zijn:

Vb. Mediagebruik is multi want je kan vele verschillende media hanteren Vb. Stemgedrag is uni want is gewoon het bolletje dat je kleurt

 4e kolom: calculation of scores

(17)

Vb. number of employees: uitdrukken als dummy (minder dan 100, meer dan 100), uitdrukken in FTS of hoofden. Duidelijke afspraken maken.

Vb. organisatiestructuur: aantal niveau’s.

Als je kwanitatief onderzoek wilt doen (vragenlijst) dan is kolom 4 de eerste versie van je vragenlijst. Veel onderzoek loopt mis omdat je merkt dat je meetinstrument beperkt is.

Vb. ik heb het over winst, burn out… Maar hoe gaan we dit nu meten? Hier loopt het meestal fout  op een te magere of volle manier gemeten.

Poot 4: data & methods

Hoe gaan we het nu organiseren? Het is de link tussen het design en de dataverzameling (volgende stap in het proces). Waarover heb ik het nu eigenlijk? Wat is voor mij nu de case?

Defining the case

Er zijn enorm veel onderzoekers die problemen hebben met ‘what is my case?’. Meestal gaat het om de ‘unit of analysis’  Waarover je uitspraak wil doen (bij de studie over ons stemgedrag zijn wij het want men wil ons stemgedrag weten). Het kon ook zijn dat men het stemgedrag van verschillende faculteiten wilde vergelijken, dan is de analyse eenheid een faculteit.

De unit of analysis valt niet altijd samen met de unit of observation. In sommige onderzoeken wel in andere onderzoeken niet. Als je het stemgedrag van de faculteit wil weten, zijn wij de unit of

observation, want een faculteit kan geen vragenlijst invullen of daar kan je geen interview mee doen. Ga na wie de meest geschikte eenheid om te meten is. Als je een studie doet over een organisatie, zal je moeten bepalen of je een interview doet met de CEO of met de vakbondsafgevaardigde vb. Je zal andere data krijgen naargelang wie je kiest dus denk er goed over na.

Probeer zo vroegtijdig de case, de unit of analysis en de unit of observation te bepalen.

Steekproeven nemen (sampling): steekproef trekken of niet? Alles bestuderen? Valt er een steekproef te trekken of niet? Je bepaalt zelf of je dit al of niet doet.

- Grote of kleine steekproef

Vb. wat is het effect van IT systeem op de medewerkers: 500 medewerkers: steekproef van 100 trekken. 100 moeten wel goed getrokken zijn om te veralgemenen.

- Random of doelgericht

Hangt er van af op welke kant van het continuüm je je bevindt.

Links: positivistische bedandering: hoe groter je steekproef hoe beter. En toevalsteekproef is altijd beter dan een niet toeval steekproef. Keuze heeft consequenties. Bij toeval steekproef: zijn er verschillende manieren op steekproef te trekken. Vb. heeft iedereen evenveel kans?

Rechts: geen toevals steekproef: ik ga vb. de information manager, de CEO, CFO en de HR manager gaan bevragen en dat zal wel voldoende zijn. Bewust kiezen voor deze functies dus geen

toevalssteekproef. - Grenzen en frame

- Niet-random steekproef strategieën:

o Maximum variatie steekproef versus homogene steekproef o Kritische case om de hoofdbevindingen te ‘bewijzen’ o Bevestiging van extreme, afwijkende en typische gevallen - Multiple-case steekproef:

o Maakt de bevindingen betrouwbaarder o Replication strategy (Yin, 2009)

(18)

Een random steekproef is eigenlijk altijd beter dan niet random, maar dat gaat niet altijd. Een grote steekproef is ook altijd beter dan een kleine.  Allemaal beslissingen die je zelf maakt.

 Als je een kwalitatief onderzoek doet, heeft het niet met toeval te maken. Het maakt dan ook niet altijd uit of je veel mensen interviewt of niet.

Research design and methods

Research design biedt een raamwerk voor het verzamelen en analyseren van gegevens. De keuze van het onderzoek ontwerp weerspiegelt beslissingen over prioriteiten die worden gegeven aan de dimensies van het onderzoeksproces.

 Reflectie op causaliteit, generaliseerbaarheid, verklaringen, context, tijdsbestek  Kwaliteitsindicatoren: validiteit, betrouwbaarheid, repliceerbaarheid

Hoe ga je het nu onderzoeken?

Research methods: procedure voor het verzamelen van data. De keuze van de onderzoeksmethode weerspiegelt beslissingen over het type instrumenten of technieken dat gebruikt moet worden. Research design

Bijna alle onderzoeksvragen kan je beantwoorden met de 5 hoofddesigns (hieronder gegeven). Je moet dus motiveren waarom je denkt dat dát design het beste is voor jouw onderzoek. (Motiveer waarom je iets doet, niet waarom je iets niet doet). Keuze is vrij. Je moet bij deze keuze ook rekening houden met de financiën, de wet en ethiek.

5 hoofddesigns: 1. Experiment Experiment opzetten.

 Effectrelatie tussen 2 variabelen

 Afhankelijke en onafhankelijke variabele: in de tijd  Effect + tijd = causaliteit

 Niet alle ontwerpen zijn nuttig voor oorzakelijke relaties Experimentele ontwerpen zijn nuttig bij:

o Verandering in 1 variabele  wat is verandering in andere variabele o Gecontroleerd voor 3e variabele

Vb. Hawtorne effecten: In hawtorne fabrieken onderzoek doen naar het effect van werkinrichting naar productiviteit. Nog altijd mee bezig dag van vandaag.  Zowel bij de experimentele als de controlegroep (er veranderde niets aan de werkinrichting) steeg de productiviteit enorm. Reactie: bazen hadden veel aandacht voor werknemers, omwille van de aandacht steeg de productiviteit. Expirement moeilijk te realiseren in een niet-laboratorium sfeer.

2. Cross-sectioneel design  Dataverzameling:

o Meer dan 1 observatie-eenheid (veel meer) o Op 1 tijdstip

o Het is om kwantitatieve data te verzamelen o Je gebruikt 2 (of meerdere) variabelen o Je doet het om patronen te vinden

 Survey-design, gestructureerde observatie, content analysis, officiële statistiek, dagboekonderzoek

Je gaat dus op 1 bepaald tijdstip een cross sectie nemen van de werkelijkheid. Je bevraagt de mensen maar 1 keer, op 1 bepaald moment. Er is meer dan 1 observatie-eenheid, maar op 1 moment.

T1

Obs1

Obs2

... Obsn

(19)

Vb. hoe gedragen de 500 medewerkers zich tov het IT-systeem: je doet dit maar 1 keer. Iedereen maar 1 keer bevragen. Corss-sectie nemen van een organisatie op een bepaald moment in de tijd/plaats.

3. Longitudinaal design

 Veel tijd voor nodig

 Hoge kost

 Let op met de causaliteit!

 Panel onderzoek: (random) steekproef

Cohortonderzoek: delen bepaalde karakteristieken (bv. geboortejaar)

Je volgt dus iets op voor een langere tijd. Je bekijkt de evolutie van de elementen doorheen de tijd. Het gaat wel om dezelfde observatie-eenheden. Zelfde methodiek met deze vragen op dezelfde manier gemeten  anders verlies je je vergelijkbaarheid. Je moet de natuurlijke cycli volgen dus je hebt er veel tijd en geld voor nodig: is niet zo veel voorkomend.

Vb. Ik wil vooral meten, voor we een iT systeem invoere, hoe de mensen zich gedragen, wat hun verwachtingen zijn. Net na het invoeren van het systeem, nog is na 3 maanden…

Maar 2 designs die u helpen de causaliteit te definiëren: worden het minst gebruikt in onderzoek.  Experiment en longitudinaal. X lijdt to Y en niet Y tot X

 De 3 andere laten je niet echt toe om causiliteit te gaan checken. Daar is causiliteit gewoon een beslissingen.

4. Case-design

 Heel gedetailleerde en in-depth analyse van 1 case = om de complexiteit en specificiteit te markeren  Wat kan een case zijn?

o Gemeenschap (bv Street corner society) o School, familie

o Organisatie/bedrijf o Persoon (biografie) o Evenement (bv 9/11)

 Validiteit: probleem van generaliseerbaarheid o Een case is geen steekproef van 1

o Daarom heeft het geen nut om te generaliseren, alhoewel het theoretisch wel kan

Je gaat zo diep in op 1 case, waardoor je er meer van weet dan de mensen in die sector, die organisatie, die gemeenschap …

5. Comparatief design

 2 (of meer) cases met (ongeveer) eenzelfde techniek

 Het is bedoeld om sociale fenomenen te begrijpen door te vergelijken Tn Obs1 Obs2 … Obsn T1 Obs1 Obs2 … Obsn

(20)

 Het is cross-cultureel en cross-nationaal (over verschillende culturen en landen heen)

 Het is een multiple-case-onderzoek  Vergelijkbaarheid  theoretische reflectie

 Hybrid:

Kwantitatief bv. uitbreiding van cross-sectioneel onderzoek Kwalitatief bv. uitbreiding van case-onderzoek

 Je gaat met dit design 2 of meerdere zaken vergelijken Comparatief desing vaak in combinatie met case-desgin.

Vb. Onafhankelijke koffiebars in Antwerpen: hoe houden die het hoofd boven water tov de grote koffiemerken? Je zou kunnen kiezen voor een single case studie: vb. vandoag ist. Of comperative case studie: een aantal koffiebars gaan bestuderen. Niet generaliseren, maar je wil gewoon het

mechanismen blootleggen van hoe het werkt voor deze cases. 6. Actie onderzoek (design science)

(Normaal 5 hoofddesigns maar wij voegen deze nog toe)

 Leren door te doen … en check het achteraf (Lewin, 1946)  Bestudeer het probleem systematisch en link hier theorie aan  Speciale karakteristieken:

o Betrek de probleemactoren

o Real-world situatie om een echt probleem op te lossen o Geen poging om objectief te blijven

 Cyclus: diagnose, plan, doen, observeer, reflecteer

 Holistische benadering: documentanalyse, observaties, interview, enquête, case, zoek conferentie

 Ethische problemen: moet je iedereen erbij betrekken? Open? Gemeenschappelijk? Gelijk?

Je bent hier dus zelf betrokken partij en je doet geen poging om objectief te blijven ( meer kwalitatieve kant)

Voorbeelden:

 Management information systems

Wat zijn de procesvariabelen om een informatiesysteem op te starten?

Mee een organisatie laten veranderen van een hiërarchische naar een meer klantgerichte organisatie met minder hiërarchische lagen.

 Artefacts

- Vereisten voor een informatiesysteem

Procesdiagrammen, stroomdiagrammen, gegevensmodellen ‘To be’ zou beter moeten zijn dan ‘as is’

- Organisatiestructuur

Organisatieverandering, werkplekinnovatie.

Speciale vragen bij design:

 Micro-meso-macro: ‘the’ organization

 Onderzoeksvraag kan beantwoord worden door meerdere designs

Je kan trianguleren  je kan een combinatie zoeken. Je kan trianguleren (= op meerdere manieren kijken naar de sociale werkelijkehid, het samen brengen van verschillende modellen) op 3 manieren:

(21)

o In strategie: doe dit beter niet. Probeer óf kwalitatief óf kwantitatief onderzoek te voeren.

Je doet het dus via interpretivisme en positivisme (andere kanten van het continuüm): je komt tot heel andere inzichten.

o In design: je doet bv zo veel mogelijk cross sectioneel design, maar doet case-onderzoek voor de uitschieters van de model

o In methode = mixed method research: je gebruikt bv én interviews én vragenlijsten.

Kwaliteitsindicatoren in sociaal onderzoek: Betrouwbaarheid: zijn de metingen consistent? Repliceerbaarheid: is de studie herhaalbaar?

Validiteit (geldigheid): Meten we wat we willen meten? Zijn conclusies goed gefundeerd?  Meting (of constructie) validiteit: meten de indicatoren werkelijk wat ze

pretenderen te meten? zijn u indicatoren een goeie reconstructie van het concept dat ze willen meten

Vb. productivteit meten a.d.h.v. indicator: geproduceerde output over tijdseenheid: construct geldigheid hiervan is zeer groot.

 Interne validiteit: zijn causale relaties tussen de variabelen juist of niet?  Externe validiteit: kunnen de resultaten gegeneraliseerd worden buiten de

onderzoek omgeving? (Cruciaal bij kwantitatief onderzoek).

Generaliseren wanneer de externe geldigheid groot is. Rechterkant van het continuüm maakt de extterne geldigheid niet uit, je bent enkel geïnteresseerd in de interne geldgiheid.

 Ecologische validiteit: zijn bevindingen van uw onderzoek toepasbaar? Kun je er iets mee? Kan je de resultaten van het onderzoek gebruiken?

Validiteit en betrouwbaarheid zijn cruciaal. Steekpoef zo groot mogelijk: als je maar een paar observaties hebt kan je totaal buiten de kwestie zitten.

Vb. Darts

1e man gooit alle peilen op het bord  betrouwbare maar geen geldige schutter

2e man gooit overal wat  geen betrouwbare maar wel geldige schutter

3e man zit nooit goed  niet geldig en niet betrouwbaar

4e man gooit altijd in de roos  geldige en betrouwbare schutter

Staart van de turtle

 Ethische vragen (deontologische vragen)

 Hoe kom ik binnen bij mijn onderzoeksveld?

Vb. Als je de job tevredenheid wil meten, zullen mensen je anders bekijken als je via de CEO gaat of als je via de vakbond gaat. Wat is de beste manier op het veld te betreden?

o Gate keepers

o Persoonlijke positie (contacten): het heeft veel te maken met wie we zelf zijn. Wij zijn nog jong en onervaren als studenten en daardoor kan de CEO ons ook zo zien. Het kan dan zijn dat die ons anders zal behandelen en andere antwoorden geeft dan bij een andere onderzoeker.

o Win-win?

(22)

 Gebruik de juiste, toepasselijke taal. Je weet na een tijd te veel, waardoor je in een wetenschappelijke taal begint te spreken. Stel de juiste vragen in de juiste taal.  Doe je open of gesloten onderzoek?

o Open: iedereen weet waarom je het onderzoek doet

o Gesloten: je vertelt niet dat je een onderzoek aan het doen bent  Privacy en anonimiteit!

Onderzoek is een uitzondering op de gehele GDP: maar mensen hebben het recht om niet deel te nemen.

 Let ook op het effect van het onderzoek op de participanten.

Vb. onderzoeker krijgt contract aanbod. Stel je krijgt aanbod maar je moet nog 1 conclusie schrijven: wordt dit dan beïnvloedt?

Soms kan je zelf helemaal je onderzoeksubject worden. Objectiviteit van de onderzoeker vervalt dan.

Link kwalitatieve en kwantitatieve data:

 Wordt meer en meer belangrijk  Je kan het sequentieel of parallel doen

 Je kan op een kwantitatieve manier met kwalitatieve data omgaan  Je kan linken op 3 niveaus:

o Kwantiseringsniveau: tellen, ranken van de informatie

o Verschillende gegevenstypes: vergelijken van kwalitatieve (Vb. data van

interviews) met kwantitatieve (Vb. data van enquêtes) voor dezelfde observaties o Overall study design: case study, experimenten, enquêtes, interviews …

 Management issues: De manier waarop een kwalitatief onderzoek gemanaged wordt, beïnvloedt de analysesoorten.

o Hoe verwerk je duizenden pagina’s interview transcripten?

 Doe nooit interviewonderzoek op zo’n manier dat je je deze vraag moet stellen (Kvale & Brinkmann, 2009)

2. About Quality Literature And How To Find It

Overzicht

 Waarom literatuuronderzoek?  Het identificeren van literatuur

 Aan de slag: opties, paden en snelkoppelingen  Selecteren van kwaliteitsliteratuur

Elke thesis bestaat uit een literatuuroverzicht. Deze samenvatting handelt niet over de empirische elementen maar het gaat over de literatuur die je gaat lezen.

Waarom een literatuuronderzoek?

‘’there is nothing so practical as a good theory’’. – Kurt Lewin 1951

 Een theorie is een set van systematisch met elkaar verbonden concept, definities en voorstellen die geavanceerd zijn om fenomenen te verklaren en te voorspellen. (Cooper en Schindler, 2003, p.54).

(23)

Literatuuronderzoek omdat onze wetenschap en ons wetenschapsdomein is opgehangen aan theorie, of je die nu zelf gaat formuleren of gaat gebruiken. Inductief of deductief.

Theorie: systematische verzameling van bepaalde concepten die in bepaalde relaties staan tot elkaar en daar kunnen verwachting uitgehaald worden die we hypothesen noemen.

Het gebruik van theorie

 Als een frame: beslist wat er waargenomen kan worden Theorie geeft kader voordat we naar buiten gaan om te observeren.

 Als een lens: vernauwt uw reikwijdte

Je moet ergens een lens hebben: manier om naar de werkelijkheid te kijken en dat is de theorie die bepaalt waar je wel en niet de focus op gaat leggen.

 Als een paradigma: stelt onderzoek benaderingen voor

Paradigma/school dat er achter zit, voordeel theorie: het biedt je structuur. Bepaalt wat je/in welke volgorde zal waarnemen.

 Als stichting: vat samen wat bekend is

Objectieven van een literatuuronderzoek

1. Krijg een breed en diep inzicht in het fenomeen van uw interesse. Inzicht krijgen in de stand van zaken van vb. strategie, marketing…

2. Leg uit waarom het gekozen onderwerp het onderzoek waard is. Verklaren waarom uw thesis onderwerp dit en niet iets anders zal zijn.

3. Systematisch overzicht van de reeds bestaande kennis die relevant is voor uw onderzoek. 4. Het identificeren van hiaten (:gaps) in de literatuur (waarvan er één uw "niche" zou kunnen

zijn).

Bepaalde zaken zijn misschien nog nooit zo goed onderzocht of in die specifieke setting.

5. Vind inspiratie voor theorieën, methoden van andere onderzoekers die hetzelfde onderwerp bestuderen.

6. Vind argumenten die je kunnen helpen om onverwachte resultaten te verklaren. 7. Ontwikkeling van een beurs (:scholarship)

Uitgangspunten

Visualisatie: begin met het einde in gedachten

- Profileer je jezelf in de toekomst als leider, onderzoeker, docent, change agent, ondernemer, expert, theoreticus?

- Maakt het LR-deel uit van een masterscriptie, een doctoraatsthesis, een zelfstandige publicatie?

Je moet denken vanuit het einde: wat wil ik begrijpen? Waarom heb ik dit literatuuroverzicht nodig? Thesis of mezelf verdiepen? Een vak te passeren? Het verwachtingspatroon zal bepalen hoe ver en hoe diep je erin zal duiekn.

Groot beeld

- Socio-demografische, economische trends en trends

- Belangrijke veranderingen, evolutie van de wetenschap en theorieën - Relevantie voor productiviteit, winstgevendheid, innovatie, .... Belanrgijk: het grote verhaal.

Vb. iets te weten komen over velo fietsen. Meer weten over de deeleconomie, hoe is het tot stand gekomen, hoe lang is het er al? Je hebt basis inzicht nodig om te begrijpen waarom mensen dit vb. gebruiken.

Beurs: staand op de schouders van de reuzen

- Wat is de traditie, gedachtenstroming waar je bij wilt horen?

(24)

Praktische relevantie: implicaties voor 'beoefenaren'

- Wat is de positieve impact/implicatie van begrijpen en dus het anticiperen op de oorzaken en mechanismen van het fenomeen?

Vb. bestuderen vanuit marketing perspectief want dan kan ik de stad adviseren wat ze gaan kunnen doen om van de velo fietjes een beter gebruik te maken.

Literatuuronderzoek: proces

Stappen in literatuuronderzoek

- Wat is de onderzoekvraag? Doelstellingen formuleren.

- Literatuurstudie beginnen: hoe begin je hier aan? Beginnen zoeken op dit en dit… Abstracts lezen van alle artikelen die je krijgt. Ofwel verfijnen ofwel ga je een hele dag snel lezen van de abstracts om te bepalen wat interessant is en wat niet. - Criteria bepalen: als ze voldoen aan deze criteria ga ik ze opnemen. Evalueren of de

kwaliteit hoog of laag is. Synthese van maken, rapporteren en zien of je ze gaat gebruiken of niet. = cyclus die je gaat doorlopen. Cyclus ligt redelijk vast, je zal elke stap gaan plannen en zo kom je tot een goede onderzoeksliteratuurstudie.

Metaforen van LR

Je moet verschillende rollen tegeijk opnemen.

Cartograaf: inzicht hebben in wat is er waar beschikbaar en wat wordt er waar gesteld? Sherlock holmes: de diepte zoeken. Uit welk artikel/concept leer ik iets bij?

De networker: deze persoon verwijst naar “die persoon” dus ook kijken wat “die persoon” ook gezegd heeft. Een artikel gebruiken om een ander hier aan te verbinden.

Marksman: dit heeft niets te maken met de velofietjes dus hoe interessant ik het ook vind, ik ga het niet gebruiken.

Butterfly collector: veel zaken die heel gelijkend zijn maar toch heel verschillend. Dit artikel verschilt “daarin” van het ander artikel.

(25)

Debater: je gaat de literatuur in debat laten gaan met elkaar. Vb. er zijn 2 grote stromingen die elk dit zeggen.

Neo: rebel zijn en zeggen dit ga ik doen en hier ga ik mij op focussen en al derest ga ik niet behandelen.

8 tal rollen die je tegelijk moet opnemen en dit het moeilijk maken om een goede literatuurstudiete doen.

Epistemologische en ontologische keuze. Verschillende soorten literatuuronderzoek.

3 grote vormen van literatuuronderzoek:

Narrative: wat is er beschikbaar? Je gaat de juiste literatuur opzoeken en zonder dat heel strikt te doen ga je een overzicht bieden van wat weten we al vandaag de dag?

Systematic: zwaar wetenschappelijk en tijdsintensief. Een overzicht maken van de volledige kennisstand van zaken. Wat is er al geweten over dit bepaald onderwerp?

Vb. nagaan wat er in de afgelopen 10 jaar is verschenen over mijn domein.  Tendens, gap? Alle boeken en artikelen zijn dan je data. Een goede systematische literatuurstudie is een goede basis voor een narratieve studie: heel handig.

Meta-analyse: al je data uit alle andere artikelen bijeenzetten en opnieuw een statistische analyse doen waarmee je op een kwantitatieve manier alle resultaten gaat combineren met elkaar. Kwantitatieve studie van al die studies.

Indentificatie literatuur

Volgende stap: hoe gaan we de correcte literatuur gaan vinden? Alles begin en eindigt met uw onderzoeksvragen, uw analyse eenheid.

Vb. ik wil weten wat de gebruikers vinden van de velo fietsjes  focussen op individueel gebeuren van de consument. Wil je weten wat de stad Antwerpen er van vindt? Andere unit of analysis.

De juiste literatuur identificeren

 Focus op de onderzoeksvraag e n de eenheid van analyse

 Wat betekent dat in academische termen?  Vertaal

Consument: gebruiker van velo fietjes: proberen academisch te gaan vertalen. Bepaal key words waarmee je gaat zoeken in de literatuur.

 Selectie van trefwoorden

In deze tijd: wat het topic ook gaat zijn je gaat altijd 1000 hits en boeken vinden.  Ontwikkeling van snaren

(26)

Find your hook

 Het opsporen van gaps (verwarring, verwaarlozing, toepassing)  Problematisering (van veronderstelling, van dissensus, van consensus)

Dissensus is een gebrek aan overeenstemming tussen de leden van een sociale eenheid over belangrijk waarden en normen.

Zo snel mogelijk over stappen naar wat wil ik nu doen? Eigen manier vinden van wat je wel en niet gaat doen. Eigen invalshoek vinden is heel belanrgijk.

Finding your first hook

 Lopende debatten

Momenteel een debat gaande in de wetenschap en ik gebruik dat als ingang: wat zijn de stand van zaken daarin?

 Toekomstige onderzoeksparagrafen

Perfecte thesis schrijven omdat in een andere thesis wordt gezegd: dit kan je hierna nog onderzoeken.

 Pragmatisme

Mijn vader werkt bij de velootjes en zo heb ik toegang tot alle data.  Uw ‘OHNO’-paper

Een paper die u van uw sokken geblazen heeft, wetenschappelijk gezien. Iets dat echt een meerwaarde is.

Finding your home

 Start met de mainstream aanpak

Bij bachelor en masterthesissen is het advies: begin niet met warm water opnieuw uit de vinden maar start met de mainstream. Beginnen bij de mainstream en bouw daarop verder. Bij 1 beginnen en stoppen ofwel een tweede toevoegen die andere invalshoeken geeft maar zeker niet meer dan dat. Anders dan doctoraatsthesissen.

o Wat zijn de belangrijkste aandachtsgebieden daarin?

o Welken zijn het meest geschikt om uw antwoord/model op te bouwen?  Maar het is niet nodig om ermee te trouwen….

“When I examine myself and my methods of thought, I come to the conclusion that the gift of fantasy has meant more to me than my talent for absorbing positive knowledge.”

Hoe te beginnen? Lees met een doel.

Voordat u begint met lezen, moet u eerst het doel van uw lezing bepalen en hoe het zich verhoudt tot uw onderzoeksonderwerp. Je gaat veel boeken en artikelen vinden die je interessant gaat vinden.

(27)

 Skimming is niet alleen maar gehaast lezen, of slordig lezen, of het lezen van de laatste regel en de eerste regel.

 Het is dus zeker geen luiheid omdat je er snel door gaat.

 Het is eigenlijk een gedisciplineerde activiteit op zich. Een goede skimmer heeft een systematische techniek om in de kortst mogelijke tijd de meeste informatie te vinden.  Academische artikelen hebben bijna allemaal dezelfde structuur. Artikel snel lezen om te bepalen of je er dieper op in gaat gaan of niet. Nooit een artikel van A-Z lezen om het dan niet te gebruiken. Gaat moeilijk in het begin maar wordt makkelijker na veel oefening

 Let goed op de tekst om belangrijke passages te onderscheiden van raaklijnen, opmerkingen van buitenaf en andere informatie die voor de opdracht enigszins irrelevant is. Houd een oogje in het zeil voor "wegwijzers" of termen/zinnen die de discussies op de zij balk aangeven.

Techniek die je eigen moet maken: learning by doing: heel iets anders dan er op een sneller manier mee om te gaan. Eens je de structuur begint te herkennen weet je uit welke paragraaf je wat gaat kunnen halen. Intensief maar op weinig tijd kan je veel doen.

Academische taal

 Academische taal is ontworpen om beknopt, nauwkeurig en gezaghebbend te zijn. Precies zijn, duidelijk zijn maar ook om te abstraheren: abstract maken van wat we dagelijks meemaken.

 Om deze doelen te bereiken, gebruikt het geavanceerde woorden en complexe grammaticale constructies die het begrijpend lezen kunnen verstoren en het leren kunnen blokkeren.  Wennen aan de academische woordenschat in uw vakgebied.

Ben je bezig in marketing en je leest op het einde een artikel in finance dan snap je er niets van. Het is moeilijk en heel eigen. Veel jargon is eigen aan de academische artikelen, niet altijd gemakkelijk: doorbijten.

 Er is geen exacte grens bij het definiëren van academische taal: het valt naar een eind van een continuüm (gedefinieerd door formaliteit van toon, complexiteit van inhoud en mate van onpersoonlijkheid van de houding), met informele, informele, toevallige, conversatietaal aan het andere uiterste.

 Een van de meest bekende kenmerken van academische taal zijn beknoptheid, bereikt door het vermijden van redundantie; het gebruik van een hoge dichtheid aan informatie dragende woorden, waardoor precisie in de expressie wordt gegarandeerd; en het vertrouwen op grammaticale processen om complexe ideeën tot enkele woorden te comprimeren.

Beginnen met het literatuuronderzoek

We weten dat we willen beginnen, hebben een invalshoek, weten waar we ons willen aansluiten. Waar beginnen? Databases

(28)

Bronnen

Heel veel databases.

Academic journal rond vb. management.

Soms een special issue uitbrengen dat over een bepaald deeldomein gaat. Zoek bewust naar special issues want deze kunnen een goed invalspunt zijn.

Altijd onderscheid maken tussen hoogstaande en minder hoogstaande literatuur. Literatuur moet van de hoogste kwaliteit zijn.

Vb. White paper: academische kwaliteit kan heel hoog zijn maar ook heel laag: als je dit niet zeker weet moet je voorzicht zijn. Van bepaalde journals weet je dar als er iets in verschenen is is de kwaliteit heel hoog.

Vb. Conference paper meestal geschreven door academici: je verwacht hoge kwaliteit. Maar soms op conferenties papers van heel lage kwaliteit. Het kan heel interessant zijn maar niet enkel baseren op conference papers want die zijn eigenlijk nog niet officieel gepubliceerd.

Magazines: als iets in de knack staat is het oke, als iets in de humo staat is het niet oke, als het in de flair staat dan is de kwaliteit bedenkelijk.

Youtube filmpje: mager als houvast voor literatuuroverzicht.

Hoe kwaliteitsvol is de auteur? Is het geciteerd? Wordt het ook door andere geciteerd? We gaan verder met de eerste databronnen.

Opties, padden, shortcuts

 Path 1: UA bibliotheek (https://www.uantwerpen.be/nl/bibliotheek/) OF Google 'UA bib' OF Google 'UA bib'.

o Databanken o Kies uit:

- Ebsco host ('Business bron compleet') - ERIC

- Jstor

- Scopus (Elsevier) - Web of science

 Pad 2: de Pareto / heuristische weg

o Bladwijzer: http://login.webofknowledge.com (VPN vereist) o ELSE: Bladwijzer: https://scholar.google.com

(29)

Bibliotheek van de universiteit Antwerpen. Databases die artikelen opzoekbaar maken. Google scholar is ook goed: je hebt alles van de grootste crap tot de grootste hits: ook groot nadeel. Het zegt je meteen of het geciteerd is door andere en of er verwante artikelen zijn. Vb. Geciteerd door een paar honderden mensen is een zeer goede indicatie. Je kan recent of aangepast bereik vragen. Sorteren op data. Verder verfijnen. 2850 000 is veel te breed dus je zal een aantal strings moeten invoeren.

Via de universiteit kom je direct op meer academische papers. De top artikelen komen sowieso vanboven: veel geciteerde zaken bovenaan bij google scholar. Stel interessant artikel en je kan het niet downloaden. Dan moet je naar de databronnen van de universiteit Antwerpen want zij betalen eigenlijk toegang om hun database publiek te zetten voor alle studenten van de UAntwerpen. Research gate: academici gebruiken dit om al hun publicaties persoonlijk een overzicht te geven. Platform. Onderzoekers zetten hier al hun publicaties op. Academici zijn allemaal heel ijdel, je kan altijd een mailtje sturen. Speel met hun ijdelheid. Beginpunt: bibliotheek of google scholar.

Shortcut

 Shortcut 1: https://sci-hub.tw/

• It’s not even legal …

Toegang tot artikelen en bronnen die eigenlijk nog niet mogen gedownload mogen worden. Software

 Keep track of your readings  Endnote

 Zotero

Van in het begin heel sterk advies om alles te beginnen noteren. Als je een interessant artikel vindt zet dat in een softwarepakket: endnote of zotero.

Het voordeel hiervan is dat je alles wat je gelezen hebt daarin zet, het programma zet het zelf om. Bouw je referentielijst stapsgewijs op.

Valkuilen

Valkuilen waar je kan intrappen  Wereld willen veranderen

 Niet geduldig genoeg zijn, te snel willen zijn en te weinig lezen. Het beter weten.

 Bias: heel beperkte search doen waardoor je maar op een paar dingen uitkomt. + selectieve perceptie

 Te brede en ongefocuste vraag: specifiëren anders ga je verloren lopen.  Journal kwaliteit boven artikel kwaliteit?

 Citeren van een citaat.

 Ergens gelezen maar ik weet niet meer waar…

 Stoppen met lezen wanneer je onderzoeksvoorstel af is, je moet blijven lezen tot aan de dag van het indienen: updaten van het literatuuroverzicht.

Slim werken bij het starten

 Als je intuïtie hebt, gebruik het dan.

Voordat je begint, probeer te voorspellen wat je zou verwachten.

 Werk op een verstandige manier en ga er op een verstandige manier mee om. Als je no nense aan het lezen bent, ga je dit zelf moeten beseffen en rekening mee moeten houden.

 Een logboek bijhouden, notities maken

(30)

Motivering voor uitsluiting van bronnen Lezen en schrijven

 Korte notities waarvan je er maar enkele op het einde kan gebruiken.  Maak een document/ mindmap voor het bijhouden van:

Auteurs, beïnvloeders, "baanbrekend" werkstukken Academische tijdschriftartikelen

Speciale uitgaven

Academische boekdelen en hoofdstukken van het boek Definities

 Een panel van deskundigen oprichten

 Thesis begeleider zal je kunnen helpen met de startpunten.

Voorbeeld

Voorbeeldje van notes houden van interessante papers/artikelen die je bent tegengekomen. Eerst komt de skamming en alles wat je dan in de volgende ronde leest zal je in zo een tabel moeten gaan zetten: bespaart je op het einde veel tijd. Soort appendix dat je mee geeft wat wel en niet belangrijk is. Niet elk artikel zal het halen  Evolutie in wat belangrijk is en wat niet.

(31)

Hoe ga je de kwaliteit van uw informatie evalueren?

Hoe kan je nu evalueren wat de kwaliteit is van wat je aan het lezen bent? Crap test: - Currency: is de informatie recent? Soms teruggaan naar de founding fases, naar de

grootheden die iets begonnen zijn. Maar ook zien dat er voldoende recent materiaal in zit. - Reliability: waar komt de informatie van? Is er data verzameld, op een wetenschappelijke

manier? Hebben de mensen een turtle gebruikt? Is het betrouwbaar? Heeft de data te maken met je onderzoek?

- Authority: kijken naar de kwaliteit van het artikel/paper. Is het met autoriteit geschreven? Autoriteit ligt bij de journal en de auteur.

- Purpose: wat was de intentie? Wat was het doel van deze paper? Kritisch blijven: hebben zij eenzelfde pointing view als u?

(32)

1. Kwaliteit van de informatie Hoe oud, maar?...

In een goed literatuuroverzicht heb je een overzicht van oude en recente bronnen; de oude bronnen moeten de grootheden zijn, de finance goeroes vb. als het over finance gaat. Dan zorgen dat er voldoende recent materiaal is: laatste 5 jaar om aan te tonen dat je weet wat er nu gaande is. In elk van de domeinen zal er in de voorbije 15 jaar enorm veel gebeurd zijn. Het gaat rap dus je moet je bewust zijn van de veranderingen.

 In google scholar kijken naar het meest recente.

Bij oud zit je al vaker in boeken. Boek vs journal: als je een boek wilt publiceren daar zit een economische redenering achter. Boek zegt dus niets over de kwaliteit. Er zijn dus ook boeken geschreven door goeroes die totaal crap zijn.

2. Betrouwbaarheid

Rekening houden met journal en artikel en ook auteur.

2.1 journals & artikelen

 Peer-reviewed

 Dubbelblind

 Voorafgaand aan de publicatie worden alle artikelen beoordeeld door deskundigen op dit gebied.

 Zij onderzoeken of de bevindingen, interpretaties en aannames aanvaardbaar zijn en in overeenstemming met de bestaande literatuur.

Double-blind peer-reviewed: ik schijf een artikel en ik dien dat in om dit te publiceren in een dagblad. Journal zoekt reviewers/experten die dat heel kritisch gaan lezen.

Double-blind: verwijderen naam van auteur als ze dit naar reviewers sturen. Is het een beginner of is het een topper in wat hij doet? Auteur weet niet wie reviewer is.

(33)

 Kwaliteit van de gepubliceerde artikelen zal een hogere kwaliteit hebben dan journals die geen double-blind review hanteren. Zeer betrouwbaar bij double-blind peer-reviewed. Altijd eerst hiernaar kijken.

 Citaties

 Een aantal databanken vermeldt voor elk artikel of hoofdstuk hoe vaak het geciteerd wordt + voegt links toe naar de geciteerde en geciteerde publicaties.  Zeer nuttig voor studenten en onderzoekers: een goede manier om oudere en

nieuwere literatuur over een bepaald onderwerp te vinden.

 Een groot aantal citaten voor een artikel kan een indicatie zijn van de wetenschappelijke waarde van de publicatie.

 Het grote aantal citaten voor verschillende publicaties van een onderzoeker is meestal een indicatie van het belang en de gerespecteerde positie die hij/zij in het onderzoeksdomein inneemt.

 Web of Science presteert beter dan Google Scholar (ander doel), maar....

Citaties zeggen ook iets over de kwaliteit. Impact en kwaliteit zijn niet hetzelfde. Iets kan veel geciteerd worden zonder al te veel kwaliteit. Maar het hangt wel samen.

Veel geciteerd: in theorie kan het zijn dat ze zeggen: doe niet zoals het hier: maar meestal wel goed indicatie.

Kijken bij citaties: als er 400 artikelen zijn die dit geciteerd hebben, hier kunnen voor u ook interessante bronnen tussen zit. Kijken naar wat er nog allemaal is verschenen.

 Impact factor

 Poging om het relatieve gewicht van een tijdschrift te kwantificeren ten opzichte van andere tijdschriften binnen dezelfde discipline.

Poging van de wetenschappelijke wereld om alle dagbladen een cijfer toe te kennen. Hoe hoger het cijfer, hoe groter de impact. Heel veel journals hebben geen impactfactor omdat ze niet voldoen aan de voorwaarden.

 Jaarlijks berekend op basis van citatiegegevens die verzameld worden op het web van kennis en gebruikt worden om tijdschriften te rangschikken.

 Voor een bepaald jaar (bv. 2018) is het gemiddelde aantal keren dat een artikel dat is gepubliceerd in tijdschrift X is geciteerd in de twee voorgaande jaren (bv. 2016-2017).

 Thomson Reuters, Web of Science, of HOMEPAGE OF JOURNAL Journals met een impact factor bijna altijd beter dan journals zonder impact factor.

Journals met een hoge impact factor bijna altijd beter dan journals met een lage impact factor. In management zitten de journals met de hoogte impact factors.

Vb. Impact factor 6 en 400 keer geciteerd: top artikel.

Impact factor = gemiddeld aantal keren dat de artikelen van een tijdschrift zijn geciteerd, in de laatste 2 jaar.

(34)

Voorbeeldje van een journal: homepage van een journal opzoeken: journal’s impact factor staat vaak op de homepage van de journal. De 5-jarige impact factor is nog beter.

Kijken naar de impact factoren moet een tweede natuur worden. Impact factor met 1 is nog altijd eeter dan journal zonder impact factor. Lage impactfactor weerspiegelt zich dan in de kwaliteit.

Selecteren van goede journals

 Belangrijkste bron: Web of knowledge Journal citation reports http://jcr.incites.thomsonreuters.com/JCRHomePageAction.action

o Tijdschriften per rang > Selecteer categorie  Indicatoren voor de kwaliteit van het tijdschrift?

o Effectfactor (3 jaar) & '5 jaar impactfactor'. o Effectfactor zonder zelf-citatie

o Eigenfactor: geen zelfcitaat & weging voor het aanhalen van de impact van het dagboek

o Onmiddellijkheidsscore: hoe snel geciteerd? Dus: leest iedereen het dagboek? Wat zijn de top journals in mijn domein? Hierbinnen zoeken

3. Autoriteit

Wie heeft deze informatie geschreven? Zijn ze een betrouwbare bron van informatie?

Auteur zelf: je moet een goed journal hebben, maar auteur maakt toch het verschil. Hoe is deze auteur? Is dat een auteur met credtis in de wetenschappelijke wereld?

Scores die worden toegekend aan de auteurs. Een aantal zijn beschikbaar via google scholar. Gebruik:

Aantal citaten Auteur track-record:

 Semantische papieren  H-Index

Aantal journals met meer citaties dan je artikelen hebt: hoeveel van uw artikelen doen het goed?  I10 Index

Welke van de artikelen hebben meer dan 10 referenties?  RG-score (www.researchgate.com).

Elke auteur met een score van meer dan 10 die is al iets waard. Onder de 10 kunnen wel brilliante beginners in zitten.

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

• Members of JPND benefit from an overview of coordinated activity between 30 countries, accessible through one entry point, as well as opportunities to shape harmonised

We stopten in Portland, hoofdstad van Maine, maar het was zo lelijk en raar dat we beslist hebben om niet aan land te gaan en verder te varen naar Portsmouth.. Daar ook viel het een

One of the most outspoken advocates for the idea of a Living Constitution was the American Supreme Court Justice William Joseph Brennan (1906-1997). His worldview and manner

 Wens tot ‘sterven onder narcose’ wordt vooralsnog niet als argumentatie voor palliatieve sedatie geaccepteerd.  Risico van medicalisering van

Eind september elk jaar legt het college van burgemeester en wethouders de conceptbegroting voor het nieuwe jaar voor aan de gemeenteraad.. In de nota van aanbieding bij de

Speaking of amsmath and package options, there are differences between the style used for this package and the cases done by amsmath (see below), but cases.sty has options to

vooral trouw aan die beslissende grondslagen van ons nationaal bezit, die ons volk verbinden met zijn geschiedenis. Wij blijven onszelf. Wij kennen onze plicht: Den

Zonder uitgebreid in te gaan op de bestaande debatten over fundamenteel, toegepast en praktijkgericht onderzoek en de rol daarvan in de professionele praktijk wordt een compleet