• No results found

Wantrouwen in initiatieven van bovenaf, vertrouwen in initiatieven van onderop. De herdefiniëring van de rol van de staat in de samenleving en de koers naar de derde weg binnen de Partij van de Arbeid (1966-1989)

N/A
N/A
Protected

Academic year: 2021

Share "Wantrouwen in initiatieven van bovenaf, vertrouwen in initiatieven van onderop. De herdefiniëring van de rol van de staat in de samenleving en de koers naar de derde weg binnen de Partij van de Arbeid (1966-1989)"

Copied!
63
0
0

Bezig met laden.... (Bekijk nu de volledige tekst)

Hele tekst

(1)

Wantrouwen in initiatieven van bovenaf,

vertrouwen in initiatieven van onderop

De herdefiniëring van de rol van de staat in de samenleving en de koers naar de derde weg binnen de Partij van de Arbeid (1966-1989)

‘Ed van Thijn, voorzitter PvdA-fractie in de raad onderhandelt met Maagdenhuisbezetters’ Amsterdam (20 mei 1969) Auteur: ANP Naam: Max Mulder

Studentnummer: 10011315

E-mail adres: max.mulder@student.uva.nl Inleverdatum: 13 juli 2018

(2)
(3)

Inhoudsopgave

Inleiding 1

Positionering in het historiografisch debat 2

Definitie derde weg 5

Uitvoering onderzoek: De weg naar de derde weg vanaf 1966 7 1. Interne tegenstrijdigheden in de ideologische ontwikkeling (1966-1977) 9

1. 1 Een groeiend democratiseringsstreven 10

1. 2 Wrijving tussen het democratiseringsideaal en het overheidsingrijpen in de economie:

een pleidooi voor decentralisering 13

1. 3 Keynes in crisis: Keerpunt ‘72 onder druk 21

1. 4 Conclusie 24

2. Het herdefiniëren van de grenzen tussen staat en samenleving (1977-1986) 25 2. 1 Een veranderende omgeving en toenemende onzekerheid over de ideologie 26

2. 2 Het doorbreken van taboes over privatisering 30

2. 3 Een onvermijdelijke koerswijziging? 36

2. 4 Conclusie 38

3. De worsteling met de derde weg (1986-1989) 39

3. 1 De totstandkoming van Schuivende panelen 40

3. 2 Verzelfstandiging, privatisering en deregulering 42

3. 3 De paradox van de sturende overheid 46

3. 4 De reacties op Schuivende panelen 49

3. 5 Conclusie 51

Conclusie 52

(4)

Inleiding

‘Een werkelijke vernieuwing van de Partij van de Arbeid begint daarom met een definitief afscheid van de socialistische ideologie; met een definitieve verbreking van de ideologische banden met andere nazaten van de traditionele socialistische beweging.’1

Aldus Wim Kok in zijn bekende Den Uyl-lezing in 1995, waarin hij het ‘afschudden van de ideologische veren’ als een ‘bevrijdende werking’ omschreef.2 Hij citeerde hier met instemming partij-ideoloog Paul Kalma.3 Verschillende auteurs stellen dat het partijkader van de Partij van de Arbeid (PvdA) onder Kok koers heeft gezet richting het sociaalliberalisme van de derde weg.4 Kok gaf toe een groot voorstander te zijn van deze stroming.5 De derde weg ziet zichzelf als een noodzakelijke aanpassing aan nieuwe maatschappelijke omstandigheden en als een alternatief voor het neoliberalisme en de klassieke sociaaldemocratie.6 Deze politieke stroming gaat er vanuit dat de overheid veel publieke taken moet overlaten aan de markt omdat de markt het beter zou doen.7 De overheid moet zich primair bezighouden met het scheppen van een kader waarin marktwerking leidt tot het realiseren van het sociaaldemocratische doel.8

De politieke economie van de derde weg wordt tegenwoordig echter door verschillende auteurs voor een groot deel geplaatst binnen het neoliberale paradigma.9 Het partijkader zou zich onder het leiderschap van Kok hebben gevoegd bij een door anderen

1 Wim Kok, ‘We laten niemand los’, Europanetwerk.pvda.nl (2018)

<https://europanetwerk.pvda.nl/nieuws/den-uyl-lezing-1995-wim-kok-we-laten-niemand-los/> [geraadpleegd 5 juni 2018].

2 Kok, ‘We laten niemand los’.

3 Merijn Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, Beleid en Maatschappij 43

(2016) 23–45, aldaar 34.

4 Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, 23. 5 Ibidem, 34.

6 Anthony Giddens, The third way. The renewal of social-democracy (Cambridge 1998) 26. 7 Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, 25.

8 Brigitte Young, ‘Contemporary Anglo-Saxon neoliberalism is not German ordoliberalism’ in: Damien Cahill, e.a. ed., The SAGE handbook of neoliberalism (Londen 2018) 181-189, aldaar 184; De derde weg heeft als doel de sociaaldemocratie voort te zetten met andere middelen: Christoffer Green-Pedersen, Kees Van Kersbergen en Anton Hemerijck, ‘Neo-liberalism, the “third way” or what? Recent social democratic welfare policies in Denmark and the Netherlands’, Journal of

European Public Policy 8 (2001) 307–325, aldaar 307.

9 Colin Hay, ‘The normalizing role of rationalist assumptions in the institutional embedding of neoliberalism’, Economy and Society 33 (2004) 500–527, aldaar 508; Jamie Peck, Constructions of

(5)

gecreëerde neoliberale consensus.10 De koers richting derde weg en Paars wordt in de literatuur vooral gezien als een radicale breuk met het verleden, een breuk met de linkse en ideologisch bevlogen jaren zestig en zeventig. Dit is door velen betreurd. Zo zei Oud Nieuw Linkser Marcel van Dam dat de PvdA zich met Kok onder het neoliberale karretje had laten spannen: ‘De sociaaldemocratie was in stilte ter ziele gegaan’.11 Toch lijkt er onder de oppervlakte meer aan de hand te zijn. Was dit echt zo’n ideologische breuk? Bij het bestuderen van verschillende partijstukken over de te volgen koers in de jaren zestig en zeventig komt er een ontwikkeling naar voren: een doorbraak van een stroming die weinig vertrouwen heeft om ‘van bovenaf’ in te grijpen om sociale doelen te bereiken. In plaats daarvan moest de sociaaldemocratie ‘van onderop’ georganiseerd worden.12 Dat leidt tot mijn onderzoeksvraag: kan dit democratiseringsstreven gezien worden als een wegbereider naar de derde weg en de daarbij behorende geloof in de werking van de markt, die immers ook uitgaat van zelfbestuur door individuen en organisaties?13

In deze inleiding zal ik eerst ingaan op het wetenschappelijke debat dat tot nu toe gevoerd is over de koerswijziging van de PvdA waarbij ik zal toelichten hoe ik mezelf positioneer in dit debat. Daarbij zal ik uitleggen wat ik precies onder de derde weg versta, wat er schort aan de definitie van de meeste auteurs, en hoe mijn definitie meer rekening houdt met de continuïteit in het denken over de verzorgingsstaat. Vervolgens zal ik toelichten hoe ik met mijn definitie van de derde weg wil onderzoeken in hoeverre de doorbraak van het democratiseringsideaal van de jaren zestig gezien kan worden als een wegbereider naar de derde weg.

Positionering in het historiografisch debat

10 Zie bijvoorbeeld Frans Becker die stelde dat de PvdA zich onder Kok voegde bij een door anderen gecreëerde consensus: Frans Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’ in: Frans Becker en Gerrit Voerman ed., Zeventig jaar partij van de Arbeid (Amsterdam 2016) 127-160, aldaar 130.

11 Chris Hietland, ‘Van rebellengroep tot partijelite? Andre van der Louw en de kerngroep van Nieuw

Links’, in: Chris Hietland en Gerrit Voerman ed., 10 over rood. 50 jaar later (Amsterdam 2016) 94-131, aldaar 125..

12 Ed van Thijn, ‘Is bet PvdA-socialisme een wegwerpideologie?’, Socialisme en Democratie 28 (1971) 540-553, aldaar 548-549.

(6)

Er is Nederland geen grote historiografie over de derde weg als beweging in de Nederlandse sociaaldemocratie. Dit zou verklaard kunnen worden door de ambigue houding van het partijkader van de PvdA ten opzichte van de derde weg waardoor de koerswending niet nadrukkelijk naar buiten toe is geëxpliciteerd en dus grotendeels onzichtbaar is gebleven. In landen waar de stroming wel naar buiten toe is omarmd, zoals in Engeland of de Verenigde Staten is er ook meer gepubliceerd.14 Daarnaast is het gebrek aan aandacht aan de derde weg in Nederland mogelijk te wijten aan het idee dat Nederland geen neoliberale koers gehad heeft, maar dat het zich eraan heeft onttrokken door de overlegcultuur van het poldermodel.15 Een felle ideeënstrijd over de verzorgingsstaat is ten tijde van de kabinetten Lubbers niet in het openbaar gevoerd.16

Er is wel herhaaldelijk gerefereerd aan de derde weg. Zowel voor- als tegenstanders van de derde weg erkennen dat het partijkader een koers heeft gezet naar de derde weg.17 In de teksten en toespraken van Bos, Asscher, Dijsselbloem, Timmermans, Vermeend, Cuperus, Van der Ploeg of in de toespraken van Bos en Asscher bij de internationale derde weg-denktank Policy Network, is een duidelijke en redelijk coherente derde weg-lijn terug te vinden.18 Een aanzienlijk deel van de literatuur behandelt de stroming echter als noodzakelijk beleid, en in mindere mate als een ideologische gedachte.19 De auteur van de WRR publicatie De ondernemende samenleving (1999) Krijn van Beek publiceerde dan ook een artikel getiteld: ‘De derde weg is geen ideologie, maar een maatschappelijke realiteit’.20 In deze werken wordt het derde weg beleid opgevat als een noodzakelijke aanpassing aan nieuwe maatschappelijke omstandigheden zoals individualisering en globalisering.21

14 Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, 23.

15 ‘Algemeen: over ‘Market Makers (1945-2002)’, Website van de onderzoekswerkgroep Market

Makers <http://neoliberalisme.nl/neoliberalisme.nl/nl/over-het-onderzoek/project-2/> [geraadpleegd

10 juni 2018].

16 Merijn Oudenampsen, The conservative embrace of progressive values. On the intellectual origins

of the swing to the right in Dutch politics (Tilburg 2018) 127.

17 Voor voorbeelden van tegenstanders zie: Ralph Dahrendorf, ‘Whatever happened to liberty?’, New

Statesman 128 (1999) 25; Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’;

Oudenampsen, The conservative embrace of progressive values; Voor voorbeelden van voorstanders, zie: Christoffer Green-Pedersen en Kees van Kersbergen, ‘The politics of the “Third Way”, Party

Politics 8 (2002) 507-524; Green-Pedersen, Christoffer, Kees Van Kersbergen en Anton Hemerijck,

‘Neo-liberalism, the “third way” or what? Recent social democratic welfare policies in Denmark and the Netherlands’, Journal of European Public Policy 8 (2001) 307–325; Giddens, The third way, 154-155.

18 Ibidem, 27-28.

19 Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, 24.

20 Krijn van Beek, ‘De derde weg is geen ideologie, maar een maatschappelijke realiteit’, Beleid en

(7)

Deze beschouwingen missen echter de ideologische achtergrond van de derde weg. Een ideologie is een raamwerk van waaruit de wereld begrepen kan worden. Hoewel een ideologie raakvlakken heeft met de werkelijkheid, zijn veel aannames in een ideologie betwistbaar.22 Terwijl de noodzaak van derde weg beleid een feit lijkt te zijn, staan verschillende aannames achter de derde weg ter discussie. De derde weg gaat er vanuit dat de overheid niet meer adequaat van boven af in kan grijpen vanwege de individualisering.23 De onthechting tussen individu en samenleving is echter betwistbaar.24 Ook het idee dat globalisering zou moeten leiden tot noodzakelijke ondersteuning van de internationale concurrentiepositie, wat een deregulering van de arbeidsmarkt zou betekenen, staat der discussie.25 De politicoloog Colin Hay plaatst de derde weg met haar betwistbare aannames voor een groot deel binnen het paradigma van het neoliberalisme.26

De beperkte hoeveelheid academische werken die de koersverandering van het partijkader wel begrijpen in ideologische termen, behandelen de koersverandering hoofdzakelijk als een aanpassing aan een door anderen geformuleerde neoliberale consensus in de jaren tachtig. Hierbij wordt de continuïteit met de ideologische ontwikkeling van de jaren zestig en zeventig niet benoemd. Frans Becker, oud adjunct-directeur van de Wiardi Beckmanstichting (WBS), heeft een paar werken gepubliceerd over de ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA. Hij schreef in 2016: ‘Onder Kok schaarde de partij zich binnen een hoofdzakelijk door andere geformuleerde consensus.’27 Deze benadering is ook terug te zien in zijn bijdrage in Honderd jaar sociaaldemocratie in Nederland (1994).28 Historicus Piet de Rooy ziet de koerswijziging van de PvdA ook slechts als een aanpassing aan een door neoliberalen gevormde consensus.29 De socioloog Merijn Oudenampsen en de historicus Gerrit Voerman delen ook dezelfde mening.30

21 Bijvoorbeeld: Willem Trommel, ‘De derde weg. Een introductie’, Beleid en Maatschappij 27

(2000) 56–62.

22 Michael Freeden, Ideology. A very short introduction (Oxford 2003) 2-3. 23 Giddens, The third way, 37.

24 Bram Mellink, Worden zoals wij. Onderwijs en de opkomst van de geïndividualiseerde

samenleving sinds 1945 (Amsterdam 2013) 9.

25 Hay, ‘The normalizing role of rationalist assumptions in the institutional embedding of neoliberalism’, 519-522.

26 Ibidem, 508.

27 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 130.

28 Frans Becker, ‘De jaren 1970-1994’ in: Maarten Brinkman, Madelon de Keizer en Maarten van

Rossem, Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland, 1894-1994 (1994) 338-295, aldaar 273. 29 Piet de Rooy, A tiny spot on the Earth. The political culture of the Netherlands in the nineteenth

and twentieth century (Amsterdam 2015) 276-284.

30 Oudenampsen, ‘Opkomst en voortbestaan van de derde weg’, 25; Frans Becker en Gerrit Voerman, ‘Behaalde resultaten zijn geen garantie voor toekomstig succes. Over de benarde positie

(8)

Definitie derde weg

Nederlandse auteurs die schrijven over de derde weg, hebben weinig samenhang weten aan te brengen in de beleidsinstrumenten die de derde weg voorstaat, zoals marktwerking, deregulering, privatisering, verzelfstandiging en decentralisatie.31 Ook wordt er niet goed uitgelegd hoe het zich precies verhoudt tot het neoliberalisme.32 Als het dan wordt vergeleken met het neoliberalisme, dan is het een ‘omarming van de markt’.33 Er wordt echter niet uitgelegd wat daar dan mee wordt bedoeld.

Ik zou willen stellen dat het neoliberalisme een ideologie is, waarbij de overheid een rol heeft om een kader te scheppen waarin marktwerking gecreëerd en in stand gehouden wordt.34 Het kan gezien worden als een taakverdeling tussen de overheid en de samenleving: de markt voert de economie uit, en de overheid moet ervoor zorgen dat de markt leidt tot gunstige uitkomsten door het opstellen van algemene regels en het houden van toezicht. Met andere woorden: de overheid ‘stuurt’, en de markt ‘roeit’. Om deze taakverdeling tot stand te brengen dient de overheid privatisering, verzelfstandiging en deregulering door te voeren.35 De derde weg wordt vergeleken met de Duitse ‘ordoliberale’ variant van het neoliberalisme, waarbij de staat de markt regelt door middel van het scheppen van een gelijkwaardig speelveld zoals het breken van monopolies.36 Daarnaast voorziet het in een redelijke bodem aan sociale voorzieningen.37 Bij de derde weg worden deze beleidsinstrumenten gezien als een middel om economische groei te bereiken, en hiermee sociale rechtvaardigheid na te streven.38

van de sociaaldemocratie’ in: Frans Becker en Gerrit Voerman ed., Zeventig jaar partij van de Arbeid (Amsterdam 2016) 7-35, aldaar 27-27.

31 Zie bijvoorbeeld: Kees van Kersbergen, ‘De onontkoombaarheid van de ‘derde weg’, Socialisme

en Democratie, 6 (2000) 275-283, aldaar 280.

32 Zie bijvoorbeed: Green-Pedersen, Van Kersbergen en Hemerijck, ‘Neo-liberalism, the “third way”

or what?’ 309, 310. In dit artikel worden vooral de verschillen uitgelicht. Er wordt echter niet uitgelegd op welke manier de politieke economie van de derde weg past binnen het neoliberale paradigma.

33 Becker en Voerman, ‘Behaalde resultaten zijn geen garantie voor toekomstig succes’, 26.

34 Harvey, David, A brief history of neoliberalism (Oxford 2007) 2.

35 David Levi-Faur, ‘The global diffusion of regulatory capitalism’, The Annals of the American

Academy of Political and Social Science 598 (2005) 12–32, aldaar 15-16.

36 Vergelijking ordoliberalisme: Young, ‘Contemporary Anglo-Saxon neoliberalism is not German

ordoliberalism’ 184; Voor het creëren van een gelijk speelveld: Giddens, The third way, 47.

37 Young, ‘Contemporary Anglo-Saxon neoliberalism is not German ordoliberalism’, 47.

(9)

De derde weg zou dus beschouwd kunnen worden als een stroming waarbij er een taakverdeling ontstaat tussen de staat en de samenleving. Wanneer deze definitie wordt aangehouden, dan tekent er zich een ander beeld af over de ontstaansgeschiedenis van de derde weg. Het idee dat de overheid zich minder met de ‘details’ van de samenleving moest bezighouden is niet nieuw. Aan het einde van de jaren zestig kwam er al een progressieve stroming op binnen de PvdA die streefde naar democratisering in alle uithoeken van de maatschappij.39 Hierbij was er een vertrouwen in initiatieven van onderop, en een wantrouwen in initiatieven van bovenaf.40 Dit idee kwam al vroeg op gespannen voet te staan met het idee van een technocratische verzorgingsstaat.41 De overheid zou zich volgens deze stroming primair moeten bezighouden met het scheppen van randvoorwaarden, waarin het maatschappelijk verkeer zelf de sociaaldemocratische idealen kon verwezenlijken.42 Deze gedachte vertoont sterke overeenkomsten met de derde weg. Ook bij de derde weg dient de overheid een kader te scheppen waarin de sociaaldemocratie in het maatschappelijk verkeer (de markt) gerealiseerd wordt.43 Dat roept de vraag op in hoeverre het democratiseringsideaal uit de jaren zestig gezien kan worden als een wegbereider naar de derde weg.

Er zijn enkele auteurs te noemen die wel meer de nadruk leggen op de rol van het democratiseringsideaal uit de jaren zestig en zeventig in de totstandkoming van de koerswijziging van de PvdA. Kritisch volger van de sociaaldemocratie Bart Tromp had het al over een botsing tussen het democratiseringsideaal, en een sterk overheidsingrijpen in de jaren zeventig.44 Jan Willem Duyvendak en Ido de Haan stellen dat het idee van ‘maakbaarheid’ was ondergraven door een anti-paternalistische houding die opkwam vanaf het midden van de jaren zestig.45 Hoewel zij meer nadruk leggen op continuïteit binnen de sociaaldemocratie, zou het te kort door de bocht zijn om te stellen dat het hoogtepunt van ‘maakbaarheid’ voor de eerste helft van de jaren zestig ligt. Het partijbestuur van de partij heeft aan het einde van de jaren tachtig het idee gehad dat een sterke staat nodig is om een

39 Doeko Bosscher, ‘De jaren 1946-1970’ in: Maarten Brinkman, Madelon de Keizer en Maarten van

Rossem, Honderd jaar sociaal-democratie in Nederland 1894-1994 (1994) 154-237, aldaar 213.

40 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Beleidsgerichte toekomstverkenning. Deel 2:

Een verruiming van perspectief (Den Haag 1983) 13, 31. Let op de ‘sociocratisch-socialistische

positite’.

41 Jan Willem Duyvendak en Ido de Haan, ‘Van vervlechting tot ontknoping?’ In: Idem ed.,

Maakbaarheid. Liberale wortels en hedendaagse kritiek van de maakbare samenleving (Amsterdam

1997) 167-179 aldaar 172-175.

42 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Beleidsgerichte toekomstverkenning, 13. Let op

de ‘sociocratisch-socialistische’ stroming.

43 Giddens, The third way, 47.

44 Bart Tromp, Het sociaal-democratisch programma. De beginselprogramma's van SDB, SDAP en

PvdA 1878-1977 (Amsterdam 2002) 383-384.

(10)

markt in stand te houden.46 Ook de Britse derde weg ideoloog Anthony Giddens, benadrukt het belang van de staat in de ‘global marketplace’ van de ‘contemporary world’.47 De derde weg moet, zoals hiervoor toegelicht, meer gezien moeten worden als het tot stand komen van een nieuwe rolverdeling, waarbij de overheid als taak heeft een markt goed te laten functioneren, en de samenleving (de markt) de uitvoerder wordt van de economie.

Uitvoering onderzoek: De weg naar de derde weg vanaf 1966

In deze scriptie zal ik onderzoeken in hoeverre het democratiseringsideaal van de jaren zestig en zeventig heeft bijgedragen aan de totstandkoming van de derde weg bij het partijkader. Dat doe ik door te onderzoeken wat de argumenten waren in het pleidooi voor het veranderen van de rol van de overheid. Deze aanpak ligt ook in lijn met de hiervoor genoemde definitie van de derde weg.

In deze scriptie bestudeer ik drie periodes, die telkens aanvangen bij een kantelpunt in de geschiedenis van de PvdA. Dit zijn momenten waarop de rol van de staat in de samenleving ter discussie stond binnen het partijkader. In deze periodes zal ik de primaire bronnen onderzoeken rondom het partijkader van waaruit de ideologie als het ware ‘betrapt’ kan worden. Dit zijn de partij- en beginselprogramma’s, de artikelen in het tijdschrift Socialisme en Democratie, toespraken van leden uit de partijtop, en de onderzoeksrapporten van de Wiardi Beckmanstichting, het wetenschappelijk bureau van de partij.48

In het eerste hoofdstuk bespreek ik de discussie ten aanzien van de verzorgingsstaat vanaf het midden van de jaren zestig. Mede door de komst van Nieuw Links in 1966 maakte het partijkader een periode van radicalisering door. In deze periode kwam er een democratiseringsstreven op en een sterk streven naar uitbreiding van de collectieve sector. Hierbij zal het gedachtegoed van fractievoorzitter Ed van Thijn, die gezien wordt als de belangrijkste ideoloog, geanalyseerd worden.49 Ook wordt er gekeken in hoeverre zijn ideeën terugkomen in het beginselprogramma en de door het partijkader opgestelde partijprogramma’s. Tegelijkertijd werden de sociaaldemocraten geconfronteerd met een crisis van het keynesiaanse economische model, dat een conceptuele rechtvaardiging verschafte

46 ‘Om de kwaliteit van de toekomst’, 5, Internationaal Instituut voor Sociale Geschiedenis (IISG),

Archief PvdA, inventarisnummer 1463, map 1.

47 Giddens, The third way, 47, 71, 99.

48 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 129. 49 Ibidem, 144.

(11)

voor overheidsingrijpen. Ik zal hier beschrijven hoe deze twee ontwikkelingen botste met het idee van de van bovenaf bestuurde technocratische verzorgingsstaat.

Het tweede hoofdstuk begint vanaf het jaar 1977, wat gezien wordt als het ‘traumajaar’. De PvdA kreeg het niet voor elkaar om regeringsverantwoordelijkheid af te dwingen, terwijl het partijkader wel dacht dat het de politieke wind mee had. Vanaf dat jaar begon het partijkader in onzekerheid te verkeren omdat ze haar politieke omgeving zag verschuiven naar rechts. Onzekerheid over strategie en ideologie gingen zoals zal blijken in deze periode hand in hand. De WBS organiseerde een conferentie over de verzorgingsstaat met bijdragen van verschillende kaderleden, naar aanleiding van het door Paul Kalma gepubliceerde rapport: De Illusie van de democratische staat. In deze periode werd er ook door het partijbestuur een ‘Commissie Verzorgingsstaat’ opgericht om de te varen koers ten aanzien van de verzorgingsstaat te bespreken.

Het derde hoofdstuk tot slot begint bij het jaar 1986. Dat jaar zou bekend komen te staan als een ‘overwinningsnederlaag’, waarin de PvdA wederom geen regeringsverantwoordelijkheid kon afdwingen, ondanks de geboekte zetelwinst. Het partijkader zou hierbij een rapport getiteld Schuivende panelen laten opstellen waarin de discussie van de partij ter discussie kwam te staan. Dit hoofdstuk zal dit rapport uitgebreid bespreken omdat het rapport vanwege de directe betrokkenheid van het partijbestuur, en de uitgebreide aandacht dat het rapport kreeg binnen de partij. Het onderzoek stopt bij het jaar 1989. Daarvoor is voor gekozen omdat de gedachte overheersend is dat derde weg beleid tot stand kwam door het ‘polderen’ in de jaren negentig.50 Ik wil juist in deze scriptie mede het belang van ideeën benadrukken, en stellen dat er wel degelijk sprake was van een ideologische overtuiging van de derde weg bij het partijkader die tot verder terug te voeren is.

50 A. H. G. M. Spithoven, ‘The Third Way: the Dutch experience’, Economy and Society 31 (2002)

(12)

1. Interne tegenstrijdigheden in de ideologische ontwikkeling (1966-1977)

De jaren zeventig worden over het algemeen gezien als het ‘rode decennium’. Gedurende de jaren zeventig vond er, zo geredeneerd, een soort apotheose van de staat plaats.51 Door linkse bewegingen werd er geloofd in de sturende kracht van de staat in het veranderen van sociaal-culturele verhoudingen.52 In het radicale beginselprogramma van de PvdA werd er gepleit voor het nationaliseren van bedrijven, het onteigenen van grond en het versterken van controlerende en sturende bevoegdheden van de staat.53 De jaren zeventig worden ook gezien als de meest linkse periode voor de PvdA. De partij maakte een periode van radicalisering door, mede door het in 1966 opgerichte Nieuw Links.54 Er werd vergaande inkomensnivellering en overheidscontrole op de economie bepleit.55

Verschillende auteurs hebben de neiging om de koers van de PvdA ten aanzien van de verzorgingsstaat tussen 1966 en 1977 te beschrijven als een koers waarbij een versterking van het staatsapparaat werd voorgestaan in het sociaaldemocratisch streven.56 Dilemma’s in de ideologische ontwikkeling van de partij worden wat dit betreft niet uitgelicht terwijl er wel degelijk interne tegenstrijdigheden waren in de ideologische ontwikkeling ten aanzien van de verzorgingsstaat. Zoals zal blijken stonden twee ontwikkelingen op gespannen voet met het pleidooi voor meer overheidsbemoeienis in de economie: het opkomende democratiseringsideaal en het verlies van vertrouwen in het keynesiaanse economische beleid.57 Tromp, Duyvendak en de Haan constateerden een spanning tussen het idee dat de economie vanuit de politiek bestuurd diende te worden en een democratiseringsstreven dat opkwam sinds 1966.58 Er was zoals in dit hoofdstuk zal blijken onder de leden van het partijkader steeds de neiging om een vertrouwen te hebben in initiatieven van onderop en tegelijkertijd een wantrouwen tegen initiatieven van bovenaf. Deze houding ging soms

51 Duco Hellema, Nederland en de jaren zeventig (Amsterdam 2012) 14, 139. 52 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 139.

53 Tromp, Het sociaal-democratisch programma, 383. 54 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 145. 55 Ibidem, 74.

56 Zie hoofdstuk vier in: Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 150-180; Bosscher, ‘De jaren

1946-1970’; Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 138-147; in het werk van Piet de Rooy wordt wel kort benoemd dat het kabinet Den Uyl zich inzette tegen technocratisch bestuur, maar het wordt verder niet geproblematiseerd: De Rooy, A tiny spot on the

Earth, 259.

57 Voor het verlies van vertrouwen in Keynes, zie: Philip van Praag, Strategie en illusie. Elf jaar

intern debat in de PvdA (1966-1977) (Amsterdam 1990) 119, 196.

58 Tromp, Het sociaal-democratisch programma, 383; Duyvendak en de Haan, ‘Van vervlechting tot

(13)

moeizaam samen met het pleidooi voor meer overheidsingrijpen wat onvermijdelijk vergezeld werd met een technocratische bestuurswijze.

Ten tweede was er al vroeg bij het partijkader twijfel over het doorvoeren van keynesiaans beleid. Het keynesiaanse model gaf een conceptuele rechtvaardiging voor overheidsbemoeienis in de economie en dit model raakte in deze periode wereldwijd in crisis door de stagflatie halverwege de jaren zeventig.59 De sociaaldemocratie verloor hiermee een belangrijke bondgenoot. Dat gebeurde paradoxaal genoeg op het moment dat de hervormingsgezindheid van de PvdA een hoogtepunt bereikte. In 1977 stelde partijideoloog Van Thijn dat ‘de economie vanuit de politiek beheersbaar moet worden gemaakt om de bestaanszekerheid van mensen te garanderen.’ Dit vroeg om ‘gemeenschapsbeslissingen’ en het ‘doorbreken van het dogma van ondernemersvrijheid’. Partijleider Joop Den Uyl was het hier mee eens en sprak op 17 mei 1977 zelfs van de ‘eindfase’ van het kapitalisme.60

Zoals betoogd zal worden, kunnen deze twee ontwikkelingen gezien worden als vroege wegbereiders van de omarming van de derde weg. Bij de derde weg dient de uitvoering van de economie meer te worden overgelaten aan de burgers zelf. Dit hoofdstuk zal eerst de totstandkoming van de radicalisering van de partij beschrijven, waarbij er een pleidooi was voor ingrijpende overheidsbemoeienis in de economie en tegelijkertijd een sterk democratiseringsstreven. Vervolgens zal er beschreven worden hoe het pleidooi voor overheidsingrijpen in de ogen van verschillende partij-intellectuelen moeilijk samenging met het democratiseringsstreven. Tot slot zal er beschreven worden hoe het keynesiaanse model al snel in verval raakte en hoe de sociaaldemocratie op deze manier een conceptuele rechtvaardiging voor overheidsingrijpen in de economie begon te verliezen.

1. 1 Een groeiend democratiseringsstreven

Met de vorming van de PvdA in 1946 dacht een brede coalitie van leden van de SDAP, de VDB, de CDU en een deel van de CHU een doorbraak te kunnen bewerkstellen in een verzuild politiek landschap.61 Om te vermijden dat de partij gezien zou worden als de SDAP ‘in een nieuw jasje’ werd aan de stromingen die de grootste zwaai hadden moeten maken in

59 Colin Crouch, The strange non-death of neoliberalism (Cambridge 2011) 14. 60 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 227.

(14)

de richting van het socialisme, de meeste ruimte gegeven voor ‘zelfontplooiing’.62 De partij zat op een sterke lijn van etatisme, waarbij de staat zou moeten fungeren als cockpit van de samenleving. De staat zou door middel van ordening en planning de samenleving moeten vormgeven. Dit werd weerspiegeld in het plan De weg naar de vrijheid (1951) dat grotendeels op dezelfde lijn zat als Het plan van de Arbeid (1935).63 Een stelsel van sociale zekerheid moest daarnaast het bestaan verzekeren van de werkende bevolking.64 De opstelling van de PvdA past bij het tijdsbeeld van deze periode. Er was een belangrijke mate van vertrouwen in gezagsdragers. Tot het midden van de jaren zestig waren in Nederland de ‘spelregels’ van de verzuiling van toeppassing: gehoorzaamheid binnen de zuil en gehoorzaamheid aan de top.65

In de praktijk werden niet alle idealen van de partij behaald en kwam de opbouw van de verzorgingsstaat moeizaam op gang. De kabinetten-Drees, waarvan de rooms-rode samenwerking de kern uitmaakte werden gekenmerkt door een gematigde hervormingspolitiek.66 Sociale wetenschappers ervaarde deze tijd als een ‘einde van de ideologie’.67 De vraag speelde op of er eerder in de politiek zakelijke meningsverschillen werden uitgevochten in plaats van een ideologische strijd. Het profiel van de PvdA leek na twaalf jaar coalitiepolitiek verbleekt te zijn, en verschillende mensen vroegen zich af wat de missie van de sociaaldemocratie moest zijn in een tijd waarin de welvaartstaat (gedeeltelijk) gerealiseerd was. Zo had toenmalig partijvoorzitter Suurhoff het over ‘behagen tegen de wind in’.68 Op de drempel van de jaren zestig leek de PvdA een stuurloze indruk te maken. ‘Het ware enthousiasme ontbrak’, aldus Bosscher. Serieuze pogingen bijvoorbeeld om radicalere socialisten binnen de partij te behouden bleven achterwege.69

Eind jaren zestig voltrok zich een nieuw fenomeen. Oude gezagsdragers verloren hun vanzelfsprekende zeggenschap. De kritiek op autoriteiten werd, althans in Nederland, breder gedragen dan door een nieuwe generatie alleen.70 Dit voltrok zich niet alleen in Nederland. In de westerse wereld werden de heersende gezagsverhoudingen en gedragsregels in het gezin, in maatschappelijke instellingen waaronder het hoger onderwijs en in de politiek ter discussie

62 Bosscher, ‘De jaren 1946-1970’, 160. 63 Ibidem.

64 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 131.

65 De Rooy, A tiny spot on the Earth, 224.

66 Becker en Voerman, ‘Behaalde resultaten zijn geen garantie voor toekomstig succes’, 15.

67 De Rooy, A tiny spot on the Earth, 243-244.

68 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 139. 69 Bosscher, ‘De jaren 1946-1970’, 201.

(15)

gesteld. Dit was een ontwikkeling die zich in verschillende landen voltrok en per land weer een andere vorm aannam. Zo zou in Amerika de burgerrechtenbeweging een centrale rol spelen en in Nederland zouden de ‘regenten’ het moeten ontgelden.71 Democratisering van de maatschappij werd in de meeste westerse samenlevingen, waaronder Nederland, een belangrijk thema. In de Nederlandse politiek kwamen daarnaast oude tegenstellingen op scherp te staan, en dat voltrok zich ook binnen de PvdA.72 In 1966 begon de beweging Nieuw Links zich te manifesteren in de PvdA en deze publiceerde in dat jaar de publicatie Tien over Rood, waarin gepleit werd voor meer overheidsingrijpen en meer democratie.73

De PvdA stelde zich ontvankelijk voor de nieuwe ideeën over democratisering en een intensivering van overheidsingrijpen in de economie. Al voor 1966 hadden partijleiders zoals Anne Vondeling, Ed van Thijn en in mindere mate Joop den Uyl gezocht naar manieren om de partij te moderniseren.74 Er was een belangrijke mate van ‘rebelsheid’ bij de WBS dat destijds onder leiding stond van Den Uyl.75 In 1963 publiceerde de WBS het rapport Om de kwaliteit van het bestaan. Hierin stonden een aantal ideeën centraal. Ten eerste het idee van gelijkwaardigheid: de minst begaafde zou evenveel recht moeten hebben tot ontplooiing als de meest begaafde. Onder de elite zou er nog te veel geslotenheid zijn. Op het gebied van spreiding van kennis en opleiding was de macht te weinig verdeeld. Ten tweede zou er als antwoord op de verticale immobiliteit vergaande democratisering moeten worden doorgevoerd. Hij gebruikte het begrip van Tony Crossland: ‘democratization of the participation.’ Dit bestond enerzijds uit de deelname van burgers aan de politiek, maar had ook betrekking op ‘het doortrekken van een nog onvoltooide politieke democratie in andere sectoren van de samenleving’ zoals in het bedrijfsleven. Het rapport pleitte daarnaast voor de beïnvloeding en coördinatie van de economie. Publieke diensten zouden een grotere rol hierbij toegedeeld moeten krijgen.76

Hoewel Den Uyl zijn stempel zou drukken op het rapport liet hij zich inspireren door zijn medewerkers en was het H. J. Eijsink die hem wees op de ideeën van de Canadese econoom Galbraith die op het belang wees van publieke diensten. Bovendien schreef Eijsink ook de eerste versie van het rapport.77 De meest gezaghebbende strateeg op het gebied van 71 Becker en Voerman, ‘Behaalde resultaten zijn geen garantie voor toekomstig succes’, 16-17.

72 James Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw. Nederland in de jaren zestig (Amsterdam 1995) 171,

199-200.

73 Van Praag, Strategie en illusie, 40-41. 74 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 196. 75 Bosscher, ‘De jaren 1946-1970’, 214.

76 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 139-141. 77 Bosscher, ‘De jaren 1946-1970’, 214-215.

(16)

democratisering was Van Thijn. Hij had bij de WBS gewerkt en zou daarna voorzitter worden van de Tweede Kamerfractie van 1973 tot en met 1977 onder het Kabinet- Den Uyl. Hij pleitte voor een dynamiek tussen oppositie en regering. Daarnaast stelde hij dat de gehele politieke en maatschappelijke besluitvorming op participatie moest worden afgestemd.78

In dit klimaat kwam de vernieuwingsbeweging Nieuw Links op binnen de PvdA.79 Initiatiefnemers waren voornamelijk Han Lammers en Andre van der Louw. Deze streefden ernaar het partijprogramma te radicaliseren. Hoewel Nieuw Links nog geen kwart van de partij achter zich had, zou de partij toch veel speelruimte krijgen. Hoewel Den Uyl niets inzag in de polarisatie en een afkeer tegen trends had, liet hij zich wel ‘meevoeren’. Nieuw Links wist veel posities te verwerven binnen het partijbestuur en zou ‘oververtegenwoordigd’ worden. Van der Louw zou nota bene partijvoorzitter worden.80 De nieuwe koers sloeg neer in het verkiezingsprogramma van 1972. Het programma Keerpunt ’72 vertolkte ook het sterke democratiseringsstreven. Het programma kondigde aan dat de periode afgelopen was waarin er beslissingen werden genomen ‘buiten de mensen om’.81 Het kabinet- Den Uyl sloot ook qua stijl en communicatie aan bij de ‘ontvoogding’ van de burger.82 De regering zou zich geheel inzetten voor vergaande democratisering van de burger.83 De koers zou ook zijn weerslag hebben in het beginselprogramma van 1977, dat tussen 1974 en 1977 was opgesteld.84

1. 2 Wrijving tussen het democratiseringsideaal en het overheidsingrijpen in de economie: een pleidooi voor decentralisering

Tromp deed in 2002 onderzoek naar de beginselprogramma’s van de PvdA vanuit de overtuiging dat de ideologische identiteit van een politieke partij het scherpst tot uiting komt in de beginselprogramma’s die een politieke partij vaststelt.85 Ten opzichte van het beginselprogramma van 1959 was het programma van 1977 radicaler. Het stond een nationalisering van verzekeringsmaatschappijen en banken voor. Het programma van 1959

78 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 144-145. 79 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 196.

80 Ibidem.

81 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 207.

82 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 145. 83 Kennedy, Nieuw Babylon in aanbouw, 207.

84 Tromp, Het sociaal- democratisch programma, 417. 85 Ibidem, 13.

(17)

zag de gemengde economie nog als een verbetering ten opzichte van het ‘vrije kapitalisme’ maar in het programma van 1977 lag de nadruk op het idee dat het kapitalisme nog steeds te veel in de economie was doorgedrongen.86 In zijn bespreking van het beginselprogramma van 1977 merkte hij een dilemma op. De staat werd in het beginselprogramma gezien als het belangrijkste instrument in het sociaaldemocratisch streven, maar dit werd vergezeld met het idee dat het vergroten van het staatsapparaat kon leiden tot het vergroten van de afstand tussen burger en overheid.87 Er was dus sterk een idee aanwezig dat er een democratisch tekort zou kunnen ontstaan. Dit dilemma openbaart zich duidelijk wanneer er naar het beginselprogramma van 1977 wordt gekeken:

‘Meer greep van de gemeenschap op de ekonomische machtsvorming betekent aldus versterking van het overheidsapparaat. Het gevolg hiervan kan echter zijn dat de afstand tussen burger en overheid groter wordt en dat van demokratisering in de praktijk maar weinig terechtkomt.’88

Dit probleem werd dus onderkend, maar niet opgelost in het beginselprogramma terwijl er in andere delen van het beginselprogramma wel allerlei eisen werden gesteld die uitbreiding van het machtsbereik van de staat veronderstellen. Er werden slechts twee paragrafen aan instrumenten aangereikt om de democratie te versterken. 89 Het programma had als wens dat de burgers zo rechtstreeks mogelijk bij de besluitvorming en de uitvoering zouden worden betrokken, waarbij ‘vormen van directe democratie niet worden uitgesloten.’90 Dit voorstel was echter niet gedetailleerd beschreven en er was weinig toegelicht over de uitvoering.91

Van Thijn, die volgens Becker de belangrijkste en gezaghebbendste strateeg was op het gebied van democratisering, schreef in datzelfde jaar dat hij somber gestemd was over de voortgang wat betreft de democratisering.92 Hij schreef in Socialisme en Democratie dat er op het gebied van democratisering nog maar weinig bereikt was. Op het eerste gezicht leek hij in

86 Ibidem, 382. 87 Ibidem, 383.

88 PvdA beginselprogramma 1977, 29, online te raadplegen via:

http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/beginselprogramma [geraadpleegd 10 juni 2018],

Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), Collectie beginselprogramma’s

Nederlandse politieke partijen.

89 Tromp, Het sociaal- democratisch programma, 383. 90 PvdA beginselprogramma 1977, 30.

91 Tromp, Het sociaal- democratisch programma, 383- 384.

92 Becker, ‘De ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 144; Ed van Thijn, ‘Democratisering van het bestuur’, Socialisme en Democratie 34 (1977) 195-203, aldaar 195.

(18)

zijn artikel te pleiten voor vergaande overheidsbemoeienis omdat hij schreef dat het economisch proces vanuit de politiek ‘beheersbaar’ moest worden gemaakt.93 Duco Hellema concludeerde naar aanleiding van deze tekst, gecombineerd met de uitspraak van Den Uyl waarin gesteld werd dat het kapitalisme op zijn einde was, dat de politiek van de partij een nieuw radicaal hoogtepunt had bereikt.94 Ik zou echter willen benadrukken dat dit complexer ligt, want Van Thijn pleitte niet voor een sterk overheidsingrijpen, maar voor decentralisering in het kader van zijn democratiseringsideaal. Hij schreef: ‘Gemeenschapsinvloed is iets heel anders dan de introductie van nieuwe vormen van staatsbureaucratie.’95 Besluiten moesten volgens hem zoveel mogelijk vanuit de gemeenschap zelf genomen worden: ‘Hoe dichter bij huis de beslissingen vallen, des te beter het is, aldus ons nieuwe verkiezingsprogram. Dat betekent een onverholen keuze voor decentralisatie van bestuur.’96 Er moesten volgens hem ook meer budgetten komen voor lagere overheden: ‘De bestuurlijke decentralisatie ook onmogelijk kan worden losgezien van de vraag wat de reële keuzevrijheid kan zijn van lagere overheden in het kader van de hen toegemeten budgetten.’97

De ideeën van Van Thijn kunnen beter begrepen worden door gebruik te maken van een analyse van een rapport van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) getiteld Beleidsgerichte toekomstverkenning. Hoewel het rapport uit 1983 komt, is de analyse in dit rapport van verschillende stromingen binnen politieke partijen goed toepasbaar op de democratiseringsidealen van Van Thijn. Daarnaast helpt het rapport ook bij het plaatsen van zijn ideeën in een context. Het onderzoek van de WRR maakte een onderscheid tussen een ‘technocratisch-socialistische’ positie en een ‘sociocratisch-socialistische positie’ binnen het socialisme.98 Bij de sociocratisch-socialistische positie dienen beslissingen te worden genomen op basis van gelijkwaardigheid. Het vertrouwen om door middel van tussenkomst van de overheid maatschappelijke verhoudingen te veranderen en ontwikkelingen te sturen veel minder groot dan bij de technocratisch-socialistische positie. Volgens de sociocratisch-socialistische stroming is de handelingsruimte van de overheid te zeer ingeperkt door de maatschappelijke machtsverhoudingen. De socialistische doeleinden dienen volgens deze zienswijze in het sociaal verkeer zelf te worden gerealiseerd. Dit betekent ook een vertrouwen in de mogelijkheid om door sociaal conflict maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen. De overheid staat hierbij niet los van deze machtsprocessen maar haar

93 Van Thijn, ‘Democratisering van het bestuur’, 197. 94 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 227. 95 Van Thijn, ‘Democratisering van het bestuur’, 197. 96 Ibidem.

97 Ibidem, 200.

(19)

primaire taak is gericht op het creëren van een kader waarbinnen de sociale conflicten tot een oplossing kunnen komen. Volgens de sociocratisch-socialistische benadering zal de maatschappij zelf de gewenste materiele gelijkheid kunnen verwezenlijken.99

Het democratiseringsideaal gaat met andere woorden dus over een vertrouwen in initiatieven van onderop. Dit idee was ook terug te vinden bij Van Thijn. Het komt het duidelijkst naar voren in het in 1971 door hem gepubliceerde artikel in Socialisme en Democratie: ‘Is het PvdA-socialisme een wegwerpideologie?’ Hij beweerde in het artikel dat in een tijd van snelle maatschappelijke verandering de politiek niet meer bij machte was om vanuit een samenhangende visie richting te geven aan veranderingsprocessen.100 Hij schreef:

‘De politiek kan slechts de instrumenten aandragen om de veranderingsprocessen te reguleren. De doelstellingen van het beleid, de criteria waar aan veranderingen dienen te worden getoetst, dienen uiteindelijk te worden ontleend aan de burgers zelf. Een politieke beweging die de pretentie heeft de maatschappij te hervormen, zal deze maatschappij eerst open moeten breken, opdat alle burgers de kans krijgen zelf hun toekomst mede te bepalen. Dat betekent dat onze hele politieke en maatschappelijke besluitvormingsmachinerie op participatie moet worden afgestemd. Staatkundig bestel, bestuurlijke organisatie, ondernemingsstructuur, onderwijssysteem, verenigingsleven, enz. zullen radicaal op communicatie van onderop moeten worden afgestemd.’101

Deze ideologie vertoont overeenkomsten met de derde gedachte. Bij de derde weg-gedachte is er ook een vertrouwen dat de socialistische doelen in het maatschappelijk verkeer zelf gerealiseerd worden. De overheid dient hierbij ook primair een kader scheppen waarin het maatschappelijk verkeer tot een oplossing kan komen.102 Het verschil bij de derde weg is echter dat een geloof in de efficiënte allocatie door de markt een van de redenen is om de uitvoering van de economie aan de ‘samenleving’ (of in dat geval ‘de markt’) over te laten.103

Benadrukt moet worden dat marktwerking als beleidsmiddel in deze periode nog niet omarmd zou worden omarmd zou worden. Een uitzondering hier is echter de Tilburgse

99 Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid, Beleidsgerichte toekomstverkenning, 13.

100 Van Thijn, ‘Is bet PvdA-socialisme een wegwerpideologie?’, 544.

101 Ibidem, 548.

102 Giddens, The third way, 47.

103 Hay, ‘The normalizing role of rationalist assumptions in the institutional embedding of neoliberalism’, 508.

(20)

hoogleraar in de economie Theo Stevers die ook lid was van de PvdA was in deze periode. Hij publiceerde in 1976 een paginagroot artikel in de Volkskrant waarin hij tekeerging tegen het werkloosheidsbeleid van het kabinet-Den Uyl.104 Hij deed dat in reactie op de miljoenennota van 1976. Hij had kritiek op het arbeidsbeleid dat te weinig prikkels zou geven aan werklozen om werk te zoeken en hij pleitte daarom voor marktwerking in de arbeidsmarkt: ‘functies waarvoor te weinig belangstelling is worden dan meer betaald, en functies waarvoor een grote toeloop bestaat dalen in beloning. Velen zijn bereid om van richting te veranderen, waardoor er een maatschappelijk evenwicht ontstaat’.105 Het gebrek aan marktwerking verweet hij aan de hoogte van de werkloosheiduitkeringen. Hij had er echter geen geloof in dat zijn ideeën breed gedragen zouden worden en was daarom ook somber gestemd.106 Stevers zou de partij dan ook verlaten in het begin van de jaren tachtig.107

Echte zwartgallige weerspiegelingen over de macht van de staat waren er wel, maar ik zou willen betogen dat de aanwezigheid hiervan niet significant was. Dezelfde Stevers schreef dat de toenemende omvang van de verzorgingsstaat met zijn toenemende overheidsingrijpen zou leiden tot een dictatuur.108 Den Uyl reageerde hier op: ‘Ja ja dat is de oude kritiek van Hayek, een neo-liberaal (…) het spreekt mij niet aan. Natuurlijk is er het gevaar van grote kantoren, van wat dan heet een Kafka-maatschappij, de onherkenbaarheid van de beslissers.’109 De redactie van Socialisme en Democratie liet de Russische dissident Joeri Orlov aan het woord met het artikel: ‘Is een niet-totalitair socialisme mogelijk?’ om aandacht te vragen voor het ondemocratische gevaar van socialisme. Orlov, die sprak vanuit zijn eigen ervaringen in de Sovjet-Unie, keerde zich tegen het idee van de maakbare samenleving en de technocratische koers van de PvdA. Hij heeft het over de ‘gecentraliseerde dictatuur van technocraten’.110 Het onderwerp werd aangekaart maar niet meer opgepakt in latere edities van Socialisme en Democratie. Bovendien was de publicatie meer bedoeld als een manier om leden te waken voor totalitaire ideeën. Uit de begeleidende inleiding kan ook niet opgemaakt worden dat de redactie van Socialisme en Democratie geheel achter de ideeën van Orlov stond.111

104 Theo Stevers, ‘Daling werkloosheid vrome wens’, De Volkskrant (22 september 1976). 105 Stevers, ‘Daling werkloosheid vrome wens.’

106 Ibidem.

107 ‘Stevers uit de PvdA’, Het Parool (2 april 1981).

108 Kees Bastianen, ‘Het ethisch-reveil van Den Uyl’, De Volkskrant (30 oktober 1976). 109 Bastianen, ‘Het ethisch-reveil van Den Uyl’.

110 Joeri Orlov, ‘Is een niet-totalitair socialisme mogelijk?’, Socialisme en Democratie 33 (1976) 436-454, aldaar 444.

(21)

Tegelijkertijd was er vanaf de jaren zestig zoals toegelicht een behoefte om het socialisme democratischer te maken, en dit zou door worden gezet in de jaren zeventig. Van Thijn had als fractieleider in 1974 de PvdA verder ‘willen ontdoen van oude ideologieën’ en hij had zich daarom hard gemaakt voor meer decentralisatie.112 Bij de oude klassenstrijd paste volgens hem collectivistische oplossingen. In de nieuwe tijd zou er in socialistische kring meer oog zijn voor ‘kleinschalige oplossingen’, ‘bestuurlijke decentralisatie’ en ‘directe vormen van zeggenschap’.113 Hij plaatste zijn democratiseringsideaal binnen het democratiseringsstreven van de jaren zestig.114 Er was volgens hem een pleidooi voor meer democratisering nadat mensen de ‘ongelijkheid in zeggenschapsverhoudingen’ zat waren. De progressieve partijen hadden het volgens hem opgenomen voor iedereen die naar meer zeggenschap streeft. De partij stond volgens hem voor een duidelijke keuze en kon zich in de strijd voor het doorbreken van machtsverhoudingen zich beter onderscheiden van de VVD door te kiezen voor meer decentralisatie van het bestuur.115

De politieke redactie van De Volkskrant vroeg zich af of Van Thijn de meer traditionele vleugel van de partij kon overtuigen met zijn democratiseringsmodel.116 Toch werd in ieder geval het vertrouwen in initiatieven van onderop uitgedragen door een meerderheid van het partijbestuur in deze periode. Op grond van een nota van het partijbestuur, riep de partij zich uit tot ‘actiepartij’, dat wil zeggen een partij die zelf acties initieert op belangrijke maatschappelijke terreinen en soms ook acties van anderen ondersteunt.117 Dat was ook de inzet geweest van de Nieuw Links-vleugel binnen de partij, waaronder partijvoorzitter Andre van der Louw.118 Ook Van Thijn en Ien van den Heuvel (die vanaf 1974 het partijvoorzitterschap van Van der Louw overnam) waren voorstander van de actiepartij.119 Verzet was er ook. Tromp zag de geboorte van de actiepartij met lede ogen toe en had meer vertrouwen in een technocratische partij. Hij hekelde het klimaat van ‘verbaal radicalisme’ en de groei van een ‘populistische stroming’ binnen de partij die volgens hem

112 Jan Joost Lindner, ‘Van Thijn ontdoet PvdA van oude ideologieën’, De Volkskrant

(24 februari 1974).

113 Lindner, ‘Van Thijn ontdoet PvdA van oude ideologieën’. 114 Van Thijn, ‘Democratisering van het bestuur’, 195.

115 Ed van Thijn, ‘Het kabinet-Den Uyl en de bierkaai?’, Socialisme en Democratie 31 (1974) 41-52,

aldaar 47.

116 Lindner, ‘Van Thijn ontdoet PvdA van oude ideologieën’.

117 Becker, ‘De jaren 1970-1994’, 261; Philip van Praag, ‘Van gedelegeerd vertrouwen naar

georganiseerd wantrouwen’, in: Chris Hietland en Gerrit Voerman ed., 10 over rood. 50 jaar later (Amsterdam 2016) 45.

118 Chris Hietland en Gerrit Voerman, ‘Inleiding’, in: Chris Hietland en Gerrit Voerman ed., 10 over

rood. 50 jaar later (Amsterdam 2016) 13.

119 ‘Ruppert mikpunt Wiegels kritiek’, Trouw (25 mei 1973); Bart Tromp, ‘Alweer vernieuwing? De

(22)

voortvloeien uit het simpel tegenover elkaar willen stellen van ‘actie vanaf de basis’ en het ‘bestuursmodel’.120 Den Uyl was terughoudend, en had kritiek op dogma’s binnen de partij.121 De directeur van de WBS, Wouter Gortzak, stelde dat grote groepen uit de bevolking door allerlei omstandigheden niet in staat waren hun belangen te articuleren.122 Volgens de politicoloog Van Praag zou de actiepartij in 1978 ten onder gaan nadat het rapport Partij, parlement en activisme van de WBS had geconstateerd dat er een spanning was tussen besturen en zichzelf organiserende burgers.123

Toch ligt het gecompliceerder. De commissie die het rapport had opgesteld stelde dan wel dat dat de mogelijkheden van de partij om als ‘partij in actie’ te kunnen functioneren waren overschat, maar de commissie had tegelijkertijd begrip voor de actiepartij en ondersteunde de boodschap voor grotere maatschappelijke oriëntatie.124 Het rapport pleitte voor een maatschappijgerichte strategie waarin de PvdA coalities aan zou gaan met verwante organisaties, een platform en integratie bood voor oude en nieuw bewegingen. Over de actiepartij was het laatste woord nog niet gezegd.125 Uit het rapport klonk daarnaast het geloof in initiatieven van onderop door. De argumentatie in het rapport vertoont gelijkenis met het idee van Van Thijn, en schreef: ‘De PvdA moet haar macht in bestuurlijke en vertegenwoordigende organen aanwenden voor een voorwaardenscheppend beleid om de zelforganisatie de ruimte te geven en te stimuleren. Dit kan onder meer door het ontwikkelen van een participatiebeleid en het bevorderen van decentralisatie.’126 Dit idee vertoont zoals eerder toegelicht overeenkomsten met de derde weg.

Het democratische model van Van Thijn is te destilleren uit meerdere belangrijke partijstukken later. Wim Meijer, een van de initiatiefnemers van Nieuw Links en later fractievoorzitter van de PvdA in 1981 en 1982, schreef net als Van Thijn in 1977 dat de mogelijkheden om te sturen in de economie overschat waren omdat er ‘voortdurend nieuwe ontwikkelingen kunnen optreden’.127 Volgens hem ‘dient er op centraal niveau een kader te worden geschapen waar partijen door intensief overleg de eventueel noodzakelijke

120 Bart Tromp, ‘Socialisme, organisatie en democratie. Politiek-sociologische kanttekeningen bij de

koers en ontwikkeling van de PvdA’, Socialisme en democratie 33 (1976) 155-172, aldaar 161.

121 Anet Bleich, Joop den Uyl 1919-1987. Dromer en doordouwer (Amsterdam 2015) 375. 122 Tromp, De loden bal van het socialisme, 134.

123 Van Praag, ‘Van gedelegeerd vertrouwen naar georganiseerd wantrouwen’ 46. 124 Becker, ‘De jaren 1970-1994’, 263.

125 Ibidem.

126 R. de Rooi e.a., Partij, parlement, activisme (Amsterdam 1978) 117.

127 Wim Meijer, ‘Overheid politiek en vakbeweging’, Socialisme en Democratie 34 (1977) 329-345,

(23)

bijstellingen kunnen aanbrengen.’128 Hij is van mening dat ‘het centralistische overheidsbeleid - met zijn gigantische bureaucratische apparaten’ gediend zou zijn ‘bij een vergaande mate van overheveling van macht naar lagere niveaus, noem het decentralisatie.’129 Het model van Van Thijn is ook te destilleren uit het beginselprogramma van 1977. Ten eerste kwam er weer een idee naar voren dat de afstand tussen de burger en de overheid te groot was en dat deze werd ervaren als een onpersoonlijke macht van ‘reusachtige’ bureaucratieën. Als antwoord daarop diende de besluitvorming op een lokaal niveau plaats te vinden. ‘Met het oog op deze situatie streeft de PvdA naar een zodanige inrichting van het staatsbestuur, dat alle burgers op basis van gelijkheid een zo groot mogelijke zeggenschap hebben over de inrichting van de samenleving’.130 De overheid dient dus ook hier een kader te scheppen waarin de socialistische doelen vanzelf in het maatschappelijk verkeer gerealiseerd worden. Tegelijkertijd was er zoals eerder vermeld een pleidooi voor meer nationalisaties. Het rapport moet ook niet opgevat worden als een coherente gedachte. Verschillende ideeën leefden naast elkaar. 131

De verkiezingsprogramma’s van 1972 en 1977 vertonen beiden ook gelijkenis met het democratiseringsidee. Het gezamenlijke verkiezings- en regeerakkoord Keerpunt ’72 stelde een decentralisatie voor van rijkstaken. ‘Op korte termijn wordt een gewestwet tot stand gebracht waarin de centrale overheid een primaire verantwoordelijkheid voor de gewestvorming draagt. De gewesten, waarvan zowel raad als voorzitter rechtstreeks worden gekozen, nemen taken van het rijk en van de provincies over’.132 Het argument was ‘dat de mensen zelf - en niet een kleine machtselite - de koers voor een toekomstig beleid kunnen uitzetten’133 In het verkiezingsprogramma van 1977 was er een ook pleidooi voor ‘aanzienlijke decentralisatie van taken en bevoegdheden die thans door het rijk worden uitgeoefend naar de provincie-nieuwe-stijl en zo mogelijk naar de nieuwe krachtige

128 Meijer, ‘Overheid politiek en vakbeweging’, 342. 129 Ibidem, 342.

130 PvdA beginselprogramma 1977, 29-30. 131 Ibidem, 25.

132 Keerpunt ’72. Regeerakkoord van de progressieve drie, 9, online te raadplegen via:

http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/ [geraadpleegd 10 juni 2018], Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), Collectie verkiezingsprogramma’s

Nederlandse politieke partijen.

(24)

gemeenten, zoals die na herindeling ontstaan’.134 In beide partijprogramma commissies had Van Thijn zitting.135

1. 3 Keynes in crisis: Keerpunt ‘72 onder druk

Het Kabinet-Den Uyl regeerde in tijden van economische crisis. Op het eerste gezicht werd Nederland zelfs nog ernstiger getroffen dan de meeste andere West-Europese landen. Als strafmaatregel voor de pro-Israëlische opstelling van het Kabinet-Den Uyl in de Oktoberoorlog werd Nederland onderworpen aan een Arabisch olie-embargo.136 Hierbij raakte het keynesiaanse economische model in crisis, dat sinds de jaren vijftig wereldwijd de norm was. 137 De keynesiaanse theorie ontstond na de economische crisis van de jaren dertig, en bood een reeks aan beleidsmaatregelen om de crisis te bestrijden. Het model ging ervan uit dat de bestedingen (vraagkant van de economie), zowel privaat als publiek, gestimuleerd moesten worden, vooral in tijden van crisis, om werkgelegenheid te scheppen, conjunctuurschommelingen op te vangen en deflatie te bestrijden. Hoewel de liberaal John Maynard Keynes die zijn theorieën ontwikkelde om het kapitalisme te redden niets ophad met het socialisme, zouden zijn ideeën bestaansrecht geven voor publieke voorzieningen en overheidsingrijpen, en zou dit sociaaldemocraten ironisch genoeg een steun in de rug geven met het opbouwen van een verzorgingsstaat.138

De hoge inflatie gecombineerd met een hoge werkloosheid (stagflatie) in de jaren zeventig paste echter niet in het keynesiaanse model.139 Medewerkers van het Centraal Plan Bureau (CPB) en hiermee vervolgens ook minister Duisenberg van de PvdA concludeerde dat de arbeidskosten te hoog waren, dat de bedrijfsrendementen te laag waren, en dat de overheidsuitgaven te snel groeiden. Dit was niet gemakkelijk voor de in keynesiaanse begrippen denkende partijtop en kaderleden. Voor veel leden was dit een aanval op bestaande sociaaldemocratische opvattingen over het economisch beleid en was het in strijd met het regeerakkoord Keerpunt ’72, waarbij een forse uitbreiding van publieke voorzieningen werd

134 Voorwaarts. Het verkiezingsprogramma van de partij van de arbeid voor de Tweede

Kamerverkiezingen op 25 mei 1977, 67, online te raadplegen via:

http://pubnpp.eldoc.ub.rug.nl/root/verkiezingsprogramma/TK/ [geraadpleegd 10 juni 2018], Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen (DNPP), Collectie verkiezingsprogramma’s

Nederlandse politieke partijen.

135 Van Praag, Strategie en illusie, 119, 196.

136 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 152-153. 137 Crouch, The strange non-death of neoliberalism, 14. 138 Ibidem, 11-13.

(25)

voorgestaan.140 De meerderheid van het partijkader was tegen bezuinigingen. Toch moest het kader van de PvdA een antwoord geven op de keynesiaanse crisis. Bovendien was een meerderheid van het kader ervan overtuigd dat gunstige werkgelegenheidscijfers noodzakelijk waren voor een succesvolle verkiezingsuitslag in 1977. Dat dwong het partijbestuur tot een discussie.141

In de PvdA ontstond er in 1975 tot en met 1978 een economendebat, met aan de ene kant critici van Duisenberg en het CPB: de Amsterdamse school met Hans van den Doel en Driehuis, en aan de andere kant economen waaronder de uitgesproken exponent Stevers die in meer of mindere mate de analyses van het CPB ondersteunde en zelf pleitte voor een verkleining van de publieke sector.142 Een complicerende factor was dat binnen het kamp van de Amsterdamse School, Van den Doel samen met Galan en Tinbergen voorstander was voor een terugkeer naar de geleide loonpolitiek, en daarmee dus een deel van de plannen van Duisenberg en het CPB ondersteunde. Dit is natuurlijk een simplistische weergave, en er bestonden hier tussenin meerdere variaties.143 Van den Doel was van mening dat het veel weghad van een politieke discussie, en minder een wetenschappelijke discussie. Van den Doel: 'Onder het mom van economische wetenschap worden soms zuiver politieke keuzen aan de man gebracht'.144

Ondanks de moeite dat het partijkader zou hebben met de plannen van het CPB, was de uitkomst van deze discussie dat het model van Keynes niet meer in een zuivere vorm zou worden gevolgd. De noodzaak om de groei van de collectieve uitgaven terug te dringen stond al vanaf 1976 bij de partijtop niet meer echt ter discussie. De top zou zich voegen bij de 1% norm van het CPB en Duisenberg, wat wil zeggen dat de stijging van de collectieve sector niet meer dan 1% per jaar mocht bedragen. Wel was er discussie over de concrete invulling hiervan, specifiek over de verdeling van de lasten tussen actieven en niet-actieven.145 Over de vraag of er loonmatiging moest optreden was in 1976 ook geen discussie meer. Er was wel discussie over de verdeling van de lasten: moesten alleen de hoge inkomens belast worden?146 De PvdA econoom Arnout Weeda vroeg zich af hoe het kwam dat het kader van de partij zich zo snel voegde bij het CPB. Hij speculeerde op de mogelijkheid dat PvdA economen, bij

140 Ibidem, 13.

141 Van Praag, Strategie en illusie, 176-177.

142 Ibidem, 176; Het economendebat zou nog voortduren tot 1978, en niet tot 1976, in tegenstelling

tot wat Van Praag beweert, zie hiervoor: Arnout Weeda, ‘Van economendebat tot economiediscussie’,

Socialisme en Democratie 36 (1979) 3 – 13, aldaar 3.

143 Van Praag, Strategie en illusie, 176-177.

144 Weeda, ‘Van economendebat tot economiediscussie’, 3. 145 Van Praag, Strategie en illusie, 176-177.

(26)

het fundamenteel weerleggen van de conclusies, de economische wetenschap van zijn voetstuk zou vallen en hiermee dus ook economische processen ongevoelig zouden worden voor politieke bijsturing. Het ging alleen nog maar om details: ‘De centrale onenigheid betrof alleen - nou ja, alleen - de concrete invulling van dat beleid. Daarbij stelden de meer neo-klassiek georiënteerden - onder aanvoering van Stevers - het kostenaspect centraal, waar de Keynesianen - met Van den Doel in het voorste gelid - in de eerste plaats naar de opbrengsten keken. Het zo principieel overkomende debat ging dus meer over accenten, nuanceringen, dan over principes.’147

Socialisme en Democratie zou ook kritische stukken publiceren over het keynesiaanse model. Gortzak, die vroeger lid was van de Communistische Partij schreef op gekscherende wijze: ‘Met Keynes in de hand ontwijkt men crisisland’ waarna hij er later aan toe voegde: ‘Het blijkt niet waar.’148 De econoom Flip de Kam schreef in Socialisme en Democratie: ‘De huidige inzinking van de economische activiteit is enerzijds verklaarbaar als conjunctureel verschijnsel. Anderzijds zijn structurele onderliggende ontwikkelingen werkzaam, die er de oorzaak van zijn dat de klassieke Keynesiaanse oplossing voor een recessie - het stimuleren van de vraag - niet meer voldoende effect sorteert.’149 Zelfs Den Uyl zelf was, terugkijkend op het gevoerde beleid van zijn kabinet kritisch: ‘Teveel ook is ruimte gelaten aan de keynesiaanse gedachte dat hogere bestedingen tot herstel van werkgelegenheid leiden. Voor zover dat juist was en is, heeft het vorige kabinet dat in 1974 op royale schaal gedaan. Maar aan het voortduren van een hoog financieringstekort zijn bij teruglopende besparingen grenzen gesteld.’150

1. 4 Conclusie

Het idee om van bovenaf de maatschappij te hervormen was in de lange jaren zeventig fragieler dan het lijkt. Hierbij droegen twee ontwikkelingen aan mee: een democratiseringsstreven, en het verlies in vertrouwen in het economische model van Keynes. Ten eerste was er een opkomend democratiseringsstreven sinds de jaren zestig dat door Van

147 Weeda, ‘Van economendebat tot economiediscussie’, 5.

148 Wouter Gortzak, ‘Tussen regering en achterban’, Socialisme en Democratie 33 (1976) 345-359, aldaar 351.

149 Flip de Kam., ‘Recessie en economische groei’, Socialisme en Democratie 32 (1975) 388-405, aldaar 404.

150 Joop Den Uyl, ‘De urgentie van een nieuw beleid’, Socialisme en Democratie 37 (1980) 384-391, aldaar 387.

(27)

Thijn werd gekoppeld aan vergaande decentralisatie van de overheid. De ideeën van Van Thijn, de belangrijkste ideoloog, gingen uit van een vertrouwen in de mogelijkheid om door middel van sociaal conflict maatschappelijke veranderingen tot stand te brengen. Er was bij dit idee een minder groot vertrouwen in de mogelijkheid om door tussenkomst van de overheid verandering tot stand te brengen. Op basis van de partijprogramma’s, het beginselprogramma, het concept ‘partij in actie’ en de reactie van het WBS hierop, kan aangenomen worden dat dit idee diep zat bij het partijkader. Dat roept te vraag op tot in hoeverre het partijkader daadwerkelijk vertrouwen had in instituties om het socialisme te verwezenlijken. Een zekere observatie sluit hierbij aan: Tromp merkte in zijn beschouwing van het beginselprogramma op dat het programma sceptisch was over de institutionele mogelijkheden om het kapitalisme terug te dringen. Het beginselprogramma schreef: ‘Noch het in gemeenschapsbezit brengen van de productiemiddelen, noch kiesrecht en parlementaire democratie, zo constateert het, zijn hiertoe voldoende gebleken.’151 Ten tweede werden halverwege de jaren zeventig de ideeën van Keynes, die beschouwd kunnen worden als een conceptuele rechtvaardiging voor het uitbreiden van collectieve voorzieningen, niet meer in de zuivere vorm gevolgd. De snelheid waarmee dit gebeurde is opmerkelijk te noemen.

(28)

2. Het herdefiniëren van de grenzen tussen staat en samenleving (1977-1986)

Het jaar 1977 zou voor de PvdA bekend komen te staan als een traumatisch jaar. Na een klinkende verkiezingsoverwinning zou het tweede kabinet-Den Uyl er niet komen. Sindsdien zou de polarisatiestrategie, die als oorzaak werd aangewezen van deze mislukking, op de tocht komen te staan.152 De PvdA dreef daarnaast programmatisch en ideologisch, ook ten aanzien van de verzorgingsstaat verder weg van andere partijen in deze periode.153 Internationaal, maar ook in Nederland, begon het neoliberalisme op te komen.154 De fractie van de partij kon moeilijk haar draai vinden in de eerste kamer. De partij zou zich voornamelijk profileren op het gebied van kruisraketten en milieu, en niet op de verzorgingsstaat, wat volgens Becker mogelijk een bewuste strategie was om onzekerheden over haar eigen economische beleid te verbergen.155

Naar de ideologische koers van het partijkader is in deze periode echter nog weinig onderzoek gedaan. Bestaand onderzoek richt zich voornamelijk op de strategie, en niet op de ideologie.156 Het eerste deel van dit hoofdstuk zal ingaan op de context, en beschrijven hoe verandering van strategie niet zondermeer losgezien kan worden van de ideologie van de partij. Vervolgens zal de opkomende kritiek op de verzorgingsstaat binnen het partijkader nader belicht worden aan de hand van partijstukken. Er zal hierbij beschreven worden hoe neoliberale kritiek zoals overbelasting, of het idee dat burgers afhankelijk worden van sociale voorzieningen, zich mengde met progressieve idealen.157 Zoals zal blijken heerste er bij het partijkader in belangrijke mate een idee dat taboes over privatisering doorbroken dienden te worden. Er wordt betoogd dat in de opkomende kritiek een sterk ‘derde weg-beeld’ naar voren komt.158 Tot slot wordt er betoogd dat het aanhangen van het democratiseringsideaal, zoals in het hoofdstuk hiervoor besproken, echter niet gezien worden als iets dat

152 Becker, ‘De jaren 1970-1994’, 257-258. 153 Van Praag, Strategie en illusie, 341.

154 Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 260-261. 155 Becker, ‘De jaren 1970-1994’, 272-273.

156 Zie: Anet Bleich, Een partij in de tijd. Veertig jaar Partij van de Arbeid 1946-1986 (Amsterdam

1986) 161-190; In het werk van Becker is een gapend gat in de jaren tachtig, zie: Becker, ‘De

ideologische en programmatische ontwikkeling van de PvdA’, 146-147; Jouke Turpijn begint pas met de koersverandering bij Wim Kok: Jouke Turpijn, 80's dilemma (Amsterdam 2011) 78.

157 Voor het neoliberale idee over ‘afhankelijkheid’ door collectieve voorzieningen, zie: Jet

Bussemaker, ‘Het einde van de maakbaarheid? De verzorgende staat en de calculerende burgers’, in: Jan Willem Duyvendak en Ido de Haan ed., Maakbaarheid. Liberale wortels en hedendaagse kritiek

van de maakbare samenleving (Amsterdam 1997) 139-151, aldaar 142. Zie ook: Hellema, Nederland en de jaren zeventig, 197.

158 Uit het model van Giddens kwam naar voren dat de overheid algemene regels opstelt van waaruit

Referenties

GERELATEERDE DOCUMENTEN

Politieke uitspraken en activiteiten wer- den overgelaten aan de 'kerk-als-organis- me', dat wil zeggen aan christenen ge- organiseerd in christelijke organisaties als

Copyright and moral rights for the publications made accessible in the public portal are retained by the authors and/or other copyright owners and it is a condition of

De Vlaardingse gemeenteraad heeft formeel beleidsmatige en financiële kaders vastgesteld voor de transitie en transformatie van de jeugdzorg, naar aanleiding van voorstellen

De gemeenten Peel en Maas en Wijk bij Duurstede volgen een stap voor stap strategie, waarbij vanuit de overgang van de begeleiding van de AWBZ naar de Wmo samen met maat-

Deze middelen worden ingezet voor het integreren van de sociale pijler (onder andere wonen – welzijn – zorg) in het beleid voor stedelijke vernieuwing en voor

Uit het onderhavige onderzoek blijkt dat veel organisaties in de quartaire sector brieven registreren (van 51% in het onderwijs tot 100% of bijna 100% in iedere sector in het

• Het aantal wetten neemt sinds 1980 stelselmatig toe, en dat geldt ook voor ministeriële regelingen sinds 2005, het aantal AMvB’s neemt enigszins af sinds 2002. • In de jaren

Berekeningen door De Nederlandsche Bank (DNB, 2014) 15 laten zien dat een loonimpuls die niet het gevolg is van de gebruikelijke mechanismen binnen de economie