• No results found

Formuleren van vragen

 Belangrijke fase

 Slechte vragen=slechte antwoorden

 Goede vragen niet noodzakelijk goede antwoorden....  Empathie en duidelijkheid zijn essentieel

 Begin met de RQ

 Bijvoorbeeld, RQ: Emancipatie en prestatie?  Definieer emancipatie en prestaties  Van abstract naar specifiek

 Van: Concept (Theoretische)Afmetingen Indicatoren Vragen over (Theoretische)Afmetingen Indicatoren

Literatuur is de sleutel: Definities, dimensies, indicatoren en vragen uit bestaande studies indien mogelijk en van toepassing.

Slechte vraagstellingen leiden tot slechte antwoorden, dit is ALTIJD het geval.

Goede vraagstelling leiden niet noodzakelijk tot goede antwoorden maar je hebt op zen minst wel de kans.

Voorbeeld 1

Poot 3 van de schildpad. 3 dimensies.

Indicatoren die meetbaar zijn om elk van de dimensies van dat globale concept te meten. In de 4de kolom zie je bijna een vragenlijst ontstaan over het concept emancipatie.

Werken binnen turtle: eerste draft van vragenlijst. Zo zorg je ervoor dat de kwaliteit hoog blijft. Voorbeeld 2

 Ondernemerschap: Gedefinieerd als: het opportunistisch nastreven van economische welvaart via creatieve initiatieven van het individu in een onzekere omgeving die wordt beperkt door beperkte tastbare middelen (Austin et al., 2006; Mitchell et al., 2002 geciteerd in Hwee Nga, 2010).

 De complexiteit van het model en het aantal onderzoeksvragen dat nodig was om de vijf factoren te onderzoeken (Costa en McCrae, 1987 (tabel 3); Costa en McCrae, 1992, geciteerd in Llewellyn en Wilson, 2003), waren echter waarschijnlijk niet werkbaar.

 Rauch/Bolton (2009) aanpak voor het meten meer in lijn met het vaststellen van een benchmark die ook kan worden gebruikt voor het meten van de ontwikkeling van individuen.

Voorbeeld 3

Vragen zouden moeten zijn: A. Concreet

B. Verantwoordelijk C. Neutraal

Worden bewust en onbewust veel fouten toe gemaakt.

A. Concreet:

 Wees zo concreet en nauwkeurig mogelijk

 Begrippen en concepten definiëren (wat is bijvoorbeeld vaak, soms, soms, nu en dan?)  Geen afkortingen, vage termen of jargon

Voorbeeld:

Fout: Ziet u vaak uw buren?  Wat is zien?  Wat is dat vaak?

 Tijdsperiode (schommelingen)?

Beter: Hoe vaak heeft u de afgelopen maand al contact gehad met uw buren? Met contact bedoelen we bezoeken, zij bezochten u, of op een andere manier met hen gesproken.

2 vragen en je zal heel vaak de bovenste zien. Face validity is hoog maar als je de onderste vraag ziet dan zie je dat de bovenste vraag slechter is.

Respondenten interpreteren frequent misschien anders. Construct validiteit van de onderste vraag is hoog.

Voorbeeld:

Fout: Gaat u soms naar een museum?  Tijdsperiode (fluctuaties)?  Soms?

 Respondenten die bijna nooit gaan, maar vaker denken of willen gaan, zullen waarschijnlijk ja zeggen.

Beter: Ben je ooit naar een museum geweest? Zo ja, wanneer was de laatste keer dat u een museum bezocht?

Wrong lijkt actueel maar better maak het concreet en meetbaar. Wat betekent sometimes?

B. Verantwoordelijk:

 Moeilijk wanneer:

 Te complexe formulering  Te weinig details

 Meerdere/verschillende vragen in een Voorbeeld:

Fout: Controleert u facturen en urenverklaringen?

 Altijd de facturen, maar nooit de uurformulieren... Beter: Maak twee vragen

Ja, wel de facturen maar niet de urenverklaringen. Je moet het splitsen. Mensen geven altijd een antwoord maar je weet niet over welk van de twee ze een antwoord geven.

Ik doe er eentje en ander niet dus ik antwoord “vaak” maar je weet niet op welk onderdeel.

Voorbeeld:

Fout: Hoeveel uur heb je vorige week geslapen?

Fout: Slaapt u veel? Beter:

 Hoe laat komt u tijdens de werkweek uit bed?  Hoe laat gaat u tijdens de werkweek naar bed?

C. Neutraal:

 Laat uw eigen mening achterwege

 Geen verwachtingen in de vragen (suggestieve vragen) Voorbeelden:

Fout: Vindt u ook niet dat de jeugd geen respect heeft voor de ouderen?  Suggestief

Fout: Hoe vaak vechten jij en je partner met elkaar?

 Impliciete veronderstelling die je wel doet: controleer eerst dan de frequentie. Voorbeelden:

Fout: Denkt u dat het huidige niveau van huisvestingsondersteuning voldoende is?  Aangenomen dat de respondenten weten wat dit niveau is.

Beter: Het huidige niveau van huisvestingssteun is € 250 per maand. In hoeverre denkt u dat dit voldoende is?

Fout: Hoeveel kilometer rijdt u per jaar?  Heeft u geen auto?

Beter: Gebruikt u een auto?

 Zo ja, hoeveel kilometer rijdt u dan per jaar?

 Gebruik routing in software of sla vervolgvragen over als dat niet het geval is.

Checklist:

 Kunnen alle respondenten de vragen begrijpen?

 Op welke manieren kunnen de vragen worden geïnterpreteerd?

 Kan een respondent sommige vragen op een andere manier interpreteren in vergelijking met een andere respondent?

 Zijn de vragen van toepassing op alle respondenten?  Is de vraag altijd beantwoordbaar?

Kan iedereen de vragenlijst begrijpen?

Hoe veel manieren zijn er om elke vraag te gaan interpreten, meer dan 1? Vraag aanpassen!

Vragen op iedereen van toepassingen? Nee, uitweg. If yes –> …. Vraag moet beantwoordbaarheid zijn voor elke respondent.

Om meningen en gevoelens te meten:

 U kunt verklaringen gebruiken:

 Progressieve stellingen : In hoeverre bent u het eens of oneens met de volgende stelling: Vrouwen moeten met kinderen beginnen wanneer hun carrière is begonnen.  Conservatieve verklaringen: In welke mate ben je het bijvoorbeeld eens of oneens

met de volgende verklaring: Het is onnatuurlijk wanneer vrouwen een bedrijf leiden.  Meng beide richtingen (gebruik deze om te controleren op antwoordtendensen en om de

respondent wakker te houden).

Om opinies en gevoelens te meten gebruiken we heel vaak statements. Statements zijn cruciaal en belangrijk om in wetenschappelijk onderzoek opinies en houdingen te gaan meten.

Een of twee richtingsvragen?

Een richtinggebonden vraag: 1. Hoe gelukkig ben je met.... 2. Hoe ongelukkig ben je met... Niet gelukkig ≠ niet ongelukkig niet ongelukkig Twee richtinggevend:

1. In hoeverre ben je ongelukkig of gelukkig met....

Eenzijdige argumenten? Billiet & Waege (2001)

Bewoording A

Vindt u het een goede zaak dat de overheid in België soms speciale bevoegdheden kan gebruiken om sneller de nodige maatregelen te nemen?  > 10% meer

Bewoording B

Experimenten die de zaken kunnen verduidelijken: tonen hoe belangrijk het is om goed om te gaan met zo een vragenlijst.

A: je geeft argument B: zonder argument

Groot verschil. Als je mensen beïnvloedt via een argument neem je meer dan 10 procentpunt verschil op in je antwoordcategorieën

Framing effecten? Sniderman & Theriault (2004)

Bewoording A

Bent u voor of tegen een verhoging van de overheidsuitgaven in het belang van meer kansen voor de armen en om hen te helpen vooruit te komen in het leven?  > 50% in favor

Bewoording B

Bent u voor of tegen een verhoging van de overheidsuitgaven in het belang van meer mogelijkheden voor de armen, ook al betekent dit een belastingverhoging?  < 50% in favor